ALLE DE ONTLEED- GENEES- en HEELKUNDIGE WERKEN VAN FREDRIK RUYSCH. DERDE DEEL. Met veele Kopere Plaaten,. ALLE DE ONTLEED- GENEES- en HEELKUNDIGE WERKEN VAN FREDRIK^RUYSCH, In zyn Ed. heven vermaard Geneesheer en Hoog- Leeraar in d'Ontleed- en Kruydkunde tot Am fier dam ; als mede Lid der Keyjerlyke, Londenfe en Paryjfe Genootfchapfen. DERDE DEEL, Behelzende, Het eerfte, tweede en derde Tiental van Ontleed- Genees* en Heelkundige Oeffeningen, d’Ontleedkundige Verhandelinge vaneen Spier in de Grond des Baarmoeders en He BriefwifTeliinge daar over van A. Vater en Hecquet, d’Ontleedkundige Verhandelingen over het Maakzel der Klieren in ’t Menfchelyke Lichaam door Hermanus Boerhaven , Bohliüs over het gebruik der Spruyten van de Holader , en het Cabinet der Dieren, beneffens een generaal Regifrer*/ Meerendetls in ’t Nederduits Vertaalt, DOOR TSBRJND GYSBERT JREEBOUT, In Leven vermaard Geneesheer tot JVeefp. Met veele Kopere Plaaten. AMSTERDAM, By de JANSSOONS van WAESBERGE. MDCCX L I V. Het Eerfte Tiental Van ONTLEEDT-GENEES-en HEELKUNDIGE AANTEKENINGEN Van FREDRIK RUYSCH, Medicyne 'Doftor en Trofejfor 5 enz. Waarin verfcheyde aanmerkenswaardige Zaken vermeldt worden. Mee Kolere Tlaten. Waar by ge voegt is een Voorftellige BRIEF Van den Heer MICHAEL ERNESTUS ETTMULLERUS, Aan den zeer Beroemden Heer FREDRIK RUYSCH, Aangaande HET NIEUWE EYERNESTJE. AAN HET KONSTGENOOTSCHAP der NATUURONTDEKKEREN, EERST ONDER ’T GEZAG H VAN DEN ONVERWTNNELYKEN KEYZER LEOPOLDUS INGESTELT; EN NU ONDER ’T BESTIER EN BESCHERMING VAN KAREL de ZESDE BLOEYENDE, WORT DIT BOEK TEN TEKEN VAN DANKEAARHEYDT EN EERBIEDIGHEYDT opgedragen ao o o ix ÏREDRIK RUYSCH. 936 ONTLEET- GENEES- en HEELKUNDIGE AANTEKENINGEN. BE Almachtige Godt heeft my tot dusverre zoo mildelyk het leven , gezontheydt, luft , en kragten verleent , dat ik met vreugde myn tiende Anatomifch Cabinet nu voltrokken heb. Ik hadde by my zelfs befloten, dit werk verder voort te zet- ten j maar de zaak wat nader overwogen hebbende, ben ik van befluy t verandert , om dat ik geloofde veel meer dienft aan de Lezers te kun- nen doen, indien ik voortaan al myn vermogen , dat Godt my vergun- nen zal , befteedde in ’t befchryven der dingen , dien ik meene van my ’t eerft ontdekt te zyn, en, dewelke anderen voor my uyrgevonden heb- ben , op te helderen, en te beveiligen. Wanneer ik deze zaak ernftigen lang by my overwogen hadde, fchoot my het voornemen van den braven Heer 'Johanves Baptifta Morgagni ter rechter tydt te binnen , ’t geene hy tot een uytnemende nuttigheydt voor de Geneeskonft vervolgt heeft 5 dewyl hy onder her opfchnft van ontleetkundige [adverfaria anatomica\ aantekeningen gemeen gemaakt heeft die dingen, dewelke hy door een uytmuntende gaauwigheydt ge- vonden , en van de gront wederom opgehaalt heeft, die egter voor de- ze*:, A bekent waren. Nademaal icmant, aldus voorrgaande , niet van noden heeft, dat hy zich veel bekommere om een fchikking van zaken te houden, hy fpaart de tydt, vermeerdert de waargenomene zaken, ver- meydt de herhaling, en leydt zich veel meer toe opeen gewichtige dof- fe, als op ydele oppronkingen. Dit zal ik zoeken na te volgen , opdat ik gelegentheydt verkryge, my zelfs van myne dwalingen in deOntleet- kunde te verbeteren , dewelke ik mogelyk voor dezen in myne andere Schriften hebbe begaan: Want wie kan zich beroemen aitydt even wys te zyn ? Wie leeft ’er zonder dwaling? ’t Zy verre, dat iemant dit van my denke! Ik hebbe lang genoeg gezien, en ’t heeft my gefmerc, dat’er hier en daar door haaftigheydt dingen ontvallen zyn, dewelke de voor- zigtigheydt van een ryper ouderdom niet zoude toegelaten hebben }en dat ’er een groot onderfcheydt is, of zommige zaken uyt een jeugdige drift worden voortgebragt, dan of ze na veele Jaaren van een t’achentxg Jaarigen in ’t licht komen. Dog ik zal ook die wet gebruyken, dewelke AANTEKENINGEN. alle natuur onderzoekeren voorgefchreven is: namentlyk, indien ik in eens anders werk eenige dwaling gewaar worde, zal ik ’t openhertig vermanen j nogtans zal ik de zulke om die reden niet veragten j om dac ik ’t onmogelyk meene te zyn, dac imant altydc zo wel op zyn fchnfc let, dat hy zelfs naderhandt oordele niets te moete verbeteren. Ik zal my verheugen, indien imant myne dwalingen, in myne fchrif- ten begaan, verbetert, Wj geven dat verlof 5 en wy verzoeken ’t aait onze kant ook. L Van de Vruchtbare ontfangmg, ver bly [plaats en iveg van t ontjange Zaat. DAt ’er om de hiftorie der nature zelfs , wel verdaan zynde, te bè- fchryven ’t eerde verey feilt worden zaken, door de zinnen, aan- gemerkt, is overvloedig bekent; en daar inne is niets moeylyker van be- grip , en treffelyker van gebruyk, als een volkome verhaal der zaken 5 die in de dieren , en wel voornamentlyk in den menfchzelfs, befchoUWt kunnen worden-, welkers befchryving ondertuffehen nergens minder ze- ker en duydelyk voorkomt , als waar men bezig is in de befchouwing van deszelfs geboorte: Waarom ALex ander, opdat hy iets nytmuntents in dezen leren wilde , zulke oneyndige fchatten beeft uytgedort, welke Ariftoteles gebmykte, om dit gedeelte der natuurkunde te ondej zoeken, dat de voortteelling der dieren tot onderwerp heeft. En waarlyk W. Harvaus de grootfte onder de ware Philofophen te houden, het licht der geleerde waerelt, en onbevlekte luyfter van Groot Britranien, heeft deze hiftorie alleen meer voortgezet, als de andere met al haar ’t zame- gepaarden arbeydt; Nadien hem de Doorluchtigfte Koning van Groot Brittannien, Karei de eerjle , door een Koninglyke edelmoedigheydt zoo veel verfchaft heeft, als de wenfeh van Harvaus, zo een groot werk ondernemende , yereyTclite- Zyn gevoelen derhalven overwegende , heeft het my altydt wonder gefchenen, ’t gene hy wilt, dat’er by de wyfies, die aanftonts na de byeen- komft en vrugtbare ontfangenis geopent worden, niets van ’t mannelyke zaadt in de baarmoeder, en in de Fallopiaanfche buyzen te vinden is. Het gezag van dezen man heeft aan zeer vele de waarheydt van deze ftelling doen beveftigen, maar my heeft het altydt in twvftel schonden. ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE Daarom hebbe ik van vele Jaaren herwaarts op alles naauwkeurig acht gegeven, door welkers aanwyzing ik zoude kunne weten, wat de be- fchouwing van de zaak zelfs in dit ft uk leerde. *t Is iets zeltzaams, dat den uytflagj terwyl ik na deze dingen zogt , my wel gelukte: Ja ’t zeltzaamfte van allen is, in een ’s menfchen lichaam zelfs te zien, wat ’er van deze zaak gefchiet * waarom het my, die nu tweemale dit be- fchouwt hebbe, behaagt, UL. Ed, Heeren deze zaak, zo ik die ge- vonde hebbe, te verklaaren. Een Jongman, ftark van lichaam, in Jc bloeyen van zyn jeugt, als zynde nog ónder de dertig jaren , door de fraye gedaante van een zeer mooye hoer verlokt zynde, heeft de zaak eyndelyk zo verre gebragt, dat hy haar naar wenfch tot zyn wil zou hebben. Maar zo gaauw als hy zyn kift geboet hadde, fneydc hy haar, o afgryzelykc daadt! zodanig den hals af, datze in een oogenblik ftierf: aanftonts zyn wy byde Stadrs Doéloren , te gelyk met de Chirurgyns, door ordre van de Overigheydt aldaar na tos gezonden, om de gefteltheydt van de wonde te weten, en daar van fchnftelyk te verklaren. De bloedvaten van den hals bevonden wy zodanig afgefneden re zyn , dat ’er aanftonts een onvermydelyke doodt opgevolgt is: maar wanneer ik wift de dingen, die ’er gefchiet waren , hebbe ik den buyk openge- fneden, zeer nieuwsgierig zynde om te zien, ’t geene mogelyk in de baarmoeder en de deden tot de ontfangenis gefchikt, te voore komen Zoude. Ik hebbe derhalven de baarmoeder, de buyzen der eyemeften, en haa- ren aanhang zeer voorzigtig uyt het lichaam genomen , en gezien, dit de mont der baarmoeder gelloten, en met de vinger zeer zagrjes gedrukt zynde zich ontlloot, en een droppel zaats uytftortte; aanftonts denken- de wat ’er van de zaak wezen zou, hebbe ik in fegenwoordighcydt van de zeer geleerde en vermaarde geneesheeren, Eenricus van Bronckorft, Hermannus Schyn, en Juftus Fr ed. Ritmeyer , de baarmoeder volgens de lengte met een luchtige bant, op dat ’er niets ontroert zoude wor- den , geopenc, en wy bevonden de holligheyd van de baarmoeder ver- vult met wit natirarlyk, en goedt mannelyk zaat, als mede beyde de buyzen van Fallopus vol van het zelfde zaat: Waarom ik, dit wonder- bare verfchynzel, van alle wel bezichtigt zynde, aanftonts alles in myn baUemagtige vogt dede, waardoor, gelyk ik die beroemde Heeren al voorzegt hadde, het zaadc op die zelfde plaatzen, daar ’t gezeten had- de, zodanige verhart wierde , dat ’c nu nog zeer duydelyk gezien kan worden, zonder eenige verandering, als dat alles door de kragt van’t A ANT EKENINGE N. 939 vogt verhart is. ’t Zelfde heb ik voor dezen gezien in ’t dode lichaamvan een vrouw met een overfpeelder in overfpel bevonde , en aanftonts van haar man gedoodc zynde, gelyk ik gefchreven heboe in niyn ja gebaart hebben , dewelke nogtans van alle de blaasjes der balletjes berooft waren, Ey lieve, waar is dit ge- bleken? door hoedanige bewyzen wordt dit aangetoont? hoe zal ’r ooyc kunnen bewezen worden, dat ?er by deze vrouwen ten tyde van de ont- fanging geen blaasjes geweeft zyn? of daarom, om dat ’er na de bezwan- gering, na het baren, en de doodt geen gevonden zyn? Zekerlyk nie- aantekeningen. 9+* mant zal ligt dulden , dat die gevoelen door zodanig een kragtelooze redenering over hoop gefmeten werdt, ’c welke door ’t onderzoek der naauwkeungfte ontlederen zo vcele Jaaren overvloedig goedtgekeurt, en aangenomen is. Hy werkt ook niet veel uyt met het voorbede, twelk hy om zyn gevoelen te beveiligen uyt het gezach van den zeer vermaal- den Hoogleeraar Cbriftianus Schambergius bybrengt, als hy zegt, dat hy in V ontleeden van een doodt Lichaam van een kraamvrouw , na een moeyelyke haring aanftonts gefiorven zyn de , de grootte der ballen, vier- maal grootten als gewoon, gevonden beeft, maar daar binnen noch blaas- jes 5 noch kliertjes, maar een o vervloei van vet , met haayren vermengt. Want de zicktens veranderen fchielyk het aan gehore maakzel der delen , en ’t is dikmaals gebleken dat in de tydt van negen maanden dragts dc eyerneften zelfs ’t allerminfte haar blaasjes laten zien,, maar in dien gehe- len loop, in haar bediening als ledig zynde, ruften 5 ja zelfs op dien tydt, en aanftonts na het baren verfchync ook dat inwendige maakzel van den hals der baarmoeder nier. Ik zelfs hebbe menigmaal dierge- lyke \_jleatomata] fmeer gezwellen in de ballen gevonden, ja dat meer is, ik hebbe al over langen tydt onder de zekzaame zaken van myn Cabinet eyerneften bewaart, waar in ik \_athero?nata] pap gezwellen, vol van een papagtige ftofFe, aangemerkt hebbe , en niet alleeil dit , maar ik hebbe oprechte, en wel geregelde tanden, trosgewys gefchikc aldaar gevonde zynde, met een figuur over lang laten afbeelden in ’t eerfte Anatomifche Cabinet5 ik heb ook nog een andere menfche tandt in een papgczwel van een eyerftokje zittende gevonde, die nu aan een haayrtje hangende, vaftgehoude wort van de voorfte voet van een zeer net geraamte van een muys, zynde in ’t zelfde Cabinet. Hoe onbewysbaar, op dat ik ’er niet iets zwaarders byvoege, is de ftelling van Naboth, dewelke vaftftelt dat de pypen van Fallof ius nog het mannelyke zaat uyt de baarmoeder na de ballens, nog uyt deze de ingeiiote eyerrjes na de baarmoeder brengen ?. Hadt dog die brave man met wat meer voorzigtigbeydt overwogen , ’t gene de zeer beroemde Heeren de Qraafy van Home, cDrelmcourt, Swammer dam Cyprianus , Nuckius 3 Malphighius, de gehele Maat- fchajjy der geleerden in EngeTant en y ranktyk met zo-vele ondervindin- gen van [embryones] fchepzeltjes, \abortus~\ miskramen, \j>artus\ baa- ringen, en [monftra] wanfchepzels in menleken- en heeften hebben aan- gemerkt, en befchreven! of hadde hy naauwkeurig overwogen, ’t gene men in de nieuwe gedenkfchriften van de Koninglyke Hogefchoole te Parys, leeft aangaande de [foetus] vruchten in de eyerftok. zelfs, en in 54* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE alle de delen der pypen van ranopius even ais in de nonigneydt van de baarmoeder, gevonden! Ik zou niet geloven, dat hy om de eene of andere, dog lofle reden, een (telling zoude verlaten hebben, om welke valt te (tellen zo vele, en zulke brave mannen haar beft gedaan heb- ben ; verders twyffele ik geenzints , of de Autheur van dit gevoelen zal, beyde deze voorgaande aanmerkingen gelezen hebbende, door de kragt van waarheyd zulks opgeven. Eyndelyk zie ik, dat den Hr. Naboth tegen de gemene leer der ge* neesheren zegt* dat de Fallopiaanfche pypen dikmaals omtrent haar ge- fcheurt [jimbr'ué] lofwerk Fzamengetrokken zyn, dat ze geheel en al toegegroeyc waren. Deze dingen zelfs ondervonde hebbende, neeme ik wel voor waarheydt aan. Maar wat volgt hier uyt ?in der daat dit cene, namentlyk dat zulks door ziektens gefchiec. Maar ft is evenwel nooyt door een voorbede gebleken, dat de vrouwen, na dat beyde dc pypen ten eenemaal langen tydt toegegroeyt waren geweeft ontfangen hebben, By deze gelegentheydc moeten de Oeffenaars der ontleetkun- de weten, dat het waaragtig is, ft gene ik al over lang in fchnfc hebbe gemeen gemaakt, namentlyk, dat ik menigmaal hebbe aangemerkt, dat het lofwerk der Fallopiaanfche buyzen mee de eyerneften zelfs aan een gegroeyt zyn geweeft: Want gelykerwys R. de Graaf, het puyk der ontlederen , en in zyn leven myne ongeveynsde vrient, dit meermalen heeft aangemerkc in ft i. Hooftftuk van zyn boek, aangaande de vrou- welyke teeldelen , en zulks ook na ft leven heeft afgebeelt in de y, hg,'en i. hg. met de letteren C. F. van de 19. Plaat, en Fallopms dit zo dikmaals gezien hadde , dat hy in zyne ontleetkundige onderwy- zingen dit byna altydt meende te gefchieden, dog hy heeft die dwaling in zyne ontleetkundige aanmerkingen verbetert , Alzo beware ik zelfs zodanige ftaaltjes in myn rariteytkamer. Om dat nogtans de Flr. Mor- gagni, uytmuntende onder de ontlederen, na dat hy dit in myne Ontleet- en Heelkundige Aanmerkingen gelezen hadde, heeft getwyftelt, of ft wel dikmaals 'gefchiede, en ft my fchynt , dat hy nooyt dit met zyn oogen gezien heeft, ben ik waarlyk bereyde, om dien defngen en wel- verdienden Hoogleraar, indien ik geweten zal hebben, dat hem dit aan- genaam wezen zal , een ftaaltje over te zenden, (dcwyl ik ’er van meer voorzien ben) wel toebereyde zyn de , op dat het bewaart kan werden , waar in hy de zaak zelfs befchouv/en zal. Ondertu-ffchen voeg ik voor de waarheit hier by , dat ik zulks veel meer ondervon- den hebbe in oude vrouwen, ftok oude, en onvruchtbare, als in jeugdi- ge lichamen. aantekeningen. 9« Welke zaken alle, om eyndclyk wederom tor ons gefprck re komen, te weeg brengen, dat ik valt e zeker geloven , ’t gene ik nogtans met welnemen van zoo een groot man wil gezëgt hebbe, dat dit verdichte eyernesje van Naboth alleen geweefl is een vergadering van waterblaas- jes 5 tuffchen de klap vliezige rimpels , die de wendige mout van de baarmoeder bezetten, gegroeyt. Gelykerwys zodanige waterblaasjes in alle üepende ziektens aller! y deelen bezetten, alzo merkt men ook aan, dat ze de binnenfte ingewanden zeer dikmaals aantallen. Ik ben van gevoelen, dat de waterblaasjes zyn uyteyndens de. blce - aten, die hare eerde natuur verandert,-en een quade gedaante hebben aangenomen, ik hebbe dit voornamentlyk hier uyt geleert, om dat ik menigmaal moer- koeken3 waar in men geen {lymf ha dußus\ watervaten vint, hebbe ge- zien , ja ik bewaar ze nog in myn Cabinet, waar van het eenedeel ver- andert was in waterblaasjes, maar het andere gezont, ja dat meer is ik hebbe zommige, die by na geheel en al in waterblaasjes verandert zyn, dewelke enige voor een valfche bevruchting hebben gehouden. Zom- tyts hebbe ik levers gevonden, en die ik nog beware, welkers gehele klomp ten cenemaal tot waterblaasjes was overgegaan. Ik kan ook in myn Cabinet vertonen het \j>eritonoeum~\ buykvlies van een waterzugd- ge vrouw geheel en al in een vergadering van waterblaasjes verandert, ’t heeft my voor dezen ook mogen gebeuren in de [plexus cboroideusl nctswyze vlegtmg zeer vele waterblaasjes te zien. Evenwel zult ge dit gv,or£i< nergens meer vinden, als in den onderbuyk, zo nogtans, dat Iwt ae vrouwen veel meer en wreeder als de mannen, aantaft: in der vrou- wen lichaam zelfs bezet het de eyerftokken meer, als andere delen. Hoe wonderbaarlyk is 't, fchoon ’t zo menigmaal gebeurt, te zien, dat ge- heie zakken, als fieÉchen, vol van water zoo van de baarmoeder zelfs, ais van de aangeveegde delen, afhangen, dewelke waarlyk ajuynbollen verbeelden, hangende aan hare ftelen , die in lengte zeer vcrfchillen. Ey lieve, let eens aandagtig hier op! Zomtydts komen ’er uyt een kleyn waterblaasje waarlyk grote blazen of zakken voort, fcrwyl ’t van een kleyn beginzel door een geftadigen toevoer van nieuw vogt totcenvrees- lyke grootte aangroeyt , waar mede men de gehele holligheyd des buyks, zomtydts tot barftens toe, vervult heeft gezien. Een gebrek waarl’ k veel menigvuldiger, als men gelooft. Op die wyze komt die ziekte voort, dewelke het gemeen hetbeflote water noemt; deze waterzugtis zonder’t gevoele van een golfsgewyze beweging, maar openbaart zich door een eendaantig, en zeer hardt opgefpanne gezwel, nog laat toe, dat de delen voor ’t drukken wyken, nog eenig geluyt hoort men, als 944- ’t lichaam geflingert wort. My gehcugt nog zeer wel een geval , wanneer ik in een vrouwelyk doodt lichaam , den onderbuyk geopenc hebbende, een zak vol waters gevonden hebbe, zynde waarlyk zo groot, dat ’er zo veel wyagtig vogts in geüoten was, als nege gemene hollant- fche wateremmers konde bevatten. Maar ’t verwonderde my, dat ik buyten deze zak geen vogt meer in de buyk bevondt. Deze ruyme zak zelfs was uyt een uytgerekt waterblaasje tot die naauw- lyks begrypelyke grootte aangegroeyt, ondertuflehen naar mate } dat het aanwiefch, wierdt deftelfs vlies of huydt te gelyk dikker} ’t welk ook by na in alle diergelyke gezwellen gewoon is te gefchieden, gelyk men zulks ziet in een [ganglio] zenuwknoop , een [atheroma] papge- zwel, een [melkerts] honiggezwel, een [talpa\ moigezwel ,en andere gezwellen van dit flag , die m den beginne dunne velletjes waren, maar, als ’t gezwel veel in grootte aangenomen heeft, worden ze zo dik , als dik en taay leer. Hoe menigmaal ziet men de waterblaas, door een groo- te fteen langdurig uytgerekt, zeer verdikt te zyn* wanneer de fteenfny- ders zulks, niet weten, feylen ze om deze oorzaak dikmaals zeer on- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE gelukkig. Alle deze aanmerkingen keren , dat het geenzints ongerymt is, zo ik gezegt zal hebben, ’t gene ik alvorens gezegt hebbe , dat deze water- blaasjes omtrent den binnenfte mont in de holte des baarmoeders menig- maal ontftaande, zeer vele wonderlyke zaken uytwerken. Ik zoude derhalven afbreken, ten ware ik nog eenen ander voorbeeldt aan dezen beroemden Heer verbale wilde : namentlyk dat ik voor zes en veertig Jaren in een openbare vertoning een doodt vrouwelyk lichaam geopent, en in de holligheydt der baarmoeder een fchepzelrje ontdekt hebbe, ’t welk het gewicht van een korreltje gepelde garft hadde, en te gelyk zeer duydelyk bevonden hebbe in de eyerneft zelfs een zekere holligheydt te hangen, ’t geene klaarblykelyk de grootte van een erwt hadde, welkers holle gedaante bloedig, en rimpelig zich vertoonde, geheel en al met dat zelfde verfchynzel, waar mede de holle oppervlak- te der baarmoeder aanllonrs na het baren altydt gezien wort. Moge- lyk zal de befchouvving van nog een fraay voorheek, het alomme aan- genomen gevoelen ook beveiligen: Ik hebbe een beryde baarmoeder van een vrouw, welkers eyerneft vele eyeren in zich onthielt, welke open- barftende , of opengefnede zynde , een [humor lymphatïcus~\ waterig vogt uyrftortte , maar onder zeer vele derzelven ziet men 'er nog een aan ’t eyerftokje vaftzirten, zynde in de bevruchting bezwangert, gelyk gy in de hier bygevoegde figuur zien kont. Tot u keert zich myn AAMTEKEN I N G E N. 945 gefchrifc, zeer beroemde Hr. Et muller, die tot deze verhandeling ge- legentheydt gegeven hebt, de welke ik wel rykelyk zou hebben kunnen uytbryden, ten ware ik wift, geen werk, dat alreedts door u gedaan is, te moeten aanvaarden. I I I. Van de Kliertjes y en Zenuwtepeltjes m de Huyt van een Menfch, WEI aan, laat ons eens zien, wat de gedagten hier van zyn? Die groote, en heldere lichten in de ontleetkunde Steno, Swammer- dam en MaLpighius hebben verzekert, dat ze beydeinde huyt tegen wc or- dig zyn. De volgende, gelyk ’t gemeenlyk gcfchiet, hebben deze Au- theuren nog veel in de ftoutheydt van dezelve (taande te houden, over- troffen, fchoonze met minder voorraat van proeven waren gewapent* maar in verdichtzels vruchtbaarder. Ik hebbe deze delen wel eer in figu - ren zodanig afgebeelt gezien, dat ik met regt verftek was over zodanig een ongetoomde vryheydc yan verdichten j aanzie de platen , dewelke de zeer beroemde Profeflbr Eïclloo in zyn groot ontleetkundig werk heeft uytgegeven, vergelyk daar na de naauwkeurige overweging van de zaak zelfs, op dat ge ziet, hoe verre dikmaals de Autheuren gaan, en wat omzichtighcydt men van noden heeft , eer een natuur onderzoeker zich op haar veylig vertrouwt. Ondertuflchen beken ik , dar ik na zo vele ondernemingen deze klieren nooyt zodanig heb kunnen ontdekken , dat ik ze zou kunnen befchryven , ja ’t heeft my niet eens moge gebeuren , dezelve te zien 5 derhalven betuyge ik hem verphgt te wezen , die ze my op die plaats voor myn gezicht brengt. Ondertuflchen kan ik aan alle liefhebberen vertonen, en dat wel maar alleen, het zenuwagnge, werlo tuyg van de huydt , tot het oeffenen van \ja£his~\ ’c gevoel gefchikt : Want wanneer ik onlangs de bloetvaten in de \j:rurd\ fchenkels van een menfeh tot een ander gcbruyfc met myne Wafchartige koffe opgevalt hadde, met een voornemen om iets anders daar door te onderzoeken, gebeurt het by geluk dat ze beyde zodanig vervult wierden, dat ze ten eenemaal over al root van couleur waren , wegens de ontelbare veclheydt der vaatjes. Als ik dit met blydtfchap befchouwde, vernam ik aanllonts duydelyk langs de gehele huydt, dat ’er witagtigeplaatzenwaren , zyn- de nochtans eenigzmts opgezwollen , en tot een ftompe punt verheven, 9 4-6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE waar uyt ten laafte [/i/i] de haayren voorrquamen; Na dat ik dezelve wei bezichtigt hadde : heb ik gemakkelyk kunnen oordelen, dat ze voor (\q [papil# zenuwagtige tepeltjes , buyten de opgevulde kleynfte vaatjes uytpuylende, te houden waren. Voornamen tl yk doet hier te ge- lyk toe deze wonderbare aanmerking, dewylze in den gehelen omtrek van de fchenkel , en voet duydelyk overal gezien wierden, en nog- tans wiert ’er geen een gevonde in ’t bultige deel van de voet, ’c welk men gemeenlyk den rug noemt. Wat zal men daar nu uyt oordelen ? Mogelyk is dit gedeelte minder bequaam rot \ja6ius~_j het gevoel. Be- proeft ’c, en gy zult het bevinden. Zyn ’er derhalven aldaar geen te- peltjes? dat zal ik niet zeggen, ze komen weyniger te voorfchyn, om dat ze millehien kleynder ,en dieper gelegen zyn. Nu ben ik gedwonge te bekennen , dat ik voor dezen niet alleen maar ook met gefchrift verzekert hebbe, dat ’er deze huydr- kliertjes by waren. Dog dit heb ik te driftig ? en door ’c gezag en proeven van by na alle ontleders vervoert zynde, gedaan: Nogtans moet men weten, da: ’er geen onder alle de bewysredenen aanneme- lyker is, ’t gene leert dat ’er deze klieren byzyn, als die wonderbare [tuberculd] gczwelktjcs of knobbeltjes in ziektens, dewelke zich zo me- nigmaal , uyt de huyc zelfs, onder de opperhuyde verheffen, en uyt- puylen, gelyk ik zelfs vele zodanige puysjes in myne vergadering be- ware om te laten zien. Maar ik hebbe na dat ik ze met naauvvkeurig- heydt onderzogt hebben, geoordeelc, dat het geen klieren, maarzekere verheventheden van de opperhuyde waren. Ik bekenne, ook niet vreemt re zyn van ’c gevoelen , dat myne goede Vrient, de zeer vermaarde Heere Boerhaave, openbaar Hooghleeraar der geneeskonft, kruydtkunde , en van ’t oeffenende deel der genees * konft in de Hollantfche Hoogs School te Leyden, my mondeling en in gefchrift verklaart heeft. Hy heeft naraentlyk ontdekt, dat ’er onder de opperhuyde inde huydt zelfs, of zomtydts onder dezelve, zekere kleyne ronde [recepaculdl ontfang plaatsjes, uyt een omfiach van een dun vliesje t’zamen geftelt, zitten. Deze merkt hy aan in haar opperde gedeelte, alwaar ze na de opperhuyde zien, zodanig geopent, datze nogtans met een naauwe mont oogluyken, op dat ze niet al te lichtelyk het ingeflotene vogt uyt- ftorten zoude. Hy heeft ook duydelyk de opperhuyde zelfs aldaar door- boort gezien, alwaar de [emifaria] uytlozingen dezer [folliculi] blaas- jes of zakjes zyn. Zo dat ’er een doortogc is, ja zomtydts een ruy- me, uyt de {Jpecas cavf] holletjes of blaasjes in der zelver mootjes. AANTEKENINGE N. P4T en daar uyt wederom door de opperlmydr , boren deze montjes ga- pende, openftaande. Het vlies , waar uyt zebeftaan, wort van alle kan- ten doorboort van de uyterffe pypjes der vaatjes, aanbrengende eene Zachte, vettige vogtigheyde. Als dit vogt, ganfeh verfch zynde , daar nederftort, is ’t dim, helder, zonder reuk of fmaak. Maar wanneer ’t hier ter plaatze ontfangen , door eenige traagheydt langer blyft zitten, deszelfs yloeybaarfte gedeelte vervliegende* wort het dik- ker , en verkrygt den aardt van een taye wafch , by na aan alle oliën ey- gen , Haat ftil, waaiïemt naauwlyks uyt, wort vermeerdert , maakt \iubercula] knobbeltjes ofpuysjes, en verfchafc een zeer veelvuldige, ïchoon van anderen over ’c hooft geziene, oorzaak van huydtqualen. Hy meent, dat dit \Joumor cVn£iuofusj fmerige vogt in een volkome ge- zontheydt diept» om de huytenfte delen te verzagren , los te maken, voor verharding en verdroging te verhoeden , en in een behoorlyke buygzaamheydt te bewaren , maar dat uyt gebrek van ’t zelfde zware gebreken ontftaan. Hy verzekert, dat dit het olieagtige vogt is, ’c welk Leeuwenhoek door zyne nieuwe vindingen voor ’t gezicht vertoont, ’t gene hy my zelfs door zyne groore beleeftheydt heeft 1 aten zien. Dat dit dezelfde vogtigheydt is , waar mede het aangezicht van gezonde menfehen bedekt is, ter zeiver rydt als ze na een zagte en volkome ilaap verquikt zynde, het aanfehyn blinkende, gelyfc als met olie beftreken , vertonen. Dat dit zelfde vet de \capillij haayren befmeert, langs dezelve heen vloeyt, en een fmerige buygzaamheydt aan haar verfchafc, op dat ze door verdroging niet zouden fplyten, ’t welk anderzints een onder de gebreken van de haayren is. Dat deze werktuygen voornamendyk gevonde worden op die plaat- zen van ’t lichaam , alwaar de delen meer voor de lucht bloot (laan , en tegen makandsren aangelegen zyn, vryven, of groteyks worden gc- fchut en geroert. Hierom verfchynenze voornamentiyk by de oogfehe- len, t aangezicht, neus , oxels, lieflcheo, voorhuydt, billen, en on- der de voer. Als dit vogt verdikt wort , maakt TlCt die* klcync witte CCDCltjes , kleyne \_glandesj ekekjes verbeeldende, zynde menigmaal in ’t aan ge- zicht, voornamentiyk op de neus: deze Sterk gedrukt zynde, werpen een taaye, witte, en wafchagtige ftofta uyt. Indien de blaasjes meer vervult worden, wordenze [?aberatta sarva\ kleyne gezwelletjes, die met de daar bygelegene delen teontfteken, een rodigheydt, jeukte, en puysjes, verfcheyde van couleur, en onaangenaam voor 't gezicht, ma- 94s ontleet-genees-en heelkundige. ken. Wanneer ze nog meer opzwellen , begint de [crajfamentum~\ droeiïem door den [meatusJ uytweg van ’t blaasje tot aan de oppervlak- te van de opperhuydc door deszelfs opening uyt te lopen , en in dat ge- deelte , ’t welk voor de lucht bloot ftaat, blaauw, of zwart te worden; indien zulks tuffchen twee tegen malkanderen overftaande vingeren met gewelt gedrukt wort, dan wort de taye ftoffe uyt den opgezwollen buyk van ’t ontfangplaatsje door den engen hals heen geperft zynde, in dien doortogt zelfs tot een [cylindrus contortusJ gedraayt langront gevormt, ’t welk, wegens den zwarten top, en ’t lange * witte , en gedraayde lichaam zo naauwkeurig een [vermiculuï] wormpje verheelt , dat de geneesbeeren, zo wel als de onkundige door deze verbeelding bedroge zynde, oordelen, dat ze met haare ogen wormptjes in de huydt gezien hebben. Maar zoo deze opgehoopte ftoffe, meer en meer aangroeyende, op- zwelt, dan geeft het de ware en eenigfte oorfpronk aan Pap en honing- gezwellen , voor zo veel de ftoffe meer gelykenr na Pap , of Wafch-ho- ning. Ja zelfs oordeelt hy ook , wanneer zodanige gezwellen boosaar- dig worden, dat ze een [lepra] quaad:au*dige fchurfc, en [cancer] kan- ker van de huydt, als mede \_E lep bant iajis] melaatsheydt verwekken. Tot dus verre heeft hy my zyn gevoelen , over deze zaken verklaart hebbende, met weynige woorden medegedeelt, en myn verzoek toege- ftaan, om zulks by deze gelegentheydt gemeen re maken. Dog by zou- de dit ftuk met meer redenen en zaken kunnen uytbreyden, en hierdoor keren een oprechten manier cm de gebreken van de huydt te genezen ; Ik zelfs zal ook niet nalaten zulks verder te onderzoeken: ondertuftchcn zal niemant deze lichamen liever klieren, als onfangplaarsjes van een vettig vogt moete noemen. Gy ziet nu , waarde lezer, dat ik zo dwaas niet ben, dat ik ontkeone zou te beftaan, ’r gene ik met myneygeogen niet befchouwe. Zodanige ydelheydt zy verre van my? maar ik betuyge in oprechtig- heydt, dar ik nooyt huydtklierrjes gezien hebbe, en dat ik hem, die ze my klaar aanwyft, ren hoogfte verpligt zal zyn. Niemant denke, dat her zweren door gemelde kliertjes volbragt worc, fchoon de meefte zulks M. Malpighhis hier in voorgaande, toeftemmen} Verre van daar: want de uyterfte donzige eyndens der flagaderfjes , dewelke zeer veel in dun- te het fynfte katoen overtreffen, zyn de pypjes zelfs, door welke dc zweetftoffe overgebragt wort. Deze zelfde zweetpypjes waaftèmen de uytgediende en overtollige vogten onder de gedaante van een onzichc- baren rook uyt het lichaam. Zie daar, hier is my nu een ruym velt AANTEKENINGEN. 949 geopenc, om verfcheyde gevoelens van anderen over deze dingen, die ik zo even verklaart hebbe , te doorwandelen, maar 'z zou my van rnyn voornemen aftrekken, namentlyk, om klaarblykelyke dwalingen, die ik zelfs ofte andere in de ontleetkunde begaan hebbe, zonder ecnige naar, maar uyt een enkele liefde tot de waaihcydr, te verbeteren. I V, Van de Klieren van andere Vliezige deden. EEn ider weet, dat de [Ventriculi cerebrt] holligheden der herbe- nen , den binnenfte omtrek van ’t [pleura] borllvïies, het \_pericar- diurri\ hartezakje, het \_peritonoeum] buykvlies, en den zogenaamden [tunica teJUttm vaginalis] fcheerok der ballen, altyd bevogcigt, glibbe- rig gemaakt, en befproeyt. worden met een dampig vogt ; 'c wort ook voor niet minder bekent gehouden, dat deze vogtigheyde in die hollig- heden geftort zynde, vry van daar opwaarts wederom te rug wegvloeyt. Ik hebbe lang getwyffelc, of dit werk wel verrigt wierdc door klie- ren van Steno en Alaljgighins > welke die brave mannen Hellen de ge-* melde vliezen overal te bezetten tot zodanig gebruyk? Maar, na dat ik door een byzondere kond de nooyt genoeg te verwondere fynheydr der uyterfte üagadertjes hebben ontdekt, heb ik gemakkelyk kunnen zien, dat tot dien eynde geen klieren van noden zyn, ja zelfs dat ze aldaar niet gevonden worden. In der daat dit bekent de Grote Malpighiuy mee te verzekeren, dat deze klieren in een volkomen gezont lichaam niet ge- zien zyn, maar darze eyndelyk in ziektens, alwaar ze uytgezet, en ver- groot zyn, zichbaar worden. Ik beken dat 'er in deze manier van rede- nering eenige fchyn van bewys is. Dog echter oordele ik , dat de lic- haamtjes, welke in de gezegde vliezen verfchynen , geen klieren zyn, nog zyn geweeft. Maar in tegendeel blykt het my klaar , dat de ver- dopte uyteyndens der flagaderen overgaan in tegen natuurlyke gezwel- len , Zynde dan de aangeboore gedaante ten eenemaal verandert. Geven de [.Aneurifmd] flagaderbreuk, [yarix] aderbreuk, [phlytfenoe] blaart- jes, en andere diergelyke ziektens , geen duydelyke voorbeelden? Der- halven die Hellen wil, dat ’eraldaar klieren zyn, dan behoort hyze in een gezonde Haat te vertonen : want het is de plicht van een ontleder van onbeproefde zaken liever te zwygen, als veel daar van te verzinnen. 9f° ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE, Wederom van Klieren in andere delen$ als mede zeer vele zaken aangetande de Tepeltjes van 't gevoel. HOe naauwkeuriger en langer ik de Uchaamtjes onderzoeke* dewel- ke in ons lichaam de ontleders gewoon zyn klieren te noemen, hoe meer ik verzekert worde, dat het geen klieren zyn, die men gemeenlyk over al daar voor houdt. Op geenerly wyze zie ik, dat die lichaamt- jes, welke in 't achterfte deel van de [corona glandispenis] kroon van het roeden hooftje gelegen zyn, kliertjes zyn, fchoon de zeer vernuftige Morgagnï m zyne aantekeningen met andere dezelve daar voor houdt. Ondertuffchen, behoudens het gezach van dien braven Heer, fchynen my die uytpuylingen gehouden te moeten worden , voor zenuwtepelt- jes, boven de oppervlakte in den rant van de kroone van ’t roedenhoofc- je zich verheffende, dewelke, wanneer ze door ’t Venusfpel opgefpan- ne, en met een zachte vryving gedrukt zyn , in dat werk het grootfte vermaak bybrengen. Maar zo menigmaal alsze door een vuyle vermen- ging Van een onzuyvere Hoer befmet worden, zwellen ze zeer affehuw- lykop, en verliezen door de knagende fcharpigheydt van ’t onfange vergift haar dun velletje, daar ze mede bedekt wierden ; zy dan ontbloot, en gevilt zynde, worden van een onlydelyke pyn en fmert wreedelyk aangetafl: ’t gene tot een zeer groot bewys verdrekt, dat ze meer met den aart der zenuwen, als van klieren overeenftemmen. Ik weet wel, dat de tepeltjes op deze plaatzen geen haayrtjes hebben, dog die ziet men ook niet in den voorden top der vingeren, als ook in de f vola manui] palm van de hant, of in ’t [plant a pedis] hol van de voet, op wellke plaat- zen ’t nogtans vol van tepeltjes is. Ik hebbe al over lang aangetekent, dat de iiyteyndens der bloetvaten byna in alle geweden van ’t lichaam grotelyks verfchiilen in maakzel, waar uyt ze beftaan. Maar ik hebbe ook daar na geleert, dar dit ook plaats heeft in de uyterfte eyndens der zenuwen; dewyl ik ze anders bevonden heb in de binnenfte oppervlakte der' oogfchelen , wederom in de tepels der borden heb ik die wonder- baar! yk van malkanderen verfchiliende aan gemerkt, dewelke in ’t uytde- kenfte deel derzelver zich onthouden, maar in de tongverfchillenze ver- re van deze alle, als mede in de huyt hebben ze een andere pedaanre, wederom van de voorgaande geheel en al veafchillende: wantopzom- AANTEKENINGEN: 9*1 mige plaatzen van ’t lichaam, heb ik ze vernomen, dat ze aldaar in zo groote menigte waren, zo digc by malkanderen gevoegt, en in zofraye ordre gefchikt wierden , dat ’er byna geen plaats tufichen byde was, ja datze boven de oppervlakte van de huydt uytftaken, geiyk ik ze nu de geheele roede door bevonde heb, waarom dit deel tot zo veel welluil bequaam, en aan zo veel pyn onderhevig is. Maar zy, dewelke dieper onder de huydt verborgen leggen, fchynen tot dien eynde te ftrekken, dat ze een grontflag verkenen aan de voortkomende haayren : deze vint men veel weyniger in getal, en komen ook niet voor ons gezicht, tenzy eerft alle de vaten van eenig haayrig deel met myne rode wafchagtige ftoffe ten eenemaal opgevuk zyn", zo dat ’er geen een takje zonder deze ftoffe is. Dit hebbe ik al over lang ondervonde, en inde fchenkel van een menfeh te weeg gebragt, ’t welk ik in tegenwoordigheydt van den Hr. Boer~ have, een man in ’c ftuk der Geneeskonft en kruydtkunde zonder weer* ga, hebbe vertoont. Maar ik verwonderemy hier over , dat alle de uyterfte vaatjes deze ftoffe ontfangen hebben , en roodt van Couleur zyn alleen zyn die tepeltjes, waar uyt de haayren geboren worden onaangeraakt gebleven , en onderfcheyden zich zeer duydelyk door haar byzondere aangebore witte couleur van alle de naburige rootgecouleurdcdelen. Wat dog van deze tepeltjes in de roede, rong, Oogfchekn, en andere delen te oordelen ftaat, zal ik na dezen zeggen, wanneer ik al den tydt, die my van myne bezigheden overfchiet, zal belleedt hebben in dezelve te onderzoeken. V I. Fan V Hart. MEt recht oordelen by na alle, dat het hart het voornaamfte onderdo ingewanden is; dit houdt men volkomen voor zeker, dat’ernog vele dingen m des zelfs maakzel met genoeg nagefpeurt zyn3 derhalven ver- dient dit uytnemende , dog- te gelyk duyftcrc maaikzel, en decygenfchap- pen deszelfs, dat men zommige zaken daarvan aanmerkt. De ontle- deren hebben ons niet zeer wel de natuurlyke legging en plaats van ’t hart befchreven. Want fchoon ze alle verzekeren , dat" het hart mde borft geplaatft is, echter hebbenze oprecht met afgebeelt, wat legging’tzelve haddc. Covert bïdlo heeft het in zyn groot ontleetkundig werk zoda- niS uytgedrukt, als of het hing met een kegelswyze punt na ’t middel- 9>* ONTLEÉT-GENEES-EM HEELKUNDIGE. rift , maar met de gront na de [ jugulum\ keelziende. Dit is in de heeften , welke het hooft voor over houden , gemeen, dog nooyt in een menfche lichaam ; in ’t welke het hart zoda- nig op het middelrift legt, dat deszelfs gedeelte, waar mede het het middelrift aanraakt, door zyn opleggende gewicht, gelyk als in een ge- drongen is , ’t welk nergens in» viervoetige voor overbukkende heeften plaats heeft, maar in tegendeel in deze verbeelt de figuur van ’t hart, de gedaante van een [conus'j kegel, ’t gene men nogtans aan ’t hart van een menfeh niet mag toceygenen, dewyl deszelfs vorm veel daar vanver- fchilt, zynde namentlyk korter en veel meer in een gedronge. Andreas J/efallus, de voornaamfte onder de Autheuren, heeft dit alles in zyne platen in dier voegen laten afbeelden , als de zaak zelfs in een leven- dig menfeh geftek is. indien ge begeerte hebt om ’t maakzel van ’t hart te kennen, zie, wat Steno, dat heldere licht in de konft , daar over gefchreven heeft, gy zult ’er geen berouw van hebben; dewyl hy door een naauwkeu- rige onderzoeking ontdekt heeft, dat het maakzel van ’t hart, ’t welk men voor dezen voor [parenchymd] een bloetftolzel gehouden heeft, in ten oprechte fpier beftaat; dit heeft hyzoklaarblykelykaangetcont, dat hy, het gevoelen van Hippeer at es beveiligende, ’t zelve voor een zeer konftige fpier verklaart heeft, hebbende zyn [fnis’] alwaar ’t zyn [initinm] begin heeft , beyde namentlyk in den gront van ’t hart. Vervolgens was van een ider ainger.onen , dat al 7t bloet, ’c welk door de kroonflagaderen aan ’c hart zelfs toegebragt was, geen een droppeltje uytgezondert, door de kroonader alleen in de holader te rug gcvoert wierdc, ja ook dat dat bloet, ’t welk volgens de wet van den omloop van ’c bloet uyt beydc de hartoortjes wederom quam, insgelyks langs deze eenigfte weg wederom keerde. Maar ik hebbe naderhant klaar ontdekt, en in ’c openbaar vertoont, dat ’er zommige adertakken zich openen in de hartoortjes, zodanig, datze het aderlyk bloet regelrecht in ’t rechter harcoorrje nededtorten, zonder ooyt de holader,of deszelfs [mas- titis ven £ cüvss Jinus] grote groef aan te raken. Niet minder nieuws is de ontdekking geweell van den zeer vermaarden Vieiijfens , en daar na van den zeer geleerden Tbebejius, wanneer ze gevonden hadden, dat ’er uyt de zelfilandigheydt zeifs van ’t hart eenige adertjes voorrquamen, de- welke het bloet van ’t hart door de takken van den kroonllagader toe- gebragt, met opene monden in de holligheydt van ’t hart ftortte , zon- A A N T E K E N INGE N. der enige omweg in de groef van de holader, ot ho 11igbeyf door een naauwkeurige on- derzoekinggevonden zyn 3 Zyt ge begerig, zulks te weten, leeft’rgeene, (en gy zult’cr geen berouw van hebben 5) dat de dagverhalen der geleerden van Erankryk, de phïlofophijche verhandelingen van Engelant, de ge- denkjehriften van dagboeken van de Keyzerlyke Academiesen de naarftigfte aantekenaar Schenkïus, daar van opleveren. Hoe vele wonderen, en ongeloofiyke zaken zult ge daar zien en bevin- den ! ondertufTchen is dit gedeelte der natuurlyke hiftorie waardig , be- tracht en volmaakt te worden. Om ’er een proef van te geven, breng ik hier wederom teberdedat waarlyk zelrzamediertie/tgeneikfn myn negendeana- tomifche cabinec na het leven heb laten afbeelden: ’t behoort tot het geflacht vzn viervoetige dieren, om dat her vier voeten, en een ftaart heeft, Ja het hooft, de mout, en voornamentlykde navel ftreng daar nog aanhangende vermeerderen de zeltzaamheydt der zaak boven alles 5 ik heb ’t in zyn ge- heel zodanig toebereydt, dat her nog lange jaren duren en van diegenen gezien kan worden , welke kift en begeerte hebben om zodanig een zaak te befchouwen. Nu bezit ik ondertufTchen een ander, dat my naderhant is aangebragt,’t. welke een flek zeer fraay verheelt: Toonen dit de twee oogen, gedaante en grootte van ’tzelfde dit met aan Pop dat ge zelfs kunt oordelen,zie daar, hier breng ik ’t zodanig in een figuur te voorfchyn, als ’c de na- tuur zelfs voortgebragt heeft. Een meyfje van veertien jaaren oudt, heeft onlangs tegelyk met veelbloec deze flek uytgebraakt. De vader van dit meysje heeft my ’c diertje vereert terwyl ’t nog fris wasenmy verzekert, dat het nog een tydtlang na’t bra- ken geleeft, en zich zelfs in een ware beweging gehouden heeft. Gy zult gemakkelyk kunnen geloven , dat ’er in een menfche lichaam aantekeningen. worden voorrgebragt wormen , van gedaante onder malkandoren, zeer vei- Ichillende, ja zodanig met alle andere ooyt in de waerelt gevende wonnen ftrydende, dat men diergelyke buiten s’men/chen lichaam nergens ontmoet ; ondertuflehen zyn’er zommige van deze, dewelke tot een lengte van zeer vele ellen uytgeftrekt worden. Dat zy derhalven in ’c zelfde lichaam ge™ boren zyn , is zeer waarfchynlyk. Maar ’c gevoelen der gener , die mee- nen dat'de wormen uyt doorgeüokte eyerejes van zodanige gediertens voortgebragt worden j zou mogelyk met zeer aannemelyk khynen. Ondertuflehen dit diertje ,’t welke dit meysje uytgefpogen hadde, is eerfl; uyt haar gekomen, na datze een langen tydt ongezont was geweeft, te vore al- tydt over een zwaarte van de maag geklaagt, en nooyteen volkome gezond- heydt genoten hebbende. En of fchoon waaragrig is, dat ’er door lichtgeloovigheyd van veele, al- lerley ongehoorde zaken voor waarheden gehouden en verdicht worden, blykt het nogtans zekerlyk , dat ’erdagclyks dingen aangemerkt worden, na wonderen zeergelykenende j onder welke ik oordele dit diertie gcrekent te moete worden, dat zich door een veelverwige, witte en zwarte couleur , en een levendige beweging kennen liet. Nog meer verwondering verwekt de befchouwing van dat diertie meen menfeh geboren, ’t welk in myn negende anatomifch cabinet afgetekent, en in myn rarireyt kamer te zien isj om dat het voorzien was met een ftreng,na de navelftreng gelykenende, ja ook om dat het in een zeker lichaam verb. rgen was, zeer wel met de natuur van een papgezwel overeenkomende, ’t welk in plaats van een moerkoekie fcheen te verftrekken s de waarheydt van de zaak blykt door ’t zien en wordt beveiligt door de daarbygevoegde verklaringen. Ondertuflehen moet men niet denken , dat dit diertie , v/aar van ik eerfl: gefproken hebbe, van ’t meysje ingellokt zynde, binnen ’c lichaam gekomen is, gelyk mogelyk iemant zou vermoeden: want ’r was fris en gezont * nogte het beweegde zich niet met te kruypen ais een flek, maar dan lichte het zich opwaarts, dan nederwaarts : zy hadde ook te voore en te gelyk bloet ge- braakt, daar en boven was ze lang ziek geweefl. ’t zoude ook niet m de maag in ’t leven hebbe kunne blyven, maar lang doodt geweeft zyn , o-elyk men in de meefte diertxes of visjes ziet, dewelke wanneer ze le- vendig ingeflokt worden, kort daarna derven in een woonplaats, onbe- quaam om ’t leven te behouden. Ik zie wel, dat hier de leere, hedendaags van alle voor onwrikbaar gehouden , aangaande de geboorte van alle dieren uyt een ey , kan worde tegengeworpen, maar dat raak ik op dezen tydt niet aan; want dat zoude my al te verre van myn voornemen afleyden. Hy , die daar ONTLE ET- GENEES-EN HEELKUNDIGE. lief hebberv voor heeft, leze het zeer nuttige werk van den Hr NicoL• Andry in ’c franfeh gdchreeven , over de wormen: gy zult aldaar op de 19 bladtz. bevinden , dat het gevoelen van dien Heer is, dat de wor- men een aangebore ziekte in ons lichaam is, en dat de eyeren zelfs, waar uyt de wormen eyndelyk voortkomen, in ons te gelyk met de andere delen van ons lichaam voortgebragt worden, dewelke op den bepaalden tyde gebroeyt zynde, eyndelyk hare \_fceUis j vruchren baren, even als de andere delen van ons lichaam zommige, te vore nog niet verfchynen- de vogten of ook zommige valle delen voortbrengen. Ik zou in der daadt gemakkelyk dit gevoelen goetkeuren , om dat ik ’er geen vinde, ’t welk meer met de waarheydt van de zaak over een komt. Indieo iemant een waarfchynelyker weet, verzoeke ik, dat hy ’t raededele. VIII. Van de IVanfchepzelen^ Gelyk de vruchtbaarheydt der nature in ’c voortbrengen van zulke verfcheydene dierties wonderbaarlyk is, alzo wort ze ook menig- maal veranderlyk bevonden in ’t veranderen van ’c maakzel der deelen , dewyl ze fcbynt van haar eynde af te gaan , ’c welk ze zich fcheenyoor- gefcbreven te hebben. 1. Onder deze meene ik , dat in de eerfte plaats moeten geftelt wor- den drie vericheydeonvoldrage kindertjes, dewelkegebooren zyn zonder heriïenen , nog hebben enige holte in ’c hooft, ’t welk geheel en al benig is : twee van deze hebbe ik tot geraamtens gemaakt (maar ’c derde bewaar ik in zyn geheel in myne balfemagtige vogt) in dier voe- ge als de edelmoedige Kerkringius in Ofteogenia fua pag. 59. meteen fi- guur ’t zelve na ’t leven heeft afgebeelt. 11. Ten anderen is ’c hier byftaande geraamte wonderbaarlyk , welkers handen en voeten met meer vingeren in getal voorzien zyn, als na de gewoooe wyze der natuur i de regter bant heeft zeven vingeren , de reg- ter voet agt tonen *de linker bant heeft’er zes met twee aan wasjes ,en de linker voet pronkt met negen volkome tonen. Zie Ker kring, pag. 55-, al- waar hy het afbeeldzel daarvan oprechtelyk gegeven heelt 5 derhalven is ’er een zekere maat in alle dingen, en menigmaal is de overvloet van de natuur niet alleen onnut, maar ook nadeelig 11L Onder myne rarityten bewaar ik een on voldrage kindtie , met AANTEKENINGEN. twee hoofden geboren ! ik heb’t gekogt, dog ’t jammerde my , dat zy, dien ’t eerft in eygendom toebehoorde, te min ervaren waren m dat ge- ne , ’t welk tot het bewaren van diergelyke zeltzaamheden vereylcht wort, ’t zelfde qualyk bewaart hebben, waar door het nu harten geheel zwart voorkomt. IV. Vertone ik twee toebereyde milten, in een fchaap gevonden, en op een verfcheyde plaats gelegen. V. Voor dezen is ’cr in een fchaap een lever gevonden, waar in vyf galblaasfies te zien waren. Ik onderzogt het, als ’t myaangebragtwier- de, maar ik wygerde het aan te nemen om dat ik door den eylch van een onredelyke prys afgefchrikt wierde. VI. De zeer vermaarde Johannes Jacohtts Rau, Hoogleeraar in de Hoogefchole te Leyden, in de kenniffe der beenderen , fpieren en Heen- fnyden byzonder ervaren, heeft ons eens vertoont een flagader, komende uyc den boogsgewyze bogt van de groteflagader , de welke ik nader* bant ook gevonde hcbbe , en nog een jeder kan laten zien. VIL ’t Wonderbare maakzel van ’t mannelyke lidt met de grootllc naarftigheydt menigmaal onderzoekende, is ’c my eens gebeurt twee ver- fcheyde volkome Iterke bekleetzelen , het gehele lichaam der mannely- ke roede omringende en bevattende , te vinden. Dit hebbe ik in een Anatomifch Cabmet , gelyk als een gewoonte der nature befchreven, maar nadien ik naderhandt in zeer vele voorwerpen, aandagtelyk be- fchouwc zynde, dit zo niet bevonden hebbe, eyfcht de oprechte lief- de tot de waarheydt, dat ik nu waarfebouwe , dat ’er gemeenlyk maar een zodanig bekleetzel, en zeer zelde een dubbelt gevonden worr. VUL Van vele jare herwarts bewaare ik twee gebalfemde onvoldra- ge kindertjes, die met den buyk aan malkanderen gegroeyt zyn. IX. Ook bezit ik twee onvoldrage varkentjes, in de baarmoeder aan een gegroeyt. X. ik hebbe nog daar en boven een onvoldrage kindrje van bynatwee maanden, welkers bovenfte en onderfte \_artns] ledemarsn , wonderlyk bog'tig gezien worden. XL Insgelyks moet gy u verwonder.en over een gekloofde bovenfte lip, in een onvoldrage kindrje van twee maanden gevonden. XII. Gy zult u byna verfchrikken 3 wanneer gy een ander onvoldrage kind: ziet 5 boven wiens neus een aanwasje gegroeyt isP hebbende de ge» lyken s van een manneiyke roede. XIII. ik vertoon een gebalfemt fchaapshoofc 5 ?t \velke de mont ontbreekt> en dcszelfs oogen verkeert geplaatft zyn,. ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE XIV En een kalf in ’t geheel zander hooft, terwyl ’er maar een oor boven [truncus] den romp in plaats van ’t hooft uytpuylde. XV. Met veel omzigtigheydt hebbe ik dikmaals zeer vele fchapen onderzogt, dewelke de natuur meer voeten boven ’t gewone getal, han- gende van de nek, verleent hadde. Dog niets heeft my in deze won- derlyker verfcheenen, als dat deze,voeten altydt van fpieren berooft, maar in der zelver plaats met zeer veel vet voorzien waren. XVI. In een anderen hoek van myn Cabinet vertoon ik een gedeelte van een Moerkoek met haar navelftreng , maar o wonder ! daar van hangt een fchenkel van een onvoldrage kindtje, met de voet, en drie tonen. XVII. Ik zie aldaar ook zeer veele onvoldragen kindertjes, welkers teeldeelen wonderlyk mismaakt zyn •, en waar aan ook het eene of ’t an- dere lidt te veel ol te weynig is. XVIII. Ik hebbe zo veele en verfcheyde lichamen onderzogt, maar nooyt heb ik een oprecht [hermaphrodïtus] manwyf gevonden} evenwel bevinde ik, dat ’er zeer veele allerley beuzelingen overal van verhalen. .Alle, die ik van dat zoort heb mogen onderzoeken, begryp ik, datze \j>feudo-hermaphroditt ] baftaart manwyven genaamt n oete worden; want in deze het hoofrje van de [clitorisj kittelaar altydt buyten de fcha- melheydt uytpuylende , waande te zyn het hooftje van de mannelyke roede* en hoe menigmaal hebbe jk dit in de heeften ook waargenomen ? al over- lang heb ik zodanig voorbeelt uyt de teeldeelen van een ichaap in mya anatorflifch cabinet bygebragt. I X. Van een zehzaam Gehrek der Nieren. DE geene, welke de lichamen van verfcbeyde dieren met een aaa- dagtig oog befchouwt hebben, bevinden , dat de nieren wonder- baarlyk in figuur verfchillen ; zeer veelc hebben deze zaak oprechrelyk befchreven, onder welken uytbiinken de zeer ervarene Heeren severi~ nus , en du Vernay * de eerfte in zyne [ zootomia] ontleding der heeften, en de andere in zyne [dejcrïptio anatomïca brutorum\ ontleedtkundige befchryvingderbeeften. Deüften, Beeren, Relmuyzen, Egels, Schilt- padden, en Vogels hebben nieren, wiens oppervlakte ongelyk is, gely- kerwys Malpghius met een byzondere naauwkeurigheyd zeer wel over- lang in zyne verhandeling van de nieren geleert, en in zyne laafte wer- AAN TEKENIN GEN ken duycielyker bewezen heeft. De oude hebben geweten , dat zulks ook in de nieren van onvoldrage kindertjes gevonden wierdt, in welke zy de nieren altydt zodanig geftelt zynde , aangemerkt hebben. Maar in een volwaflche menfch hebben de nieren altydt een gladde, effen en gelykc oppervlakte. Evenwel in deze, fchoonze nu al een hogen ou- derdom bereykt hebben , vertoont zich zomtydts de gedaante der nie- ren ongelyk, en gelyk als uyt verfcheyde deelen t’zame gegroeyt. Zie Malpïghïus in zyne nawerken op de bladtzyde in den 1. brief aan Spojiius, Dog dit is aanmerkens waardig, ’t geene my tweemalen ge- beurt is aan te zien: namentlyk dat de nieren der bejaarden, wanneerze even als die der onvoldrage kindertjes geftelt zyn , met alleen eene dwaling gelyk als van een (pelende natuur betekenen, maar ook de al- ler wreedtfte, en eyndelyk na ’t veroorzaken van zware pyn en fmerte, dodelyke krankheden verwekken. Het eerfte voorheek van deze ongehoorde zaak heb ik gezien, in een huuwbare dogter, alhier in ’t weeshuis wonende, deze ellendige wierdt zedert lange tydt met zo gevoelige en onlydelyke pynen omtrent de piaats der nieren aangetaft, dat het onuytfprekelyk is. Byde wreedfte aanvallen voegde zich ’er nog een bloet wateren by, ’c welk dikwils wederom kwam. Alle raadt en Hulpmiddel, dat door de konft gevonde kon worden, wierdt er toe verligting wel by gebragc, maar ’t was van geen nut. Derhalve van alle hulp berooft, en door fmerten uytgepuc zynde 5 heeft ze in de doodt alleen verzagting gevonde, en my , begerig zynde, de oorzaak van de ziekte te zien, gelegentheydt gegeven om hec odelyk te befchouwen. Wel lezer wat zoude gy hier vervvagten ? ik ?e o°f dit, dat wy alle dagten. Namentlyk een ruwe en ftekelige fteen mde nieren. Maar ’t lichaam geopenr zynde, hebben wy ’cr geen ge- vondc, ja zelfs geen zandties* maar de oppervlakte van de byde nieren was geheel en al ongelyk, en verbeelde een gedaante gelyk als uyt vele harde deelties ’t zamengevoegt. Nadernant, wanneer ik by my zelve altydt aan dit geval gedagtig w-s, en my daar over overwonderde, heb ik nog een ander bejaart man gekent, dewelke zeer ellendig jammerde over ccn overdraaglyke pyn Hl de lendenen, die diknjaals weder keerde, en altydt heviger aanviel, te gelyk met zeer veel bloet wateren. Veele Geneesheeren wierden over du zwaarwigtig geval om raadt verzogt, alle hebbenze de ziekte behan- delt ais voortkomende van een ruwe fteen zittende in de nieren , alle warenze van datgevoelc, waar onder ik met mvne zoon Henricus ook geweelt ben. Ondemiflchcn hebben alle hulpmiddelen, welke de ley- ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE. den na ’t -voorfchnfc der geneesheeren vaardig ingenomen heefc , niets geholpen, maar is op gelyke wyze geftorven. Wy hebben te zamen het dode lichaam befchouwt, en net het zelfde maakzcl der nieren ge- vonden, gelyk als in dar meyfje, zonder enige fteen of zant. Door de- ze twee voorbeelden van deze ziekre hebbe ik geleert, dat den (laat van ’t menfchelyk gellacht elendig, de oorzaken der gebreken dikmaals ondoor- grondelyk en fchoonze gekent wierden, ongeneeslyk zyn. Wat dog dc [caufa fhyfica] natuurlyke oorzaak der [Jymptomata] toevallen in deze zaak zy , laat ik u, geneesmeefter, onderzoeken! mogelyk zult gy die5 fchoonze verborgen legt, vinden, en miflchien zal u de manier van te genezen ook niet onbekent zyn, zoo maar de reden van dit wonderbare ge- val u niet bedrogen zal hebben. Gelukkig zult ge zyn, zo gy ’t gevon- den hebt! en pryzenswaardig ,zogy ’t onderzogt hebt. X. l ~cm een Fraaie genezing eenes maagpyps Ziekte, aïtydt voor ongeneeshk gehouden. Onder alle delen van s’menfchen lichaam, die met gebreken van een zeer moeyelyke genezing worden aangetaft , zyn de voornaamfte „ door welke het voetzd in ’t lichaam komt en het overtollige wederom ontlad wort.1 Onder deze zal ik voordelle een gebrek van den \jsfopha* gus~\ llokdarm of maagpyp, waar door het [deglutiiió\ zwelgen ge- fchonde en menigmaal ten laade vernietigt wort , zo dat de lyder in zo- danig een ftaat derven moer. Zeer dikmaals wordt het zwelgen belet wegens ontdoke en gezwolle \tonJllla\ keelamandelen, dog hier fprekc ik niet van deze ziekre, dewelke gemakkelyk genezen wort! nog ook van een \angïna\ keelontfteking , veel wyniger van door gedekte din- gen , te vleten fpelden , enz. voeg daar by een [atonia] machteloos- heydt of [paraly/ls] lammigheydr van de fpierdraden des üokdarms, maar van eent[angujiia oefophagi profundius fita'] dieper gelegene vernaau- vving of engte, mogelyk van eenig gezwel, of [contractio] inkrimping ontdaan 3 welke licht te onderfchyden is van de bovengemelde ziektens; want deze zal het inbrengen van een fpons aan een-balcyn gehegt, en in den olie gedompelt, rot in de maag ren eenemaal ftuyten : by aldiea de ziekte bedaar in eene lammigheydr der fpierdraden van de maag, wort de fpons gemakkelyk doorgelaten 5 voortkomende van een gezwel ia aantekeningen. of bezydea de maagpyp, kan dezelve ligtelyk met de vingeren uytwen- dat ik vertrouwe , dat het verhaal daar van u niet onaangenaam zal zyn. Wanneer onze lyder, gelyk als een wanhopige van. Doctoren en Chimrgyns verlaten zynde, alles, wat van de Quakzalvers en oudewyven te koop ge- bragt, en met fchone woorden aangedient wierdt, gebruykt hadde,zon- dere eenige herftellinge , is ’t gebeurt, dat zekere Nieuweling in de geneeskonft, ftaande om in ’c kort tot de waardigheydt van Do6tor ver- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE heven te worden , en nog van acadermfche ieeroefleningen opgeblazen zynde, een gerucht door de Stade verfpreyde, dat hy zonder nuffen on- zen zieke genezen zou, zo maar de lyder zich aan hem overgaf; op wel- ke beloften en gegeve verzekering hy by onzen zieke toegelaten is. Hv maakte eene groote \tururida\ wiek , de breedte hebbende van de ope- ning des flokdarms, en de lengte van een fpan, die hy met zeker zalf be- ftreken hebbende in de maagpyp duuwde; deze wiek was met een touw- tie aan de ooren vaft gebonden, om niet in de maag te vallen; in welken droevigen ftandt onze lyder , gelyk de lydtzaamfte van allen , veertien dagen lang nagt en dag, kermende, als een zware gevangene vaftge- houde zynde, zonder enige ruft of verligting van ftraffe, als dat hy met de uyterfte benaauwtheydt klaar zop gebruykte} alleen was de weg voor den. ademhaling open door de neusgaten ; ondertuffehen waren de on- dernemingen van dezen academifchen Candidaat ydel, zeer belachlyk ,en befpottelyk. Daar by hebbe ik alle de raadtplegmgen der Doctoren en ervare mannen, door onzen lyder verzogt, gelezen, eene heb ik ser ge- vonden , en doorgelezen, van den Hr. Boer have. Hoogleraar te Leyden overgezonde, komende met ons oogmerk over een; op deze raadple- ging, met de uwe daar by gevoegt, heb ik met Godts hulp de beftem- ds en voorgcftelde genezing begonnen, namentlyk eerft, verbetert hebben- de, dat verbetert moeft werden, door een ligte, en daar na door een volkome \_fahvatio] quylmaking : welke volbragt zynde, is de vernaauwing van de maagpyp niet alleen , maar zelfs de gehele ftuy- nng weggenomen, zo dat ik met het voornoemde werktuyg niet alleen zeer vry , maar zonder het mmfte ongemak ofte ftuyting tot de mondt zelfs van de maag komen konde. Schoon alles volgens de ware regels van de Geneeskonft in ’t werk geftelt, en naar wenfeh gelukt was, zo dat ’er geen verhindering in ’t zwelgen meer gevonden wierdt, echter was onze zieke door de gewoonte van de quaal met vooroordeelen zodanig bezet, dat by niet wilde geloven, dat de genezing volbragt, en de ver- naauwing en hinderpaal volkomen weggenomen was ; waarom ik van dag rot dag een baleyn, waar aan een fpons gedaan was , tot aan de mont van de maag bragt, zo om de vooroordeelen van ’t overblyfzel van de quaal weg te nemen, als dat hy zyne verzonne en vreesagtige gedagten zou afleg- gen , cn door deze proef overtuygt worden-y hier door is hy wel verze- kert geworden, maar vafte fpys durfde hy in den beginne niet gebruy- ken, wegens vrees van een ingebeelde flikking , waarom ik hem een ge- mene pap, in de plaats van die fpyze hebbe voorgefchreven, ’t welk be- reydt wort uyt roggenmeel en fonteyn water , lang gekookt zynde, ’t AANTEKENINGEN. welk men aldaar Roggen dolies noemt, zynde van een zeer goet voet- 2el 5 en ligt om te verteren 3 van welke pap hy twee of driemaal daags met melk gebruykte niet alleen een fchotel van een pint ~ maar een goede fpoelkomme vol, en nog een fpoelkomme van melk; ’t welke doorgeflikt zynde , is hy niet alleen, maar ik zelfs ben ook grotelyks ver- heugt geweelt 3 in ’t vervolg gebruykte hy allerhande vafte fpyze, tot dat hy, zyne vooroordelen afgelegt hebbende, eyndelyk beveiligde, dat hy genezen was. Welke genezing ik niet alleen waardig geoordeek heb- be u over te lluuren 5 om door uw vernuft onderzogt te worden, maar ook om myne beloften te voldoen 3 tot een teken van onze nieuw ge- maakte vrientfehap, voeg ik ’er by een dagverhaal van de gehoude gene- zing, met een verzoek, dat het, by aldien diergelyke zekzaamheden u voorkomen, u ook behagen mag, die op gclyke wyze my gunftelyk toe te zenden, zo tot een fteunzel van onze algemene wetenfehap, als tot de dierbare behoudenis van onze evennaalten. In welk vertrouwe en hoop ik bly ven zal, Zeer beroemde Heer UEd. Onderdaniglle Dienaar, JOHANNES MENNES, Stadts de genezing aldus aangevaart. en 6. 'van Grasmaant y in ’t Jaar heb ik hem een [ purvans mrcurtale] buykzuyvering met quik vermengt ingegeven, waar doofhy volgens myn inzicht zes zachte floelgangen kreeg, met een gewenfebte verligting. & Den 7. hebbe ik vyf gryntjes van zekere bereyding, t’zamengeftelt uyt quikzilver en fpiesglas, ingegeven, waar door hy veel lymige ftoffeuyt- geblaakt, en twee iloelgangen gehadt heeft, zonder enige roering, perüng ofte pyn, Om- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE. Omtrent den avont nebbe ik hem dezelfde gift van de gemelde berydmg gegeven, welke drie afgangen verwekt heeft, Den 8- heb ik wederom vyf gryntjes ingegeven, waar op vier ftoelgan- gen gevolgt zyn, met enige pyn en brant in den endeldarm , en in de krop van de blaas. Omtrent den avont de zelfde gifte herhaalt zynde, is Vr een [tenes- mus] perfmg, tot afgang gevolgt, maar met een ontlafting van een lymige zeer fcherpe ftoffe. Den 9. heb ik niets in ’t werk geftelt, alleen ben ik een toeziender van de zaak geweeft, om dat ik een grote ftank van de mont gewaar wierde ; maar omtrent den avont hebbe ik hem -vyf gryntjes ingege- ven , dog zonder enige ontlafting van ftoffe, door den afgang, of bra- ken , maar de lyder loosde een gehele pot vol [ urina] water, waar in zoute fcherpe glinfterende deeltjes , een vuyle fterke ftank, en een roode couleur vernome wierden 3 na welke ontlafting omtrent de nagt een ligte quyling volgde. Den 10. heb ik hem vyf gryntjes gegeven, waar op een braking van veel lymige ftof, zonder afgang , maar met ftank, en een groote ont- lafting van water, gelyk te voren, gevolgt is. Den u. heb ik hem tien gryntjes ingegeven, om dat het quylcn als in een evenwigt ftondt, mee een grote benaauwing omtrent het beledig- de deel, en vrees van ftikking, wegens de lymige ftoffe aldaar ftilftaan- de, en bezwaarlyk te bewegen} en om dat ’er maar een heldere ftoffe uyt- geioft wierde. Den 12. als nu alle vrees verdwenen was , begon ’er een volkome quyling te komen, derhalven hebbe ik de inwendige geneesmiddelen na- gelaten: uytwéndig gebruykte ik, dat dienftig was om te verdunnen, het lymige te doorfnyden, los te maken ,en te openen; ondertuflehen wierdt de lyder in een zeer warme plaats gehouden , om doorgaans be- hoorlyk te zweten 3 op dezen dag heeft hy een onbegrypelyke ontlafting van een lymige en zeer taye ftofte door ’t quylen gehadr, zynde een witte flym, gemeenlyk alzo genaamt, met een grote ftank, dog zon- der enige toevallen, ofte afgang. Den 13. heb ik maar toegezien, om dat alles naar wenfeh gelukte. Den 14. wanneer de lymige ftoffe wat achter bleef, was ik gedwongen wederom de quyling aan te fporen, met het ingeven van vyf gryntjes3 deze werking was zonder afgang, braken , of wateren, maar met zwe- ten , en een behoorlyke ontlafting van een lymige ftoffe door ’t quylen. aantekeningen. Den 15. heb ik wederom zes gryntjes ingegeven, waar op een behoor- lyke quyling volgde , dog zonder afgang of braken, maar mei zweten , cn een loiling van drabbig water. Oen 16 heb ik maar toegezien} daar was geen braking, of afgang, öiaar een zweting, en drabbig water. Den 17* heb ik maar toegezien 5 geen braking, geen afgang, of water is ’cr geweeft, maar een behoorlyk zweten, en een gewenfchte quyling. Den 18. ben ik een toeziender geweeft ; de quyling was naar wenfch , het zweten behoorlyk, maar geen water, afgang of braken. Den 19. heb ik t maar aangekeken, nadcmaal alles, gelyk tevoren, naar wenfch gelukte 5 de lelyke ftank veranderde nu, en de gehele dof- fe, die uytgequylt wierde , was zuyverder en helderder. Den 20. heb ik wederom maar toegezien; den lyder bevonde ik zon- der braken , afgang of enige toeval 5 de quyling was niet alleen naar wenfch , maar ook het water, dat te vore drabbig was, wierdt klaarder, krygendc een Violette couleur, ’t welk een goet voorteken was. Den 21 heb ik tot groter geruftheyd nog vier gryntjes ingegeven, om, gelyk een jachthont, op te zoeken, of’er iets quaats in deze of ge- ne fchuylhoeken nog verborgen was, en dat met een wonderbaanykeuyt- werking: want daai is klaar water, van een behoorlyke en natuurlyke reuk en couleur, opgevolgt, en door de quyling is ’er een zeer heldere ftofte zonder reuk of ftank geloftj hy, die den gehele loop der quylin- ge door niet flapen konde , heeft nu geruftelyk geflapen den gehelen nagt door, als of hy in den üaap begraven lag : ’s morgens met een vrolyke en frifle moedt, en een hongerige maag wakker geworde zynde, heeft hy, die hem quam bezoeken, gegroet. Den 2i. ben ik een toeziender geweeft, dewyl alles beter febeen. Den 23. heb ik wederom tot een opzoeker drie greyntjes gegeven > waar door ik beveftigt wierde, dat al het quaat ten enemaal weggeno- men was •, de quyl was helder, het water behoorlyk, zonder enige mer- kel yke reuk , waarom ik Den 24.. hem een zagte ['clyfter] darmspuyting liet zetten, om dat hy in den gehelen loop der quylinge geen afgang gchadt hadde} dog zon- der enige vrugt, waarom ik Den 15. hem een [laxans] losmakende buykzuyvering heb voorge- fchreven, door welke hy een genoegzame ontlaftmg, zonder enige pyn of ongemak gekregen heeft. Den 16. heb ik tot groter geruftheydt wederom vier greyntjes ingege- ven , zonder enige andere uytwerking, als dat ’er een behoorlyke zwe- ONTLEET-GENEES-EN heelkundige ting door verwekt wiert, waarom ik my verheugde, dat de gehele qua- de ftofie uytgedreven v/as. Den 27. heeft hy den gehelen nagt door wel gellapen, en meteen nugtere maag [jufculum] zop genomen h om den hals tefmeren, hebbc ik de volgende yl'mimenturri] fmering voorgefchreven: ung. pomat: 01. fuccini alb. 9ij. lavendul. SJV nuc. Mofch. expr. sj* fpicx nard. indic §j. f. Imimentum. Om uytwendig voor her vuur den hals te fmeren. Den 28. heb ik een buykzuyvering met een goeden uytilag voorge- fchreven. Den 19. heb ik hem een losmakende buykzuyvering ingegeven om al- len gskens de [motus periftalticus] ’t zametrekkende beweging te herftel- len , met een goede uytwerking. Den 30. heb ik de voorengemelde pap voorgefchreven. Den 1. May. Nademaal hy hardtlyvig was, hebbe ik hem wederom ene buykzuyvering, als de voorgaande ingegeve, zonder enige werking, derhalven is ’er den darmspuyting gezet, met een goedt gevolg. Den 2. heb ik hem agt dagen lang melk laten gebruyken, dan voorts afzietzels, en droge baden , tot volbrenging van ons voorgenome oog- merk der genezinge. Den 12. met een baleyn, waar aan een fpons met zekere olie beftreken gedaan was, heb ik een onderzoeking in de maag-pyp gedaan, dog geen lluyting gevonde, dewyl de baleyn zonder enige vertoeving tot aan de mont zelfs van de maag nederdaalde j dit heb ik dagelyks herbaalt j waar door ik verzekert was, dat de gehele genezing door Godts genade vol- bragt was5 Derhalven heb ik van den lyder myn affcheydt genomen, zynde nu tot dezen dag noch gezont, die te voren in een beklaag- lyken (laat was5 waar van ik door een brief, die ik gifteren ontfan» ge hebbe, ten volle verzekert beo geworden- Tab . i «Ti/eercZ. J^if.zzo. AANTEKENINGEN. 971 VERKLARING DER FIGU R E N De I. FIGUUR van de eerfte PLAAT ? wyft aan A E w j’ menfche nier, B. Het Bekke. C. *De Nier-ader. D. D. T)e ongelyke oppervlakte der nier, E. Een tak van de Nierflagader. De 11. FIGUUR. A. *De Baarmoeder van een zwangere vrouw, B. IDe ment des baarmoeders. C. Een opening door V mes gemaakt. D. D. me ronde banden van de baarmoeder. E. me onbevrugte eyeren, F. F. Het eyerjiokje door ’t mes geopent, op dat het bevrugte ey in V gezicht zou komen: des zelfs buytenfe witagtige gedaante wort van ét Graaf [calix~\ de fchaal geheten, maar het binnenfie, o/' V /« begrepen is, te// asgraauwe couleur , 7 welk de plaatfnyder met oyzet zwart heeft gemaakt ?op dat het in couleur van dc fchaal te onderfcheyden zou wezen. G. G. Het lofwerk van des eyerftoks pypen. H. 11, mes eyerfioks pypen, of trompetten van Fallopius. De Eerfte FIGUUR van de twede PLAAT. A. A. binnenfte gedaante van de regter holligheydt van V hart $ in V vlak uytge [Panne 5 en genomen mt een 7ontman* 97i ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE. B. De zeer fyne bloetvaten met een rode wafchagtige ftoffe opgevult} dewelke zo veel in getal zyn 5 dat de gemelde gedaante geheel en al uyt enkel bloetvaten fchynt te beft aan. De Tweede FIGUUR. A. De binnen ft e gedaante van de linker holligheyd van V hart 3 in V vlak uytgefpanne. B. B. De bloetvaten ? dewelke niet alleen door de vlezige zelfftandig- heydt, maar ook door de Jnaren, klapvliezen, en pezen der vlezige pytaartjes of fpiertjes, in een zeer groot getal verfpreyt zyn 5 zo dat het hart over al met een zeer rode couleur pronkt. De Derde FIGUUR. Vertoont de Baarmoeder van een Vrouw, met mannelyk zaadt ge- vult, gelyk daar van in de gefchiedenis, hier voren gemek, te zien is. A. Een gedeelte van de fcheede, B. Des zelfs holligheydt. C. De bodem van de baarmoeder. D. D. De Eyerwegen insgelyks met mannelyk zaadt vervult, en dat in beyde de zyden. E. Een opening der baarmoeder door V mes gemaakt, op dat deszelfs holligheydt ? als ook 't zaadt, nu door myne vogtigheyat verhardt, te voorfchyn kome. F. Het Lofwerk van den eyerweg. DE Vierde FIGUUR. A. Een jïekgetykendt diertje, door V braken quyt geworden. B. Een knobbeltje aan de zyde geplaatft, C. lets dat na een hooftje gelykent. Tab. ti. Jaf. 222. AANTEKENINGEN 97 } Een Voorftellige BRIEF Van den Heere MICHAEL ERNESTUS ETTMULLERÜS, en Med. 'Doffior , openbaar in de ontleedt' en Heelkun- de in de Hogefihole van Leypzig, Byzitter van de Medicynfche faculteyt ,en medelit der natuur Ontdekkeren , Aan den zeer vermaarden Heer ÏREDRIK RUYSCH, Med, cDo£ior, en Trofejfor in de ontleedt- en Kruydtkunde. Aangaande HET NIEUWE EYERNESTJE. Vermaarde , en zeer Ervare Heer, IK kloppe wederom aan uwe deur, wiens vaardigheydt om alle, die begerig zyn te leren, in te laten , zo wel als gimftig te omfangen, genoeg bekent en openbaar is. Gy hebt my over 14. laren vriendelyk vergunt, met u van den baft der herflenen te mogen handelen5 nu be- geve ik my van den hemel tot het aardtryk van de kleyne waereldt, Van ’t bovenfte tot het onderfte deel van ’t lichaam , Namentlyk tot dc befchouwing van de baarmoeder 5 waar toe ik verzoeke, zeer beroemde Heer, uwe gewone aandacht te verlenen. Gy weet, dat ’er in ’t ftuk van de voortteling, een zaak als nog van de uyterfte verborgentheydt, van by na alle de nieuwe tot nu toe gelooft is, dat *er in een vruchtbare byeenkomft of het mannelyke zaadt zelfs, of alleen de voorttelende damp of geeft, door de fchede in de baar moe- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE der geftort, daar uyt of door middel van den omloop van ’t bloet, of onmiddelyk door de trompetten van F allo plus tot de eyerneften of der vrouwen ballen doordringt , en aldaar een of twee eyertjes toeftelt, of bevrugt. Maar voor zeven Jaren heeft alhier de Heer Martinus Nabotb, een man zeer ervare in de ontleetkonft een \jüjjertatio~\ rede- nering gefchreven , waar in hy zegt, dat niet alleen die algemene Hel- ling vervalt, maar zelfs dat hy een nieuw, en *t wareeyerftokje gevon- den heeft. Om de zaak duydelyk voor te Hellen, zal ik eerft verha- len, hoedanig de geneeshceren tot nog toe het eyernesje gevonden heb- ben } en daar na zal ik verklaren, hoe de Heer Doftor Nabotb heeft getragt, het zelve over hoop te werpen, en een nieuw in de plaats te Hellen; dan zal ik ook verhalen, waar voor de oude zo wel als de he- dendaagfche dit eytje van Nabotb gehouden hebben j en eyndelyk zal ik uytleggen , met wat toejuyching dit nieuwe eyernesje is aange- nomen. De oude maakten een algemeen onderfcheydt tuflehen de dieren, die \ovipara] uyt eyeren gebroeyt en \yivipard\ levendig geteelt worden. Nademaal onder deze laafte het menfehelyk geüagt gerekent wierdt, bekommerden zy zich niet veel om eyeren in een menfeh te zoeken. Maar wanneer Harvaus door de aanleiding van Fabricius ab Aquapen- dente getoonc hadde, dat deze onderfchyding alleen op de uytftiiyring of barmg, maar niet op de eerfte vorming van de [foetus] vruchten zyn betrekking moet hebben * en daar by gevoegt hadde, dat alle dieren, geen uytgezbndert, uyt een ey geboren wierden, en een ge- lykvormigheydt tuflehen de eyeren van ’t \pennata animalta] pluym ge- dierte en van andere dieren aangetoonc hadden, fpande een ygelyk alle zyn kragten van ’c verfbnc in om eyeren in een menfeh te zoeken. Nog- tans was Johannes van Home, de eerfte van alle, dewelke in zyn brief van de teeldelen in V J aar i 668. opentlyk verklaarde, dat, ’c gene in de dieren, die uyt eyeren gebroeyt worden, het eyneftje is, in de vrou- wen de ballen zyn, devvyl ze volkome eyeren in zich bevatten, vol zynde van vogt, en met een cyge vliesje omringt. Hem volgde Nico- kus Steno , in elementorum Myologia fpecimtne , Johannes Swam~ merdammius, in mirac: nat: en Regnerus de Graaft de muiter, organ. genererationi inferv., en in ’t vervolg van tyd nog meer. Schoon Caro- lus Urelincurtius, in Incubrationibus htftoricis & 'Fhyficis de fosmin ar um ovisy zich liever den eerften roem van deze vinding heeft willen toeey- genen. In welk gevoelen zy des re beter verfterkt wierden, alsTheodo- rus Kerkringius, ia ’t jaar 1671. sin Anthropogenia Ichnographia, aantekeningen. vertoonde, dat de eerfte beginzelen van de vrucht van een menfeh in die eyertjes gevonden wierdc, en vruchtjes van drie of vier dagen, van vyftien dagen, drie v/eken, een maant , en zes weken uyt de zelve zien liet. Eyndelyk wanneer de Heer de S. Alaurice, in zynen brief aan den Er.de la Clofure in V Jaar 1682, verklaarde dat hy te ‘Parjis een volkome vrucht in ’t regter eyerftokje na de doodt van de moeder gezien hadde , waren ze alle verzekert, dat van niernant der geneesheren ontkent zou worden , dat der vrouwen ballen oprechte eyertjes in zich begrepen. Echter heeft de Hr. Nabotb ’t zelve ontkent j en op dat gy des zelfs gevoelen des te beter begrypen zou, vertrouwe ik dat gy ’t niet qua- lyk nemen zult, indien ik zyn eygene woorde uyt de XL XII. en XIV. § van de boven gemelde redenering aanhale: Dezelve zyn dan van dezen inhout, in de XI. afdeling. „ Nademaal verfcheyde redenen ~ my tegenhouden, waarom ik niet gelove, dat in de blaasjes der bal- „ len, als de ware eyertjes, de ontfanging gelchiedc, en my in tegen- ,, deel gefchenen heeft een ander oprechter eyernesje in de baarmoeder „ zelfs gezien te hebben, zal ’t my ten befte gehoude moeten worden, „20 ik de ziektens der eyerbuyzen, en ballen, maar niet die van t ~ nieuwe eyerftokje, zal nagelaten hebben onder cie oorzaken der Oïl° „ vruchtbaarheyd te ftellen : Want dat de ontfanging zonder enige hulp „ van een blaasje in de vrouwelyke balletjes, gefchkden kan , tonen die „ vrouwen, dewelke ontfangen en gebaart hebben, en echter van alle „ blaasjes in de ballen berooft waren. Ik beroep my eerft op de kraam- „ vrouw, van den Hr. Johannes Chrijtianus Schambergius, zeer bc- „ roemt Hoogleraar in deze Hogefchool, in wintermaanc van’t Jaar 1705* ~ geopent, even na dat zy wegens een moeylyke baring geftorven was. „ De buyk opengefneden zynde , vertoonden zich aanftonts de balie» „ zeer groot, de gewone grootte wel viermaal overtreffende , ende „ geen blaasjes, en kliertjes, maar veel vet met hayren daarin vermengt, ~ in zich vervattende: zommige dezer baayren waren lang , hebbende „ de lengte van een vinger, andere korter, in ’t ene eynde met een wortel, in ’t andere mec een punt, als volkome haayren, voorzien , }j echter niet in een bekleetzel, maar alleen in ’t vet zittende. Ten „ anderen beroep ik my op vrouwen, die gebaart hebben, fchoonze ~ [fchirrofï te ft es] verharde en van alle blaasjes of kliertjes ontblote „ ballen gehadt hebben. Aldus heb ik in ’t jaar 1701. in tegenwoordig- „ heydt van vele ftudenren in de Medicyne, een vrouw van 34, jaren geopent, welkers beyde ballen, by na 20 groot als een vuyft, in ’t ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE. „ geheel verharc, en geen een vliesje of kliertje hebbende , vertoont 5, wierden, maar zynde by na als een kraakbeen. Alzo heb ik een vrouw, „ gaande in haar zes-en dertigfte jaar, den 29fte van hooymaant in ’c „ jaar 1704. geopent, welkers beyde ballen een oppervlakte hadden, ~ zo groot als een grote appel, oneffen, en gelyk als uyc twintig ha- „ zelnoten t’zamegeftelt j derzelyer inwendige zelfftandigheydt was ook „ niet anders, als uyt zeer harde, en by na kraakbenige lichaamtjes ge- „ maakt. In de XII. afdeling, Maar dat de eyerbuyzen van Fallopius „ dienen nog om ’t mannelyke zaat na de ballen, nog ook om het eytie ~ daar van daan over tc brengen, kan gemakkelyk bewezen worden uyt ,5 alle vrouwen, zo door my als andere na het baren en de doot geo- „ pent, welkers buyzen ik menigmaal zeer vaft aan dé ballen gegroeyt, „ gevonden hebbe* Her zelfde zullen ook niet minder bewyzen deteef- „ jes, welke gelukkig vruchten ontfangen , en die ontfangen zynde, „ geworpen hebben , nadat de Fallopiaaofche buyzen by het lofwerk „ aan weerskanten voor ’t fpelen zodanig t’zamegetrokken waren, dat aldus de kanten der zelver in ’c vervolg konde aan een groeyen. Om ~ van dit nieuwe eyerftokje te denken , heeft de openbare ontleding 3, aanlyding gegeven, dewelke door een byzonder JKeurvorftelyk bevel „ de zeer ervare Johannes Fredericus Ortlob, buyten gewoon Hoogh- „ leraar van de ontleedt en Heelkunde (nu in den Here geruftj in ~ louwmaant van ’t Jaar [<594. in ’t werk Helde. Vermidts my de toe- j, beryding der ingewanden in handen geftelt wierdt, is ’t my gebeurt, „ onder de andere delen van ’t lichaam den hals van de baarmoeder ~ rondt3 dik, en uyterlyk in ’t aantaften hart, en opgevalt, maar ia* „ Wendig, wanneer ik een opening maakte, zo vol van blaasjes of eyert- ,, jes aan te merken , dat de eyerrjes zelfs insgelyks zeer opgevult vva- „ ren , en de uytwendige hardigheyd van den hals uytmaakte, in zich ~ een vogc bevattende, ’t welk door eene zagte koking Holde : Hoeda- ,, nige blaasjes, van my voor ware eyertjes gehouden, ik daar na ook ~ in zeer vele dode lichamen van vrouwen zo in ’t openbaar, als afzon- 3, derlyk, hier en te Hal in Maagdenburg geopenr, aangemerkt hebbe, „ maar ook aan den Hr. Fredericus Hofmannus, Raadtsheer, en Op- 3, perarts van den Koning van Pruyffen , en zeer vermaart open- baar eerfte Hoogleraar der geneeskonft in de Hogefchool van „ Hall, den Hr. Jnhames Wilhelmus Tauli, zeer beroemt openbaar Hoogleraar der ontleedt en Heelkunde in de Hogefchool van Leip~ ,3 zig, en vele leerlingen in de geneeskonH vertoont hebben szo dat „ ik door de naam van ’t nieuwe evernesie der vrouwen met anders AANTEKENINGEN. ~ verfta, als een verzameling van blaasjes, gelyk als ware cyertjes, aller- 3, meelt in den hals der baarmoeder, tot de ontfanging voornamentlyk „ gefchikt. . . In de XIV. afdeeling. „ Derhalven is het nieuwe eyerneftje m een „ gemakkelyke plaats begrepen, namentlyk, gelyk aangewezen is, inde „ inwendige oppervlakte zelfs van de baarmoeder, welke het zelve byna „ over al, "tot aan het benedenftc gedeel te van des baarmoeders bodem toe, „ bellaar, heel Iraay in houwbare Dogters met blaasjes opzwellende. Zom- „ tydts loopen nogtans eenige blaasjes buyten den randt of de kring van „ den inwendigen ment, ziende na de fchede; zomwyle, {choon zeldt- 3, zamer, ontmoet men ’er ook wel een of twee in de holte van den bo- 3, dem der baarmoeder. En fchoon dit eyerneftje maar enkel is , echter 3, ziet men het zomtydts in den inwendigen omtrek van den hals, byna „ gelyk twee uytgeftrekte hoorntjes, met hare takjes en vruchten, Om- ,, trent een derdedeel van yder blaasje, een ronde of eyronde gedaante ~ eenigzints verbeeldende, puylt buyten de inwendige oppervlakte van „ den hals der baarmoeder, maar twee deelen daarvan worden in de zelf- „ ftandigheydt van den hals gedompelr, met de zelve gelyk als t’zamen- „ hangende. De gemelde blaasjes verfchilJen niet minder in grootheydt, 3, als in getal, dewyl eenige der zelver zo grootzyn als een groote, an- „ dere als een kleyne erwt, zommige als een hennipzaat, veeie alsgicrft 5, korentjes: in jonger voorwerpen hebbe ik deze blaasjes meerder en „ kleynder , in ouder grooter en een vaardiger uytfpruyting, maar in „ hoogbejaarden weyniger in getal befpeurt. Wegens de uytpuyling en „de vezelagtige of celluleufe figuur van den hals, kan ’c niet anders ~ zyn, of het gcheele eyerftokje moet zich ongelyk vertonen. Ondertuflchen zyn deze Nabothiaanfche Lichaamtjes het gezicht van de Ontlederen in ’t geheel nog niet ontvloden, haddenze maar zo geluk- kig mogen wezen, dat ze die vooreyertjes gehouden hadden. Aldus Hel- le ik in de eerfte plaats voor Regnerus de Graaf, dewelke op de aange- haalde plaats in ’t 8. Hooftft. zegt j ~ ftaar aan te merken, dat hier in ~ den hals der baarmoeder tuflchen de rimpelen, of liever vezelen, me- ,, nigmaal \_hydatides'] waterblaasjes van verfbheyde grootte gevonden „ woorden. Na hem volgt de Heer des Noues, dewelke in het derde Jaar van zyn Zodiac. Medïco-GalL op de 20. en volgende bladtz. deze woorden heeft : „Ik hebbe aangemerkt, dat dat gedeelte van de baar- -33 moeder, ’t welk in de fchede eyndigt, en de inwendige montgenaamt „ wort, niet alleen een maakzel verkrygt, op die wyze gevormt, dat het „ ten tyde van de ontfanging een gemakkelyken toegang aan ’t manne- OMTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE 5, lyke zaadt, en in de tydt van ’t baren aan de ontfange vrucht ,en daar ~ en boven, zo ge wilt, aan de maandtftonden een doorgang verleent} ~ ’t welk alle Ontlederen hebben vadgedelt} maar dat het ook zodanig ~ gettelt is, dat het dient tot een vergaderplaats van „ een byzonder zoort van zaadtdoffe, welke het, wanneer ’t nodig is, 3, in die zelfde plaats nederdorc, waar in het mannelyke zaat ten tyde 3, van de byeenkomlt uytgedort wort. 3, Deze aanmerking hebbe ik bekomen door drie ontledingen van drie 33 vrouwelyke Lyken , die de waarheydt van de zaak beveiligden; en 33 waarom ik ’er deze omftandigheden by voege. Ten eerfte. „ Een middelmatige drukking van die gemelde mont ge- 3, maakt zynde, zwol het uytwendige vlies in verfcheyde plaatzen on- „ gelyk op, zekere rondtagtige gezwellen verbeeldende. 2. „Een kragtiger drukking aangewent zynde, quam de voorgemelde ~ doffe by droppelen voor den dag, door zommige gaatjes uyt de ge- 3, zegde gezwellen of uytpuylingen; welke gaatjes byna de zelfde grootte 53 en gedaante fchenen te hebben, als die gezien worden in de voordan- ,3 ders van de mannelyke roede. 3. ,3 Dat gedeelte door de punt van een krom mesje een weynigje ge- 3, vliemt, en een zeer derke drukking gemaakt zynde, zyn ’er aanllonts ~ groote vlokken van de zelfde doffe boven yder fcarïficatio] vlieming ~ of infnyding uytgefchoten. 4. 3, Om kort te gaan* deze doffe verfcheelde geenzints in couleur en 3, dikte van die, dewelke zich in de ballen der mannen opdoet} derhal- ,3 ven was dezelve geheel en al anders, als het olieagtige vogt, ’t gene „de vrouwen in hitzigheydt en geilheyde uytdorten, welkers oorfpronk 33 men gemeenlyk afleidt van zekere klieren onder de [glandula vagina- -33 lis] fchedeklier gelegen. Ten laatde, breng ik 'Johamies Baptifta Morgagnus ookby, dewelke in de eerde ontleetkundige Aantekeningen, in ’t Jaar 1706 gedrukt, op de 32. afdeling aldus fchryft: „ Of fchoon ik de baarmoeders van Vrou- „ wen, of Koeyen opene, my komt dog ook , gelyk ontelbare andere „ Ontlederen5 in ’t hovende van de fchede , en insgelyks in den hals, 3, te voren de zelfde menigte van een lymige en heldere fnot, behalven „ dat het eenigzints na den geelen helt. Maar ’t zap, ’c welk in ’t bo- 3, vende gedeelte van den hals, en wyders in de baarmoeder, en trom- „ petten is, fchynt my gewoondyk genoegzaam te verfchilkn, zo dat ~ ik om die reden gelove, dat de bron en oorfpronk van de bovenge- 3, melde fnot in den hals zelfs, en de mont van de baarmoeder te zoe- aantekeningen. 55 ken is. Zo menigmaal als ik daar na zoeke, ziet dan belpeur ik ze- -55 kere blaasjes, van een verfchcyde grootte, maar alleronotag ig> yna 5, de geheele inwendige gedaante van den hals met een groote menigte bezettende. Deze zyn van my niet ecrft aangemerkt: want dat ze al- -5j daar menigmaal gevonden worden , heeft de Graaf voor dezen ont- -35 dekt sop ’t 8. Hcoftft. van de Verhandel, aangaande de vrouwelyke 5, teeideelen; welke naderhant Barhus , zie les nouvelle* decouvertet 35 &c. tem. 3. hb. 2. cap. 2. en Ortlob, H ijl. part. & oecon. &c.dijjfert, 34. bekrachtigt hebben, en de Brave Littre 5 Memoires de l'Ac ad. „ Rqyal. des Scienc. 2701. pag, 294,. aangemerkt heeft. Echter hebbeik „ zomtydts gedagt, of ze niet de zelfde blaasjes, die ik, gezien hebbe, ~ nadien de meefte dezer Autheuren oordeelen , datze [ hydatides ~\ wa- 5, terblaasjes zyn 5 en Ortlob ’er byvoegt5 dat het vogt, ’t welk ’erin 5, was 5 door een fnee in de blaasjes roegebi agt 5 niet zonder een fprong „is uytgeborften. Het mag wezen zo ’t wil , zekerlyk heb ik altydt 5, deze lymige vogtigheydt, of liever fnot , aldaar gevonden, dewelke 3, ik met menigte uyt die blaasjes uytdrukke; en gelykerwys ik dezelve, „ met het vogt der waterblaasjes, die men omtrent de ballen, en „ petten ontmoet, zomtydts vergeleken hebbende, grorelyks verfcni 1- „ lende bevonden hebbe, alzo hebbe ik altydr het vogt, ’t welk in den „ hals en boven in de fchede is, zeer wel na malkanderen gelykenende , „ aangemerkt. Verders deze blaasjes, dan eensmeer, dan eens weyni- „ ger, zyn in den binnenfte rok van den hals gefchakelt, zodanig datze „ voor een gedeelte in de holte van den hals uytpuylen , en voor een ge- „ deelte zich in deszelfs zelfftandigheydt verbergen. Zodanig zyn deze ~ blaasjes wel in de meefte. Maar ik heb ze dikwyls in ’t bovenfte van „ den hals, en rontom de mont van de baarmoeder minder gevonden, „ fchoon ik ze zomtydts ook in die mont in een groote menigte gezien „ hebbe. Dog iemant zal met regt mogen twyffelen, of die blaasjes in „ deze deelen, en ook in den geheelcn hals , namentlyk zo ze in dat deel ~ ook niet worden gevonden , wel veel minder zyn, dan of ze niet lie- ,, ver diep inwendig verborgen leggen. Ik hebbe wel zomtydts, zon* „ der dat’er een blaasje uytwendig verfcheen , uyt den mont van de baar- „ moeder veele bolletjes van de gemelde üym uyrgedmkt, en daar en bo- „ ven hebbe ik eenige blaasjes binnen de zelfftandigheydt van den hals 3, zelfs, diep verborgen leggende, gezien, welke ik ook wel weete dat „ den zeer vermaarden Merjus, Hifi oir ede P Academie Royale des Scien* ~ ces 1701. pag. 4,0. binnen de zelfftandigheydt van den hals der baar- se moeder gevonden heeft. Ligtelyk zyn deze dezelfde ontfangplaatsjes ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE y, van ’t zaat, waar van ik een weynig te voren in de Aanmerking van ~ Mr. *Des Noties gewag maakte. Nademaal ’t ’er aldus mede gelegen ~ is3 laat ik ’t aan UI. ervarentheydc over, Academiften, om teoordee- y9 len, of deze blaasjes oprechte waterblaasjes zyn. Ik voormy, ben ’er ~ niet heel vreemt van, dat ik ze als klieren begryp, waar uyt deze ly- „ mige en klevige fnot zypert, die behalven andere nuttigheden, welke ~ wy te voren aangeroert hebben, deze ook heeft, dat het in bezwan- yy gerde, (’t zy dat zulks het vermogen van ’t ontfange zaat is , of dat 9y de eerft toegeftote mont van de baarmoeder zelfs, gelyk veele willen, yy die fnot nootzaakt aldaar ftil te Haan en te verdikken) zekerlyk veel „ dikker en lymiger geworden zynde, de ongemakken van de inkomende yy lucht zeer bequaamelyk afweert, wanneer naderhant in delaaftemaan- yy den van de dragt die mont verwydert wort. Voorts of tot de affehey- ,, ding van de zelfde fnot deze klierige vlegting dient, welke eenige be- „ neden de mont van de baarmoeder ftellen , maar die ik bekenne nooyt yy vernomen te hebben * en wel voornamentlyk , of deze waterblaasjes, yy dan of ze geen klieren zyn, geef ik, gelyk ik gezegt hebbe, aan UE „ oordeel over; ik ftelle in deze zaak niets zekers voor. Enzo’tgeoorloft is, myne ondervinding by te brengen 5 deze lichaamt- jes heb ik menigmalen omtrent den hals der baarmoeder, ja zoratydts een of twee in den trompet zelfs , zo dikmaals rny tot nog toe in ons Zie- kenhuys de vryheydt vei gunt wierdc om een vrouwen Lyk te ontleden, gezien, en aan myne toehoorders vertoont. Eyndelyk leidt my de order tot de goetkeuring, waar mede de Na- bothiaanfche eyertjes tot nu toe zyn aangenomen ge weeft. Derhalven breng ik ’t eerfte by den Hr. IX Benjammus BenediÏÏus Betermannus, dewelke in de 9. Aanmerking van ’c 2. tiental aldus fpreekt; „ ’t Is een „ algemeen gevoelen der Ontlederen, dat ’er in de Vrouwen twee eyer- „ neften gevonden worden. Dog ’t behaagt zommigen het derde daar ~ by te voegen, waar over de Redeneering, aangaande de onvruchtbaar- „ heydt, onder de befcherming van den Hr. Dr. Nabot h, anderzints een „ zeer geoeftent Ontleder, gehouden, na re zien is. Maar of dit met „ de ondervinding en reden beveiligt kan worden, zal ik voor ’t tegen- woordige niet betwiften. Evenwel vertrouw ik aangetoonc te konnen 55 worden uyt \_principia anatomico -pathologica~\ ontleet-ziekte kundige 5, beginzelen, dat de klieren der binnenfte ingewanden ia {affeöïus ca* yy cheiïicï] wanftallige, [hydropict\ waierzugtige gebreken, en [tumo* yy res oedematojï~\ flymgezwellen , een zekere tegennatuurlyke geftelte- „ nis verkrygen : Dewyi ik dezelve in niet weynig geopende Echamea aantekeningen. ten uyterfte verhart, en in waterblaasjes verandert, aangemerkt hebbe. „ Het behaagt my een gedenkwaardig voorbeeltin het doode lichaam van „ een Hoer, door de waterzugt geftorven, in ’t Gafthuys aangemerkt, >5 te verhalen : want hier in hebben wy van buyten bevonden klieren j, omtrent den hals der baarmoeder, zeer wel na de eyerneften gelyken- >> de. Maar dezelve opengefnede zynde, quam’er niets anders uyt, als >3 een lymig water, gelyk in de klieren der waterzugtigen * de rimpelen a, van des baarmoeders fchede zag men te gelyk ten deele bezet met vlee. 3, zige uytwaflen, ten deele met verharde klieren, als kleyne bolletjes. „ De inwendige mont van de baarmoeder was zo ruym , dat ze de punt „ van een dikke vinger kon inlaten. De regter eyerneft zag men met 5, eenige fteentjes als gierfte korrels opgepropt. Welke om Handigheden volgens de \JPrinctpia Anatomico-Phyjiologia~\ ontleet-natuurkundige „ beginzelen wel overwogen hebbende, beiluyten wy, dat de gezegde „ verharde klieren geenzints voor dit nieuwe en derde eyerneftje kan wor- „ den gehouden. Ondertuflchen maak ik geen zwarigheydt niet te ont- „ kennen, dat ’er zomtydts een eytje, ’t zy bevrucht, of onbevrucht, y> van zyn natuurlyke plaats gevallen, ren deele door den trompet in vrou- „ wen, met de witte vloet gequelf, ten deele wegens de glibberigheyde ~ der beweegvezelen tot den hals der baarmoeder toegebragt wort , ten „ deele aan deszelfs omtrek wegens de lymigheydt gehegt woit, ja dat „ de vrucht zelfs in de trompet kan ontfangen worden: gelykerwys zo- „ danige ontfanging in de trompet niet alleen gemeenlyk gefchiet in de 3, heeften, namentlyk in der zelver [cornna uterina\ hoorns van de baar- ,, moeder, maar ook op een buytengemene wys zomtydts in de menfehen „ zelfs; behalyen de ondervinding van Elsbolzius in ’t fraije werk aan.- „ gaande de ontfanging in de trompetten , van Riolanus, Tsbrandus „ 'Diemerbroekiiis, Matthïas Tilingius, en van andere meer, heeft het ~ my zelfs, onder het bellier van myn Vader Zaliger, in eenige ontlede. „ doode lichamen, ook mogen gebeuren zulks aan te merken , zonder „ eenige bevruchting van ’t nieuwe eyerneftje. By den welke ik voege den Heer Qhrifrtanus Frider'tcus Buttiger y Med. ‘Doiï. Die in zyne Redeneering in 1708. alhier in ’t openbaar verdedigt, leert 5 „ dat de vrucht niet voor de ontfanging 3, in’t eytje geweeft is, maar na de ontfanging gevormt wort, met 3, deze woorden : Op de Vil. Afdeeling. „ Nademaal deze zaken alzo zyn , laat hetmy }J geoorloft wezen, die geene, dog met bedaartheydt, tegen te fpreken, welke ontkennen, dat de ballen de ware eyerneften zyn. Want dc ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE ~ waarneming, die men tegenwerpt, genomen uyt het geopende doode 5, lichaam van zeker Kraamvrouw, welkers ballen bevonden zyn van alle blaasjes berooft, maar in tegendeel van vet met haayren vermengt ver- 5, vult, bewyft niet, dat de vrouwen zonder hulp van ballenontfangen „ kunnenj om dat de ballen van deze vrouw binnen dien tydt, waarin 5, ze zwanger gegaan heeft, van blaasjes berooft, ofwel te voren voor „ een gedeelte qualyk geftelt .zynde , echter een of twee nog ongefchon- ,3 de blaasjes hebben kunnen bevatten $ hierom is ft geen wonder', dat die „ vrouw, fchoonzeeen Kraamvrouw is geweeft , nogtans geen blaasjes „ in de ballen na de doot gehadt heeft. Ook moet men hier uyt niet „ aaiillonts beiluyten, darze daarom zonder hulp van ballen ontfangen ~ heeft. Maar nog veel minder wordt deze Helling hier door beveiligt ~ om dat ’er veele vrouwen gevonden zyn na de doodt verharde ballen „ te hebben, hoewel ft echter gebleken is, dat ze te voren veele kinde- 3, ren gebaart hebben : Want dit kan gemakkelyk gebeuren ; nogtans ,5 dringt ons geen nootzakelykheydt, om te befluyten, dat deze vrouw daarom zonder blaasjes ontfangen heeft. Want 5 indien ft mo- gelyk is , dat iemant met een \_fchirrus~\ verharding van de lever, mik 3 ofeemg ander ingewant gequelt is, die nogtans een of twee 3, jaren te vooren een volmaakte gezontheydt genoten heeft 5 waarom zoude ook niet dc vrouwen, die te voren kinderen gebaart hadden, 5, binnen dien tydt, namentlyk een of twee jaren voor de doodt , een verharding konnen krygen ? Waarom ik geenzints twyffele, of alle deze vrouwen hebben ontfangen, terwylze nog blaasjes in de ballen ?) gehadt hebben * maar na dat de geheele zelfftandigheydt der ballen „ met een verharding bezet is, zyn zy ’er ook met kramen uytgefchey- 5, den. Dit beiluyt ik des te liever, om dat het zeker blykt , dat de 39 meefte vrouwen altydt onvruchtbaar zyn geweeft, welke men , door 3, gilling in levendige , en door de ontleding in dooden , bevonden heeft, 3, verharde ofte op een andere wyze gefchonde ballen te hebben *en om 3, die oorzaak worden de gebreken der ballen van alle en 33 oude Geneesheeren niet ten onregt onder de ware oorzaken on- vruchtbaarheydt gerekent. Op de VUL Afdeeling. ?? Waarom ft ons gantfeh niet waarfchynlyk voorkomt, dat die vergadering van blaasjes , welke zomtydts in den 3, hals der baarmoeder gezien wort, het ware en oprechte eyerneftje is, 3, nademaal de redenen , waar op ft zelve gegrontveft wort, van een 5, naauwkeuriger oordeel overwogen zynde 5 bevonden worden geen be- 5, hoorlyk gewicht of kracht te hebben. Want aldus is de inwendige aantekeningen: 5’ oppervlakte van dc baarmoeders hals , gelyk gezegt wort, geen ge- ” makkelyke plaats , maar zeer ongemakkelyk , en regen de behouding ” der eyerrjes geheel en al ftrydig. JSlademaal ’t aan ydcr dat ” ’er byna geen- deel van de baarmoeder meer ongemak aangedaan v/ort ” ten tyde van ’t baren, als deszelfs hals 5 dewyi de vrucht uyttoeht ” zoekende, geweldig met het hooft daar tegen aandringt , en dezelve ” wonderbaarlyk uytzet, zo dat het lichtelyk te denken is , dat het by- ” na niet anders gefchieden kan, of de aldaar zittende eyerrjes worden ” op deze wys zeer gequetft, en bederven ten eenemaal. ’c Welk men ” ook van die eyerrjes zou moeten zeggen, dewelke den rant van dc bo- ” venftemont der baarmoeder, na de fchede ziende, bezetten: Waarlyk ” deze eyertjes, nadienze nu buyten de holligheydt van de baarmoeder ” gelegen zyn, van ’t mannelyke zaat bevrucht zynde, zouden niet op- ” waarts na de baarmoeder klimmen, wegens de zeer naauwetoefluyting ” der baarmoeder, maar zouden liever, door haareygezwaartenedcrge- -1 vallen , onnuttelyk uytgeworpen worden, ja dat meer is, zo menge- ” loofwaardige menfehen geloven mag , zou zodanig een plaats van ’t ’’ nieuwe eyerneftje ook zeer fchadelyk zyn voor de moeder. Want men ” zegt, dat den zeer vermaarden Heer Fafchhts op zekeren tydt aange- ” merkt heeft, dat’er een zekere eerbare en edele Vrouw, wegens het ” eytje, ’t welk al te diep na den hals van de baarmoeder gezakt was, ” en aldaar zyn aangroeyinghad, van haar leven berooft was, en dat wel ” om deze reden, nademaal dit deel ongewoon zynde zo veel uytgerekt ” te worden, door’t groeyen van de vrucht, eyndelyk gebarften, en de *’ vrucht in den onderbuyk uytgeftort is, welke ze na ’c openen van ’t ” doode lichaam, gelyk als op de darmen gefpreyde gevonden hebben. ” Zie de redenkaveiing van Bertuchius over de onvruchtbaarheyde, onder ” de voorzitting van den Heer Fafchius gehouden. Hierom, indiende ” natuur buyten de gewone wet, die ze in alle andere dieren altyde on-- s’ derhout, in een menfeh alleen het eyerneftje in de holte van de baarmoe- der hadt willen influyten, zou ik oordeelen , datze liever den bodem 55 van de baarmoeder , alwaar de eyertjes natuurlyker wys gewoon zyn ’’ aan vaft te groeyen , als een bequamcr zitplaats verkoren , en de eyert- ” jes in zodanig een plaats niet zou ftellen , waar van daan ze na de be- ” vruchtiging wederom afgerukt, en van boven afgenomen zynde,eyn- n delyk aan des baarmoeders bodem nootzakelyk vaftgehegt moeten wor- -5> den. By aldien derhalven onder de voornaamfte vereyftens van’t wave ” eyerftokje de bequaamheydt van plaats het voornaamfte is, kunnen we met veel meer regt befluyten, dat de ballen der vrouwen , de wsr& ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE ” eyemeilen zyn , als hebbende een zodanige plaats verkregen , die , ” fchoon ge dezelve ten opzichte van ’t beveyligen der eyertjes, of van ” eenige andere redenen befchouwt, altydt de bcquaamfte is ,en niet v' duylter de wonderbare voorzienigheydt Godts te kennen geeft, ’tGeene ” men verhaak van de ontfanging van een Hont, welkers trompetten in de [ finibriata extremïtates ] gefronzelde uyteyndens gebonden zyn ” gevveek, is fchier ongelooflyk, en nadien ’er andere voorbeelden in tc- ” gendeel kunnen werden bygebragt, winnen zy ’er niets mede. Op de IX. Afdeeüng. 33 Gelykerwys dan de plaats van ’t nieuwe eyer- ” neftje niet zeer bequaam is, alzo hebben ook de \yejicuhe\ blaasjes, waar uyt het bedaar, niet, gelyk ’er voorgegeven wordt, de eerde ” beginzelen van de Moerkoek, het vlies Chorion, enAmnion, als me- ” de der Navel vaten : want zo men uyt de tegenwoordigheydt der bioedt- ” varen het eerde begin zei van de Moerkoek zou mogen vad dellen, ” zouden we met het zelfde regt kunnen zeggen, dat de [hydatidesJ ” waterblaasjes en \yejïcul maar nademaal het zeer waarfchynelyk ” is, dat, indien dit gedeelte van ’t blaasje het ware beginzel van de ” Moerkoek was, het ook in verfchere zo wel als in volwaflene eyeren ” de zelfde grootte houden zou, nog in de laade alleen een derden deel, ” maar in de eerde volkome drie deelen beflaan. Op gelyke wyze kon ” het derde gedeelte dezer blaasjes, ’c welk van de t’zamenhegtmg vry ” zynde uytpuylt, en vliezig is, daarom geenzints voor beginzelen van ” de vliezen Chorion en Amnion gehouden worden, nademaal ’t in eye~ ” ren, voornamentlyk in de grootfte, gemakkelyk in twee vliezen ver- ” deelt kan worden : want zelfs de rokken der blaasjes, in de ballen be- v floten zynde , worden door een naauwkeurige hant in twee vliezen ” verdeelt, dewelke nogtans daarom niet onder ’t getal van ware eyert- ” jes te rekenen zyn, gelyk de Autheuren van ’t tegenftrydige gevoelen ” zelfs bekennen; en de waterblaasjes , volgens de leer van den Heer de ” Graaf, van der vrouwen eyerneften, gemeenlyk uyt een dubbelt vlies beftaan , welkers binnenfte, fchoon’t zeer du nis, van’tbuytenfte zon- der moeyte gefcheyden wort , daar nogtans niemant lichtelyk zou AANTE KENINGEN. ” durven ftaande houden, datze onder de ware eyertjes gerekenc moe- ” ften worden, la, indien men ervarene geloven mag, om deze reden ’’ zelfs, dewyl ligtelyk in fchellen of vliezen de rokken dezer blaasjes ” verdeelt worden, zynze geen ware eyertjes , en bygevolg hebben ze 9> geen beginzel van de vliezen Chorion en Amnion , nademaal de zeer ” beroemde de Graaf aldaar beveiligt, dit onderlcheyt alleen te zyn tui- *’ fchen de eyeren en waterblaasjes, dat de vliesjcs van de waterolaasjes ” gemakkelyk, maar die der eyertjes bezwaarlyk in fchelletjes verdeelt V worden. §. X. ” ’t Is byna op dezelfde wys met het eerlle beginzel van den ” navelftreng gelegen, ’t welk men zegt in ’t vogt van zyne eyertjes tc ” dryven, en een gedaante van een vezeltje te vertoonen. W ant ik be- ” vinde geen ander bewys van deze zaak, als deze j het vezeltje dryfc ” in ’t blaasje , derhalven is dit vezeltje het eerlle beginzel van den na- -5’ velftreng. Maar in der daadt , zomtydts dryft ’er ook iets vezelagtigs ’’ of wat vreemts in de waterblaasjes, ’c geene nogtans even weynig voor ” ’t eerlle beginzel van den navelftreng ofte de vrugt gehouden kan wor- ” den, als de vezeltjes, die in ’t bloet dryven. Daar by komt, dat dat ” vezeltje, in ’C vogt van ’t eytje aangemerkt, zodanig tyn is geweeft, dat het naauwlyks met de oogen gezien konde worden, en by gevolg ” is ons ten ecnemaal onbekenc, of deszelfs maakzel met den navelftreng 55 overeenkomt, of niet. Derhalven het tegendeel doet ons liever gelo- ” ven, eensdeels, deze tegenwoordige verhandeling, waar mede wy aan- ” toonen zullen, dat’er geen [delïneatïo foetus] affehetzing van de vrugt ” voor de ontfanging gaat; ten anderen, raden ons zulks ook aan de waar- ” nemingen, bewyzende, dat het beginzel van de vrucht eerder in ’t ge- ” zicht komt, als het beginzel van den navelftreng: Want geen twyftel ” is’er aan, indien ’t vezeltje, ’twelk ze voorgeven aangemerkt re heb- ” ben , het ware beginzel van den navelftreng is geweeft , of het zou ’’ niet eerder, als ’t beginzel van ’t lichaam zelfs in ’t oog gekomen ” zyn; ’t welk zy nogtans verhalen te gefchieden , zeggende, dat ze 11 ” eerfte allecnlyk met het gezicht ontdekt hebben, maar datze het Jaafte 51 gemakkelyk met haar verftant hebben kunnen begrypen. Geen reden ” is ’er ook, waarom zich iemant zou laten wys maken, dat het van een grooter belang is, dat die blaasjes, gelyk als ’t wit van een ey, gezegt ” worden te verdikken: Want fchoon my geen gelegentheydc is voorge, v komen, om deze zaak te onderzoeken, echter zal ik ’t gaarne gewon ” nen geven, welwetende, dat de geheele \_formalitas~\ vormelykheydt ? der ware eyertjes niet beftaat in een verdikking , maar behalven dit ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE 77 worden ’er nog andere zaken vereyfcht, ’t welk de verdedigers van ’c ” ftrydige gevoelen gelyk als regen wil en dank gedwongen zyn toe re s’ ftaan , nademaal zc ontkennen , dat de ballen der vrouwen de ware ’’ eyerneften zyn , ofte oprechte eyertjes bevatten , fchoon ’t nogtans ze- -99 ker is, en by de dagelykze ondervinding blykt 3 dat dezelve door ’c ” koken dik worden. Maar nadien de blaasjes der ballen, dewélke rióg- -77 tans door ’c vuur dik worden, de ware eyertjes niet zyn, blykt het by *’ gevolg zeer klaar , dat de blaasjes van ’t nieuwe eyerftokje daarom ook ” geenzints de ware eyertjes kunnen genaamr worden, nademaal der zel- -77 ver vogt, als ’t wit van een ey, door ’t vuur dik wort, en gevolge- lyk bewyzen ze met deze reden ook niets. Dit gevoelen aangaande ” her nieuwe eyerneftje in den hals des baarmoeders geplaatft, wort ren ” eenemaal overhoop geworpen door die fraye proef van den Heer Ntick, 97 welke volgens het verhaal van den zeer uytmuntenden Heer Bergerus ’’ lïbr, de Natura humana /. 457. in een Teefje den derden dag na ’c ” fpelen door een wondt, in de buyk toegebragt, den hoorn van de lin- ” ker zyde uytgehaalc heeft, welkers eyerneftje hy, nu door twee groo- ter eyertjes merkelyk zichtbaar zynde, gezien heeft, en den zelfden ” hoorn daar na tuflchen de eyerneft en fchede met een bant vaft toege- -97 bonden hebbende, wederom op zyn plaats gebragt, en de wondt ver- ’’ bonden zynde, binnen agc dagen tocgeheelc. Den een-en-twintigfteo ” dag na de toebinding den Honr geopenc hebbende , heeft hy het ere- ” deelte van den linker hoorn , tuflchen den bant en de fchede , Itdig 5,) en ydel gevonden. Waarlyk niets klaarder kan’er als deze proef zvo ” nademaal yder een daar door begrypt, dat, indien het eyerftokje" in ” den hals geplaatft was, dan ook de vrugtjes nooizukelyk binnen den n bant en den hals moeften gevonden worden, blyvende de plaats, de- ” welke na de ballen toe ziet, open en ledig. ” Dezen onderfchept de Heer Andreas Ottomarus Goelicke, Med. ” en voor dezen buytengcvvoon openbaar Hoogleeraar in de Ho- ** gefchool van Hall, maar nu gewoone Hoogleeraar der Geneeskunde in ” de Koninglyke Hogeichool te Duisburg, dewelke in ’t Jaar 1708. te ” Hal in Maagdenburg, een genees-en regtkundige Twiftreden gehou- -99 den heeft, waar in aangetoont wort, dat een haring van een agrmaan- ” dige vrucht leven kan en wettig is , en onder andere heeft hy deze ” woorden gebruykt. §. IX. ” Drie dingen zyn ’er inzonderheydt, dewelke de Heer Na* v both tot beveftiging van zyn gevoelen fchynt aan te dringen. Het 99 eerfte is, dat dit nieuwe eyerneftje in alle vrouwtjes altydt en zonder aantekeningen. ~ onderfcheydt van tydc gevonden wort. Waarlyk de Schryyer zou veel „ werks hebben , indien hy deze zeer algemeene voorftdling malle voor- j, werpen altydt en zonder onderfcheydt van tydc voor ’t oog zelfs zou 3, moeren aantoonen. Veele zeer doorluchtige Ontledereti zyn ’er zo „ veele eeuwen lang geweeft, en ze zyn 'er nog, en als ik zo fpreeken „ mag, fcharpzienender dan Argus zelfs, dewelke in zo veele baarmoe- „ ders door ’c mes geopenc, zonder twytïel die blaasjes, waar van zonv* 3> mige de grootte van een groote erwt, andere van een kleyne, eenige 3, van een hennipzaac, en de meefte de groocre van gierfte hoorntjes 5 „ volgens zyn eyge waarneming, verbeelden, zoude hebben aangemerkt. „ Maar der zelver zeer diep fhlzwygen maakt dealgemeenheydt van deze „ ftellmg zeer twyffelagtig en verdagt, voornamentlyk nademaal’er om )9 Hchaamtjes van zodanig een grootte te befchouwen, geen vergrootglas ~ van Leeuwenhoek of Mu[lc hen broek vcreyfcht wort, maar laten zich, „ fchoon men half blint was, en daar niet op dagt, of zulks zogt, duy- „ delyk tallen en voelen. En om niets te verbergen , ’t is my ook ge- „ beurt in de Voorfradt van Hal, voor twee Jaren, zeker Meysje van „ tien Jaren te ontleden, en dewyl toen ter tydt de Studenten in de Ge- ,, neeskonft mompelde van een nieuw eyerneftje te Leipz/gontdekt, heeft „ de meuwsgierigheydt my aangemoedigt , de zaak wat naauwkeurigcr te doorzoeken> derhalven hebbe ik gemakkelyk van de moeder van ’c Meysje verkregen , dat ik de baarmoeder met de aangehegte buyzen „ met my na huys nam •, maar ik betuyge ongeveynft, dat ik de geheels „ inwendige oppervlakte der baarmoeder gladt, door geen verheventhe- „ heden of blaasjes hobbelig of ongelyk gevonden heb, fchoon ik met dc ~ keurlykfte vergrootglazen, waar van ik ook verzien ben, de baarmoe» „ der van alle kanten befchouwde; of nu de zwakheydt van ’c gezicht, „ de kleynheydt der eyertjes, dan of derzelver afwezentheydt, ’t geen „ waarfchynelyker is, de oorzaak geweeft is, is zeer lichtelyk daar uyt „ te oordeelen. §. X. „ Het tweede, ’t welke hem, om deze ftelling vaft te maken, „ fchynt bewogen re hebben, is de enkelheydt van dit eyerneftje , of* „ omdat het alleenigof ongepaart is -y fchoon hy een wcynig daar na niet „ duyfter zich fchynt tegen te fpreken , dewyl hy verklaart, dat her, „ hoewel ’t enkel is, des niet tegenfraande zomtydts in den mwendigen 3, omtrek van den hals byna als twee hoorntjes met bare takjes uytge- ,, fpreyt, en met vruchten zich vertoont. Waar op ik nogtans voord'it- j, maal niet zeer zal aandringen ; zullende alleen dit vermanen, dat den a, wyzen en voorzienigen Schepper akydt zorgvuldig en v'lytig overal ONTLEET- GENEES- EN HEELKUNDIGE „ deze enkelheydt van lichamelyke werktuygen vermeydt heeft 3 maar 3, den menfch mildelyk toegelaten twee oogen, twee ooren, twee neus- -35 gaten, twee nieren , en even zo veel zaatvaten 5 twee ballen , twee „ eyerneften , twee quabben iongs en levers, zo veel paren zenuwen, zo ,5 uyrC de herflenen ais ’t ruggemerg voorkomende 5 en dat hy dit met als 3, met de grootfte voorzienigheydt gedaan heeft, op dat ’er een van bey- 3, de dezer werktuygen beledigt of bedorven zynde, nogtans het andere 33 behouden en overblyven zou. Derhalven is ’t ’er zo verre van daan, 33 dat deze ingebeelde enkelheydt van ’t zogenaamde eyerneftje, in plaats 3, van eenig voorregt aan de vrouwtjes toe te zullen brengen, liever aan 3, dezelfde in de voortteling ten hoogden nadcelig zou zyn. Want zo- 3, danig een enkel eyerneftje eens uytgeroeyt zynde, is ’er geen genees- -33 middel tot herftelling van de voortteeling meer overig: maar in tegen- -33 deel, als ’er een van de twee oude eyerneftjes beledigt is , blyfe het an- 3, dere nog in zyn geheel, en zodanig een vrouw zoude nog een geluk- -33 kige moeder van veels kinderen kunnen wezen , gelyk die vrouw by 33 Cyprianus klaar bewyft. §. XL 33 Maar het derde, en dat wel ’tvoornaamfte bewys, verfchafc de bequame gelegentheydt of plaats , waar in het eyerneftje begrepen 3, is, als bellaande namentlyk de geheele inwendige oppervlakte van den „ hals der baarmoeder, tot het onderfte gedeelte van de holte des bo~ „ demstoe, fchoon ook zommige dezer blaasjes buyten den randt van „ den inwendigen montuytlopen, en zomtydts in den inwendigen omtrek s} van den hals als twee hoorntjes met hare uytgefpreyde takjes en vruch- ten zeer fraay gezien worden. Zie daar, wat een mooy eyerneftje, 3, waar in de kindertjes groeyen, niet anders als Peeren en Appelen aan 5, hoorntjes ! Echter fta ik gaarne toe, dat deze gemakkelyke plaats zeer „ dienftig is om de onmiddelyke aanraking van ’t mannelyke zaadt leven- 3, diger te ontfangen. Maar wie ziet niet, dat ’er uyc zodanig een vrucht- ? 3 bare byeenkomft niet een of twee kindertjes , maar een geheelen hoop voor den dag zou komen 5 gelyk ik met een groot vermaak menigmaal in Zywormcn heb aangemerkt , dat ’er veele hoopen van eyertjes by ,3 honderden met vruchtbaar zaadt befproeyt, en bevrucht geworden wa- ren. Maar nogtans zyn de vrouwen gemeenlyk gewoon niet meer als een kindt te baren. §. XII. „ Dog nog zwaarder rampen hangen de elendige kindertjes in 5> den hals der baarmoeder boven ’t hooft, om dat haar geboorteplaats, dat is, de blaasjes verder befchreven worden, gelyk als met twee dee- len gedompelt in de zelfftandigheydc van den hals , en met dezelfde aantekeningen. 3) gelyk als aan een gehegt, omtrent het derde deel buyten de inwendi- „ ge oppervlakte van den hals der baarmoeder uytikkende. Met regt 35 beklaag ik haar nootlot; want wie zal haar uyt die zeer diepe kuylen, 3> waar in ze gedompelt worden, verloflen ? Wie zal geloven, dat er 3, op deze wys eenige natuurlyke haring zal gefchieden, die niet met een „ houweel uytgegraven, of met fnymeiTen uyt den hals des baarmoeders, 3, met welke de eyertjes niet alleen vaflgehegt, maar ook wel twee der- 3, den deden daar in ingedompek zyn ? gdneden moeren worden ? en ~ waar uyt blykt bet, dat ’er zo veel voor een Moerkoek dient, als ’er „ boven de twee derden deelea inde zelfftandigheydt vandcbaarmoeder 5, ingedompek is? Zou hier niet uyt volgen, dat de Moerkoek gemeen- -55 lyk aan den hals van de baarmoeder vaftgelymtmoeftzynjenbygevolg „ geen klyne hinderpaal geven aan den uyrgang van de vrucht, k geen 5, nogtans regens de bezichtiging niet het oog zelfs ftrydig is ? Nademaal „de Moerkoek ftantvaftelyk aan den bodem des baarmoeders aanhangt, 5, alhoewel hier een verfcheyde fpelirig van de natuur wort aangemerkt 5 de- 3, wyl ze zomtydts in het flinker, zomtydts in k agterfte gedeelte van 3, den baarmoeders bodem bevonden is te zitten, gelykerwys vvy in onze „ laafte ontleding , die wy in tegen woord igheydt van zommige myner „ toehoorderen gehouden hebben, duydelyk gezien hebben , dat de koek ,5 aan het regter deel van de baarmoeder gezeten heeft. Maar hoe zal de „ Heer Naboth verder bewyzen, dat ’er in de \ycficuU uterïna\ moer- 5, blaasjes de \_germen] fpmyt opgefloten is, dat is, hetgeheelelichaamt- j, je van de vrucht , nadien hy zelfs bekent , dat niemant met zyne 5, oogen, fchoon meteen vergrootglas verfkrkt, yder deel van de vrucht 3, onderfcheyden kan? ’t Heeft de zelfde zwarigheydt in zich, ’tgeene 5, hy van de vliezen Chorion en Amnion, de vrucht bedekkende, en van 5, den Navelftrcng bybrengt. Derhalven , indien alle deze dingen twyf- ,3 felagtig , onzeker, en uyt de bevattingen van een enkele befpiegelen- 3, de redenering afkomftig zyn , gelyk hy zelfs niet ontkent, zal k ons ,3 niemant qualyk afnemen, zo wy de zwarigheden , welke volgens de „ wetten van deze \HypotheJis~\ onderflelling omtrent het beginnen 3 en ~ k volmaken van de ontfanging, nog overig zyn te verklaren, tot een „ anderen tydt uytftellen. De zeer Beroemde Heer Goelkke herhaalt zyn gevoelen , aangaande het eyerneflje van Naboth, in de Gefchiedenis der Ontleedtkunde, inliet voorledene Jaar in k licht gegeven, en befluyt eyndelyk op de 18 3. bladtz, »De gel eek zaak komt daar voornamentlyk op aan, dat de zekerheydt, 3, en algemene wezentlykheydt dezer blaasjes, welke zommige behaagt. ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE &c. i, dog verkeerdelyk, zaacblaasjes te noemen , in allerley vrouwelyke voor- j, werpen door de ontleding vertoont wert , welke vertoning als nog onf- >, brekende , is ’c waarlyk vergeeffeh , al wat ’er van de gebruyken, en >, gevolgen daar uyt tot de [phyJiologia\ natuur-en pathologia] ziekte- >, kunde overgebragc zyn ie, wert geredeneerc. Zekerlyk deze twee in ’c ce- -9} gendeel bygebragte redenen zullen onwrikbaar blyven , zo lang men 3, voor ee’rft door dikmaals herhaalde aanmerkingen, en een algemeender ~ ondervinding niet aantoonr, dat die blaasjes aleyde, en zonder onder- 5, fcheydt in alle wyfjes, zo heeften als menfehen gevonden worden, en „ dat wel voornamentlyk in een gezonde, maar geen zieken toefranc. ~ Zo lange als deze twee zaken niet volkomen blyken , kunnen die „ geene, welke zodanig een gevoelen tegenfpreken , niet worden be- j, fcbuldigc, vergeeffctien arbeyde ce doen , dat ze de waarheydt in de „ ontleedt kunde najagen , zo met de algemeene wezentlykheydt dezer ,5 blaasjes ten eenemaal te ontkennen, als derzelver natuurlykheydt 5, dat ik zo onduytfch met anderen fpreeke) te ontnemen. H ier hebt gy, zser vermaart Heer , de gefchiedenis van ’t eytje van Naboth: nu is ’er maar overig, datgy na dat vermogen, ’f geen gy hebt, U zelfs als rechter betoont, en de Geneeskonft met langer mtwyftel laat. Voor ’t overige bidde ik van herten, dat den Allerhoogken U overvloe- dig zo lichamslyke als ziels krachten verleene, opdat gy tot een eeuwig cieraadc en nut van deze heylzame konfc , al wat ’er nog naauwkeurigs in uwe dierbare Cabinetten opgeüoten is, aan de geleerde Waerelc kondc medededen, ’t welke van gancfcher herten wenicht Uwes zeer Beroemde Naams on vermoeiden Vierder D. MICHAEL ERNESTUS ETT MULLE RUS, Gefchreven te Le'pdch, den ó. May 1714. Het Tweede Tiental Van ONTLEEDT- GENEES- en heelkundige aantekeningen Van FREDRIK RUYSCH, Medtcyne Doßor en Profejfor y enz. Waar in verfcheyde Aanmerkenswaardige Zaken vermeldt worden. Met KoperePlaten, A A N DE ZEER BEROEMDE, EDELE, GELEERDE HEEREN, BLOEYENDE LEDEN VAN DE KONING LYKE ENGELSCHE MAATSCHAP? Y, ONDER ’T GEZAGH VAN DEN DOORLUCHTIGSTEN KONING G E O R G E, WORDT DIT WERKJE TEN TEKEN VAN ONDERDANIGHEYDT, EN EERBJEDT, OPGEDRAGEN DOOR FREDRIK RUYSCH. Llllll 99+ ONTLEET-(SENEES- EN HEELKUNDIGE Het Tweede Tiental Van ONTLEEDT-GENEES-en HEELKUNDIGE AANTEKENINGEN ie daar, Vriendelyke Lezer, ziet gy my wederom op de baan komen! Zou het niet beter zyn, dat een man van drie en tach- WjÊmcntl8 Jaren zweeg> en z*cil tot die groote, in’t kort aan te 'M4ÊSÊM vaardene reyze, gereet maakte ? Ja zeker! Want men behoort tuffchen de levensbedry ven en den kaften dag eenige ledigen tydt te ver- kiezen 5 waar in de ware Philofophie, die een befpiegeling van den Doodt is , van herte betragt wort. Zoo doe ik waarlyk > en dit gunt my de Goedertierne Godt, boven zo veele weldaden, waar mede hy my in dezen hogen ouderdom zeer mildelyk gezegent heeft, dat ik den meeften tydt van myne hooge Jaren daarin beftede. Evenwel, zo lang ik leeve, ben ik ook nogyverig bezig by dagen en nagten , in’t befpiegelen en ’t ont- dekken der verborgentheden van ’s menfehen lichaam} en ik meene, dat ik dagelyks met iets nieuws te leeren , gelukkig oudt worde. Dog het vernuft , dat my de Heere Godt verleent heeft , vertrouwe ik , niet by my te moeten houden, maar ik oordeele, dat den aanbiddelyken Schep- per, door my zynen knegt, tot roem van zyne Heerlykheydt, zulks aan de ftervelingen geopen baart wil hebben , op dat de Geneeskonft al- lengskens tot volmaaktheydt gerake. Indien Gy dit ten beften duydt, zal ik my verblyden ; en gezont blyvende, zal ik niet nalaten, zo ik iets goets ontdekt zal hebben , zulks aan myne Vrienden openhartig cn ge- trouwclyk bekent te maken. Godt geve , dat onze pogingen ftrekken tot zyne Heerlykheydt, en ’s menfehen Welvaart! AANTEKENINGEN. I# Van het Vlies, en Bloetvaten in de Pan van de Heup. Alle Ontleders hadden eerft gefchreven, dat de beenderen meteen vlies bekleet wierden, uytgenomen de tanden alleen. Maar die geene, dewelke de wonderbare beentjes in de [concba auris] fchulp van ’t Oor fiaderhant ontdekt hadden, leerden, dat dezelve, even als de tanden , geheel en al van een eyge bekleetzel ontbloot waren, en dit deeden zy zo ftrengely k, dat ik, als een zeer voornaam Ontleder fcheen te raaskallen, wanneer ik fchreef, dat deze beentjes ook heel naauw met een oprecht beenvlies bekleet wierden *, en ’er bygevoegt hadde, dat ’er te gelyk bloet- vaten in ontfangen, en in ordre verfpreyt wierden , dar ze door dit vlies in de [tneatus] openingen dezer beentjes indrongen , de vogten aldaar toebragten, ja zelfs daar van daan wederom vaatjes ontfongen , die de vogten, welke haar bediening waargenomen hebben, uyt het {medïtullia] binnenfte van deze beentjes wederom te rug voerden. Niet minder ongelooftyk wierdt ik geoordeelt voor re brengen , wan- neer ik in ’t openbaar fchreef, dat den baft der herlTenen van my gevon- den was, uyt een enkel geweefzel van bloetvaten t’zamengeftelt. Wat zullen ze nu dan oordeelen, zo ze my zien fchryven, dat de holligheydc van de [acetabulum coxa] pan van de heup vooreen gedeelte met een zeer fyn vliesje bekleet is, ’t welk met zodanig een wonderbaar!yken roeffel van bloetvaatjes is doorweeft, dat het , wanneer deze bloetvaten door myne konft opgevult zyn, geheel en al roodt zich vertoont. * Niemant heeft reden om te denken , dat deze vliezige deelen met zeer tedere vaatjes zynde doorweven, in een ogenblik zoude moeten vernie- tigt worden , nademaal ze de zwaarte van ’t bovenfte lichaam ophouden, en door een geftadige vryving gedrukt zynde, zouden ze Jichtelyk deze tedere vaatjes verbryzelen , waar op ontftekingen , pynen, verzweringen , en andere ongemakken geftadig moeften volgen. Want om deze onge- makken voor te komen, heeft de Schepper deze holte zodanig gewrogt, dat het voor het hooft van ’t dyebeen onmogelyk is, dit vlies of deszelfs vaten aan te raken j dewyl de plaats, waar m’r zelve verfchuyk5 buyten de halfronde holle oppervlakte van de pan is, waardoor hetklootswyzc of ronde hooftje van *t dyebeen binnen de befchreve holte beweegbaar zynde, en daar inne byna paffende , in geenen deelc van zyn opper- vlakte het vliesje en deszelfs vaten ooyt kan aanraken 5 gelyk aan een ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE yder klaar zal blyken , die de i. en 3. Figuur van de 3. Plaat zullen inzien. Niemant zal zich verwonderen , dat dit vliesje 20 lang verborgen is geweeft, en.het vernuft van alle de fchranderfte Ontleders ontvloden is; Want wie is’er onder de Konftenaars, die tot nog toe de waffige ftofFe zodanig heeft kunnen infpuyten, zodanig richten, dat dezelve in ’t bin- nenfte met dat gewelt indnnge, waar door deze verborgenfte en van de grootcre flagaderen afgelegenfte vaatjes zo volmaaktelyk opgevult wor- den ? Nogtans zal hy, die dit zeer fyne vliesje begeert te zien, zonder deze konft vergeeffehen arbeydt doen , veel minder zal ’t iemanc mege- lyk zyn de bloetvaatjes in dit dunne vliesjc anders te ontdekken. Dikmaals toont de droevige ervarentheydt, dat de [_dolor coxarius] heuppyn een kruys is voor de lyders , en voor de Geneesheeren een fchandtvlek; ze is menigmaal ongeneeslyk, ze wordt door geen genees- middelen verligt, ze luyftert na geen [veficantia \ blyntrekkende midde- len , ze wederftaat het yzer zelfs en ’t vuur. Hier over heeft die He- melfche Hïpfiocrates al geklaagt, en geen wonder; zefchyntimmers haar zitplaats vaft gehegt te hebben in de zeer diep gelegene bloetvaatjes van’t gemelde vlies, binnen de pan van de heup gelegen. Is’t derhalven niet zeer moeyelyk, de geneesmiddelen ongefchonden , en met haar voile kragc aldaar toe te brengen ? In de afbeelding, ziet ge het beloop, en ’c getal der bloetvaten door dit vlies. Nogtans moet gy gewaarfchouwt zyn, dat den Schilder, fchoon in zyn kon ft zeer ervaren , het wonderbaariyke cieraadt der na- tuur niet gelukkig genoeg getroffen heeft; om dat dezelve zo talryk, en zo door malkanderen verwart zyn, dat het byna onmogelyk is haar na te botzen. Daarom beware ik dit deel aldus bereydt, en gebalfemt, in: myne nieuwe Anatomifche Schatkamer , (dien *ik nu wederom gereet make} op dat het een ieder waardig aanfehouwer , die zulks begeert te zien, zou kunnen, worden vertoont. ïl Van de Vaten, welke door den Kniefchjf zelfs, en het beweeg hare Kraakbeen in de knie, worden verfpreyt* Kom hier, ik zal U lief hebben,, die begerig zyt de kond te leeren, hoedanig Godt Uw lichaam gewrocht'heefr ! eerft zult ge nieuwe cn.nooyt te voren befchrevene zaken befchouwen* Niet lang is ’r gele- AANTEKE N 1 N G E N. den* wanneer rny in ’c opvullen van vaten, in een doodt lichaam, een wonderbaarlyke vinding voor quam. Heeft dog iemant wel ooyt aange- merkt, dat de bloetvaten zich door het lichaam van den kniefchyf heen dringen, en in een onnoemelyk getal zich in deszelfs \medïiulLïunP\_ bin. nenfte verfchuylen ? Nadien my met geheugt, zulks gefchiet te zyn , zal ik nu een afbeelding van deze zaak hier by voegen, maar daar na zal ik ook de vaten van ’t kraakbeen vertonen. Die deze varen in den knie- fchyf van een bejaart menfeh tracht te vinden, en te tonen , hy zal ver- geelfchen arbeyde doen ; maar indien hy kan nabootzen, ’r gcene ik ge- daan hebbe in een jeugdig voorwerp, alwaar de kniefchyf nog kraakbe- nig en helder doorfchynende is , zal hy ze onderfcheydentlyk kunnen zien, en derzelver wonderbaarlyke verdelingen befpeuren. Dog op dat de zeltzame uytkomft van een gelukkigen arbeydt niet verloren gaat, is t nootzakelyk, het deel aldus door konft toebereydt, zodanig te be- waren , dat het niet bederve, of de doorfchynentheydt benomen wordt. Dit beyde hebbe ik door een byzondere konft uyrgewerkt; en aldus be- ware ik deze fraye vertoning onbedurven, by myne andere zaken. Wie dit leeze, denke miffehien * is ’er U dan, die zo dikmaals de kniefehyven gebroken hebt, om derzelver aart te befchouwen , nooyt een van zodanige vaatjes , of een ftronk, of een tak voorgekomen ? Ik Zal hem openhartig zeggen, dat ik, fchoon ik'’er na zogt, nooyt deze vaten gezien hebbe: Want als de kniefchyf gebroken is, om de blbetvaten te bezien, ftorren de vaten aanftonts haar vogt uyt, krimpen zich in , en ontvlieden aldus het gezicht van den aanfehouwer; Maar wanneer deze blcetvaten, eer de kniefchyf gebroken wort, door ingefpote wafch op- gefpannen zyn, en , de wafchagtige ftofte verhardende, daar na opgevult blyven, dan kunnen ze alle gezien worden. Ikbidde ü, aanziet de eer- fte Figuur van de eerfte Plaat, waar mede ik getragt hebbe een kniefchyf, genomen uyt een jeugdig lichaam , uyt te drukken ; ziet gy niet, dat die kniefchyf zo vol met bloetvaatjes is, dat dezelve byna geheel en al roodt is ? Maar de beenderen van oude lieden allengskens naauwer tot malkanderen gedrongen zynde, vernietigen zeer veele vaten , en maken een vafter en dikker t’zamtnbinding, waar van daan ze door den ouder- dom wel vafter, maar te gelyk droger worden j 7t welk nergens klaarder blykt, als in de tanden, waar in men, wanneer de kinderen nog inbaar tedere jeugt zyn3 bloetvaten befpeurtj maar in bejaarde, of ftokoude lie- den, zyn Zy Van zichtbare vaten berooft. Indien my iemant tegenwerpt, dat ik kleynigheden onderzoeke , cn my uytlacht, om dat ik in zaken van geen groot belang na te vorfchcn ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE bezig beo ja, dac het genoeg bekent is, dat ’er bloetvaten door alle dc deelen van ’c lichaam verfpreydt worden , en bygevolg ook door de been- deren zelfs. Dezen zal ik antwoorden, dat ik my verwondere over deze vryheydt, waar mede iemant durft ftaande houden, dathy weet, dat’er vaten zyn, die hy zelfs nog een ander ooyt gezien heeft. Waar uyt kent ge die dan ? wat is haar loop ? waar zittenze ? hoedanig een onder- fcheydt is ’er in den ouderdom, in dc mannelyke jaren, jongehngfchap, en kindtsheydt ? alle deze dingen wel te kennen, en voor ’c oog te kon- nen doen zien, agt ik meer , als alle gillingen en verdichtzelen : een Ontleder mag niets aannemen, ’t geene hy niet ziet, niets van ’t geenc hy ziet, verzuymen, of kleyn agten: Want in ’s menfehen lichaam is’cr niets te vergeefs gefchapen , en in het zelve wordt ’er niets te vergeefs gekenr. Indien ’t de Lezer niet qualyk zal nemen, moetik hem vermanen, dat ik nu tweemaal, en niet zonder verwondering, naauwlyksgelooflyke ge- vallen , ten ware ik "er zelfs by was geweeft, gezien hebbe. Ik wierde om hulp verzogt by menfehen, die haar kouflebanden boven de knie zo vaft hadden toegebonden, dat daar door de vaardige en gemakkelyke be- vveging dezer deelen belet wierde; wanneer het nu gebeurde, dat ze daar na over de llraat gaande ftruykelden , waar door ze met her buygen van de knie ter aarden vielen, dog zonder (loting van de kniefchyf, of pe- zen , waren door deze fchielyke buyging de zeer fterke pezen der fpie- ren, die het been uytfteken, gebroken. Wie zou gelooft hebben , dit te konnen gefchieden, die weet, en overweegt de zware dikte der zei- yer? Nogtans heb ik de zaak zoduydelyk ondervonden, datdeopening of gaping tuflehen de afgebrokene deelen der pezen zo groot was , dac men een vinger van een volwaflche menfeh over dwerfch daar konde in- leggen. Deze Lyders konden nog opftaan , nog zich oprechten , ja zelts niet op de beenen ftaan zonder hulp van andere menfehen, die haar onder (leunden j maar waren gedwongen veele maanden te bedde te leg- gen, en eyndelyk wierden zy genootzaakt haar gcheele overige leeftydt het lichaam onder ’t wandelen met een (lok te onderdennen en op te heffen. Veele dingen geven my aanleydiag, om te geloven , dat ’er zomrydts in de vliezen , pezen , ja zelfs in de beenderen zodanig een gefteltems is, dat ze lichter, als natuurlyker wyze, uyt hare plaatzen Tellieren, elders anders na toe wyken , ja ook breken kunnen. Welke ongemakken zo lichtelyk niet gebeurt zouden zyn , indien ’er deze \agra diathefis] zie- ke gedekenis niet tegenwoordig was geweeft. Waarlyk diergdyks zien aantekeningen. \ry in de \hernid] breuken * wy moeten ons verwonderen, dat ze zom- tydts uyt zeer lichte oorzaken ontftaan, devvyl die zelfde menfchen wel op andere tyden zonder eenig letzel de grootfte bewegingen en pogingen hebben uytgeftaan. Wie weet niet, dat ’er dikmaals uyt eenfdirik, ont- fteltenis, en een ligte beweging van ’t lichaam, in fterke en arbeydtzame menfchen breuken voortgekomen zyn? ’t Is lang geleden, dat ikiiimyne aanmerkingen een voorval aangaande deze zaak gefchreven hebbe. Zeker man over ftraat gaande, glyden zyne voeten uyt in’t afgaan van de brug, door de gladdigheydt van de weg , zo dat hy fcheen te zullen vallen, echter door de vaardigheydt van zyn lichaam vermeydt hy den val, maar in die poging breekt zyn kniefchyf over dwerfch, zonder eenige ftoting tegen de ftraat. De genezing wierdt den Chirurgyn van J ifp, die toen ter tydt aldaar met grooten roem zyn konft oeffende, aanbevolen , dog hy bragt hem geen verligting by, 5t welk nogtans de fchult niet was van zo een goedt meefter : want de [fragmenta] ftukken van een gebroke kniefchyf vereenigen zich dikmaals niet met malkanderen , om dat ze vereenigt zynde, by malkanderen niet kunnen gehouden worden, zo lang tot dat ze aan een gegroeyt zyn. Deze aan een groeying wordt dikmaals hier door belet, om dat de vaten van de ftukken .zomtydrs geen ftofrL genoeg, dienende om de beenderen vaft te hegten, verfchaffen. Ik hebbe menfchen gezien , in welke de ftukken van ‘’c gebroke been , fchoon ze met allekonft wel behandelt wierden , evenwel nooyt aan malkanderen groeyden; maar een pyp van een yzere plaat gemaakt, rontom de fchou- ders of armen gedaan, en vaft gemaakt, gaf haar veel gemaks, dewyl de dcelen zo gemakkelyk in haar plaats gehouden wierden , dat ze de ver- eyfchte bewegingen op allerley wyzen konde verrigten. 111. yian de glibberige Stoffe, welke in Jt gewricht van de knie, agter den kniefchyf gevonden wordt. Het wort byna by alle hedendaagfche Schryvers voor zeker gehouden, dat het wonderbare lichaam, ’t welk hier ter plaatze van de Ontle- ders aangemerkt is , uyt een Ezamenftel van kheren beftaat: voorna- mentlyk, na dat de zeer fchranderc Engelfche Ontleder Clopton Haverr , over het zelve zyn gevoelen, op aanmerkingen fteimende, in ’t licht ge- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE geven hecfc. Dewyl deze brave Man een afbeelding daar by voegt, de- welke het maakzel van een klier ten cenemaal vertoont. Ik ben nogtans gedwongen te bekennen, dat ik niets klieragrigs vinde, fchoon ik deze deden, door myn konlt bereydt zynde , met naauwkeurigheydc hebbe onderzogt: want nadat ik met een zeer gelukkigen uytflag de vaten van dit deel met een wafchagtige doffe opgevult , en vervolgens met een byzondere behendigheyde van hare wonderlyke ineenfchakeling ontwart hebbe, fchynt my deze klieragtige gedaante uyt loutere, maar zeer fyne, bloetvaatjes te belfaan. Deze vaatjes hebben een geheel anderen loop, als alle andere vaten. Zskerlyk is ’er iets byzonders in, ’t geen gy ver- geeffeh in andere deelen zoeken zoudt. Maar het aanmerkelykfte fchynt my in dit werk voornamcntlyk te zyn , dat den bondel dezer vaatjes over al bezet is met een zekere zeer glibberige ftoffe, dewelke by zonder wel na vet gelykenf. De (toffe zelfs van dit glibberige frneerzel , ’t welk alhier gevonden wordt, wort zekerlyk van ’c bloedt niet afgekleinfl: door hulp van klie- ren , gelyk de voornaamfte Autheuren wel willen , maar wordt m der daadt afgefcheiden van de uyterfte eyndens der [arteriola Jerofa\ wey- flagadertjes, dewelke zofyn, menigvuldig, en met zulk een by zonderen tocllel voorzien zyn, dat ze tot het uytvoeren van dit werk zeer be- quaam zyn: want deze vaatjes worden zodanig in haar loop gefchikt, dat men nergens diergelyks zier. Waarom zoude dog deze fynheydr, figuur, loop, en fchikking niet genoeg zyn, om een byzondere eygen- fchap aan dit vogt toe te brengen? Waarom zou ’t nodig wezen, dat’er boven dit nog den natuur van een klier by quam , om ’t zelfde te doen ? Hebbe ik met over lang elders aangetoonr, dat de uyteyndens der flag- aderlyke vaatjes in de lever, milt, ballen, enz alleen genoeg zyn, om de vogten, ieder op zyn plaats, te bewerken , zonder medehulp van eenige bykomende klier, indien iemant wilde tegenwerpen, dat alle de vogten onder malkanderen verwart zynde, in’c flagaderlyk bloet onthou- den worden , en dat ’er daarom alleenlyk nodig is, dat van dit algemeen, en alle zoorten van vogten in zich bevattende vogt, alle die byzondere vogten gelcheyden worden , en wel zodanig, dat de gal, melk, olie, zaadt, quyl, nu in der daadc in het bloedt zelfs zittende, alleenlyk we- derom daar van daan afgefcheyden worden : Ik heb niet anders te zeggen, als dat ik gelove , dat’er waarlyk de ftoffe van alle deze vogtenm ’t bloet tegenwoordig is, maar dat nogtans deze byzondere vogten, eer ze zoda- nig worden, nootzakelyk nog byzonderlyk bewerkt, en om hare byzon- dere natuur te verkrygen, verders moeten worden voltooyt. Dit alles AAN T E K E N I N G E N. 1001 fchynt volbragt te worden door den wonderlyken roedel van deuytcrde vaatjes, dewelke daarom in zo een groote verfcheydentheydt van maakzel in yder, deel gevonde worden , op dat ze bequaam zyn om zo veelc ver- fcheydene vogten te maken. Dc oorzaak eyndelyk, waar door het gevoelen, aangaande het klier- agtige maakzel hier ter plaatze, is ontdaan, is voornamentlyk deze} in dezen toeftcl van vaten worden over al gcplaatd, kleyne vliezige zakjes of [receptacula] ontfang plaatsjes, gelykenende na die, dewelke men m den endeldarm voornamentlyk, als mede in de dunne darmen verneemt, die de zeer geoeffende ontleedtkundige Lifter den naam geeft van za- mengehoopte klieren, waar van wy naderhant zullen fpreken. Omtrent deze ontfang plaatsjes zienwe ontelbare bloetvaten , fynder als fpinne- webben, en ten enemaal m een byzondere loop gefchikr. Deze vaten kon - nen niet te voorfchyn komen , ren ware dezelve eerd met roodt wafch wel opgevuk zyn, en daar na in de zon by helder weder door hulp vaneen goedt vergroot glas worden bcfchouwt : ■ want indienge alle deze behul- pen niet aangewent zult hebben, zult gy ’er te vergeefs na zoeken. Ze- kerlyk zal ’t hier van daan komen, dat ’er weynige zyn zullen , die de- zelve zullen konnen zien, fchoon in wel bereyde voorwerpen zelfs. Maar ik , die deze vaten allengskens met alles te bezoeken , en dikwyls door een goedt geluk geholpen zynde, door proeven van zo veel Jaren heb ontdekt, ben gewoon by na dagelyks dezelve aan verfchcyde menfehen aan te tonen, en hier van daan durf ik verzekeren, dat de uyteyndens dezer flagadertjes bequaam zyn gemaakt, om dit glibberige vogt uyc de weyagtige doffe van ’t bloed te fcheyden , en in de holligheden van der zelver ontfangplaatsjes langzaam, maar gedurig neder te dorten. Deze ontfangplaatsjes zal ik na dezen de Boerbaaviaanjcbe Holtens, groeven of kuylen noemen, om dat de Hr. Boerbaave, Hoogbleeraar van de Geneeskond, Kruydt en Scheykunde te Leyden , myne byzon- dere vriendt, ’t eerde my daar over gefproken heeft. Schoon deze vaat- jes zo fyn zyn, echter kan ’c vogt daar uyt gefcheyden zynde, al- hier de vereyfchte glibberigheyde van een dik flymagng vogf verkry- gen , dewyl het in de fchuylhoeken van deze Holtens vertoevende, ge-, makkelyk kan verdikt worden. Maar waar ’t vogt blyft, wanneer ’c tuffehen de gewrichten uytgedort, en door ’t wryven en bewegen fynder is geworden, zal ik naderhant onderzoeken ; ’t zal genoeg zyn voor ’t tegenwoordige aangetoont te hebben, dat de flagadertjes alleen het enigde werktuyg zyn om deze doffe af te fcheyden. lOOi ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE I V. Van ’/ Darmfcheyl, DAt het \mefehterium\ darmfcheyl uyt een fyn vliezig maakzel be- ftaat, waar door de dunne darmen in de gedaante van een [hemis- pbocrïum'\ halfronde worden vafigehouden , is aan alle ontleders genoeg bekent. Maar ’t is niet lang geleden, dat ik met een groote oplettent- heyde het maakzel van dit vlies befchouwde, en dat my toen zommigs nieuwe zaken te vore quamen. Ik hebbe derbalven de fchryvers gele- zen, die hier van gefchreven , en figuren in ’c licht gegeven hebben. Maar ’c is gebleken, datze nog zommige dingen oyergeflagcn hebben* ’c Schoot my te binnen , voor dezen dikmaals aangemerkt te hebben , dat de wonden van den buyk, zodanig in defielfs holligbeydt doorgaan- de, dat het darmfcheyl doorboort was, binnen twee of drie dagende doodt veroorzaakten. Ondertuffchen de zaak, gelyk ’t behoort ia te* genwoordigheydt van den regter, om daar van bericht te gceven, zeer naauwkeurig en zorgvuldig onderzocht zynde, bleek ’t klaar, dat het quetzende werktuyg niet verder doorgegaan , nog enig ander deel van belang behalven dit, beledigt was. Maar deze menfehen waren met Zeer zware, onverdraaglyke en gedurige pynen in de buyk gequelt. 'Wie zou evenwel deze wonden dodelyk durven verklaren ? Waarlyk dit heeft de Aucheuren nog niet behaagt, die hier van gefchreven hebben. Daar na heb ik van de hoenderkopers verftaan, dat ze, wanneer ze de hanen lubben, dezelve aanftonts doden , indien ze vernemen, dat in dit werk het darmlcheyl, fchoon zeer weynig, gequetft is : want ze Zyn by een onfeylbare ervarentheyd geleert, dat ze in ’t kort moeten fterven van deze wonde, en dat ze door geen konft geholpen konne worden. Al ’t welke leert, dat het darmfcheyl, fchoon over ’t hooft gezien echter in de buykwonden van een zeer groot belang is. Zo ’t my maar* eens of mogelyk tweemaals, gebeurt was, dit te hebben ondervonden, waarlyk ik zou ’c zo aanmerkens of gedenkenswaardig niet houden. Maar ’t is nu agt en veertig Jaren geleden, dat ik door ’c gezagh van de groot Achtbare Overigheydt dezer ftede tot Dodor van ’t gerecht ben aange- fielt, omme de dode lichamen van omgebrachte menfehen in deze volk- ryke ttadc, alwaar Godt betert ! vele doodtllagen door den fchult van quaadtdoenders voorvallen, te onderzoeken, daar na over de gefialtenis aantekeningen. der wonden verflagh by den regter te doen : Zo dat ik door deze gele- gentheyt betuygen kan, dat ik nu menigmaal bevoode hebbe, ’f. gene ik zo even gezegt heb. Als ik het maakzel van 't Darmfcheyl met een oplettende oog befchou- we, bevinde ik klaarblykelyk, dat ’er zeer vele fyne zenuwen door ver- ftrooyt worden. Ja daar en boven zie ik duydelyk, dat de uyteyndens der bloetvaten zodanig niet eyndigen, gelyk de afbeeldingen der ontle- deren leeren, maar ze zyn dusdanig, als ik ze hierin dez. figuur van de 3. plaat heb afgebeelt: op dat dog niemant met regt over dewaarheyde van deze aftekening zou konne twyiFden, hebbe ik de delen bewaart, na afbeeldingen gemaakt zyn: deze uyterfte vaatjes zyn zo dun, als ’t fynfte dons, en zo talryk, dat het darmfcheyl geheel roodc geworden is, na dat defielfs vaten met een rode wafchagtige (toffe op- gevult zynj zonder welke beryding zy ten enemaal het gezight ontvlie- den. Hoe wel ik gaarne bekenne, dat ik voor dezen het Darmfcheyl zodanig niet heb konne beryden : want niets moeyelyker houdt men in deze konft, als de wafchagtige ftoffe zo verre in te dringen, dat dezel- ve tot in deze vaatjes doorgaat } en evenwel te gelyk zorg te dragen, dat die (toffe niet verder voortgedreven wordt. Want indien ze verder aangedronge wordt, na dat ze tot hier toe gekomen is, dan wordt het celluleufe- vlies geheel cn al met dezelfde (toffe vervult •, maar wanneer ze dan nog verder gedrukt wordt, komt 'er een uy tftorting van de wafch- agtige ftoffe buyten de vaten, in de gedaante van' rode bolletjes. Nog- tans Oordeele ik, dat ’er zo lang, als de wafchagtige ftoffe maar alleen overgegaan is in het celluleufe vlies , nog geen tegen natuurlyke uyt- ftorting buyten de varen gefchiedt; want ze vervult alleenlyk de cellet- jes van dit vlies , gelykerwys de uyteyndens der üagadertjes het zelfde deden in ’t leven voor de [nutritio'] voeding. Dog men behoeft die ftof- fe zo verre niet voort te zetten, om dat dan de uyterfte eyndens der op- gevulde flagaderen verduyftert en belemmert worden. Daar en boven zien wy ook in ’c Darmfcheyl zeer vele, zo groter als kleynder klieren. Maar in ’c Darmfcheyl van een menfeh komr hec ['Pancreas /IfeUii\ klierbedde van Afellius nooyt te voorfchyn , gelyker- wys in de fchapen, zo dat ’er hier omtrent vele grovelyk mistaften. Indien de vaten van 5r Darmfcheyl eerft opgévult zyn , dan bevindt men. dat deze hier en daar verfpryde klieren m \ fcheyl vaneen menfeh gemaakt worden uyt zeer fyne bloetvaatjes, waar aan nogtans te gelyk een [pilpofa fuhftantid] moesagtige zelfftandigheit tccgevoegt is. Deze vaatjes zyn zeer wonder] yk', zo ren aanzien van haar maakzel, als be- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE loop f ik kan ze op generley wyze uytdrukken, veel minder in een figuur afbeelden * maar in myn nieuwe Anatomifche vergadering kan ik dezel- ve aantonen 3 en ik wilze ook aan alle waardige toezienders wel laten zien. Ik oordcle het ook zeer aanmerkens waardig omtrent de \yafa laffea'J de Melkvaten , dat de melkvaten van de eerfte zoort , door deze klie- ren overgaande, zich verenigen met de melkvaten van de twede zoort: want zulks is my gebleken, wanneer ik een zeer fyne pyp in een melk- vat van de eerfte zoort gebragt, en daar door een opblaftng gedaan had- de, wierden ook de melkvaten van de twede zoort door wint uytgezet, cn de wint ging over tot in den [duïïus thoracicus] borftbuys toe. Dit verrigte ik met zulke fyne pypjcs, dat ’er naauwlyks een fyne borftel in konde komen, dewelke de weergaloze Leydfche konftenaar Adujjchen~ broek voor zes en vyftig Jaren tot dit gebruyk voor my gemaakt hadde. Ja met blydtfchap herdenk ik aan myne oude werken , wanneer ik dc melkvaten aldus opgeblazen, uyt het Darmfcheyl zelfs uythaalde, en in de lught opdroogde, op dat ik ze, gedroogt zynde, zou konne vertonen. Maar wat doet de ouderdom niet al verminderen! niets diergelyks kan ik nu doen; want myn gezigt is verzwakt, nog de brillen konnen dit gebrek goet maaken. De melkvaten van de eerfte zoort nemen haren oorfpronk uyt de darmen meteen zo zeer fyn beginzel, dat het onuytfprc- kelyk en ongelooflyk is zo dat deze donzige fynigheydt der zelver in ’t geheel met geen prenten afgebeelt kan worden: Daarom was ik ge- woon , om ’t zo even gemelde oogmerk, myne pypjss in het melkvat te brengen, alwaar ’t een duymbreet van zyn beginzel uyt de darmen af- ftondc. Nadien nu het beginzel der melkvaten zo fyn is , wie zou geloven, dat de Gyl in derzelver [ofcula vafornm lacteorum] Mondtjes door dc drukking van de lucht , of enig ander lichaam ingedreven wort ?Ik zoude liever geloven , dat zulks volbragt wordt door een [ facultas in~ nata\ ingebore cn van Godt ingefchapcn vermoge, of kracht, ’t welk gy mogelyk nietganfch ongereymt een [attractio S. facultas attrattrix] aantrekkende vermogen zoud konne noemen* ’t Schynt my ook niet on- bewysbaar, maar vertoonbaar, dat yder deel van ’traenfchclyke lichaam, ja zelfs van \ geheel al, van Godt begaafc is met een zekere byzon- dere ingeftorre kracht, die aan andere delen niet gemeen is , waar door de delen gemakkelyk en onfeilbaar dat gene konne doen, cn bewerken waar toe ze gefchapen zyn, en wat de geyl aanbelangt5 ik denke* dat de geyl tot de verfpreyde klieren van ’c Darmfcheyl gebragt, al- aantekeningen. daar enigzints volmaakt , en helderder en zuyverder gemaakt wordt, door middel van de moesagtige uyteyndens der Ilagadertjes , milTchicn zeer fyne zappe in de geyl kortende; en dat aldus deze geylvolmaakter zynde verder gevoert wordt in den borftbuys; Want een [recept aculum chjlf] ontfangplaats van geyl vindt men natuurlyker wyze niet in een menfch. Maar ik bevinde ook het Vet door het Darmfcheyl verfpreydt, met 20 vele zeer fyne bloetvaatjes te pronken, dat het geheel roodt daar door wordt, na dat ik dezelve met een wafchagtige ftoffe opgevult hebbe: ten andere kan ik door een ongemene konff dezelfde vaatjes on- derfchydentlyk zichtbaar maken, ’t welke waarlyk iets uytnemendts is5 ’t is'niet lang geleden , dat ik geleert hebbe zulks re doen, maar nu doe ik dit zo zeker, gelyk ik ’t alhier met een prent heb laten afbeelden, waar van ik het voorheek in myne Cabinetten beware. Ja dit verhaal ik ook als iets aanmerkelyks, dat de \yena Mefaraica] Darmfcheyladeren in de paarden met oprechte [yalvula] klapvliezen hier en daar voorzien zynde, van my aangemerkt worden, ’twelkmy nooyt in een menfeh is' voorgekomen, nog ik weet, dat zulks van an- deren is aangemerkt. Eens van myn gehele leven , terwyl ik de geneeslronft geoeftent heb- be, heb ik gezien, dat het Darmfcheyl van een menfeh door een [af ofte- ma furulentum] ettergezwel verrot was geworden, en dat daar door de darmen ook, zynde van hare Darmfcheyl-banden ontbonden, vry en verwardt in den onderbuyk dreven, terwyl nogtans de Jyder onder- tuflehen, fchoon vooreen korren tydt, in ’t leven bleef: ik hebbe dit dode lichaam met myne eygen handen geopent, en ondervonde, dat de zaak aldus in der daadt was: My geheugt niet dat zulks ooyt in andere lichamen gezien, of befchreven is, hoewel diergelyks dikmaals genoeg in ’t net aan gemerkt wort. Op zekeren tydt, wanneer ik het darmfcheyl onderzogt, quam my iets wonders daar in te vore, waar door ik twyffelde, of ’er mogelyk behalven de bloetvaten, geyl vaten , watervaten, vet vaten ,en zenu- wen, nog geen andere vaten in het darmfcheyl waren, als die tot nog toe bekent en befchreven zyn, Ik zegge U ditmetwaarheydtenopregtig- heydt, dat my voor dezen gebeurt is, terwyl ik wegens gebrek van men- fchelyke lichamen de lichamen van heeften opende, dat ik m het darm- fcheyl van een fchaap een ftuk van een gr asfir ooyt je yondt, ’t welk tuf- fchen het gedarmte en de klieren van t darmfcheyl geplaatft was j het zat nog inde aderen, nog in enig ander zoort van vaten, dog evenwel in ’c darmfcheyl. Schuylen ’er derhalven aldaar in levendige dieren, nog onbekende en na de doodt verdwynende Vaten ? gelykerwys die van lius en Pecquetius niermnt bekent waren. WaarJyk ’t is my gebeurt in ’c dode lichaam van een vrouwsperibon, die te Amfterdam gewoont had- de, te zien, dat ’er een grote ft een in een van de pisleiders zat, belet- tende alzo den doorgang van de etteragtige ftoffe uyt de nier van die kant tot de blaas, waar door de pislcyder zo verre opgezwollen was , dat de- zelve een waterblaas verbeelde} wanneer ik dit met aandagt befchouwde, vernam ik iets wonders: want ik zag# dat ’er uyt die opgezwolleplaats van den pisleyder zeer vele kleyne pypjes voortgekomen waren, dewel- ke verder vcortgaande na het linker gedeelte van den buyk, vol van die etteragtige ftoffe waren. De nieuwsgierigheydt pordde my wel aan dit verder te onderzoeken , dog de eerbiedighcydt der vrienden liet niet toe het dode lichaam meer te fnyden. Maar wie is ’er tot nog toe geweeft, die het verichil geeyndigt heeft, of ’er geen andere wegen 3 door welke het water gebragc wordt in de blaas, buyten die zyn, welke wy tegenwoordig kennen? By deze gelegentheydt moet ik ook verhalen, dat ik onder myne zeldtzaamheden twee kop ere fpelden beware, dewelke in ’c verledene Jaar Samuel Lion de Bonaventey een zeer evaren Chirurgyn onder de Joden, in myne tegenwoordigheydt uyt den top van den vinger van een a^tJar'S Meysje hadt gehaalt, na dat ze aldaar over ’t jaar gezeten had- den 5 terwyl niemant wift, wanneer, en door wat weg, zy aldaar door- gedrongen waren, ik weet wel genoeg, dat ’er fcherpe (pelden binnen het lichaam verborgen geweeft zyn * maar wie heeft ooyt horen zeggen, dat ’er twee kopere fpelden met hoofden , by malkandere leggende, imant uyt het voorfte gedeelte van den vinger gehaalt zyn ?’c fchynt voorwaar onmogeiyk te zyn dezelve daar in te brengen. Voor dezen hebben wy menigmaal ds bedriegeryen van liftige menfehen gezien , waar mede ze de onkundige in fchyn van een wondere konft bedrogen, maar ze konde zeer lichtelyk ontdekt worden. Wie zou dog voor emV geit lyden , dat hem zulke twee lichamen in den top van den vinder geftoken wierden ? Dit Meysje hadt lange Jaren zeer ellendig geklaagt over een grote, en onverdraaglyke pya en fmert: zy hadde van ver- fcheyde Chirurgyns hulps verzogt, en zeer vele hulpmiddelen te ver- geefs gebruykt. Niemant vondc men, die zelfs konde raden, wat haar quaal was 3 en geen wonder: want indien zulks in een zeer vet of vlezig deel van ’t lichaam gebeurt was, fchoon ’t dan ook een wonder was geweeft, zou ’t evenwel mogelyk gezien zyn geweeft. Maar wie ONTLEET-GE NEES- EN HEELKUNDIGE A A N TEKENINGEN. zou deze (pelden, binnen een tenger ded verborgen , zoeken, welk deel rrmTchien rnet een dun en weynig vet bedekt zynde, voor ’c overi- ge geheel en al uyt pezen, of banden, en beenderen beftaat. bchynt het u nogcans minder wonder fe zyn, dat een menfch uyt zyn mont een volkome viervoetig diertje 5 gelykenende na een hont, uytm braakt ? dit heb ik over lang in myne Cabinetten met den druk gemeen gemaakt, maar ’l wordt nu in dat weergaloze Cabinet bewaart, waar van de fjoor luchtig ft e Keyzer van Groot Ruslandt tegenwoordig bezit- ter is, die gewilt heelt, dat deze myne zaken in den tydt van zo vele Jaren, met zo veel zorg, en naarftigheydt, van my vergadert, de zy- ne wierden. Maar ik verheuge my, dat ze een verblyfplaats hebben ge- kregen in \ hof van den Vorft, by wien naauwlyks een onder de Prin- cen van Europa kan vergeleken worden, zo ge lef op de onvermoeyde naarftigheydt, waar mede hy de natuurkunde onderzoekt, ’c Is naauw- Jyks te geioven, dat ’er zo groot een Monarch ooyt geweeft is, die met zo grote zachtzinnigheydc, goedtheydt, leydzaamheydt, en beleeft- heydt, alle goede konftenaars in haar konft wilde ondervragen, en ho- ren na hun verhaal, antwoort, en onderwys l hoe leerzaam , ja ook hoe ootmoedig toonde hy zich als toehoorder niet alleen, maar ook als leerling, en dat aan ider beroemt meefter in aljerley zoort van konden? Hy wilde voor twingtig Jaren insgelyks van my onderwezen worden, in de kennis van \ maakzel van ’s menfehen lichaam, en toen heeft hy my met een groote oplettentheydt gehoon j hy ondervroeg my over al- les naauwkeurig, en hieldt altydt in zyn geheugenis, dat hy maar eens gezien hadr. Wanneer hy voor drie Jaren geleden weder overgeko- men was, heeft hy my ’t eerft aan myn huys bezogt, my groetende* ftak hy zyn regter handt uyt, en riep, ó ! myn goede oude Meefter; en bewees my zo veel eer, dat nicraant van zo groten Monarch ooyt zulks zou verwagt hebben. V. Van de Quyl of Spog. DAc de quyl niet alleen nuttig om de gezontheydt te bewaren, raaasr ook ten hoogde nootzakeiyk is 3 toont genoeg deze volgende zelc- zame gefchiedenis. Zeker Meysje van twaalfjaren, te Amderdam gebo- ren , hadt een [ulcus ferpens Hamodes] voortetende quaadtaardige ver- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE z wering gekregen , welke de onderfte lip zodanig aangedaan hadt, dat ’er een groot gedeelte daar van uytgegeten zynde, aldaar een grote que,t- zuur vertoonde j ’t was affchuwelyk het aangezicht met zo een leiyke wonde aangedaan re zien, maar nog veel erger nogtans was de geftadi- ge drnyping van fpog, ’c welk met een grote menigte gedurig door dc openftaande en gapende wonde voortvloeyde: hier door was de elendige gedwonge aleyde een neusdoek tegen de lip te houden, waar mede zy het nedervloeyende vogt ftuyttede , en ’t zelve te gelyk met het byge- bragte linne opnam. By een groot geluk is haar by geval tegengeko- men Adnaan Verduyn, die zeer beroemde, edelmoedige , en in ’t oef- fenen van zyn konft zeer gelukkige Chirurgyn , dewelke de elende van dit Jvleysje ziende, heeft haar zeer beleefdelyk gevraagt, van waar zy was. en wie hare ouders? na dat hy uyt het antwoort verdaan hadde, dat byde hare ouders geftorven waren, en zy nu in ’t Amfterdamfche Mennonicen Weeshuys opgebragt wierdt, heeft hy aanftonts medelyden met haar gehadt, en is uyt zich zelfs na de regenten van dat huys ge- gaan , zich aanbiedende, om ’t meysje van dat zware pak van elende te verlolfen, begerende geen andere loon, als de verligting van de leydtfter. Ze wordr aanftonts aan de zorg van dezen man aanbevolen 5 die de ver- harden randen aan weerszyde zodanig afgefneden heeft, dat ze raauw en bloedig wierden, gelykerwys in de genezing van een \Lahium leporinum\ hazemont , vervolgens twee naalden door de lip geftoken hebbende , bragt hy de fplyting der wonde tot malkanderèn , en maakte dezelve vaft met draden , volgens de regels van de konft 5 waar door de wondt bin- nen zes dagen toegeheek, en de leydfter zelfs volkome genezen is, zo dat ze nu al het fpog gemakkelyk in de mont konde houden, en is ten huydigen dagen toe gezont gebleven. ’t Alleraanmerkelykfte in dit geval is, dat de leydtfter, terwyl zyzo veel quyl verloor voor de genezing, een tenger en na haren ouderdom een zeer kleyn lichaam hadt, zo dat haar lengte geenzints met de Jaren over een quam ; maar zo gaauw als zy door deze konft genezen was, begon ze aanftonts op te fchieren, 20 dac ze binnen korten tyde een behoorlyke lengte kreeg, en wegens deze grote en fchielyke verande- ring waren alle menfehen over haar verwondert. Hoe dwalenze derhal- ven, die, het fpog of fpeegzel voor een fchadelyk uytwerpzel hou- dende, het zelve wegwerpen, en menen, dat een menfeh zo veelte beter vaart, hoe dikwilfer hy het lichaam daar van ontlaft, gebruyken- de tot dien eynde quyl verwekkende middelen en raye deegkoekjes om te kaauwen* Ik hebbe in tegendeel menigmaal gezien, dat ’eruyt gebrek aantekeningen. van dit vogt een \cïbi faftidium\ fpyswaiging voortquam , dewelke van \morbi acutf\ fcherpe ziektens opkomen, en die haar mont dikmaals vol fpog hebben, dat ze de quyl moeten doorflikken; ja zeifs in \morbi chro- »/c/] langdurige ziekcens komt ’er menigmaal een groote toevlocdt van fpogj wanneer ze dat uytfpouwen , worden de zieken erger, maar tn- dien ze het fpog den tydt van drie dagen geduldig doorzwelgen , woe- den ze zeer gelukkig genezen. ’t Is gebeurt, dat ik alhier te Amfterdam gehaalt wierdt by een Me- vrouw , klagende over een magerheydt, en vertering byna van ’t geheele lichaam. Ik hebbe deze Vrouw zodanig verzwakt gevonden , dat ze naauwlyks adem konde halen. De Geneeshecren over haar gezontheydt ten eenemaal wanhopende , hadden haar verlaten. Tervvyl ik op alles acht gaf, om de oorzaken van de quaalte onderzoeken, zieikby geval, dat ze alle oogenblikken in een potje quylde, en aldus waarlyk haar nu byna verdroogt lichaam uytmergelde. Aanftonts heb ik haar gezegt, dat ze zich matigen, het fpog doorflikkén, en zo een gocdt vogt niet zou uytfpouwen. Deze raadt fcheen haar wonderlyk, en daarom wyger- de zy’t in ’t eerft, verzekerende, dat dit haar ten eenemaal fchadelyk en onmogelyk was. Dog als ik *er wederom op aandrong , dar zy ’t doen zou, gehoorzaamde zy. Wat een verandering van zaken ! Zy is in ’t kort zonder hulp van eenig ander middel herttelr. Dit is de eerftemaal niet, dat ik zulks gezien hebbe, maar menegmaale* immers in ’t eynde van de ziektens is ’t een gemeen gebrek. Indien ’t verzuymt wort, dan wordt het dikmaals doodelyk. VI. Van de Krombeenen, wiens voeten van onderen vjydi van ma!~ kanderen ft aan, en de kmen malkander en aanraken. Dat zoort van menfchen zwiert met het Jyf heen en weer, die zoda- nig met kromme [curaj beenen gaan , dat beyde de knien malkan- deren aanraken , terwyl de voeten van onderen wydc van malkanderen ftaan. Voor dezen twyftelde ik, waar voor dit gebrek gehouden moeft worden j of ’t mogelyk ontftont uyt een weekheydt der beenderen, gelyk in kinderen met de \rachitis~] engelfche ziekte gequelt, dan of’t liever aan de flappigheydt der banden, waar mede de aangroeyzels van’t dyeen ’t fcheenbeen vaftgemaakt worden , toe te fchryven was ? Aldus over deze zaak in twyffel (bande , komt iny een doodt lichaam van een be- ONTBEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE jaarde [valgus] krom been te voren. Aanftonts onderzogt ik zulks, en ten eerfte begreep ik de reden van ft gebrek. Namentlyk in beyde de bcenen was de inwendige holligheydt van ft bovenfte van ft fcheenbeen veel dieper, als de uytwendige holte van ft zelfde been, waar door noot- zakelyk het inwendige gedeelte van dit lidt moeft hellen na dat van ft andere 5 en beyde aldus malkanderen aanraken. Zie hier van de 2. Figuur van de 1. Plaat. Derhalven die deze rnenfchen, na dat ze volwallchen zyn, aannemen om te genezen, en de genezing aanvaardenmetwerktuy- gen en banden , doen qualyk j want het is onmogelyk in volwaflchc rnenfchen te maken , dat de holte ondieper , of het aangroeizei van ft dybeen verlengt wordt, tot dat het met die holte overeenkomt: maar in de tedere jeugt vermogen deze werktuygen veel, en konnen dit gebrek voorkomen, als mede die geneesmiddelen , welke de zurigheydt der vogten na de beenderen gebragt, verzagten, en de daar uyt ontdane weekheydt der beenderen vaftmaken: Want fchoon weynige met proeven deze zaak onderzogt hebben , echter ben ik verzekert, dat de beenderen van een menfeh met een zekere zuure vogtigheydt doortrokken zynde, ZO week worden, dat ze de taayheydc en buygzaamheydt van een teentje verkregen hebbende, konnen worden gebogen , gelyk men ziet te ge- le hic den in die geenen, welke met de engeifche ziekte en fchcurbot ge- quelt zyn. Aldus hebbe ik bevonden , dat de beenderen der kinderen, in een zuure vogtigheydt lang geweekt, zodanig week worden. Blykt hier nu met uyt de reden van die merkwaardige ziekte , waar mede een Vryfter in Vrankryk aangedaan was, namentlyk wiens beende- ren alle zo week als koek waren ? Ook oordeele ik niets erger voor kin- deren te konnen zyn, welkers beenderen aldus aangedaan zyn, als dat ze gedwongen worden op hare beenderen te ftaan, en dat nog grooter quaadt is, te gaan. Want de wceke \_junffura'] gewrigten door de zwaarte van den opleggenden lafh worden verwydert , derhalven veroorzakenze alle de qualen , dewelke men dagelyks m kinderen , met de Engeifche ziekte geplaagt, ziet te gcfchieden. Befchouw maar eens de 2. Figuur van de eerfte Plaat, alwaar een kromte van ft dyebeen vertoont wordt. Op dezelfde Plaat in de 3. Figuur, ziet ge vier Toonen van een vol- waiïche menfeh, waar in buyten de oppervlakte van de huyt de huydt- tepeltjes van de huydt, en’t netwyze lichaam ontbloot, te voorfchyn ko- men : zy puylen waarlyk zodanig uyt, dat men ze duydelyk zien kan, indien het voorwerp in de zonnefchyn geftelt, door een goedt vergroot- glas bezigtigt wordt; om dat deze tepeltjes voortkomen uyt de uyteyndens der zenuwen, on:ftaan ’er menigmaals {clavïJ Exteroogcn of Lekdorensy A A N T E K ■ E N 1 N G E N. dewyl de voeten door naauwe fchoenen al te veel gedrukt zynde, meer tepeltjes by malkanderen verzamelt worden , en worden zo hardt alseeldr, zomtydts als kraakbeen, hoorn, of een nagel, ’t Is ook geen wonder, dat deze Lekdorens menigmaal zo gevaarlyk, ja zelfs doodelyk geworden zyn , wanneer een onvoorzigtig Meefter dezelve qualyk behandelt heeft. VII. Van den Borftklier of Zwezerik. Naauwlyks heeft ’er geen gedeelte van ’t menfchelyke lichaam over- vloediger ftoffe tot twiften en oneenigheden gegeven 5 als het maak- zcl van een klier5 dewyl men ondertuftchen nog in twyffel is, hoedanig het byzondere maakzel daar van is, uyt welke deden 7t zelve beftaat, hoe de klieren volgens de wet van de natuur in ware onderfcheydingen te verdeelen zyn, en wat eyndelyk haar'oprecht gebruyk is ? Indien ’t hier tnyn voornemen was, naauwkeurig de Autheiiren op te rellen , die over dezelve gefchreven hebben, en uyt te leggen wat de klieren zyn, zou deze ftoffe een volkome grootboek uytmakcn konnen , en mogelyk zou er aldus veel tydts onnut verloren gaan. üerhalven zal ik kortelyks VOOS ditmaal alleenlyk bekent maken, wat ik oordede van de \_glandula thy~ mus] Borftklier of Zwezerik ; ondcrtufTchcn vrienddyk verzoekende , dat, wanneer iemandt wat beters gevonden heeft, hy met wil nalaten my zulks mede te deden. Voor deze in myn jeugdt heb ik geftadig myn tydt befteedt in ’t oeffenen van de [anatome cotnparativa\ ontleding der hee- ften iik ontleedde toen dikmaals Paarden , veeltydts ook lichamen van Oflen, alleenlyk om wat te onderzoeken 5 eens is ’t gebeurt, wanneer ik de borftklier van een Os onderzogt hadde, dat ik my verbeelde een by- zondere \du6ius\ buys in dezelve ontdekt te hebben , waar door het vogt, in het maakzel van de klier gefcheyden , afgeleydt wierdt. Ik bedde my in gelukkiger dan den Koning van Perfien te zyn! De ader die door dc borftklier verfpreyde worc, vertoonde zich klaarlyk van zo een door- fchynendr maakzel en dun re , als of her een VZarcrvar zonder klapvliezen was geweeft , cn ze ontlafte zich in een van de mamaderen. Aanftonts heb ik dit aan den Schilder overgegeven, om daar een afbeelding van te maken (nadien ik toen ter tydt zelfs niet bcquaamlyk genoeg fchilderen konde) die de zaak zeer wel in een figuur 11 ytgedruktheeft: Naderhant, als ik deze zaak wat naauwkeuriger overwogen hadde , hebbe ik zulks aan de geleerde Wasrelc niet willen mededelen. Maar war quaadts zou ONTLEET-GENEêS-en heelkundige ik daar mede gedaan nebbe ? Deze tak uyt de borftklier fpruytende, en van daar uytgajnde, ontlafte zich klaarblykelyk in de mamader 3 onder- tuftchen was deze \canalis~\ pyp geheel en al van anderen verfchillende, als zynde doorfchynende en dun, volkome na een watervat gelykende. Indien zyn gebruyk was, het bloedt van deze klier wederkerende in de aderen re brengen, waarom zou dan deze eene ader zo veel van alle an- dere bloetvoerende aderen verfchillen ? Voorwaar de melkaderen van de eerfte zoort beftaan uyt dikker en fterker rokken, als die van de tweede zoort. De geyl wort door de melkaderen van de eerfte zoort gebragc boven in de verfpreyde klieren van ’t darmfcheyl, en gaat wederom van onderen uyt de zelve klieren 3 maar daar na zyn dc melkaderen van de tweede zoort breeder, en van maakzel even dun en fyn , als de water- vaten, en hebben ook weyniger klapvliezen. Is ’er geen reden in de na* tuur, waarom deze dingen alzo geilek zyn ? Zo ge oordeelt, ja : dan zal ser ook een zekere oorzaak van dit byzondere maakzel in dezen tak van de borftklier wezen. Ondertuftchen , wat kr van deze zaak in een menfeh is, welkers groot- heydt ten aanzien van een Os zo kleyn is, heb ik evenwel nog niet ont- dekt : want voor dezen heb ik my vergenoegt deze varen met wint op te blazen , gelyk ik ook hier gedaan hadde. Wat het ook zyn mag , zc- kerlyk quam ’er in den borftklier te voorfchyn die doorfchynende dunne tak, die ik voor een \_du6ius cxcretorius~\ uyt werpende buys gehouden hebbe 3 indien dezelve altydr en overal op die zelfde plaats zodanig ge- vonden wierdt , zou ’t nog twyffelagtig zyn , of k met regt voor een uytwerpende buys moeft werden erkent ? Dit, meene ik, zal my worden toegeftaan, dat deze dunte zodanig niet te vergeeffeh gefchapen is. Ik kan ook niet geloven, dat de aderen alleenlyk het bloct wederom voeren. Want waarom zouden de [veria mefaraiclcheyladeren het bloedt alleen in de £ Jïnus vena J>ortarum~\ groef van de poort-ader brengen ? Waar- om zoudenze den drank en k fynfte van de geyl niet zo wel opflorpen, datze k alhier met het bloet vermengen ? Maar zo ge deze buys van den borftklier ontkent, geloof ondertuftchen. met my, dat de vogrigheydt in den borftklier toebereyde door de aderen in k hart gebragt wort. ’t Moet U nier vreemr te voren komen , dat ik zeg, de vogtigheydt of zap in den borftklier toehereydt: want het is niet te geloven , dat zulks alleeHlyfc gefchiedc door een [percolatio] doorzyging, gelyk in een Zeeft; maar fret byzondere maakzel der uyterfte Hagadertjes is alleen bequaam ,om de «ntfange dcelen van de daar bygebragte vogten in een nieuwe gedaante te veranderen, bewerken, en te vryven, De borftklier derhalvcn een klier AANTEKENINGEN. zynde, zal ook uyc loutere vaatjes beflaan, maar uyt geen kleyne kliert- jes : want indien ’t zo was, dan zouden alle deze klieren , en ieder in ’c byzonder, door byzondere vliesjes onderfcheyden moeten wezen, ’t wel- ke tot nog toe niemant aangetoont heeft > daarom is ’t met geoorloft vol- gens de wetten der ontleetkunde dezelve te verzinnen, Myn gevoelen fchynt eenvoudiger, en daarom nader aan de waarheydt j blykc het niet overvloedig uyt myne vertoningen, dat de uyrerHe vaten geheel anders gevormt zyn , alwaar een ander vogt toebereyde en afge- fcheyden wordt? Indien hier over lemant twyffele, by kan dit in alle de door my bereyde ingewanden duydelyk zien : De onverwinnelykfle Keyzer van geheel Ruflant heeft van alles de voorbeelden in zyn Cabinet. Ja ook ten mynen huyze heb ik alles wederom op nieuws door een on- vermoeyden arbeydt zodanig toebereydt, dat men ’t daar ook zien kan. Want andere vaten zyn ’er in de maag , tot de vryving en koking van de fpys; andere in de lever, waar in de gal gemaakt wort, zonder eeni- gen toeftel van klieren 5 in de nieren verlchillenze wederom ten eenemaal van de voorgaande, om de Hinkende oliën en zouten van ’t bloet af re fcheyden. Maar U , die oordeelt dat deze dingen anders geilek zyn, verzoek ik, zulks te vertoonen, ik voor my zal alles getrouwdyk voor ’t gezigt brengen. VIII. Van ’t Borftheen Onder die dingeny dewelke men in ’t ware maakzelder deelen van’t menfchelyke lichaam naauwkeuriger bepalen moeft, zult ge met regt de hollïgheydt ftellen, dewelke zeer veelezich verbeelden te zyn onder ’t \Jternum~\ borftbeen, tuftchen de vliezen van’t middclfchoc van de borft, en die zy gewoon zyn aan te merken, als een derde of vierde holligheydc van de borft. Ik zeg IJ, dat deze nooyt in een menfchgevonden wordt, fchoon de beroemde Öntleders dezelve befchreven , en ook met figuur en afgebeelt hebben. Ik weet, dac dc vermaartfte Chirurgyns deze holte vaftgeftelt hebben, en verzekert, dat dezelve dikmaals met etter vervult wordt door een voorgaande ontfteking 5 ’t welk ze daar na door een gat in ’t borftbeen te boren tragten uyt te halen. Ik hebbe deze zaak met die voorzigtighsydc , als de liefde tot de waarheydt vereyfcht, onder- zogt, en altoos bevonden , dat hier nooyt eenige of diergelyke hollig- heydt tegenwoordig is : Want indien ge in ’t doode lichaam van een ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE meafch naauwkeurig de tuffchenplaatzen van de beenagtige uyteyndens der nbbens en kraakbeenderen, dewelke zich met het borftbeen vereeni- gen, opengefneden zult hebben; en wanneer gy dan vervolgens tig en langzaam het borftbeen van ’c voorfte gedeelte affcheydt, zult gy zekerlyk zien, dat aldaar geen holte gevonden vvort. Maar, als gy het borftbeen, op deze wyze van \ middelichot en ’t hartezakje losgemaakt, opligt, dan vertoont het middelfchot aan weerskanten van ’c borüvlies afwyfcende, een zoon van holligheydt tuffchen het dubbelt vlies van ’t middelfchot* welke holte nogtans te voren van de natuur niet gemaakt was. Ja dat meer is, zo menigmaal, als ik het borftvlies van het onder- leggende celluleufe vlies affcheyde , won ’er ook een holligheydt ge- vormc, die insgelyks alcydt gemaakt is, gelyk ik van de vorige gezegt hebbe. Ook is ’er geen fchyn van eenig gebruyk of nootzakelykheydt van deze gemaakte holligheydt. Nogtans, op dat ik deze zaak op ’t allerzekerfte voor ’t gezicht zou konnen vertonen, heb ik aldus het werk aangevaart. Ik heb het doode lichaam van een kindc geopent, en de nederdalende ftam met een wafch- agrige ftoffe zodanig vervult, dat het hart en de long geheel en al van de toevloeyende ftoffe vervult wierdenj na dat zulks gedaan was, hebbe ik de geheele borft over dwerfch doorgefneden, zo onder als boven ’t Hart , gelyk men gewoon is de groote 'Viffchen in moeten te fnyden. Wat dan ? Waarlyk de minde holligheydt onder ’t borftbeen quam ’er niet te voorfchyn , die men ’er zekerlyk moeft hebben gevonden s indien dezelve nyt de natuur aldaar gemaakt wierdt. Maar niets minder, als dat. Over al zit de long digt tegen het borftvlies aan , het hart lege in ’c midden, gelyk in een levendig menfeh, zynde zodanig geplaatft, dat het met zyn punt na de linker handt helt. Derhalven, nadat ik dit alles zo duydelyk gezien hadde, hebbe ik deze moot van de borft daar na gebalfemt, en aldus toebereydt zynde onder myne drooge nieuwe be- reydingen geplaatft: ik hebbe daar ook het borftbeen van een kleyn kindtje bygedaan , re gelyk met de kraakbeenderen der nbbens aan ’t borftbeen vaftzittende? gelyk in de 3. en 4. Figuur van de 2. Plaat te zien is; dit alles is met zo een gelukkigen uytflag toebereydt , dat niet alleen de Mam-en tuffehenribbige bloetvaten , maar ook die 5 dewelke door de tuffchen ribbige fpieren heen loopen , ten eenemaal en onderfcheydentlyk vervult zyn , zo dat deze geheele bereiding zeer duydelyk en net te voorfchyn komt, zonder eenigc of de minfte tegénnatuurlyke uytftorting van de wafchagtigc ftoffe buycen de vaten ; maar men ziet deze ftoffe zeer fraay, en zoo fyn als een dauw zich verfpreyden , gelykerwys onze AANTEKE N I N G E N. fhumor chylo ferojus] geylagtige Huy of voedende Wey in onze leven- dige lichamen tor voedtzel aldus verfpreyde worde. Voornamentlyk zyn. de kraakbeenderen der nbbens alhier doorfchynende gebleven 3 ik mene, dateer waarlyk niets moeylyker in deze konft is, als dit te doen , ’t welk die geene ’t beft vernemen zullen , die het hart hebben, om my na te volgen. Derhalven heb ik geoordeelt , dar dit ftuk met zorgvuldigheydc bewaart, en onder myne zeltzaamfte zaken geftelt moet worden, op dat de dieven my zulks niet afftelen , die als vrienden in myne Binnekamer toegelaten zynde, met een onuytfprekelyke ftoutheydt uytmyn huys me- de nemen, ’c geen ik haar tot voldoening van haar wenfeh vertoon •, en met deze roveryen nog niet te vreden zynde , brengenze daar na deze myne afgeftole bereydmgen in andere Landen en Koninkryken , zy ver- toonen ze aldaar voor de hare , en geven voor dat ze zodanige dingen door hare konft en handen konnen toebereyden. Lenige maanden zyn ’er verlopen, wanneer ik de roede van een menfeh met een ongelooflyken arbeydt, groote zorgvuldigheydt, en een zeer gelukkigen iiytilag zoda- nig hadden bereyde, dat ik nooyc zo mooy , zo klaar en zo duydelyk zulks gezien hebbe 3 beyde de twee zenuwagtige fpengieuze lichamen quamen duydelyk en in haar geheel te voorfchyn , als mede het derde kleyne , geheel alhier uytgefpannen , roe boven het hooftje van de roede 3 insgelyks een [Taraphimofïs] Spaanfche kraag in den celluleuzen rok, zynde een Lzametrekking of tegennatuurlyke te rugtrekking van de voor- huydt, waar door het hooftje van de roede niet bedekt kan worden; ook zag men het ware maakzel van den pisweg , re geiyk met het van alle kanten omringende fpongieuze lichaam. Waarlyk het fraayfte van al ’t geen, dat ik ooyt heb konnen bereyden, hadde ik beleefdelyk aan een zeer onwaardig menfeh vertoont , en hem alles uytgeleyt, t geene ik dagt befamelyk te wezen. Maar wat loon heb ik van hem getrokken ? hy heeft het van zyn voetje afgerukt, waar op het rullede, en dkfagtig met zich genomen. Insgelyks andere in Vrankryk co Engelant vertoo- nen diergelyke roveryen voor het haare, dewyl ze de ribbens van my op deze wyze met groote moeyte toebereyde , re geiyk met de daar aaa- Zlttende fpieren , overal heen gebragt hebben , om ze te' laten zien : maar daar door omzigtiger geworden zynde , ben ik genootzaakt na de- zen, weymger vryheydt te verkenen aan die geene, dewelke verzoeken om myne dingen te zien. Indien iemant de roede van een menfeh, aldus bereydt, geiyk ik hebbe befchrcven, gezien heeft,' hy kan verzekert zyn, dat dezelve van my diefagtig ontnomen is: want tot nog toe heeft nie- manc een diergelyke gezien, nog ik heb er zelfs ooyt zodanig een konnen ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE bereyden. De Edele en Wakkere 'Dajfel, die te Lunenburg woont, heeft ’er ook een van my toebereydc, en door my op zyn verzoek aan hem toegezonden , maar verfcheek veel van die , waar van ik vei> haalt hebbe. I X. Van de Kloot aders Breuk , verjcheyde Breuken, en de Waterblaas. ’tlTTas te wenfchen 5 dat die geene, dewelke aan de ontdekte ziektens W nieuwe namen geven , akydt zorg droegen, dat’er in de zelve te vormen naauwkeurig wierdt waargenomen een oprechte overeenkomft van den naam met de natuur van de zaak zelfs , daar ze aan gegeven wort. 'Welke oorzaak , bidt ik U, raadt ons, de verwyderde aderen van de ballen te noemen met den naam van [hernia v arte ofa f. cirfocele] Kloot- aders Breuk ? Hadt men niet behoort haar den naam van [yarices ve- narum ffierraatïcarum7] aderfpatten der zaadtaderen gegeven te hebben ? In der daadr, de aardt van dit gebrek is niet anders als een verzameling der aderen, die boven haar aangebore grootte verwydert, en dikker ge- worden zyn. Maar een \Hernia~\ breuk van een geheel andere natuur zynde, moet geenzinrs met dit gebrek vermengt worden. Een breuk na- mentlyk is een [dilatatió] verwydering, nooyt een [rupturd] breuk of fcheurzel, van k \_perhonanm'] buykvlies, waar in buyten haar natuur- lyke plaats infehieten het net, de darmen, mik, waterblaas , baarmoe- der, ja zomtydts de gehcele vrugt, en w7el zodanig, dat dit alles uyt- wendig geraft kan worden. Hebben de aderfpatten wel eenige overeen- komft met een van deze dingen ? Zekerlyk nooyt vindt men omtrent dezelve een verwyderde zak van *t buykvlies. OndertulTchen moet gy U niet verwonderen , dat ik onder de licha- men , die een breuk maken , telle de waterblaas, milt , baarmoeder ,en geheele vrugten ; want zulks heb ik in myn praclyk waargenomen, maar nu kan ik rc niet befchryven, om dat het my van myn voornemen zou afteyden. De aderfpatten worden lichtelyk ontdekt door de vingers, wanneer iemant met dezelve deze deelen aantaftende, zich verbeek wor- men te voelen. Maar die met deze quaal gequelc zyn, dewyl ze niets quaats daaruyt gevoelen, achten ’t weynig. Gemeenlyk komt dit gebrek van een ge- weldige drukking ot kneuffing der deelen. Nogtans heb ik veeltydfs A AN TEKENINGEN. bevonden dat in oude liedeos het \hydrofs fcrotï] water m \ zakje daar uyt ontftaan is , ’t we k ze wederom verkeerdelyk een [hernia aquo/a S. hydrocek] waterbreuk noemen. Deze ziekte kan wel genezen wor- den door middel van het werktuyg 7roe art genaamt, als ook van een lancet, daar men de aders mede opent, op dat het water door de wont wegloopt} gemeen) yk groeyt dog deze quaal fchielyk wederom aan. Maar zo ge de genezing aangevaart zult hebben met het klootzakje van boven aan de zyden te openen, en dan de wont met een lange wiek, beftreken met een zalf, gemaakt uyt mg. rofat. met mercur. prtecip. rubr. vermengt, opgevalt, tot dat ’er een ligte ontfteking, en een daar op volgende klyne verzwering, de uytzakkende : vhesjes verrot, en gy dezelve met een tangetje uyrgchaalt zult hebben, heb ik aangemerkt, dat ze daar na dikwyls volkome genezen zyn. Maar zomtydts konnen de aderen in ’t zogenaamde \membrana dartos] vlezige vlies , ’t welk men om zyn eygenfehap den celluleufen rok behoort te noemen , ook met zodanige aderfpatten aangedaan worden : want deze zyn zo menig- vuldigjdat dit vlies, wanneer de aderen met een wafchagtige ftoife opgevulc zyn, geheel en al, gelyk ’t roodtfte bloet, zeer roodt van couleur zich vertoont. Eyndelyk laat my nu toe hier ook by te voegen, en in ordre te plaat- sen , ’t gene ik zo even gezegt hebbe , dat onder de breuken moet ge- rek worden , namentlyk de breuken van de blaas, milt, baarmoeder,"en van de gehele vrugt. Dat de waterblaasbreuk voor een oprcgte breuk moet gehoude worden, blykt hier uyt, om dat dezelve ook een venvy- dering van ’t buykvlies is , waar in de waterblaas gevallen en uyt zyn natuurlyke plaats gefloten zynde, het zakje bezet. Dit ïchynt wel won- der 5 en verre van de waarheydr, ja by na onmogelyk, echter is ’t my gebeurt, zulks tweemaal gezien te hebben ; en dat deze zaak klaarbly- kelyk aldus gelegen is, wordt hier uvt bewezen , om dat de menfchen, met deze quaal bezet, haar water niet konne maken, ten zy ze het zak- je , met beyde de handen aangegrepen hebbende, perken , en aldus het water uytdrukken. Op dat ik ten volle van deze zaak verzekert zoude zyn , heb ik het dode lichaam van den eene geopent 7 in tegen WOOrdig- heydt van den zeer vermaarden geneesheer ‘Petrus Guenellon, enden Chirurgyn Tieter Adriaanze, die te gelyk met my gezien hebben, dat de zaak zodanig geilek was. Eens heb ik een alwaar de mik in der daadt neder- gezakt was, in ’t verwyderde buykvlies; het voorval heb k in ’t Am- flerdamfche Gafthuys aangemerkt. Een bejaarde vrouw hadde in de linker liefch een groot gezwel, ’t welk wierdt gehouden voor een moerkoek in de baarmoeder na ’t kramen overgebleven, en aldaar aangewaffchenj andere meenden, dat het een kout ettergezwel was. Maar in ’t dode lichaam hebbe ik met waarheydt gezien, dat de milt aldaar nedergezakt was, en deze breuk voortgebragt hadt. Wie zou dog ooyt geloven, dat de baarmoeder te gelyk met de vrugt daar in zittende, een .ware breuk kan veroorzaken? echter heb ik zeer wel en duydeiyk gezien, dat dit eens gebeurt is 5 gy moet my hier niet 20 begrypen, dat ik ’er een [prolapjus nterï extra vaginam'\ neder- zinking van de baarmoeder buyten de fcheede door verfta. Ja geheel wat anders. Ik heb een Edele Juffrouw gezien, wien over- lang een groot gezwel omtrent de benedentle delen van den buyk, naaft aan de liefch, gezeten hadt, ’t welk eygentlyk uyt de holligheydt van den buyk voortquam; maar het gezwel tot etter verteert zynde, is zeer wel genezen geworden, en niet lang daar na is ze bevrugt; watgefchiet ’er? Gy weet, lezer, dat menigmaal na een ettergezwel van ’t buykvlies en den buyk, als mede na de genezene wonden tot in de holligheydt van den buyk doorgaande , het maakzel van ’t wederom toegeheelde buykvlies op de plaats van ’t [c/catr/x] lidtteken verzwakt blyft, waar door de aldaar te voren beledigde plaats na zware pogingen, en hevige aanvallen vcrwydert wordt, wegens de verkrege zwakheydt nietmagtig zynde deze drukking te verdragen, waar door een zware en gevaarlyke breuk ontftaat. Zulks is hier ook volkome gebeurt; want de baarmoeder door ’t groeyen van de vrugt opzwellende, verwyderde deze plaats van ’t buykvlies, en vervoegde zich in deze verwyderde zak zo verre, dat eyndelyk de vrugt met de baarmoeder tot aan de knien toe van voren afhong. Naderhant, wanneer de arbeydt naderde , wierdt de baarmoeder met de vrugt door de vroed cv rouw opgeligt, op dat ze 20 langop haar behoorlyke plaats blyven zou, en aldus is zy , nadat ’er een welgemaakt kindt door de natuurlyke wegen ter waerelt gekomen is, een gelukkige kraamvrouw geworden. Is dit niet waarlyk een oprechte breuk in ’t verwyderde buykvlies. Om eyndelyk wederom op den weg te komen > daar ik van afgegaan was i ik ben van dat gevoelen, dat de ader/patten van V balzak/e , die in de jeugt gekomen zyn , in den ouderdom veranderen ineen vaaterzugt van ’t zakje, om dat de geeften beginnen te ontbreken, endekragren daar van afhangende; wanneer nu de opllorpende adertjes zo gretig niet meer, als voor dezen , de uyrgewazcmde vogten, uyt de eyndens der flagadertjes aytgeftort inzwelgen, waar door de zelve alhier vergadert ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE AANTEKE N I N G E N. 1019 zynde, de delen meer en meer verzwakken, en alzo cyndelyk een op- rechte waterzugt van ’t balfakje voortbrengen. Ik weet, dat ’cr zeer vele al d.t werk aan de watervaten toefchryven , maar waarom worden de aderen uytgcüotcn ? waarlyk zy fchynen my in dezen van ’t voornaatnfte belang te wezen , en ik geloof by na, dat de oorzaak van allerhande water- zugr, namentlyk het [a/cfte's~] buykwater , het [_ana/arca] water van t ge- hele uytwendige lichaam, £cc. inzondcrheydt zit in een zwakheydt en epialyk de uyteyndens der aderen} ’t geheugtmy nu nog wel, ’t geene ik voor dezen belchreven hebbe, dat de gehele moerkoek, waarin natuurlyker wysgeen Watervaten zyn, zo ze lang in ’t lichaam van de vrouw verandert kan worden in waterblaasjes * ’c zelfde heb ik ook gezien in de gehele lever, als blyktin’tCabinet van den Keyzer van Groot Ruslant. Waarom zou nu het zelfde in andere delen niet konnen gefchieden? ’t behaagt defchryvers, deze ziektens aan de gebrokene watervaten roe te fchryven, ’t welk ik geloof zomtydts wel te gefchieden, ondertuflehen oordeele ik, dat deze gevallen meermaals van de gemelde oorzaken voortkomen. Ik voeg nu hier nog enige weynige aangaande het binnenfte vlies der blaze by, ’t welk ’t digtfte aan de holte van de waterblaas gelegen is. Waar van voornamentlyk aan te merken is, dat deszelfs gedeelte van C overige afgefcheyden zynde, door de pis of waterwegen zonder gevaar van ’t leven kan uytgeloft worden. Wie zoude dit ooyt gedagt hebben? Zekerlyk ik nooyt. Maar een getrouwe ondervinding heeft het my ge- leert. Zeker kraamvrouw , na dat ze door zeer fcherpe pynen in de buyk afgemat en by na gefneuvelt was , geboodc eyndelyk my te laten halen. By haar komende, vroeg ik haar of ze wel gezuyvert was door de \Jochiorum fluxus~\ kraamvloer, of ze van de [fecufidifitf] nageboor- te verloft was, en of ze wel gemakkelyk haar water loosde? waar op ze antwoorde, dat dit alles zeer wel geftelt was> ondertuflehen hoorde ik haar nogtans van een onlydelyke pyn in de buyk klagen , waarom ik haar een verzagrende en pynftillende [clyftcr\ darmfpuyting , voor- fchreef, te gelyk ingevende een verdovende geneesmiddel om de hevig- heydt der pynen te tlillen } ik bdaftede da.ar cn boven , dat men de ge- hele buyk met mg. alth. zoude flryken , en aldus ben ik gefcheyden. Wedergekomen zynde , bevondt ik dat deze middelen niets geholpen hadde, maar dat de pyn onverzettelyk bleef volharden: Wederom op nieuws vragende, of ze wel gemakkelyk genoeg kpnde wateren, kreeg ik tot antwoort, zeer wel, en dat zeer veel hnne doeken dit dagelyks getuygden, dewelke onder haar lichaam gedoken zvnde , altydt wel 1020 ONTLEET- GENEES-EN HEELKUNDIGE bevogtsgr daar weder van daan gehaalt wierden. Derhalven heb ik my by de bovengemelde middelen gehouden. Wat dan? voor de derde maal kome ik weder, en bevinde haar, als voren. Ik ftondt verbaaft, dat ik niets te weeg bragt, fchoon ik de belle verzagtende, wintbrekende, en pynftillende middelen gebruykte: wanneer ik rny fchaamde , dat myn kermende zieke geen verligting van my kreeg» ondertafte ik haar eyndelyk, en bevoelde met myn vingeren den gehelen buyk, dien ik ongelooflyk opgezwollen en verhardt bevondt. Verwondert zyndc, hebbe ik de \cat het er] blaaspeylder ol onderzoeker in de blaas gebragtj aanflonts is ’cr een onnoemelyke kragt van water uytgeborften , en re gelyk de pyn verzagt. Naderhandt is ’t zelfde hulpmiddel vele volgende dagen dagelyks herhaalt, en dat met een gro- te verligting van pyn. Onderrulkhen wierdt men gewaar, dat de op- pervlakte van den blaaspeylder zwart wierdt, waar uyt niet duyfter bleek, dat ’er ook iets quaadts in de blaas verfchuylde: en zeker dit vermoeden was net zonder reden : Want, ziet, na het verloop van weynige dagen bezet een vlies derr pisweg, het welke aangegrepen zynde, en niet vaft- zittende, gemakkelyk door de hant uytgetrokken wiert, en afgehaalt zynde was ’t al vry groot; ik heb een gedeelte , daar van afgefneden , laten aftekenen, gelyk in de f Fig. van de i plaat te zien is; wantik mee- ne, dat dit zeer zeldtzaam is> Ik heb ’t nooyt meer, als deze reys ge- zien. Daar na is deze vrouw volkomen gezont geworden, bevrugt, en heeft gelukkig gekraamc. Ik ben van gedagten, dat de waterblaas al- hier met een ontfteking is aangedaan geweeft, die vervolgens in het vuur is verandert , gelykerwys uyt zeer vele voorbeelden blykt , dat den [tunica intejünonm villo/d\ fluwcelen rok der darmen, welke vol van zenuwtepeltjes is, afgefcheyden zynde van de darmen, door den afgang is oatlaft , na dat de darmen eerft met een fcherpe ontfteking, en het daar op volgende vuur aangedaan waren geweeft. Ik geve dezen fluwelen rok ook den naam van den \tunica rviUo-j:>a~ ■pïllofa] tefelagtigen rok , om dat ik aangemerkt hebbe, dat die fluwee- 'le oppervlakte te gelyk ten enemaal tepelagtig is j op de zelfde wyze zyn de binnenfte delen van onze wangen in haar bekleetzelgeftelt, als mede de lippen van de mont, de maagpyp, maag, en alle de darmen, nadien alle deze delen een t’ zamen verbonde verlenging vaneen en de- zelfden toeftel zyn. Dog ’t is waar, dat óitin yder met even duydelyk voorkomt, nadien deze tepeltjes in de lippen, de inwendige wangen,, en darmen van vele menfehen zomtydts met zeer klaarblykelyk zyn, in andere kan menze wederom gemakkelyk genoeg zien. Binnen in de mont A A N T E K E N INGE N. 102 I en rong van effen, en in de maagpypvan fchilrpadden, vertoont dit te- pelagtig lichaam zich zeer groot, en wel zodanig, dat dtü gehele tepel- agtige dekzel door een koking volkomen afgefcheyden kan worden , waar onder dan de tepels uytpuylende re vcorfchyn komen. Eloe menigmaal gebeurt het ook in een menfeh, dat het bekleetzel dezer tepeltjes na al te geweldige buykzuyveringen van de onderleggende tepeltjes affehiet ? dan wordt het lichaam n-et de grootfte pyn aangetaft. Hoe groot een fyn ontftaat ’er in de tepeltjes van de lippen en tong, wanneer ze van haar bekleetzel ontbloot zyn? Indien ik my nu wilde inlaten in het gene, dat andere van dezen rok gefebreven hebben, den welke ik den Fluwelc repelagfige rok genaamt hebbe, wat zou zich myn gcfchrift uytbreyden? JVJaar 1 k heb vaftelyk beflotcn, fpaarzaam te zyn in zaken van anderen op te halen, en my alleen bezig re houden in die dingen, dewelke ik zelfs dagelyks aanmerke, Ondcrtuffchen moet den goetgunffigen lezer gewaarfchouwt zyn, dat ik miffehien zomcydts on- der deze zommige dingen ftelle, die van anderen voor my al befchreven zyn. Neem ’c niet qualyk: want ik beveftige door myn beproeving de aanmerkingen van myne voorgangeren * en indien ik aan ’t herhaalde iets nieuws toebrengen, verdien ik loon van myn arbeydr, devvyl ik daar in eenigen dienft gedaan hebbe. Ik weet wel, dat door ’t aanhalen dtT Autheuren de boeken dik worden , de geleertheydt verheven , en aan yder zyn verdiende lof roegerekent wort * ik benyde aan andere den roem van zodanige werken nier, maar de tydt ontkeekc my, cm dit alles na behoren uyt te voeren : Want nooyt komt my de morgen ftondt te fchie- lyk aan, en altydt wordt het vroeger nagt, als ik wel wenfchte 5 aldus worde ik door myne dagelykze bezigheden in de praftyken ontleedtkun- de overrompelt. X Van de kleine Schepzeltjes, Moer koek, toe geplot en aars, Êfs* VOor dezen hebbs ik , by een andere gelegentheydt, al gczegt, dat het niet light om te bepalen is , hoe lang een doodt kïndt in 's moe- ders lichaam gedragen kan worden. Ik hebbe daar en boven verhaalt, dat een doodt kindt in de baarmoeder niet verrot tot \_fus~) etter, nog verfmelt rot een [ichor~\ watengbioedt, maar alleen flap en flentt rig wordt} zo lang de mondt van de baarmoeder wel geilote blyfr, maar ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE die opengaande, en de uytwcndige lugt in de holte der baarmoeder toe- gekten zynde, dat dan ’t zelve aanltonts verrot. Maar laten wy nu eens overwegen, hoe bezwaarlyk ’c is met een bewys van waarheydt te verzekeren, indien een vrouw een doodt kint gebaart heeft, hoe lang ■c ds moeder gedragen heeft, en gevolglyk, op wat tyde het zelve in de baarmoeder voor de baring ge hor ven is ?naauw keurig aan te tonen: want ’t gebeurt my dikmaals, dat ze my 1 abortus f. jcetus abortïvi] miskramen toebrengen, die ze zeggen, twee, drie, of vier maanden na de bevrugting gedragen te zyn, fchoon nogtans de fchepzelrjes, die ze my dan vertonen, niet groter als een gerfte korentje zyn , daar ze op dien tydt wel een vinger of anderhalve vinger lang moeiten zyn. Maar men moet niet ligt een vrouw geloven, die den netten tydt van haar bevrugting bepaalt: om dat de mifting der maandtftonden, daar ze op (laat maken, niet zo zeker dat te kennen geeft, ’c welk ver- eyfcht wordt. Zyn ’er immers niet zeer vele vrouwen , dien de maandtftonden ontbreken, fchoonze onbevrugt zyn? zommige braken Js morgens, echter zyn ze daarom niet zwanger; want ’t js voor ve- le een dagelyks werk ’s morgens te braken , zonder bevrugt te we* zen. Zo dat deze tekenen liever voor onzekere , en waarlyk geen [pathognomonica Jtgnd] onaffchydelyke tekenen gehouden moetc wor- den. Derhalven , wanneer ik de vrugt bevinde, kleyn en ingevallen te zyn, verzien met een asgraauwe couleur, daar de couleur ander- zints blank is, ben ik altyde verzekert, dat de vrugt in de baarmoe- der nu enigen tydt geftorven is , en zonder twyffel dikmaals al een genoegzame ruyme tydt geleden: want zulks gebeurt wel van een tot twee maanden, indien men den dag narekent, als de moeder met een fchrik , een geweldige beweging , verdraying van ’t lichaam, ftorting van bloedt wyt de baarmoeder , of met iets diergelyks was aangedaan , en zo men den dag vergelykc, op welke de vrouw een miskraam ge- kregen heeft : want in dien gehelen tydt groeyc de vrugt niet in ’c minde. Maar indien ’c een miskraam zal zyn van drie of vier maanden welke een tydt lang in de baarmoeder na de doodt gebleven is, zal de* zelve, daar na gehore zynde, een ingevalle hooft en romp hebben we- gens de (lappigheydt der delen , en ’t zal een vreeflyk wanfchepzel fchynen te zyn. ’c Geheugc my nog zeer wel, dat ik dikmaals geroepen ben by zulke voorvallen, en dat ik de ouders over deze miskramen zeer bedroeft bevondc, nadien ze meenden , dat ze wanfchepzels voortge- bragc hadden. Dan ben ik gewoon haar te trooften, en re verzeke- ren, dat deze welgefchapene vrugten na den doodt zodanig verandert, aantekeningen. en in s’moeders lichaam lang opgehouden zyn. Zy twyffelden hier niet meer over, wanneer ze zagen , dat ik deze lichamen, met een weynigie door een pyp op te blazen , zodanig wederom uy trek té, dat zeaanllonts haar vorige gedaante wederom kregen, zo als zy voor haar doodt eerll gehadt hadden: want het hooft wederom een klootsgewyze figuur ver- kregen hebbende, verloor volkomen die lel yke beeltenis van een mismaakt wanfchepzel, en de ingevalle buyk zwol op, als of ze wel in *c vleefch waren geweeft. De Ouders over deze gedaante verheugt zynde, toon- de my grote dankbaarheydt j ’c was niet zonder reden : want wat kanjer vreeflyker voor de Ouders uytkomen, als datze in plaats van een men- fchelyke vrugt fchrikkelyke wanfchepzels voortbrengen ? ja ook door de valfche verbeelding bedrogen zynde, en Zomtydts in de byeenkomft zelfs aaneen verfchrikkelyk en mismaakt wanfchepzel gedenkende, zouden zy op ’t ogenblik van de voortteling mifichien de vrugt fchenden. Gylieden hebt de afbeeldingen van [emhryones~\ kleyne fchepzeltjes wel gezien in myne Anatomifche Cabinetten; era ’t is aldaar gemakkelyk te bemerken, op wat manier in ’t vervolg van tydt zy dagelyks haar figuur veranderen. In haar eerften fiaat zier men in ’t geheel geen [artus\ ledematen , maar naderhant op die plaatzen , daar de fchouders en deyen in ’t vervolg zullen te voorfchyn komen, puylen alleenlyk kleyne knob- beltjes uytj waar uyt langen tydt daar na de fchouders, armen, han- den, deyen, beencu , en voeten uytgebreydt worden en voorden dag komen, ik bid u, ziet de gemelde Cabinetten eens na: want dat alles, ’t welke ik aldaar heb laten afbeelden, in der daadt zodanig geftelt is, is klaarblykelyk re zien in ’t Cabinet van den Kcyzer van groot rullandt, alwaar de voorbeelden zelfs bewaart worden* Hoe ongemeen verfchillen deze myne zaken van die, welke andere met hare gedrukte figuren aan de geleerde waerelt vertoont hebben ? Ik ben waarlyk verftompr geweeft, wanneer ik een afbeelding van een menfehelyk fchepzekje naauwlyks de grootte hebbende van een gerfte korentje gewaar wierdt, waar in han- den en voeten vertoont wierden , daar ze op dien tydt gelyk als \ chry~ Jalides~\ kleyne wormpjes zonder enige verfchyning van ledematen, ons voorkomen. ; Derhalven indien deze kleyne fchepzeltjes, wanneer ze zo tenger zyn, in s’moeders lichaam kerven, en daar in na de doodt nog enigen tydt blyven, dan bevinde ik die altydt asgraauw van couleur cn geheel inge- vallen 5 maar in tegendeel, zo ze terftont na de doodt uit de baarmoeder komen, hebbenze een witte blanke couleur, en zyn overal dik en rondt. Zie hier een diergelyk fchepzekje in de y fig, van'de 3. plaat, ’t welk ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE naauwlyks groter is, als een gerfte korentje; dit heb ik onlangs gekregen van de moeder, die verhaalde , dat ze drie maanden zwanger was ge- weeft, (gelyk k my dikmaals gebeurt is zulks te horen) maar ’t zelve onderzoekende, bevondt ik ’t kleyn, dog niet rondt, waar uyt ik be- door, dat het rm al een cydt lang doodt ge weeft was , -en wel mogelyk twee maanden , eer de moeder deze miskraam gehadt hadde : want op die tydt was zy zeer vèrfchnkt geweeft. Maar merkt ge wel, dat de navelftreng veel dikker is als ’t fchepzeltje zelfs? dit hebbe ik menig- maal zodanig vernomen, maar in een andere voorval heb ik k zo dun als een draadc bevonden : mogelyk is de oorzaak van zo groot een dikte de aanperfllng van ’t aangebragte voedrzel na het lichaam van ’t fchep- zelrje, k welk daar in niet konnende indringen, de vaten in den navel aldus uytfpanc. ’t Is nodig myn eyge dwaling te verbeteren, dien ik be- ken , begaan re hebben in ’t 6. Anatomifch Cabinet, in de 2. plaat, al- waar ik kleyne fchepzeltjes heb laten af beelden, waar onder een is zo groot, als een tarw greynrje, van de nageboorte afhangende, welkers moerkoek zeer groot fchynt; maar toen heb ik vergeten te zeggen , dat die grote klomp, dewelke aldaar de moerkoek verheelt, niet alleen be- ftont uyt het lichaam van de moerkoek, maar voor ’t grootfte gedeelte uyt geronne bloet, ’c welk daar aan gegroeyt was. Voor al moet men aanmerken, dat de moerkoekjes op dien tydt by na altoos zodanig ge- boren worden, maar ’t gebeurt zeer zelden, dat ze heel zuyver uyt de baarmoeder geloft worden. Wanneer ze alleen en afgezondert voor den dag komen , dan zyn ze dikmaals zo dun als een papier, en by geval heb- ben ze de dikte van den rug van een mes. In ’t Cabinet van den Key- zer van Kuflant is een voorheek, van deze zaak, maar hoe fraay en hoe zeltzaani ! Waarlyk het is my maar eens gebeurt in zo een grote menigte van waarnemingen zulks te zien. De natuur heeft zelfs aldaar zeer naauwkeurig haar eyge gedaante uyrgedrukt , waar aan de konft alleen de manier van bewaarcn verfchaft heeft 3 de moerkoek is aldaar bloot, enkele, en zuyver, zonder enig aanhangendt bloec, van’t fchep- zelfje in een vogt afhangende, welk fchepzeltje zo myn geheugen my niet bedriegt, een lidc van een vinger groot is. Laat het my geoorlofc zyn by deze gelegentheydt enige weynige aan- gaande deze zaken fe verhandelen, dewelke van de tegenwoordige niet zeer vreemt konnen geoordeelc worden, ’c Is een oudt fpreekwoort, dat den al te groten overvloede dikmaals een gebrek maakt ,en de febaarsheit in tegendeelfchadelyk is ; laar ik ’er by voegen, dar de al te zorg- vuldige naarjügheydt menigmaal Jchade doet. De waarheydt van deze aan T EKEN INGE N. les is my nergens zekerder gebleken , als wanneer ik aght gegeven heb- be op die dingen, welke gewoonelyk gefchieden en geoeffent worden in barende vrouwen te helpen, en de moerkoek na ’t baren uyt te dry- ven. Dat de Moerkoek voor een deel van ’tkindt te houden is, engeen- zints tot het lichaam van de moeder behoort, en dat ze daarom uyt s’moe- ders lichaam, na dat het kint ter waereltgekomen is, moet afgehaalc wor- den 3 is een icgelyk al te bekent. Ondertuffchen gebeurt het, dat dezelve met zyn bultagtig gedeelte aan de holte des baarmoeders zodanig vaft zit, dat het byna fchynt op een wonderlyke wyze tot een lichaam gegroeyt te wezen: in welk geval men zou konne twiften, wat heylzamer voor de kraamvrouw te houden is , deze enigen tyde te laten zitten , of liever met alle magt en kragt te ondernemen dezelve af te rukken, en afgerukt zynde uyt de baarmoeder te halen ? Zekerlyk is ’er een zwaarwigtfgc reden, dewelke ons raadt hier in wat zagtzinnig te wezen, en de vrouwen door geen roekeloze voorbarigheyde te bederven , die wy mogelyk door een voorzigtige vertoeving zoude behouden hebben. Ik weet wel, dat de ver- maarde Ichryvers van gevoelen zyn, dat de moerkoek in de baarmoeder nablyvende, een kraamvrouw in doodts gevaar brengt, waarom de vroedt- vrouwen alle pogingen in ’t werk dellen , om dezelve door konft of ge- wclt af te halen, en aan de tegenwoordig zynde vrienden tc vertonen. Maar met fmert heb ik’t nootlot van die ellendige vrouwen beklaagt, wiens baarmoeder dikmaals van een al te grote haadmakende en onvoorzigtig tc werk gaande vroedtvrouw, zeer gequetd wort, aandonts wordt dan de buyk hardt, zwelt op, waar by een gedadige koorts komt, die dikmaals vaneen haadige doodt gevolge wordt. Taeraeus, Tertal, Mauriceau en andere hebben wel overvloedig geleert, door wat kond men de moer- koek veyliguyt het lichaam behoort te balen, maar wat ’er gedaan moet worden, wanneer dezelve buyten de gewoonte al te vad aan de baarmoe- der zit, hebbenze al te fpaarzaam verklaart. Daar zyn my gevallen voorgekomen, waar in ’c onmogelyk was, de baar- moeder zonder een over ’t hooft hangendtgevaardes doots van dc moerkoek te verloflen. Laat "er een van deze gerekentworden, wanneer, het kindc nu geboren zynde, de baarmoeder met een trekkende en geweldige t’zametrekking aangedaan wort op die plaats, dewelke is tudchen de moerkoek en dat gedeelte van de baarmoeder, waar in de inwendige moot deszelfs zich daar na wederom moeit vormen. Want men moet weten , dat 'er na de geboorte van ’t kint geen zodanigen mont in de baarmoeder gevonden wort, als ’er voor dezen was: Maar ’t is’er volkomen even eens mede gelegen, als een gelczakje. ONTLEET- GENEES. EN HEELKUNDIGE 3t welk vol gek en met een bandtje toegebonden zynde, een gerimpelde mont uytmaakt, dog als ’c bandtje is Josgemaakc, is ’t zelve over al even wydt en uytgefpreydt. Deze gemelde t’zametrekking of toeftuyting der baarmoeder zit menigmaal zo hoog, dat men ze met de vingeren, handt, de voorbant, en den arm, diep in ’r lichaam geftoken zynde, eyndelyk ge- waar wordt: Ja ik hebbe deze fluyting aldaar zo vaft zomtydts gevon- den, dat ’er een vinger naauwlyks ofte niet ;n gelaten kon worden, ter- wyl nogtans agter dezelve de moerkoek wederhouden bleef. Ey lieve, hoe zal ’t een konftenaar mogelyk zyn op enigerhande vvyze dit grote lichaam van de moerkoek daar van daan af te halen , zonder een dode- lyk gewelt aan de baarmoeder roe te brengen ? gewiflelyk zal ’er de kraam- vrouw fchielyk van derven, ik hebbe immers gezien, dat dit de oorzaak voornamentlyk is, waarom de vrouwen buyten verwagting zo haaftig het leven na het kramen verliezen , terwyl ondertuftchen de vroedtvrouw met haar werk voortgaandc, als ofze een zeer fraaye daadt uytvoerde 5 de moerkoek vertoont, en pocht, dat ze die geheel en ongefchonde met haar handt uytgehaalt heeft. Ja ’t gebeurt zomtydts, dat, fchoon de baarmoeder nog volkomen genoeg openftaat, de moer koek nogtans zo vajt aan de baarmoeder zit, als ofze daar aan gegroeyt was, ik zeg’t by on- dervinding : en daarom, indien door een gemaakten hoeft of arbeydt van de kraamvrouw, de moerkoek niet ligt volgt, en zo ’t dan nog niet wel gelukt, wanneer men met een vinger langs den navelftreng ingebragt hebbende, de moerkoek , om ze los te maken en af te fchyden, voor- zigtig doorgeboort heeft 5 fchynt het my beter te wezen, alle verdere , dog altydt gevaarlyke pogmgen agter re laten, en de moerkoek te la- ten zitten, tot dat de natuur zelfs dezelve, gelyk dikmaals gelukkig gclchiedt, zal uytgedreven hebben. Nogtans, zal iemanc zeggen ,de moeder is na het baren van ’t kindt, niet volkome verloft, zo lang de moerkoek nog niet voor den dag komt! Ik beken ’t: Maar is ’t niet beter, uyt twee quaden een minder te verkiezen ? derhalven is ’t voor- zigtiger de moerkoek te laten zitten, tot dat de natuur dezelve affebeyde of tot dat ’er gelegentheydt is, om dezelve , wat loftcr geworden "en vryer zynde, met de baadt af te halen, als door eendodelykeverhaafti- ging de lyderfle om te brengen. Of zou iemant meenen, iets goedts aan de vrouw te hebben gedaan, om dat ze zonder de moerkoek geftorven is ? Ik zegge, dat zy daar mede koude gekeft hebben, fchoon ze dezel- ve twintig, ja vyf en twintig dagen na ’t baren by haar gehouden had- «de: de koek is immers vooreen deel van ’t kindt en niet van de moeder te houden, en de natuur zelfs met een ongelooftyke poging en werkzaam- AANTEKENINGEN. heydt, altyck bezig zynde om zich te bevryden en van alle ïïioeyelykc laft te ontdoen, zal zeiden toeiaten, dat de moerkoek in de baarmoeder blyft zitten, fchoonze aldaar twintig ofvyf cn twintig dagen na h kra- men gezeten heeft. Gelooft my in oprechngheydc, dat ik ’er van zefticn} wien de moerkoek bygebieven was, vyfnen ontmoet heb, die van de na- tuur zelfs verlod waren. Maar fchoon de moerkoek bygebieven is, ’t welk zeer zeiden gebeurt, echter is ’er zo veel quaats niet van te vrezen, als men voor dezen gedagt heeft; ’t was ’er mede gedaan, als de nage- boorte nableef! Ik bekenne, dat het te wenfehen is, dat ze veylig voor den dag komt, maar nogtans met behoudenis van ’t leven. Zo nu eyn- delyk de moerkoek geheel blyfe zitten, wat zal haar dan overkómen ? de baarmoeder gedurig naauwer wordende, en door een geftadige inkrim- ping haar vorige kleynheydt en figuur zoekende, drukt het lichaam van de moerkoek zodanig, dat ze het tor een rondt en naauw ineengedron- ge klomp vormt, dewelke niets van de gedaante des moerkoeks behou- dende, by na geheel in een harde vlezige klomp verandert* Ik hebbe ge- zien , dat deze vrouwen evenwel wederom bevrugt wierden, op den vereyfchtcn tydt een welgebore kindt baarden , en , na datze gelukkig van dat pak, namentlyk het kindt en nageboorte verlofl: waren, eyndelyk de ftukken van de voor deze overgebleven nageboorte dan nog quydt raak- ten, welke het gemene volk \molas~\ zuygers 5 valfche bevrugtingen, of vvanfchepzels, het voetzel van de vrucht opzuygende, gewoon is ver- keerdelyk te noemen. Behalven deze verandering, welke de nagebleve moerkoek ondergaat, is ’er nog een geheel andere, namentlyk : wan- neer deze gehele klomp van de overgebleve nageboorte zyn gantfche ey- genfehap, dewelke is een enkel weefzel van bloetvaten, verliezende, mee zyn geheel lichaam verandert in een verzameling van waterblaasjes * wel- ke laatfte verandering veel menigvuldiger is, als de eerde. Deze hoop van waterblaasjes ongeloof!yk aangroeyende ,en in getal vermeerderen- de, wordt eyndelyk zo groot , dat die naauwlyks in een gemene pispot kan bevat worden* ja na de ontlafting van zo een groote menigte, wor- den ’cr naderhand dikmaals nog meer diergelyke nieuwe klonten geloft. Deze wonderbare ontlaftingen heb ik onlangs tweemaals binnen twaalf dagen gezien : want deze zeer volkryke ftadt Amfterdam geeft een overvloedige ftoffe aan waarnemingen , die op een andere plaats , onder een kleyne menigte van menfehen , zeldtzamer gevonden worden. Hoe veele verdichtzelen en vertellingen hebben deze ontlafte lichamen eer- tydts veroorzaakt ? alle boeken zyn ’er vol van. Waarlyk ze zyn niet anders, als enkele uytfpruytzels van een ontaarde Moerkoek. ONTLEET-GENEES.EN HEELKUNDIGE Derhalve herhale ik wederom myne vermaning tot behoudenis der vrouwen , en verbetering van de dwaling der kraamkunde 5 te weten; Indien de moerkoek uyt het lichaam van de kraamvrouw niet veylig en geruft kan worden afgehaalt, zal ’t heylzaam zyn dezelve aldaar te la- ten zitten. Ik zelfs hebbe met myne eyge handen , als Vroedmeefter de barende vrouwen verloft, en waarlyk bevonden, dat de moerkoek me- nigmaal zodanig aan de baarmoeder vaft zit, dat ik’t ten ware ik’tzelfs ondervonden hadt, nooyt zou gelooft hebben, dewelke nochtans door hulp van de natuur, aangefpoort door een darmfpuyting, den volgen- den dag met een krimpige trekking van den buyk gelukkig uytfchoot. Andere hebben de Geneesheeren willen wys maken, dat de moerkoek in de baarmoeder bly vende verrot > dat daar door de baarmoeder ook zelfs ten eerften bedorven , en ontftoken wordt, het vuur by komt, en dat eyndelyk de doodt nootzakelyk daar op volgt. Maar geheel anders is de zaak gelegen , als deze wel voorgeven 5 om dat de moer- koek geen deel van ’s moeders lichaam, maar een oprecht deel van ’t kint is, gelyk hier boven klaar gebleken is. De dagelykze voorbeel- den , en wel zeer menigvuldige hebben my verzekert, en gelecrt, dat de nagebleve moerkoek, indien ze niet fchielyk van haar vafthegring met de oppervlakte van dc baarmoeder los raakt, nooyt in etter, of \jchor\ waterig bloedt verandert , en aldus tot een rottig zap gebragt wordt, ’t Is ook een vergeeffche vrees van zommige, die ichryven, dat ’er van de nagebleve moerkoek een ftank uytwazemt, welke het zuy- vere bloedt zodanig befmetten kan , dat ’er een [jfebris hetïica] uytre- rende koorts, onrfteking, en diergelyke qualen meer onvermydelyk uyt ontftaan* Wat zou dan de elendige vrouwtjes overkomen , welke ge- quelt worden met die zeer beklaag!yke ziekte, lange jaren haar afge- lloofde lichaam pynigende ? Ik mene de kanker van de baarmoeder. Deze leven zo een langen tydt , echter lyden ze ondertuffehen een gantfeh onverdraaglyken ftank, dewyl deze krcngachtige lucht, uyt de baarmoeder opkomende een yegelyk van haar doet vlieden j ja byaldien een Geneesheer zyn vinger in de baarmoeder fteekt, om de gefteitenis van dien vyand te onderzoeken, zal dezelve met zo groot een ftank bs- fmet daar uyt halen , dat hy met de fcherpfte zeep of loog die vuyle lucht niet zal konnen afwaflehen. Derhalven is dit alles maar een ydele vrees van ’t onkundige volk, echter zit het hier als rechter : Want wat zal een wyze Vroedvrouw doen, die de kraamvrouw alle bedenkelyke hulp, welke men op eenigerley wyze van een goede konft kan verwagten, bewyzende, nochtans de verlofliog van de moerkoek aantekeningen. onmogelyk vint , ten ware met dat gewelc, ’twelk zo veel quetzing aan de baarmoeder toebrengt, dat ’er een gewifle doodt op volgt ? Zul- len de byftaande vrouwen haar daar toe niet aanmanen , dwingen , haar bckyven ,en dreygen ? zullen ze deze niet verwyzen ais een onwerende in de kon ft 3 zoekende aanftonts de hulp van een ervarendcr ? 'cis waar- lyk bekent, dat zulks alzo gefchiet: waar door dan de Vroedtvrouvv aangeftoken zynde , dikmaals ftoutelyk haar ruwen arbeydt op nieuws aanvaardt , gewiflelyk de baarmoeder gevaarlyke kneuzingen toebren- gende. Ik verdiene hier in gelooft te worden, dewyl ik zelfs in de- ze zeer wydt uytgeftrekte ftadt het beloop van vier jaren het Vroedt- meeftersampt aleyde, en zeer menigvuldig heb geoeffent: daar na ben ik in den gantfehen tyd van veertig jaren, door de Ed; groot Achtba- re Overigheydt van deze ftadt , geflelt geweeft om de Vroedtvrou- wen te onderregten, en alle, die zich in deze ftadt tot die bediening willen begeven, te onderwyzen en te beproeven, haar de ontleding der vrouwelyke deelen, dienende tot de haring, te vertonen, haar te ant- woorden, als zy my over een moeyelyken arbeydt raadtpleegden , en eyndelyk om de doode lichamen der kraamvrouwen te onderzoeken, tot ontdekking van de oorzaken der quade haring, en de daar op ge- volgde doodt. Gelykerwys het kint door een fterke beweging van de fpieren , cn by gevolg door den [labores partus] arbeydt, uyt de baarmoeder ge- floten zynde in de wareldt komt, alzo worden ook de moerkoek, vlie- zen, navelftreng, door een diergelyk gewelt uyt het lichaam gedreven. Maar wie onder alle de ontlederen heeft aangemerkt, dat de baarmoeder van een menfeh een byzondere Spier heeft, wiens fpierdraden zodanig zyn gelegen en gevormt, datze door haare werking de bultige opper- vlakte des moerkoeks van de holle oppervlakte van den bodem der baar- moeder zelfs los maken en ontbinden. In’t kort is ’t my gebeurt, deze fpicr zo klaar te ontdekken, dat ’er my niets frayer konde voorkomen. Weet derhalven, dat de moerkoek in dat gedeelte van de baarmoeder, \ welk de bodem of grondt genaamt wordt, byna altydt zit; wat ook ZOmmige daar over uyt befpiegeling anders gcrcdcnecrc hebben. Maar net op die plaats zyn de fpierdraden, kringsgewys zodanig geplaatft, zodanig fterk, datze, terwyl ze zich fterk genoeg t’zamentrekken, het lichaam van de baarmoeder aldaar ingetrokken, en rimpelig geworden zynde , zodanig fchikken, dat de moerkoek, buyten deze vezels ge- plaatft zynde, en daarom deze inkrimping niet volgende, nootzakelyk van de vafthegting met de baarmoeder los gemaakt , ontbonden , cn af- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE gefchut worde : wanneer ik zulks in ’t voorgaande jaar klaarblykelyk gezien, en nooyt te vooren aangemerkt hadde, heb ik aanftonts deze baarmoeder zodanig bewaart, datze onverandert bleef, op dat ik aaneen iegelyk dit raaakzei zou konnen vertonen, ó Wonderbaarlyk maakzel, waar mede de alwyze Schepper dit eene gedeelte des baarmoeders voor- zien heeft! zietge nier , dat de overige fpierdraden des baarmoeders ver- wardelyk doorweven zynde, door malkanderen heen lopen, op datze door hare beweegkragten zich t’zamentrekkende, de vrugt uytdryven? Maar, alwaar de moerkoek zit, om die af te fcheyden , daar hebbenze alleen een krmgsgewyze loop. By aldien de vliezen na’t baren van de vrugt nablyven, zyn de mee (Ie ook zeer bekommert, ik weet niet voor welke qualen : daar nochtans dezelve aan geen deel vaft zittende, te gelyk met de kraamzuyvering gemakkelyk gefcheyden worden , om dat- ze maar als natte linnen doeken of papier tegen malkanderen aan leggen, bygevolg, als de baarmoeder geprikkelt wort, fcheydt ze dezelve veel gemak kelyker door haar eygen beweging of werking af. Maar daar en boven is nog aan te merken, dat de moerkoek aan de baarmoeder by na altydt des te vafter zit , hoe meer de navelftreng in ’t midden van de moerkoek geplant wort: want als dc navelftreng getrokken wort, dan wort ook gelykelyk het geheele lichaam van de baarmoeder getrokken, cn daarom wordt de moerkoek door de vermeerdering van aangeraakte oppervlaktens met losgelaten. In dit geval moet het lichaam van de moerkoek met een vinger doorboort worden, en dan met dezelve voor- st'gtig rondtom te leyden ,de moerkoek van de baarmoeder als afpellen ofte ftropen. Dog hoe de navelftreng nader aan den omtrek van de moerkoek geplaarft is, hoe ligter dezelve , indien alles wel is , van des baarmoeders bodem kan afgefcheyden worden, ’t Is nochtans gebeurt, dat ik den navelftreng naby genoeg aan den omtrek ingeplant vondt maar dat de moerkoek , fchoon zulks zelden gebeurt , zo onbeweeglvk aan de lyfmoeder vaft zat, dat, indien ik dezelve met gewelt had willen af halen, de baarmoeder geheel omgekeert buyten de fchede eer zou oe- volgt hebben, als dat de moerkoek de baarmoeder zou hebben verlaten • echter vernam ik, dat de moerkoek, die waarlyk zo vaft aan de baar- moeder gegroeyt was, binnen weynig uuren, alleen door de werking en perftlng van de natuur uytgedreven wierdt* Maar in tegendeel heb ik gezien , dat de kraamvrouwen, wien in zodanig geval, de moerkoek met groot gewelt uytgehaalt zynde , de baarmoeder zelfs omgekeert uyt den ly ve was getrokken , geftorven zyn , zo gaauw als ze in haar bedt gelegc waren. Voor welken fchrikkelyken uytflag geen vrees zou zyn AANTEKENINGEN. 1031 geweeft, zo men meer met gedult een zagter fcheyding aan de natuur hadt overgegeven. Ik herhaal ’t nog eens, in de baarmoeder kan een doode vrugc zonder grootc fchade van de moeder lang opgehouden wor- den. Bleek dit niet zeer klaarblykelyk in ’t lichaam van een koe, wel- ker gefchiedenis ik hebbe befchreven ? de behoorlyke tydt van ’t kalven . volgen’t voorfchrift der natuur, was in de Maandt van Maart, in’tjaar 1717. in plaats van dat, wierdc ze ziek, dog wedergezontj in Novem- ber daar aan volgende wierdt ze geflagt, en de eygenaars van dezelve verheugden zich over de welgefteltheydt en vettigheydt van’t lichaam -y ondertuflehen vondt men in deze gellagte koe een welgeftelt kalf3, ’t welk ik geopent, en tot een gedagtenis , deszelfs milt en herftenen toebereydt hebbe, zynde de bloedt vaten van deze deelen door my opge- vult , dewelke , fchoon zeer teer , nog niet verrot waren. Mogelyk vraagt gy, hoe ik weete, dat dit kalf een halt jaar lang by de moeder doodt gebleven is ? zeekcrlyk weten dit de koehouders naauwkeurig. Maar wat hoeft men voorbeelden uyt het lichaam der heeften by te bren- gen ? gebreken ons waarnemingen van vrouwen , welke dc doode licha- men van vrugten zeer vecle Maanden gedragen hebben ? Waarlyk ik fchryve deze dingen met dien toeleg niet, als of ik de Vroedvrouwen wilde vermanen , deze zaak zorgelooftyk te hande- len. ’tZy ’er verre van daan I Men moet altydt de nageboorte af halen , zo ’t maar met behoudenis van ’t leven van de kraamvrouw kan gdchie- den. Nogtans fchreeuwt de geheele meenigte van vrouwen , die by de haring tegenwoordig zyn , dat de kraamvrouw, wanneer de nageboorte byblyft, om ’t leven gebragt wort. Dit groot en zwaarwigfig vooroor- deel zit zo vaft in haar gemoederen geprent , dat ze niet eens toelaten y. dat de zaak gefchiede , gelyk de leer van de konft , en behoudenis van de moeder vereyfehen. Wat zal men hier in doen ? hoe kan een 20 lang ingewortelde inbeelding uytgeroeyt worden ? De zeer beroemds Infpec- tores Collegii Medici , de Vicq en Crommeftyn oordeelden al voor veele jaren met ernft deze zaak , en veele diergelyke andere zaken meer van zo veel belang, datze verplicht meenden te zyn, dezelve aan dè Ed: Groot Achtbare Heeren Burgermeefteren van Amfterdam re verhalen, op dat door haar Ed: gezag een middel gevonden wierdc, om deze qua- de vooroordeelen weg te nemen : ook hebben die zeer wyze Heeren Burgermeefteren , en de aangepreze Geneesheeren hier in niet ftil geze. ten, tot dat ’er iemandt geftelt wierdt , die in deze zaken ervaren zyn- de, volgens de ware reden van de konft voorzigtig zou konnen oordee- kn vart ’t gene , ’t welk daar in voorvalt 5 ca cm dat men veel fchade ONTBEET-GENEES* EN HEELKUNDIGE door de vaftgeftclde vooroordelen leydde, daarom was ’er een verbetering uyc een openbaar gezagh van noden. Derhalvcn hebbenze my belaft, dat ik deze bediening zoude aannemen , menende, dat zulks een Hooghleeraar in de oncleetkunde, welkers bediening ik toen waarnam, ’t befte pafte: Waarom ze bevolen hebben, dat alle de ftads vroedtvrouwen alle maan- den eens gedwonge waren te komen , alwaar zy my hoorden lezen van alle die dingen, welke mogelyk onder ’t baren kondevoorvallen, welke zaken dan waargenome moece worden, en welke men door eenbyzonde- re konft moet te hulp konten: dat ik ook menigmaal in ’t dode lichaam van een vrouw in haar tegenwoordigheydt alle die vrouwelyke delen zou vertonen, waar van een vroedtvrouw kennis hebben moet, met te gelyk uyc te leggen, welke beledigingen mogelyk in ider deel voorval- len kunnen, en haar aldus vermanende, en wapenende tegen vooroordee- lerr. Dit aangevaart hebbende, heb ik zelfs my ook tot het oeffenen van ’t vroedtmeefters-Ampt begeven, om de vrouwen in een zwaaren arbeydt zittende te vcrloffcn, ’t welk ik daar na met vlyt vier volkome Jaren lang heb aangehouden : Ik oordeelde in der daadr, dat hetmy onmogelyk zyn zou, met een gelukkigen uytilag te onderwyzende heylzaamfte der konften, indien ik maar alleen door befpiegeling kennende, de handt nooyc aan ’c werk geflagen hebbende, ondernomen hadde voor te fchry- ven en tc onderwyzen, wat ’er gedaan moeft worden : Ik mene , dat decze myne reden niet ongegronde is* om dat niemant, die ervaren is in de ontleding der vrouwelyke delen buyten de bezwangering, engeftelt- heyde van ’c baren, ooyt geloven zal, hoe groot een verandering van alle omftandigheden, en wat een verfchillende gedaante in deze is : nogte yraandc zal of door redenkaveling of door de fynfte gilling, ooyt kon- ne nagaan , veel min andere onderwyzen, die dingen, welke hy op dien tyde in ’t vrouwelyke lichaam zal vinden. Maar toen de Heren Burger- meefteren, en de infpc&ores Collegii Medici begrepen, hoe veel gevaar in deze dingen was, hebbenze teffens belaft, dat alle die vrouwen, dewel- ke in deze ftadc de kraamkunde oeftende zich in ’t collegie tegenwoor- dig zoude laten vinden, en een nieuw examen ondergaan * dat die gene, dewelke in ’c antwoorden bequaam gevonden wierden, zoude toegelaten worden, maar dat alle die de vereyfchte gaven niet hadden, uyc deze edele konft zoude verwezen worden, ’t Is niet te geloven, hoe groote onwetenheyde, welke beuzelingen , en hoe vele dwalingen ’er toen te voorfchyn gekomen zyn, in die genen, dewelke de konft lang geoeffent hebben ! wat wonders, zy hadden ’t van die geleerc, welke even onbe- dreven, ca onwerende waren! Wilt gy , dat ik uyt ontallyke enige A A N T E KEN INGE N. weynige dwalingen optelle, welke door een diepe onkunde ingeflopen, en die nu door deze hulpmiddelen zodanig verbetertzyn, dat'erinonze ftadt niets meer van overig is ? Gylieden zult niet alleen belachlyke, maar fchadelyke, en gevaarlyke misgrepen zien. Wie zou denken , dat het hadt konne gefchieden, eer ik deze onderwyzingen aangevaart had- de, dat ik op enen dag gehaalc ben ge wee ft by twee vrouwen , waarvan zy verzekerden, dat haar een wanfchepzel uyt het lichaam hing, nadat het landt en de nageboorte atgehaalt waren? maar wat bevondc ik? ó gruuwel daad! de baarmoeder zells door de Ichede uyfgetrokken, hong omgekeert buyten ’t lichaam. Aanitonts heb ik ze bmnegebragc , en de deyen digt by malkanderen gevoegt hebbende, heb ik de vrouw te bedde gelegt, en is gelukkig genezen. Maar de andere is door fchult van deze fchandelyke dwaling geitorven: want de baarmoeder, -op dezelfde ma- nier aangedaan zynde, hadt zolang buyten ’t lichaam gehangen, dat ze nu verhardt was, en daarom konde ik haar door enige konft met binne brengen. Deze verharding komt zeer fchielyk, wanneer de aldus omge- keerde baarmoeders met gewelt uytgehaak zyn. Laat het verhaalde ver- geleken worde met dat gene , ’t welk ik al over lang over deze zaken in myne gedrukte aanmerkingen gezegt hebbe. Indien my op eenen dag twee zodanige gevallen zyn voorgekomen , Jaac ik ider een oordelen , hoe menigmaal dit gebeurt zal zyn op andere tyden , wanneerze die fchandelyke dwaling hebben verborgen gehouden, tcrwyl ondertuflehen, den aardt van de quaal onbekent zynde , de ellendige vrouwen hebben moeten fterven. Maar nu grotelyks verheugt, betuyg ik opentlyk, dat dit gebrek naauwlyks daar na eens meer overgekomen is, na dat ik de vroedtvrouwen naaiiwkeuriglyk deze dwaling onderwezen , en haar daar over gewaarfchouwt hadde. Dog weet Lezer, dat dit gebrek ook zomtydts gefehiede, zonder enige fchuldt van de V roet vrouw * Indien ik ’t niet ondervonde hadt, ik beken, ik zou ’t zelfs niet geloven. Ik verlofte op zekeren tydt een barende vrouw van ’t kindt; als ’t zelve nu uyt s’moe- ders lichaam gehaalt was, volgde de moerkoek met de vliezen zeer ge- makkelyk, zonder enig of ’c mmfle gewelt in ’t werk geftelt re hebben , oaderruffehen komt met gewclc in minder, als een ogenblik, van zelfs de omgekeerde baarmoeder uyrfchieten} aanftonts voelde ik , wat 'er was ik bragt het op zyn plaats, en heb de kraamvrouw met de knien by mal- kanderen gevoegt te bedde laten leggen. Hier door heb ik gelcert, dat men de vroedtvrouw zo hgryaardig nier moet fc laftè leggen, ’t gene door een gebrek der delen en de fchult van de natuur gebeuren kan, alleenlyk wil ik dit voor alles vermanen, dat de baarmoeder ten tyde van ’c im- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE zinken , of zulks gebeurt door een gebrek van de natuur, of van de hanc, ten eerften in haar behoorlyke plaats herftelt wordt, en dat op een zeer zachte wyze, te gelyk raadt gegeven hebbende van haar zelfs ftil te houden en te ruften. De voornaamfte oorzaak van deze quaal beftaat in die geweldigen arbeydt na de baring, van de kraamvrouw zelfs aan- gewent, om de baarmoeder na ft baren te ontiaften. Dit gebrek óver- komt ook menigmaal de koeyen 3 om ’t welke te genezen de koemeefters een belachlyk , en zo ft my dunkt, een vreemde hulpmiddel aanwenden , namentlyk, zy doorboren de huydt met een tweetandige vork. Wat een menigvuldige geroep is ’er voor dezen geweeft van de inge- beelde wanjchepzels die zy met een verdichte naam ook zuygers noem- den , zeggende, dat deze levendig uyt het lichaam der barende vrouwen komende, door de kamer heen zwerven, na de fchamclheydt der byzit- tende vrouwen toe lopen, daar door in ft lichaam dringen, en zich aldaar verfchuylen? van welk plomp verdichtzel gy de oorzaak niet vinden zult, ten ware in de herftenen van oude raaskallende wyven! Dikmaals heeft het my gefmert, als ik hoorde, dat de ontfchuldige vroedtvrouwen geoordeelt wierden aan een fchandelyker misdaadt fchul- dig te zyn, als raenfchenmoordc, wanneer by geval door een zwaren ar- beydt de huydt van de \_ferinaum\ bilnaadtisgefcheurt: Overweeg eens, hoe dun de hyydt hier ter plaatze is, hoe dik en grof menigmaal de kin- deren zyn, en hoe naauw dikwils de .opening van den weg ! zo zult ge uw niet verwonderen, dat dit gebrek meermalen voorvalt, als men wel weet. Maar de moeders, wien dit in de eerfte kraam óverkomt, bedek- ken deze quaal wel. Op zekeren tydt wierdt ftr heyliglyk die belachlyke gewoonte gehou- den, dat de kraamvrouw aanftonts na de baring met een zeer geweldige perJJJng dronk, met te gelyk den naam van de Heyhge drie-eenïgheydt aan te roepen. Wie heelt zulks ooyt gedroomt ? ten zy ze mogelyk al- dus arbeydt willen maken, om de baarmoeder uyt te zuyveren. Hoe light gebeurt het, en hoe menigmaal, dat ’er, het kindc nu geboren zynde, vliezen van de fchamelheydt afhangen ? echter gaf men daar de fchult van aan de ontfchuldige vroedtvrouw, Hoe ichadelyk is die dwaling, op dat ik niet meer zegge, wanneer een kraamvrouw belaft wordt, op de eene zyde altydt te leggen ,en voor den negenden dag zich daar geen vinger breedt van daan te begeven ? Maar dikmaals verbiedt de vroedtvrouw , wreeder als de beul , ge- heel en al den drank aan de barende vrouw , die ondertuflehen hygen- de, brandende,, en fmere lydende, droger als een puymfteen wort, waar AANTEKE N I N G E k van daan oneyndige qualen voortkomen: om welke wreedtheydt te oef- fenen , zy tot reden geven , maar zeer ongerymt en onwetendt, dat an- derzints de waterblaas re veel opzwellende aan den uyttogr van devrugc een beletzel geeft. Wat kan *er dwazer bedagt worden, als deze ongegron- de oorzaaksreden ? Wat quaats hebt gy niet te vrezen , tervvyl de bnyk van de kraam- vrouw aanilonts na ’t baren met banden zodanig wordt toegebond.cn, dat ’er nog ademhaling, nog by na enige omloop van ’t blocc gefchic- den kan ? Ik oordeel, dat ’er enige fluyting van noden is, om de neer- geflase, en al te lofle vaten enigermaten te verfterken , onderfleunen, en vaft te maken, op dat ze niet byna al ’t bloet van ’t lichaam entfan- gen, en met ’t zelve op deze wyze van de herflenen te ontrekken zeer quade toevallen veroorzaken : maar men moet de Jluytbant zodanig vaft niet toehalen, dat de levensbedieningen daar door verflikt werden. Maar wat oordeeltge ook van die verkeerde manier van doen ; wanneer ze het kint nu te waerelt gekomen zynde, dog zwak, en fiaauw, door een zilvere pyp wint in den aars inblazen ? en te gelyk den naveljireng drukken, om, met het bloedt daar in zittende uyt te melken , ’t zelve in ’t lichaam van ’t kint voort te floten ? Toen was ’t ook overal in ge.- bruyk, de moer koek op gloeyende kolen te leggen , om het bloedt aldus warm gemaakt uyt de moerkoek daar na in ’t lichaam over te brengen 3 en ’t leven aan ’t half dode kint wederom op te wekken. Weg beuzè- lingen! een van de verfchte en grootfle uyens fnyddenze midden door, en bragtenze onder den neus van het zeer tedere wigt, om zyn geeflen daar door te verquikken 1 Welke fcharpe reuk zelfs geen bejaart menfeh verdragen kan * Ik fla toe, dat men een klcyn flukje gcbruykr, maar ik verbiede zodanige dingen, die niets helpen, maar ’t ellendige kint py- nigen. Wat is ’er vreeflelyker , wat heeft ’er meer quaats gedaan , als die quade gewoonte over al onder de vroedtvrouwen gebruykelyk , wan- neerze de vinger in den aars van de barende vrouwen op V allerdiepfte Jleken, om in een zwaare haring de vrugt uyt te lokken ? Welke kneu- zingen , ontftekingen 5 frikkingen 3 aambeyen , cn verirervjngen heb ik daardoor wel in die delen gezien! ó Vroedtvrouwen! ik vermane UI, op dat de vrouwen aan UI. zorg bevolen door te veel te ver h aap en geen dode vrugten baren, leydt dog, dat de natuur haar eyge en veylige wet- ten volgt. ’t Is gaauw genoegd zo V maar wel genoeg is-y zo ras gyl. bevindt, dat UI. in enig geval raadt, cn hulp ontbreekt, draagt zelfs ZOrg, dat 'er dan een welgeoeffent meeftcr bygehaalt wordt, daar door ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE zult gy lieden eer behalen, en geen de minde fchade lyden : dewyl dc barende vrouwen met groter vertrouwentheyde UI. om hulp zullen roe- pen , hoe minder zy zien , datze door UI. gierigheydt, verzuym, en trotsheydt verloren gaan. Maar ’t was ook een vuyle ,-fchandelyke, en fchadelyke gewoonte, datze in verfch gehore kinderen het gehele hooft met een rottige , wal- chelyke, J 1 inkende, afjchuwelyke , Jchobbagtige korft dekten , die dik- raaals dikker als een ftroohalm het gehele hooft bcllocg. Als men vroeg, waarom ze zulks deden , gavenze my tot antwoort, om ’t hooft te ver- warmen. Wanneer ik haar weder te gemoet voerde , dat de doorwaze- ming daar door belet , het hooft bedorven wierdt, en verrottedc, dat het beter was een zuyvere warmte te verfchaflfcn , en te bewaren met wol- le doeken, derfden zy in ’t eerft dezen raadt naauwlyks volgen. Opentlyk heb ik uytgeroepen, dat men de zeer verderffelyke dwa- ling verbeteren moeft, wanneer de jong gehore kinderen met de armen en voeten hy malkander en gedrukt , zoo naauw ge zwagtelt “wierden , dat ze geen van hare ledematen in ’t minfte bewegen konden j maar laaten ze regt uytgcfpreyt als een ftaak leggen, zonder enige buyging der ge- wrigten. Hadt met de voorzigtigen natuur haar in warm water gedom- peltj op dat ’er niets hardts haar drukken, en hare lichaamtjes naauw- lyks iets zou konnen aanraken ? Was ’t in de baarmoeder niet alles zoda- nig gefchikt, dat het kint zeer vry en onbelemmert dobberende in een laauw beweeglyk en zagt vogt, na zyn behagen alle zyne ledematen cn gewrigten zou konnen bewegen ? Was alles daar mee wel, en met een behoorlyke evenredigheydt gefchapcn, vergroot, en uytgefpannen? zyn daar wel ooyt een bultige rug, een opgeheven borft, verdraayde en kromme beenderen? Derhalven waarom bindt gy , onwetende vrouw, zonder enige konft, zonder enige kennis, ja zonder enig inzicht, het vry en onbelemmert gehore kindt, met banden, en windtzels ? moeft u geheel Afia, Africa en America niet anders gelecrt hebben, alwaar de jong geborene in loile doeken gewonden aan de wysheydt van de na~ tuur alleen overgegeven worden , die alleen alles wel fchiktr Voor- waar de lichamen dier menfehen groeyen daar zeer wel. Ik hebbe nooyc gewilt, dat myne kinderen zodanig gehandelt wierden, waarvan ’er nogtans geen een eenige wanfchapen-heydt der vafte delen gekregen heeft. Men behóórde ook die grouwelyke , en gantfehelyk tegen alle reden ftrydige manier tegen te gaan , op welke zy de tedere hoofden van jong gehore kinderen zodanig met vaft toegehaalde banden drukten , dat de beenderen , op dien tydt door de zagte naden nog bew7eeglyk, AANTEKE N I N G E N. gedrukt zynde, de herffeften, en al wat binnen het bekkeneel begre- pen is, ontroeren, waar van daan ftaapzugt, ftuypen, quade ge (lal- lens van ’r hooft, zotheydt, en zelfs de Doodt! Men mot ft de ver- dere volmaking van ’t in de baarmoeder wel gevormde hooft na de geboorte daar na aan de natuur bevelen , die alleen alles gelykelyk uyibreit. Maar hoe ongerymt is de reden, waar mede zy haar grove dwalingen bedekken! Als of ze op die-wyze maakten, dat het hooft, wel vaftgemaakr, door wel hardt te worden toegefloten wierdt ! Zie de Jongens eens aan onder een heete lugtftreck geboren , die bloots- hooft gaan, nergens zult ge beter gefchapene bckkeneelen vinden. To- nen die ellendige kindertjes niet zelfs, wat de natuur haar door een [;«- (iiniïui\ ingevisg beveelt : waariyk, wanneerze zo qualyk zyn gehan- delt, bewegen en vryvenze de tedere hoofden zolang , tot daczeopetn andere wyze gefchikt worden. Laat by deze gelegentheydt ook onder de ydele Leringen gerekent worden die onnodige vrees, als of de Meer keek altydt met de groot ff e haaft aanftonts afgehaalt moeft worden, om dat , zo men maar enige ogenblikken vertoeft, de baarmoeder ten eer ft e haar binnen ft e ment zo- danig toetrekt) dat 'er zelfs geen vinger kan ingebragt worden : zeker- ]yk alle, die dit werk bygewoont hebben zodanig, dat ze met aandagt alles wel hebben overwogen , weten, dat deze dingen onwaar zyn De baarmoeder van een menfeh , van ’c landt verloft zynde, heeft geen mondt, maar ftaac wydt open, als een klok, en befteet altydt vele da- gen , eerze wederom begint tot haar vorige gedaante over te gaan, welke in ’t onderfte gedeelte een toegeilote mont verheelt Daarom ver- maneik wederom, dat die ydele vrees UI. niet bevange, opdat gy door een blinde haaft niet in dwalingen vervalt, die zo menigmaal voorde kraamvrouwen verderflyk geweeft zyn. Gemeerd yk zeggenze , dat km altydt maar een moer koek in de baar- moeder gevonden wordt, fchcon "er tweelingen, ofte meer kinderen ge- boren worden ; dat dit niet altydt waarachtig is, heb ik zelfs bevonde: want het gebeurt menigmaal, dat het eerfc komende kint te gelyk met Zich medebrengt zyn vliezen en moerkoek 3 ’c welk niet zou konne ge- fchieden , indien ze beyde maar een moerkoek gehadt hadden. In ’t voor- gaande jaar belafte ik, dat men my verfcheyde moerkoeken van tweelin- gen brengen zou, op dat ik verzekert konde zyn, wat "er van deze zaak was, Derhalven alles met de grootfte zorgvuldigheydt onderzogt heb- bende, heb ik in der daadt bevonde, dat yder vrugt zomtydts een moer- koek hadde, en dat zomtydts een moerkoek alleen tot beyde de vrugten ONTLEET- GENEES-EN HEELKUNDIGE gedtent hadde: en op dat ik dit zeer klaar aan yder zou konne vertoners, heb ik deze verfchydenheden in een vogt bevogr: Ook heb ik ’er een roebereyde, waar m twee moerkoeken aan malkanderen fchynen gegroeyt te zyn ; de bloedtvaten lopen verwart door malkanderen heen, dog voor een kleyne tufichenwTydte, niet groter, als de dikte vaneenduym: hier üyr oordele ik te konne gefchieden, dat, ren tyde van de baring, het etrite kindt zyn moerkoek met zich neemt, blyvende de andere "moer- koek nog zo lang aan de baarmoeder valt zitten, tot dat hetanderekint ook geboren is. Maar wat oordeelt gy van ’c maakzel van de moerkoeks ftagader ? ’c zelve is aan weynige regt bekent. GewifTelyk is het vliezige maakzel van deze üagader m de moerkoek zodanig dun , dat het fchynt te zyn een watervat ten enemaal zonder klapvliezen. Hoedanig de t’zamenfiel- ling van deze byzondere flagader hier ter plaatze is , zal ik niet ligt zeg- gen , maar de gene, die fcharper zien ais ik, ftel ik’t voor, om te on- derzoeken. Het dunne vlies, ’t welk de moerkoek omringt, daar ’t na de baar- moeder ziet, is een verlenging van ’t vlies chonon , gelyk ik voor heen in myn vyfde ontleedrkundig cabinet gefchreven hebbe; dit hebbe ikge- zien op veie plaatzen in een /ieenagtige natuur verandert ; alwaar dit voorvalt, blykt het van ’t zelfs klaar, dat deze kinderen den overvloede van ’t vcetzel, moetende van de moeder verfchaft worden, onttrok- ken wort. Maar ’t gaat ’s menfchen verfianc te boven, indien ’eruyt het lichaam van de moerkoek een geheel [crus] been afhangt 5 dit is in de verzame- ling van den Keyzer der Ruilen zodanig te zien, als ik ’t met een fi- guur in myoe cabinetten afgetekent hebbe. Wie zal dog ooyt uytleggen volgens het rot nu toe aangenome ge- voelen aangaande de voortbrenging van een menfeh , hoe twee kinderen met het benige gedeelte volkomen aan malkander en gegroeyt zyn , hoe zy, die aldus aan malkanderen gegroeyt waren , door de engrens van ’t bek- ken konde dóórtrekken in de geboorte ? echter hebben wy niet alleen , twee meysjes dusdanig aan malkanderen gewafien , en nu al agt Jaren oudt zynde, gezien, terwylze deze republiek door vertoont wierden: Maar ik zelfs hebbe twee volkome aan malkanderen gegroeyde kinderen, zynde een baring van agt maanden, dewelke ik gebalfemt hebbe, enten mynen hayze beware, op die voorwaarde, dat het de Ouders vryfiaat, zo dikwyls als ’t haar behaagt, dezelve met hare vrienden te korne zien. De Vader, wiens naam was lan kina, is nu al overleden; de Moeder, AANTEKE N I N G E N. IVoenetnan genaamt, is nog in leven , en 20 ze voormy ilcrft, dan zul- len ze my in eygendom toebehoren. Hoe menigmaal ik deze zaken be- fpiegele, (la ik waarlyk verftdt, en kan niet begrypcn, hoe \ wezen kan, dat ’er door zo een naauwe weg zo een grote klomp 5 en van zo een ongelyke oppervlakte, kan doortrekken. Zekcrlyk (chynen my de {o (ja ijchif\ heupe of zitbeënderen nootzakelyk cmgzmts van mal ka ade- ren te moeren wyken, om de ruymte groter te maken; Gelyk die gene, die te regt hebben aangemerkt een wonderbaarlyke en gantfeh byzondere uytpuyling van ’t fchaam en zitbeen in die barende vrouwen, dewelke met de grootile moeyelykheydt en zwaarfte ween de kinderen baren , begrypen, dat ’er een geheel andere gedaante van 't bekken is in een moeyelyken arbeydt, als in een natuurlyken (laat : daar en boven wykc het *['os coccygïs\ (laartbeen zelfs zo verre na buyten , dat het ten ene- maal ongelootlyic is, zo men zulks niet ondervonde hadc : daarom kla- genze dikmaals gehele Jaren over de pyn, die in deze delen overblyfe. Eyndelyk zal ’t niet ongevoeglyk wezen wegens de overeenkomft van dofte, alhier enige weynige by te voegen van den [anus ïwperjoratus] toegejloten aars. ’t Is lang genoeg bekent ge weeft, dat ’er dikmaals kin- deren geboren worden, aan deeze quaal onderhevig. Nogtans weet ik niet, dat ’er ymandc dit aangemerkc heeft , ’c welk ik alhier verhalen zal. ’t Was in de maant van Auguftus van ’c jaar 1718. wanneer een Jongetje aan myn huys gebragt wierdt, in welkers lichaam geen gedaan- te van een aars verfcheen , maar een kleyn, rondt, hol, dun, vliezig zakje, hebbende de dikte omtrent van een fchryfpen, aan ’c kloorzakje yaftzittende ; deszelfs uyreinde was gefloten, en verder vol met drek of [lmeconium] eerde kindervuyligheydt; Op den vierden of vyfden dag brak dit baftaart darmpje van zelfs door, en ontlafte zich van den ge- melden drek, en een kleynen ryde daar na ftierfhet kmt: Ik twyffelc niet, of dit zakje is een baftaart endel darmpje ge wee ft: het was vol met oprechte kinderdrek , ’t welk altyde in het dikke gedarmte der kin- deren gevonde wordt : echter noeme ik ’t een baftaart endeldarmpje, om dat het de ware eygenlchappen van den endeldarm nicthadde: want het was zo dun, dat ’er de gemelde drek door heen fcheen, daar en bo- ven zeer ongelyk, dewyl ’t op de een£ plaats breder, op de andere plaats naauwer was: By deze ziekte zal ik een geval aanbalen, dat ik tweemaal aangemerkt hebbe: namentlyk, ik hebbe kinderen gezien, mcc eer gelloten aars geboren, in de welke de gehele endeldarm ontbrak. De Chirurgyn Tiet er /Idriaanze doorboorde ia het eene kindt de plaats, daar natuurlyker wyze de aars wezen moet, met een inftrument trocart genaamt, maar ?t was nu al byna de lengte van de kleynfte vinger inge- Itoken, eer ’c tot de gemelde plaats quam, daar de voornoemde vuylig- heydc gevonde wierdt, dog dit werk was vrugteloos. Want wat voor- deel zou de verwydering van de wont gedaan hebbe? gewiffelyk kon’er daar door geen darm groeven 3 die ’er ten enemaal ontbrak. Nog een verwydering kan ook enige nutrigheydt in menfchen doen, welkers Endeldarm in, zyne zelfftandigheydc zodanig verdikt, en in zya weg zodanig vernaauwt is , dat "er door deszelts engtens naauwlyks een 11:yiet of proefyzer zou konne doorgaan. Zo menigmaal alze afgaan moeiten, gebruykten zy de grootfte moeyte, en poging, om de vuylig- heden langzaam en zagt door deze naauwe weg uyt te drukken, daarna quam ’er dan een dun ftukje dreks, hebbende de dikte van een ftroohalm , uyt. Deze elendige quaal heb ik in het dode lichaam van een man vol- kome zodanig ook aangemerkt, als ik zo even befchreven hebbe. Maar indien ’t kint ter waerelt komt met een toebelloten aars, zodanig , dat het eynde van den endeldarm uytwendig met een vliesje is toegcfloren, wort het zeer light genezen, indien met een lancet wort doorgefneden, ende daar na de opening door'een ingeftoke lode pyp, of ook een wiek- je, wordt opengehouden. Tot een befluyt zal ’c niet ongeoorloft wezen, zomrnige zaken voor de ontleders hier nog by te voegen. Hoe is ’t te beklagen, dat de men- fchen niet willen toe (laan , dat ae dode lyken van hare verJtorvene vrien- den door er vare ontlederen en geneesher en voorden geopent. Inder daadt hier van hebben ze een af keer, niet anders , als ofze meenden , dat ’er na de doodt nog gevoelen van fmert in de lyken overig was. Andere denken, dat het fchandelyk is, dat de dode lichamen door ’c mes in Hukken gefneden worden. Zo dit geen zottigheyde is, wat is ’c dan ? Naaulyks Her ven de Vorlten, of Koningen in Europa, of men opent ze, en haalt ’er de ingewanden uyt, op dat der zelver lichamen en in- gewanden des te lightcr gebalfemt konne worden. Maar te gelyk hoe fchadelyk is deze mening ? Want wat zekers of waaragrigs hebben dc ervarenfte geneesheren van de ontaarding der binnenfte ingewanden in yder ziekte? cy lieve, wat wetenze van de naafte oorzaak des doots m de ziek te ns ? Wat wetenze dog duydeiyk van de inwendige aangedane en beledigde delen’? Wat van de zitplaats van by na yder inwendig ge- brek r Hoe zal ymant regt oordelen van de j indicata\ aangewysde hulp- middelen in yder ziekte, en de vereyfchtens tot de genezing? zo niet eer ft naauwkeung befchreven is ge weeft het verhaal van die dingen, dewelke aan de zinnen gebleken zyn m ’c dode lichaam van een menfeh. ONT LEET-GEN EES- EN HEELKUNDIGE aantekeningen. wiens ziekte toen hy nog in leven was, vlytig en naauwkeurig de ge- neesheer befchreven hadt, die den lyder voorzigriglyk behandelt, en al- les aangemerkt hadt. Waarlyk zo ’er ergens een veylige en zekere weg is, is ’t deze, waar door men cyndelyk gelegentheydt heeft om tot dc ware kennis van yder ziekte en genezing te komen j en wat zekerheydten vaftigheydc wy hedendaags in de geneeskonft hebben, daar van komt in der daadt alleen de lof toe aan de Ontlederen. Met welke duyfterhcden bezet, zouden wy over al in de konft wankelen, ten waren ’er geweeft waren mannen door verftant, konft, fchranderheydt, en naarftigheydt uytmuntende, die de zwaarften arbeydt niet gevreeft hebbende, zich zelfs tot gebruyk van de waarheydt uyt dc duyfternis geredt, en andere met een zeer mildadige bekentmaking van hare vindingen hebben verpligt. Ondertuïïchen heeft de fchaarsheydt van dode lichamen te weeg ge- bragt, dat men genootzaakt is geweeft, tot de heeften zyn toevlugt te nemen, en die te openen, om daar uyt re leren , ’t gene men indemen- Ichen niet kondconderzoeken > hier door konde ’t niet anders gefchicden, ofze moeften op deze wyzc in zeer vele onvermydelyke dwalingen ver- vallen, dewyl ’t maakzel der delen van een menlch op veie plaatzen ver- fchilt van dat der heeften: daarom is ’t gefchiedc 5 dat de lang gekoe- fterde en ingewortelde dwalingen naderhanc zeer bezwaarlyk uytgeroeyt wierden. Zoude ook nog niet hedendaags die ongerymde inbeelding by- gebleven zyn, dat de baarmoeder altydt in de linker zyde geplaatft is in de vrouwen? en dat het daarom ten hoogften nodig is, dat de kraam- vrouw de eerde negen dagen na ’t kramen onverzetrelyk op de ene zyde leyde, op dat de baarmoeder des te bcquamer wederom haar natuurlyke plaats na ’t baren zoude krygen. Waar van daan komt het, dat de openbare Iloogleeraars in de genees- konft nog hedendaagfeh zeggen , dat het [pancreas Afelliï\ klterbedde van AJelhus onder de delen van ’t menfchelyke lichaam te rekenen is ? ’c zelve komt in de fchapen groot tevoren, nooyt heb ik in een raenfch iets diergelyks gevonden, fchoon ik ’t zelve zo menigmaal doorfnuffelt hebben. Nooyt zoudenze den eerden der dunne darmen in een menfeh den \_in- teftinum dnodenmn\ twaalfvmgerigen darm genaamt hebben, indien ze lichamen der menfehen genoeg hadde mogen fnyden: Maar ze zouden niogelyk beter, zekerlyk gevoeglyker, gezegt hebben, den [intejiinum dïgitale\ vingerigen darm, of den kortjien \jntejiinum rectum\ en- deldarm. Vele delen meer zyn om deze oorzaak alleen qualyk genaamt, om dat ONTLEET- GENEES- EN HEELKUNDIGE v de benaming van de heeften is gehaalc. Het verdichtzel van ft [rete mi* rahili] wonder net in ft hooft van een menfeh zou nooyt zo verfpreyc geweeft zyn, indien ’t niet in een kalfs en fchaapshooft zo in een gefcha- kelt, zo verwart, zo zichtbaar en in allen delerfwonderlyk was verfche- nea geweeft. Zo menigmaal, als- ik de vaten der herbenen door myn konft opgevalt befchouwe, bevinde ik in der daadt over al wonder netten , altydt om een en ft zelfde werk te doen gefchikt. Waarom dog her maak- zd van dit deeltje in een kalf zo verfchiUende is, is zeer bezwaarlik te zeggen. Öndertuftchen fteekt er een grote nuttigheydt in ft openen van heeften, indien ft maar alleen aangewent wordt tot een vergelykmg, en een lich- ter onderzoeking der overeenkomende en verfchiliige delen m ’c lichaam van een menfeh Maar nooyt is ’c geoorloft uyt de gevonde zaken in ’t lichaam van een beeft te bewyzen, dat ’er diergelyke in een menfeh ook plaats hebben, ten zy de gelykheydt door ware proeven aan een onder-* zoeker gebleeken is. Aldus is het naauwkeurig onderzoeken van grote heeften, namentlyk paarden, often , en walvxifen, van veel nuttigheydt; Ik zoude nooyt geweten hebben, dat de tepels der vrouwen met zo vele zeer gevoelige zenuwtepeltjes voorzien waren, ten ware dezelve in denr tepel van de mam van een walvifch , nier hare uytnemende grootte zich vertonende, my gelegenheydt gegeven hadden, om ze met een grote zorgvuldigheydt in ft lichaam van een vrouw te onderzoeken en te vinden. Maar wie zou geloven, dat het onderzoeken van lyken, die twintig, dertig, veertig en langer Jaaren m \ graft gelegen hebben , de genees- heren tot dieoft kan (trekken ? Jongeling zynde,, en zelfs een bemorft kleedt hebbende aangedaan, vergezelfchaptc sk de doodtgravers te mid- dernacht, op datze de graven voor my openen, en aldus gelegentheydt tot myne onderzoeking geven zoude. 1 oen ter tydt hebbe ik gezien, dat nog de haayren, nog nadelen na de doodt aangrocyden, wanneet ik gewaar wierdt in 't dode lichaam van een vrouw, dat.de gekruldehaayr- lokken nog zo vaft aan de pan van ’c hooft zaten, als in haar leven. De nagelen fchynen wel langer ais natuurlyk re wezen, maar ik zag wei, dat dit aan de uyrgedroogde en daarom meer ingekrompen top der vin» geren toe re fchryven was, voornamentiyk als de zieken in dien gehelen tydt, terwylze ziek zyn, hare nagelen van handen of voeten nooyt af- fnyden. Nadien die goede Malpighius ook wel aangemerkt heeft, dat de haayren en nagelen uyteyndens der zenuwen zyn , wie zal dan gelo- ven, dat deze, als ’t leven verloren is, nog aangroeyen? AAN TEKEN INGE N. By die gelegentheydt hebbe ik ook aangemerkr, dat het vet van een menfeh wel verandert wort, maar niet zodanig vergaat, gely- kerwys de andere delen van ’t lichaam: want het wort zo hardt als \_febum f. adeps~\ fmeer of ongel, en zodanig blyfe het : maar in de levendige heeft het altydt een wcekheydt en vloeybaarheydt by na als olie, zelfs omtrent de nieren, en andere plaatzen , alwaar men gemeenlyk ’t zelve hardt houdt. In een menfeh is 'er geen fmeer of ongel, afzonderlyk, en buyten ’c Vet, maar het vette vogt is over al het zelfde ; hier van daan ziet men des zomers in menfehen, die zich geweldig oefFenen, een vet- tig zweet voor dén dag komen , de doeken met een gele vettigheydt be- vlekkende , hier door fmelt des zomers het vet van een menfeh 3 in fleffen gedaan, gelyk °^e5 derhalven is 'er geen fmeer in ’t lichaam van een menfeh, ten zy lang na de doodt in 't lichaam voortgebragt; de zaak in zommige heeften anders geftelt zynde, heeft gelegentheydt tot deze dwa-* ling verfchaft. Ik hebbe toen ook gezien, dat zommige dode lichamen, met haar ge- daante een zwarte flyk verbeelden , dat andere hardt, droog, en inge- krompen waren, en zommige, dog zeer zeltzaam, in een gryscouleur- de ftof veranderden} Ja andere heb ik aangemerkt van de wormen door- knaagt, dog die alleen, dewelke zomers geftorven 5 en Van de vliegen3 hare eyeren daar op nederleggende, befchadigt waren: want deze on- dervondt ik vol van [aurelïae] jonge vliegjes, (die nog niet kon nen vlie- gen by zommige tonnetjes genaamt) voortkomende uyt ver ft orvene wor- men. Ik hebbe gezien, dat de begrave lyken van de wormen niet ver- teert worden, ten ware in de zo even verhaalde gevallen, fchoon ik van kintsbeen af tot nu toe verftaan hebbe, dat by na alle menfehen het tegendeel gevoelen. E Y N D E. 104+ ONTLEET-GENEES.EN HEELKUNDIGE ÜYTLEGGING DER FIGUREN De Eerfte PLAAT DE i. Fig. lett. A. vertoont voor een gedeelte een vlezig, enten dek pezig [tuk van ’t onder [te gedeelte van de dyc T afgefneden y en na bo- ven cmgebogen, op dat het maakzel der vaten kan gezien worden. B. Zeer kleyne Jlagadertjes met een wonderbare en in malkander ge- vlogte loop 9 door dit gehele deel verfpreydt, met een wafchagtige Jtoffe vervult sen daarom zeer roodt fchynende. C. *De binnenfie oppervlakte van den kniefchyf, die verciert wordt met bloedt vat en daar door verfpreyt 5 welke hier zeer net aan- gewezen worden. D. F)e banden, die het fcheenbeen met het onder [te gedeelte van *t dyebeen vajtmaken 3 door welke ontelbare bloedtvaten verfpreyt worden. E. TOe voor (te knobbels van V dyebeen , van den kniefchyf bevrydt. De 2. Fig betekent de dye en fcheenbeenderen, gelykze in ’t geval ran dien krombeen geftelt waren. A. Het onderfie gedeelte van V dyebeen, hebbende alhier een krom- migheydt, veel van een gezonde toefiant verfchillende. B "De kniefchyf. C. D)e uytwendige holligheydt van *t bevenfte gedeelte van V fcheen- been 5 die hier veel lager voorkomt , als de inwendige hollig- heydt E. D. Het bovenjle gedeelte van V fcheenheen. De 3. Fig. vertoont vier tonen van dc voet van een menlek 5 waar van de Opperhuydt en ’c netwyze lichaam van Malpighius zeer naauw- keurig en voorzigtig afgenomen zyn 3 dewelke ik daar na in myne vog- tigheydt ongefchonden en onverandert bewaart hebbe: maar wanneer de huydt aldus is ontbloot, komen ’er ontelbare huydt tepeltjes te voor- fchyn , indien men ’t voorwerp op ccn helderen dag door een vergroot- glas befchouwt > deze tepeltjes zyn zo overvloedig , dat de gehele op- :ïAB.i r 7. ad vtfa?n.ytal JVèerd . . Tak.TL. CVèerd ■ dof. zzj . AANTEKENINGEN. 1045 pervlakte van de huydt daar van vol is; ik heb ze in den groten toon laten afbeelden, hoewelze over al by duyzenden gevonden worden». De Tweede PLAAT. De 1. Fig. wyft aan een groot gedeelte van ’t binnenfte vlies van de waterblaas uyc een kraamvrouw, het welke uyt het lang ophouden van ’t water ontftoken, en met het vuur aangedaan was j daar na afgefchy- den zynde, is ’c blyven hangen in den pisweg, waar uyt het na 13 of 14 dagen met een tangetje is afgehaalt, en in ’t vervolg de Lydereffe herftelf. De 2. Fig. een gedeelte vin de herffenen van een kalf, een half Jaar in de baarmoeder van de koe, doodt zynde nagebleven. De 3. Fig. Het borftbeen te gelyk met de kraakbeenderen der Rib- bens, en tuffehenribbige fpieren, uyt de vrugt van een menfchj in deze is zo een grote menigte van bloedtvaten, dat alles zeerroodt voorkomt; nooyt hebbe ik een gelukkiger uytflag in myn konft gehadt. Ik nodi- ge alle tot getuygen , die deze delen met een vergrootglas gelieven te zien. De 4. Fig. verheelt twee ribbens uyt een vrugt genomen , te gelyk met de tuffehenribbige fpieren, insgelyks met een wondcrbaarlyk geluk toeberey dt. A. Beyde de ribbens. B. ‘De langdradige beenvezels in de ribbens van dien ouderdom, de- welke in een vclwajfender zodanig by malkander en gaan zitten, dat ze onzichtbaar worden. De Derde PLAAT. De 1. Fig. vertoont een groot gedeelte van ’t ongenaamde been, en het heyligbeen van ter zyde -9 welke beenderen nog met haar beenvlies bedekt worden. - . A. Het heylig been met het beenvlies, en bloedtvaten voorzien. B. Het ‘Darmbeen. C. Een grote zenuws lopende boven het hooft van V dyeheen na de dye. De i. Fig. een ftukje van ’t darmfcheyl , met ontelbare bloedtvaten 20 fyn, als fpinrag, die echter met een rode wafchagtige ftoffe ver- vult zyn. Rrrrrrs De ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE De 3. Fig. A. E)e pan van de heup uyt een Jongetje. B. cDe Jlagadertjes in Von derft e van de pan gevonden. C. He zenuwagtige kraakbenige handt, dewelke het hooft van V dyebeen met de holligheydt van de pan t*samenbindt, over al met bloedt vat en omrinzt. o D. Het hooft van V dyebeen, De 4. Fig. een doosje gemaakt uyt den nugteren darm van een jonge, waar in een (luk van den kartel en omgewonden darm begrepen is, vol van zo genaamde kliertjes, en bloetyaten. A. Het doosje. B. Een fuk van den blinden darm♦ C. Een ftuk van den omgewonden darm. D. Het wormwyze uytfteekzef met zyn alzo genaamde kliertjes, De 5. Fig. een kleyn fchcpzeltje van een menlek, met het eerfte be- ginzel van den navelftrcng, hangende in een vogt; het vertoont klaar bly- kelyk , dat het gemelde eerfte beginzel dikker is , als het Ichepzeltje zelfs; in ’t zelfde ziet men nog neus, nog mont, nog ogen, maar een ruwe en verwarde klomp. A. Het eerfte beginzel van den navelftrcng. B. Het liehaamtje van V fchepzeltje. C. es zelfs hooft je. Tab. in. ZWèerd. jTaf.jzï ■ HET DERDE TIENTAL Van Ontleet-Gcnees» en Heelkundige AANTEKENINGEN, VAN FREDRIK RUYSCH Mech Doßor m Profejfor > enz. Waar in vericheyde aanmerkens waardige staken ver- meit worden. Met Kopert Platen* AAN DEN ZEER AANZIENËLYKEN HEER, EN MEESTER JAN TRIP, HEERE van BERKENRODE, BURGERMEESTER EN RAADT VAN AMSTERDAM, BEWINTHEBBER VAN DE OOST-INDISCHE MAATSCHAPPY, AFGEZONDENE TOT DE KERKELYKE ZAKEN, OPZIENDER VAN ’T GEMENE KRYGSTUYGHUYS, EN VAN DEN KRUYDT TUYN, enz. enz. enz. AVORT DIT BOEK ZEER ONDERDANIG OPGEDRAGEN DOOR FREDRIK RUYSCH. DEN GOETGUNSTIGEN LEE Z E R WELV AART! AL wie zich aan ’t openbaar bloot ftelt, moet nootzakelyk alderley oordeelen van menfchen beproeven , dewyl een yder na zyn bevatting de zaak voor ’t oog van alle blootge- ftelt, of zal goetkeuren , of verwyzen. Want het gemeene Ipreekwoort is waaragtig, dat alle zaken twee hantvatten heb- ben, Wat my aangaat, zullende dat gene, ’t welk ik tot nut van ’t menfchelyk gedacht na een langen arbeydt en menigvul- dige waarnemingen op’t papier geftelt hebbe, in ’t licht bren- gen , heb ik geen reden , om wat beters te hopen , nog zeer wel gedenkende aan’t gene , ’twelk al voor vele Jaren eenige menfchen door nydigheydt vervoert , of door eygenliefde, of vooroordeelen verblint , tegen my ondernomen hebben, tot dat ze eyndelyk door kracht van waarheydt overtuygt zynde, my de overwinning hebben gegeven. Zekerlyk is alles, wat met waarfchynelyke redeneringen, ja zelfs van zeer verftandi- ge menfchen ter nedergeftelt, en aan onervarene is wysgemaakt, terftcnt vervallen, zo haaft de ondervindinggeleertheeft, dat men lang te vergeeffch getwift: heeft over zaken , die de na- tuur niet erkende. Die zelfde getrouwe leermeeftereffe, de ondervinding, heeft myn zaak, die by vele fcheen flecht te ftaan, zo veel Jaren dapperlyk bepleyt 5 die zelfde ondervinding, zeg ik, ftryt nu ook nog voor my, en roept tot die gene, die niet willen horen, komt en ziet. Want dit is de kracht van de waarheydt, dat ze zelfs de on- willige tot toehemming overhaalt , alwaar geen plaats van twyffelen overgelaten, maar een hoffe verfchaft wort, om over al Godts wonderwerken te pryzen , tot zyn eeuwige heerlyk- heydt. Ik zal U met veel woorden niet ophouden Leezer; want het luh my niet te voren verhaalde zaken te herhalen , of die by te brengen, welke van anderen hier over gefchreven en verhandelt zyn ; Ik vergenoege my alleen met te maken , dat gy verhaat, ’t gene ik nu te zeggen hebbe. Onder anderen , dat wy U opofferen, breng ik een ontleding van een peer te voorfchyn. Zo ik zulks in een lever of men- fche milt gedaan hadde , zou ’t de naam van [excarnatio] een ontvleziging verdienen. Maar laat ik ’t nu het geraamte van een peer noemen, als ik gewoon ben uyt bladeren en heehers te maken 5 welk gezicht vele niet onaangenaam is geweeh. Gy zult verder zien, wat ik in der zelver belchryving hebbe aan- gemerkt. Hier by heb ik figuren gevoegt', waar mede aange- toont wort, dat de vaten der vruchten, welkers [nucleus] pitje met een heen bedekt is, gelyk pruymen, perfiken, en andere voor ’t grootfte gedeelte voort komen uyt de henen, alhoewel niet alle op een en dezelfde wyze. In’t Cabinet vanWormius hebbe ik een onvolmaakte afbeel- ding van een gedeelte van ’t geraamte van de Opuntiagezien, over ’t welk toen ter tydt de Geleerden zich ook zeer verwondert, en daar van in hare Schriften gewach gemaakt hebben. Maar ik zal, zo ’t God behaagt, den gehelen heefter , die ik tot een geraam- te gebragt hebbe, laten afbeelden , waar in vele aanmerkens- waardige zaken zullen voorkomen , en te gelyk byvoegen het geraamte van de bladeren van den Eykenboom, die, als’t moes weggenomen is , de gedaante van uyt garen gebreyde netjes vertonen zullen. Vaar wel, en gebruyk dit met my. lOf* ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE H E X DERDE TIENTAL Der Ontleet-Genees- en Heelkundige AANTEKENINGEN. Adien ik op nieuws eenige zaken} volgens myn oordeel, nut- voor Oeffenaren der Genees-en voornamentlyk Ontleet- kunde, aangemerkc hebbe, brenge ik dezelve wederom in ’t Jicht } doch, ik bidde U, Lezer, verfchoon my, indien ik hier en daar dingen verbale, die ik mogelyk te voren al befchreven heb- be j echter zult gy in deze herhaling altydt iets nieuws of meer verbe- tert vinden ; en neem ’t my ten beften , zo ik eenes ouden mans taal gebruyke; ik trachtc alleenlyk dienft en voordeel te doen. Van een Papgezweï. Onder de verfcheyde gezwellen , daar de menfch dikmaals aan on- derworpen is, vint men menigmaal een \_atheroma~\ papgezwel, welkers wonderbare aart naauwlyks van de Geneesheeren kan worden ver- ftaan : want 20 gy de ftoffe , die in haar eyge plaatzen befloten is, en dit gezwel uytmaakt, onderzoekt, gy zult in twyffel ftaan * wat naam gy 'er gevoeglyk aan geven zult; Om dat’er dikwils een dikke pap in begrepen is, hebben *c de Grieken, en niet ten onrecht, een papgezwel genaamr. Maar andere , ziende, dat deze vergaderde ftoffe in hagels» v/yze lichaamrjes veranderde, hebben daarom , de eerfte benaming ver- werpende , zulks genoemt een gezwel met een ftoffe, na de kuyt van vifch gelykende, opgevult. Dog wat naam zult gy uytdenken , zo 'er beentjes, of geheele beenderen van een verfcheyde figuur, ja zelfshaay- ren als menfehen haayr, ook tanden, oprechte kiezen, en een fchenkel van een kindt met drie toonen , hoedanig een de RuftirGhe Keyzer in zyn Cabinec waarlyk bezit, in gevonden worden ? Alle deze verhaalde aantekeningen. dingen heb ik menigmaal aldus bevonden , en ’t geheugt my , eens te hebben aangemerkt , dat ’er in dat gezwel een geheele rey met tanden was, en, ’t welk ongelooflyk fchynt, (’t is echter de waarheit) zulks was gevonden in ’t eyerneftje van een Vrouw: te Petcrsburg kan’t ge- zien worden, en een fraye afbeelding van deze wondedyke zaak vint men in myn eerfte Ontle et kundige Cabinet. Maar geheel anders, ongehoorder, en waarlyk ongelooflykcr zal ’t zyn 5 ’t geene ik in myn huys beware , en hier verhalen zal. In dc maag van een doodt menfeh wort ’er een papgezwel gevonden , binnen in ’t welke hangt een geheele hantvol haayren, gelyk de haayren van een menfeh daar by is een wanftallig ftuk beens, hebbende de grootte van een okkernoot; vier oprechte kiezen zitten ’er in, gelyk in ’t kaakbeen van een menfeh ; waar van ’er twee aan een gegroeit , en twee van mal- kanderen afgezondert zyn5 maar, ’t welke den aanfchonwer byzonder- lyk verftomt maakt, men ziet in de zelfde zak de voorde fchinkel van een kleyn Africaanfch Hartebeesje , zo dat ’er naauwlyks een ey meer na malkandere gelykent, uytgenomen, dat het klaauwtje hier in’t voetje niet geklooft is, gelyk men nogtans in dat Guineefche diertje ontmoet, maar ’t einde wort bedekt met een nagel , als de pink van een menfche hantj ja dat meer is, de oppervlakte van de huyt van deze fchenkel is voorzien met fyne hier en daar ftaande haayrtjes, gelykerwys zy gewoon zyn de hant van een menfeh te bezetten. Ik weete, dat zommige twyffelaars hier over , als een verdichtzel, zullen lachen * maar zy zullen ook moeren ophouden iets lichtvaardig- lyk te bepalen aangaande de niet genoeg uytgcvorfchte uytwerkingen der nature, ten ware zy door ’t zien zelfs wilde overtuygt worden. Deze zaak is in Ooft-Indien gefchiet, waar van daan dit papgezwel overge- zonden is aan den zeer Vermaarden en Beroemden Heer Caf parus Com- melin, Hooglceraar in de Kruydtkundc, Lidt van de Keyzerlyke Aca- mie in Duytfchlant, en mynen zeer ge-eerden Medebroeder, die my dat volgens zyne aangebore beleeitheit medegcdeclt heeft, te gelyk met het hantfchrifc van den zeer bequamen Hcelmeefler Cornelis Smit, van wieil zulks de Heer Commelin tot een gift ontfangen hadde. Ik hebbe dan dit voorwerp met dankbaarheit aangenomen, wel gezuyvert, cn voor alle gevaar van bederf befchermt zynde, een plaats in myn Cabinet ge- geven , ’t welk zo wel met ontleetkundige als natuurkundige zaken ry- kelyk tegenwoordig voorzien is, en waar aan ik dag en nagt, van dien tydt af, wanneer de vruchten myner werken in Ruflant overgebragt zyn, eeftadig gearbeit hebbe. ONTLEET- GENEES-EN HEELKUNDIGE Op dat de waarheit van deze gefchiedenis ten volle blyke, zyn de gefchreve verklaringen van alle, die byde opening van ’tdoodelichaam, en de uytwerking van dat gezwel geweeft zyn, uyt de plaats van ’t voor- val zelfs overgezonden, waar van ’t affchrift van woorc tot woort hier bygevocgt, aldus luydt. !Den iy* Auguflï van't Jaar 1716. is''er in V Gaflhuys, dat in Sa- marang is 3 gekomen eene Jacob Rubenj deze hadde een [apoftema] etter- gezwel twee dwerfehe vingeren breedt boven den navel, V welk door den opperheelmeefler geopent 5 en daar na dagelyks twee malen gezuy- vert zyn de ♦ yder reys twee oneen etters op lever de, tot den 2 Q).‘Decem- ber toe , wanneer hy eyndelyk ft'terf Ik hebbe met eygen handen het lyk geopent, en een verrotting in de lever gevonden : ‘Daar na de maag opengefneden zyn de was vol van een witte ftoffe, in welke een bon del- ke haayren gevonden wierdt ? hebbende na V drogen het gewicht van een loot behalven dat nog een fuk vleefch met been en kraakbeen 5 ge- lykende het vierde deel van een duyt: ’t zelve doorgejneden hebbende , bevonde ik daar in geronne bloet met een wateragtige foffe3 zo dat het f zamenge fielt was uyt been , kraakbeen , of vleefch , maar ttytwendig uyt een huyt, die hier en daar met haayrtjes bezet was. ‘Daar en bo- ven heb ik omtrent den boven[le mont van de maag gevonden, een fuk vleefch , aldaar vaf gegroeyt , omringt met nog rontom aan een ge- groeyt vleefch , hebbende in ’t puntige gedeelte drie bollen; aan beyde de zyden van deze bollen was een oprechte kies, volkomen als ceit menfche kies gegroeit, met drie andere tanden in ’t midden. In de holligheden was geen vleefch of been, maar een vlïefih, geronne bloet 5 met een gele waterige bloedigheit: een van de drie bollen was vervult met een as- gr aau we ft of Je 3 hebbende de gelykenis van tot een poeder gefloten oefter- fchelpen Deze kiezen beftonden uyt fraay, witagtig, vaf been, zo dat ze niet beter kon de overeenkomen ats met die van een menfeh ; zy waren ook zeer wel gehegt in V vleefch, en niet in ’t been, dog enigzints be- weegbaar. De maag was bezet met een ff o ffe als gefttote fchelpen. Wy ondergefcbreven daar toe afgezonden 5 zyn ooggetuygen van deze ontdekte en gebeurde zaak geweeft. Thomas Blom, Tolk, en Boekhouder. N. van Gangel, Vaandrig. De drie Heelmeefters. Hendrik Oefterfen. Jacob Hullincq. AANTEKENINGEN. io? y Schoon dit verhaal geen gewag maakt van een papgezwel, echter blykt het zeer klaar, dat het zulks is geweeft, nademaalmen menigmaal haay- ren, kiezen, en andere tanden in de witte ftofte van een papgezwel ge- vonden heeft , en nooit, ofte iets diergelyks, in eenige andere zoort van gezwellen j zekerlyk, my geheugt geenzints zulks ooyt in eenige geneeskundige aanmerkingen gelezen-te hebben. Ik zal my niet verwonderen, zo my iemant vraagt, hoe ’t gefchieden kan, dat alle deze dingen in een alomme bellote gezwel geboren, en ge- vonden zyn geweeft? en wel voornamentlyk, waar van daan een vieren- deel van een viervoetig diertje, met een menfche nagel voorzien, voort- komt. Waarlyk, ik heb naauwlyks iets om te antwoorden, als alleen , dat de manier van de werkende, vormende, en veranderende natuur ons zo klaar niet blykt, dat men zou konnen bepalen, wat haar mogelyk of cnmogelyk om te doen is. Ik moet bekennen, dat de zaak , alleen om de zeltzaamheit aanmerkens waardig , ons doet verwonderen, ja ons ge- moet zelfs ontroeren : dog zo doen dagelyks die geens, welke zich aan de befchouwing der natuurlyke zaken geheel overgeven. Is ’t niet wonderlyk, ja ungeloofiyk geweeft , het zo veels eeuwen verborge, dog nu ontdekte geheim, ’t welk echrer Godt den Heer be- haagt heeft door my zynen onwaardigen Dienftknegt aan den menfeh te openbaren? Wanneer ik 5c eerft gevonden, gefchreven, en aan de Ge- neesheeren bekent gemaakt hadde, dat den baft der herftenen zeer fraay t'zaraengeftelt was uyt zeer fyne moes of moesvoerende vaatjes, naaitw- keurig door malkanderen doorweven , loopende uyt de eyndens derllag- aderen van de herftenen j maar wat een opfehudding heeft zulks ver- wekt ! De zeer Beroemde Heer Schelhamer, in ’t ftuk van de ontleetkunde wel ervaren , en door zyne ontleetkundige fchriften met recht zeer ver- maart , deze zaak eerft gehoort hebbende , was ’t ’er zo ver van daan zyn Zegel hier aan te hangen, dat hy in een zeker Boekje , na dat hy Van my en myne ontdekkingen met grooteeer gefproken hadde, uytriep: Ik Z>Gtt liever lyden , dat myne o o gen uyt myn hooj-t ge ha alt worden , als geloven, dat den haft der herjjenen iiiet uyt kliertjes ofte een klier- agtïge floffe, waar uyt huysjes ofpypjes, met de jlagader en v aft zitten de, befiaat, Maar wat gebeurt ’er ? by geval komen ’er twee Jonge Hee- ren, zynds Leerlingen van den gemelden Heer, en van hem ook onder- wezen in de ontleetkunde, my bezoeken, die in ’t vervolg myne ont- leetkundige leffen waarnamen j aan deze hebbe ik de zo even aangebaalde woorden uyt het voornoemde gefchrift voorgelezen, by die gelegentheir, JC*T 6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE dat ’er vereifcht wierde, over deze ftofFe te handelen: Beyde bekenden zy9 dat de zaak zodanig, als ik befchreven hadde, geftelt was, en dat ze over de waarheit van de zaak na dezen niet meer konden twyfFclen. Ik hebbe haar,zullende wederom in 't kort naar huys vertrekken, verzocht, datze de waarheit van de zaak zodanig, als zy gezien hadde, aanharen Hooglceraar zoude openbaren. Deze brave Jongelingen hier door een wcynig aangeftoken zyndc, oordelende daar niet mede te moeten vertoe- ven , hebben ten eerden al ’t gcene, ’t welke zy gezien en ondervonden hadden, met een Brief door de Bode aan hem overgefchreven, dog ten cenemaal buyten myn weten 5 waarom ik my verwonderde , dat ik om- trent een maant na dat zulks verricht was, met een Brief van dien edel- moedigen Heer vereert wierde , waar in hy zyn vorige fchryven ver- werpt, aan myn zeggen volkome geloof geeft, en bekent , dat hy nu niet verder daar tegen dreven kan, na dat twee zulke bedreve leerlin- gen de ondervoede zaken hem hadde bekent gemaakt. De zedigheic laat niet toe hier by te fchryven, met welke loftuytingen hy my over de zelf- de vinding vereert. Ik hebbe dezen Braven Heer aandonts wederom pefchreven, dat ik my geenzinrs verwondcre, en kwalyk neme, dathy zo een ongehoorde zaak met zulke harde uytdrukkingcn verwierp: na- demaal ik dezelve mogelyk niet zachter gehandelt, maar met verachting zou hebben verworpen , indien’t my. een ander eerd gezegt hadde. lets diergelyks is my overgekomen , toen ik voor de eerdemaal een nieuwe door my ’t eerd ontdekte oogrok in een menlek op dc openbare Anato- mifche Vertoonplaats te Amderdam, vertoonde: want als de Heer door zyn kennis in de ontleetkunde zo zeer beroemt, met zyne tegen- woordigheit deze myne vertoning vereerde, heeft hy myn zeggen zo onwaardig opgenomen , dat hy my in 5C byzyn van alle toehoorderen luytkeels uytlachte. Ik was ’er niet over verwondert, maar hebbe de- zen grooten Ontleder geantwoort, gy kunt my vry uytlachen , ik heb- be ondeftuffehen den Plaatfnyder een afbeelding daar van laten maken om deze nieuwe ontdekking waereltkundig te maken > ’t welk ook kort daar na gefchict is. Hoe veranderlyk het nootlot der zaken is, blykt hier uyt, dat den onvermoeiden en fchranderen Heer Albinus , opvol- ger van den Heer Rau , namentlyk Hoogleeraar van de Ontleetkunde te Leiden, dit zelfde vlies zo fraay toebereyt heeft, dat hy ’t een iegc* lyk onder de benaming van ’t Ruyflchiaanfche oogvlies klaarblykelyk vertoont. Maar op dat ik wederom kere op den weg , daar ik van afgeweken was j ik verwondere my niet zeer, dat ’er menfehen zullen zyn, die, aantekeningen. oa datze het zo even befchreven papgezwel toebereit by my gezien heb' ben, zeggen zullen , dat zy oordeelen ten enemaal onmogelyk te zyn, dat ’er zodanig een ding in een menfche maag voortgekomen is ! Maar, waarde lezer, wie zou zich konne verbeelden, dat ’er enig bedrog on-» der fchuylde 5 nadien van dit bedrog geen eer , lof , of voordeel gehoopt of verwagt kan worden ? Wie zou dit alles , en zo verfchy- dentlyk vergaderen, en by malkanderen voegen, alleenlyk om te konne zeggen, dat het zo gezamentlyk uyt de maag van een menfeh gehaalt is ? Waarom zoude de gene , welke zulks aan een zo beroemdt Heer , als de Beer Commelin is, overgezonden heeft, dien Heer wille bedrie- gen , wien hem niets zodanigs fchuldig is? maar laat het zo wezen, dat hy zulks gewilt heeft 5 van waar zou hem gelegentheit verfchaft zyn, zulke wonderbare en nooyt ergens anders voorkomende zaken te krygen, als ik boven befchreven hebbe ? Eyndelyk door wat konft zou iemant de- ze 3 zo ze verdicht waren, aldus konne by malkanderen voegen ? dog om ’er een eynde van te maken , is ’t niet even wonderlyk gefchenen , toen ik op de openbare vertoonplaats aan de toezienderen vertoonde een vrouwe eyerneftie in zig bevattende een gehele ry tanden die van een menfeh zeer wel gelykenende, gclykerwys ik in myne ontleetkundige cabinetten heb laten afbeelden} het voorwerp zelfs bezit de onverwinnelyke Keizer van Rujchlant, dewelke volgens zyne byzonder kennis van ontleetkun- dige zaken , waar in hy niet alleen princen , maar ook zeer vele artzen overtreft , zich niet verontwaardigt deze zaak dikmaals te befpie- gelen. Wat een gerucht ontdont ’er, toen ik dat viervoetige diertje, ’t welk my voor niets toegezonden wierdt , vertoonde , hebbende een hooft, tong, ftaart, en een aanwafch van den buyk afhangende als een navel- ftreng, zynde dit alles in een zakie beüoten, gelykerwys ik in myne ontleetkundige cabinetten heb laten afbeelden, met een by voeging van alle de daar by aan te merkene omftandigheden3het voorwerp zelfskan gezien worden te Petersburg in de Cabinetten van den Rufllfchen Keizer} dit diertie was van een tachentxg Jarige vrouw met braken uytgeworpen. Wie zou voor vele Jaren gelooft hebben , dat ’cr uyt ruwe gewaden, door een eenvoudige chemifche deftillatie , zonder enige voorberyding , een Vlug, alkalifch, droog , blank zout gelyk dik gefigureert ys , aan alle kanten van den ontfanger aangegroeit, en een vatte gedaante lang behoudende, wort gehaalt, ’t welk met zyne fcharpe , alkalifche, door- dringende beweegbaarheit alle uyt dieren beryde zouten uytdaagt , Ja geenzints wykt voor zouten, die uyt te vore verrotte kruyden gemaakt ÖNTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE worden? zodanige zouten heb ik in een zeer ruym glas met een grote verwondering befchouwde by mynen oprechten tk welmenenden Vrient, den Heer Hermannus Boerhaave , Hoogleeraar van de genees , fchy sen kruydtkunde tn de Hoge fchole te Leyden, welke my verhaalt heeft, dat deze zouten zeer getnakkelyk worden getrokken uyt zaden , voorna- msntlyk rypen droge , verfche, onbereide, dog van fcherpe gewaflen, als mojiert, raket, mierik of peperwortelen 5 lepelbladeren ? veilde ayuin5 look, pry, en andere meer* alle de zouten hier uytgehaalt, heb- ben de zelfde hoedanigheden, als het Vlugge zout en de geeft vanharts* hoorn. Ik, die in myn eerfte Jaren my zelfs genoeg op de fcheikunde toegelegt hebbe, zulks nu gezien hebbende , zeide , dat nu alles ge- fchiede, ’t gene ik te vore zoude ontkent hebben fe konne gefchieden waarom ik voortaan my wachten zal iets lichtvaardelyk te bepalen, wat ’er gefchieden kan, ten zy ik de zaak te vore in allen dele wel zal on- derzocht hebben. v Maar ’t is voor even ongewoon , en daarom wonderbaarlyk te hou- den 5 dat den fchepfer gewilt heeft, door my te laten ontdekken en be- kent maken het grote onderfcheit, ’t welk gevonde wort tuflehen de bloetvaten volgens de verfcheidenheit van bedieningen , die zy moeten ondergaan: Want zo zulks wel was aangemerkt geweeft, zoude de ge- neeskundige zich gewacht hebben te zeggen, dat de te fcheidene vochten uyt een vermengde ftoffe door hulp van \_pori~] tochtgaten, ofte[gla»~ dulae~\ klieren doorgekleinft of gezeygt wierden. Wat zekers fteekt’er in zodanig gevoelen? ’t fchiet my te binnen, dat den braven Arskine, oppergeneesheer van den RuJJlfchen Keizer meteen grote verwondering my over deze zaak gevraagt heeft, zeggende, of ik dan ontkende, dat hst zaat in de bloetvaten diep met andere vochten vermengt huysvefte, en alleenlyk door hulp van de ballen daar uyt afgefcheiden wierdtj Ik gaf hem ten antwoort, dat my onbekent was , wat ’er in ’t bloet ver- borgen fchuylde, maar dat ik wel wift , dat het bloet het zaat niet maakte: want zo ’t zaat in de bloetvaten hong, zouden’er andere werk- tuygen vereifcht worden, die het zaat eerft op een afgezonderde plaats zouden bewerkt hebben, en dat ik cm die reden erkenne , dat de vaten van ons lichaam vcrfcheide zyn , en dat ik zulks ook in de gewaflen aangemerkt hebbe, waar van ik naderhant zal fpreken. Waarlyk ik oordeele, dat ik met recht zeggen mag! dat de ouden , zo zyde fyne uyteindens der uyterfte vaaties naauvvkeurig gekent had- den , in zo vele dwalingen omtrent de wetenfehap van ’t maakzel van ’t menfchclyke lichaam niet vervallen zoude zyn. Dog over deze zaak aantekeningen. zal ik verder handelen, wanneer ’t Godt zal behaagen j wiens oneindi- ge wysheit zy gedankt, dat hy ons menfchies uyt zulke wonderbare uytwerkzels zyne oneindigheit heeft willen ontdekken. I I. Vavi de Onik ding van een Perjtck , Peer , en Bladeren. Een naarftig onderzoeker van s’menfchen lichaam ontdekt wel dagc- lyks zommige nieuwigheden 5 en daar onder dikmaals vele wonderbaar- lykej maar dat de onderzoekers van ’t maakzel der gewaflen3 kruyden, en vruchten zulks ook doen , leren ons de volgende zaken , welke een ontleder ook niet ten onpas komen, en veel toebrengen tot Godes eer en heerlykheit, ’t welk de lieflyke 'Thomas c\ Kemfis zeer zoet beveiligt. Jder ftruykje verkondigt , Jder kruytje wyll Godts mogentheit 5 en biedt zich liefiyk aan3 om ons te leren. Het zegt i leert uyt my 5 hoe wys , hoe goedt, hoe wonder baar lyk y hoe zoet sen weldoende is onze Heere: want het gene in my isy dat is van Godt. Daarom zegt men met reght, IVat hoef men V oog om hoog te Jlaan. Tder Kruydtjen 'wyfl een Godt heit aan. Wel aan dan 5 befchouw het maakzel van een perftek, ik weet wel , dat gy met my zult verbaad: (ban 5 voornamentlyk, wanneer gy te gelyk zult be- fchouwen 5 en dit met het maakzel van een grote rietpeer vergeleken hebben. De deeltjes van /peren beftaan uyt vele vaatjes , die in ’t lichaam van de vrucht meer en meer uytgebreic zynde , tegelyk by trappen zachter worden ? en eindelyk in een vogtig moes uytgaan en veranderen , waar in het zoete en aangename zap gevonden wort. Derhalvcn vcrgelykt men niet ongevoeglyk deze pap of moes der peren by de Zelfftandigheic der ingewanden, voornamentlyk de milt en lever deze wierdt voorheen genaamt \JParenchyna~] een bloetftolzel, en van Maljighius en zyne opvolgers gehouden uyt kliertjes te beftaan. Maar ik wil ze licvcrpyp- jes, en bloetvoercndc vaatjes noemen , van welkers byde de uyteindens geen bloetftolzel maar een moes genaamt moet worden om dat men geen byzonder lichaamtje een klier kan noemen, ten zy ’c in een eige en by- zonder vlies beftoten is. Aldus bevinde ik ’t zelfde ook in deze vruch- ten. Dog zo iemant de gehele peer 5 als zynde beftoten in een vlies, een klier of klieragtig lichaam wil noemen 3 ik zoude dat zo ongerymt niet houden: Maar die zeggen , dat het maakzel van een peer ook uyt kliert- jes beftaat, fchynen my wederom te dwalen. Aldus konnen de gehele lever , milt 3 enz. Altydt met haar bckleet- ONTLEET- GENEES-EN HEELKUNDIGE zei omringt, end@ uyt bloetvaatjes ’t zamengeftck zynde , voor klieren geitelc worden h maar te zeggen , dat derzelver deeltjes altydt uyt klynder en klynder kliertjes bdtaan , fchynt Valfch re zyn ,en in dit gevoelen zal ik uyt liefde voor de waarheit gedwongen wezen te blyven zo lang , als de navolgers van ’t tegenftrydige leerftuk die byzondere klyne delen , welke zy voor klieren houden , niet zullen aangetoont hebben : maar waarlyk ’c blykt my , dat deze klyne deeltjes emdelyk moefagtige uyteindens worden , en in andere delen wederom anders ge- Helt zyn , gelyk ik, als ’t Gode behaagt, daar na zal verklaren. Zodanig verfchynt wel het maakzel in de medtc appelen en ‘Peren • maar zeker! yk is de wonderlyke ’t zamènftelhngin een Perjlck geheel an- ders : want deze vrucht heeft een zeer korte heel, en valt iichtelyk van den boom af alleen door zachtjes aan te raken. Deze korte heel beftaat uyt een rey van menigvuldige ’t zamegebonde vaten , die zich fchyncn uyt te ftrekken alleenlyk tot aan de ftene fchelp van de Vrucht , waar aan ze naderhant de gehele bediening overgeven, om alles te volbrengen, dat tot voltoying van deze vrucht vereifcht worr : want uyt de gehele uytvvendige oppervlakte van deze fteenagtige baft fpruyten wederom van alle kanten vaatjes uyt , aan welkers uyterfte eindens verders het moes zelfs vaftgroeit, Hoe byzonder is deze toeftel! de moesvoerende pypjes komen voort uyt de ftecl, welke aan dien harde heen overgegeven zyn- de wederom daar uyt voortfpruyten* In ’t eerfte zal lemant zeggen, het isonmogelyk! maar zo hy de zaak onderzoekt, hy zal ’t zo bevinden. De konft om dit geheim te ontdek- ken wil ik niet verborgen houden. Ik zette deze vruchten in fchoon water, tot dat ze beginnen te rotten, maar daar na leg ik ze in een plat gebodemde aarde pot , en aldus haal ik ’er zagtjes de fchil af, gefchilt zynde üinger ik ze heen en weer door'’t water r opdat de vaten door deze fchudding van hare ’t zamenbinding los raken > maar te gelyk druk ik haar zacht en langzaam tuflehen myne vingeren , tot dat ze beginnen ontbonden te worden. Dan openbaart zich klaarlyk de zeer grote over- eenkomfte van deze moes met die van dc lever en milt zo in een menfeh als een kalf: Maar nademaal alle menfche milten nietaltydt evenbcquaam zyn, om zodanig gehandelt te worden, daarom verkieft men liever zach- te milten; want voor dezen, toen *t zeer moeyelyk was dode menfche- Jyke lichamen te krygen, namen de ontlederen haar toevlucht tot die van viervoetige dieren , vogelen , en Viffchen 5 ’t welk ook hedendaagfch nog in gebruyk is: cn waarlyk men moet dit nuttige hulpmiddel nooyt verwerpen, maar voorzichtig een vergelyking maken, en dc weg onder-- AANTEKENINGEN. zoeken, waar door \vy naderhant vyliger zuilen navorfchen, of dit alles zodanig in ’c menfcheiyke lichaam geilek is. Dog wie heeft ’er ooyt gedroomt, dat de gewaden ook dienen om de delen van een tnenich te ontdekken, gelykerwys ik nu gelukkiglyk ondervinde ? dit leere ik niet alleen in vruchten, maar ook in de bladeren zelfs. Ik hebbe lang bezig geweeil in ’t doorzoeken der vaten , dewelke door de bladeren lopende de zenuwen der bladeren van de ontledercn genaamt zyn : maar met veel meer recht noem ik ze Zapvaten , na dat ik hebbe gezien , dat ze ontbonden en tot geraamtens gebracht konde worden. Wanneer ik de bladeren van ds aio? americana muricata onderzoek, en ontbinde, bevinde ik, dat alle de vaten volgens de lengte van ’t bladc uytlopen, en naauwlyks enige zydelyke takken van .zich aigeven* maar ik befpeure ook te gelyk, dat het moes gelegen tuiïchen deze vaten zeer wel over eenkomt met dat van Peren , Perficken , en de milt van een menfch, en dat daar en boven dit moes niet geftelt worr aan de uyrerftens van de langwerpig lopende vaten, maar geplaatft tufichen de zyden van de byftaande vaten : de ontbinding van dat moes is my zo wel gelukt, dat ik klaar zag, dat zulks uyt zeer klyne vaatjes beftont, die ook klaar- blykelyk konde worden gefchyden , en wel zodanig, dat het gemakke- lyk het maakzel van den baft der herflenen verbeelde. Deze dingen al- dus toebereit beware ik nu ten mynen huyze , om den aanfchouder re konne vertonen. Maar deze toeftel wordt te vergeeffch gezocht in de aloë focotrina , of afrkana : ik vinde hier wel recht uyt na de langte van ’t bladt lopende vaatjes , zonder zydelyke takken , dog echter alle voortgaande , volgens de lengte van ’t vlies het bladt bedekkendewaar aan zy zich zeer vallhegten. Voorts heeft dit moes in de bladeren wynig vafte zelfftandigheit , maar daar in is een zeer grote overvloet van een helder lymig vogt,a!s het wit van een ey ; dit vocht heb ik bewaart , en den volgende dag heb ik aangemerkt, dat het zo mooy Purper ge- worden was , dat het op Papier of doek geftreken zynde een ftantvas- tige fraye verf feheen te wezen. Maar hoe groot een verfchil is ’er in ’t bladt van de OjHmrla Spinrfa j4merkanaï waarlyk de Zspvaten lopende door de bladeren, cn overal zydelyke takken uytgeworpen hebbende ? fchakelenze zich door malkan- deren heen, en worden daar cn boven wonderbaarlyk verenigt, wanneer ze tc gelyk by malkanderen lopen op die plaats , alwaar ze een nieuw bladt maken , zo ’t een bladt mag genaamt worden , en niet liever een geheel nieuw gewas; in der daat alle die onderfchydenc vaten zeer naauw ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE verenigt zynde lopen aldaar by malkanderen , en wederom uyt dezelfde plaats uytgaande worden van malkandere verfpreit door dat nieuwe bladc heen 5 dit zelfde gefchiet over al door ’c gehele gewas. Nog iets anders heb ik in deze opuntia aangemerkt, ’c welk ik in geen andere bladeren gezien hebber want de bladeren zeer veroudert, tot een geraamte gebragt en gedroogt zynde konnen in drie of vier blaatjcs offchelfers , ook wei in vyf van malkanderen afgelchyden worden, dewelke volgens dc lengte op malkanderen leggen , ’t gene ten mynen huyze bewaart wort, om te laren zien. Dcrhalven wie zal na waarde den lof van den almogenden en wyzen Godc verkondigen , die zyne zo wonderbaarlyke 5 verfchyde 5 nuttige werken befchouwt , ende zo vele zo zeer verfchillende gewaflen , toe s’menfchen gebruyk dienende befpiegelt ? waar uyt huyzen 3 fchepen , huysraadt, koji, drank, klederen , Vuur, licht , eindelyk geneesmid- delen bereit worden. Ja ik gelove , dat de eigenfehappen der gewaflen ons ook opleiden tot de Zedenleer ; om dit te beveiligen , zal ik verha- len ,’t gene ik dikmaals gezien hebbe. ’t is meer als veertig Jaren gele- den ? dat ’er in den Amfterdamfche kruydc-tuyn gequeekt wierdt een ge- was uyt Egypten overgebragt, ’t welk voor de ware Colocajia gehouden wierdt 5 maar om dat het aldaar nooit bloem of vrucht gemaakt heeft, mag men twyffelen ? of ’t niet een oprechte zoort van Arum is geweeft, ’t wasverciert met brede bladeren., door welkers midden een dikke ver- zameling vanZapvaten, voor dezen de zenuw gezegc, heen liep. Uyt het uyterfle einde van deze verzameling , alwaar ’t aan den toppunt van ’t bladt gekomen was , fprooteen enkel uytEeekzel, hier en daargc- krult , by na op de zelfde wyze, als wy zien in \_pirapus vegetabilts ] den veltroede van Rumph befchreven onder ’topfchrifc van ’t kruykdra- gende kruydt. Als de aarde in de pot, waar in dit gewas gezet was , droog geworden zynde met water befproeit wierde , merkte men aan , zo gaauw als ’er meer water op gegoten wierdt, als ’tnodfg hadde, dat aanftonts het overtollige vocht uyt den top van ’t gekrulde uytftcekzel by droppelen lekte, en wel zeer fnel, tot dat ’er zoveel by bleef, als ’er tot zyn beftaan vereifcht wierdt, en niets meer. Maar de wonderbaar- lykheit van deze vertoning heef t het gewas fchade toegebragt ♦ want door de menigte van ’c opgegoten water is ’t zo lang bevogtigt, tot dat het we- gens alte grote overvloet, gelykerwys de dronkaarts, ftierf. Uyt het vertoonde blykt derhalven , dat ’er een grote overeenkom# tufTchen het moes van vele gewaflen is3 en een vergelykingtuflehenonze bloetvaten en de Zapvaten der gewaflen gemaakt kan worden: want ge- aantekeningen. lykerwys ieder deeltje van ons lichaam , ’t welk gefchikt is om een by- zonder vocht te beryden, altydc vaatjes heeft geheel cn al van alle ande- re verfchillcnde 3 zo ziet men dit ook in de gewaden , welkers uytterde eindens bequaam gemaakt zyn, om dat werk te verrichten , ’t welk haar volgens de wet der fcheppinge opgelegt is : want dat vermogen heeft de fchepper ieder gewas in ’t zaat ingeftort; derhalven komt daar van daan zo een grote verfchydcntheit in de zappen der gewaden , en hare krach- ten , zo dat de ene den buyk zuyvert , de andere flopt , enz. Ja dit blykt uyt een lichte en dagelykfche proeve : want zo gy in een en de zelfde aarde en vat de aloë en ’t zuyker dragende riet plant , en in de zelfde lucht , regen , dauw , en zonnefchyn zet , zal ’t ene een bitter buykzuyverendt, en ’t andere een zoet cn aangenaam zap verfchaffen : Maar zo gy ’t maakzel der vaten van deze twee planten befchouwt, hoe groot zal ’t onderfcheit wezen ? zo gy verder zoekt te weten , hoe de gemelde vaten werken , terwyl ze uyt een en de zelfde doffe zulke ver- fchillende Zappen maken, Ik zegge u, dat gy zulks te vergeeffeh zoekt, en dat het Godt alleen door een verborge hoedanigheit uytwerkt, wiens wysheit men liever moet aanbidden , en zyne voorzienigheit late beruf- ten ! laat het genoeg zyn , dat Godts goetheit ons geleert heeft , dat zulks gefchiet, fchoon hy de manier, hoe ’t gefchiet , tot nog toe voor ons verborgen heeft. De uyterfte eindens van de bloetvaten met de ogen te zien, is waarlyk geen zaak van een klyn belang j Malfighius bekent, dat hem zulks onmogelyk geweeft is * och of deze fchryver, die in zyn tydt zyns gelyk niet vondt, in die befchouwing zich konde verluftigt Hebben ! hy zoude geheel anders van zommige dingen gefchreven heb- ben : Wanneer ’t Godt behaagde door my dit geheim tot zyn eer en heerlykheit aan de menfehen te openbaren , wierde ik in ’t eerft als in verwondering opgenomen. 111. Pan een uytberjling van bloet door de huyt van ’t hooft, enz. De dagelykfche "ondervinding leert , dat een grote fchrik in een vrouw veel gevaarlyker is, en veel quader uyt werkingen doet als in een man. Over twintig Jaren is ’t gebeurt, dat een zeker meysjezeer verfchrikt zynde , aanftonts over al door t gehede lichaam met grote puysjes be- vangen wierdt, dewelke veranderde in grote blazen , niet ongelyk aan die genen , welke de fpaanfche vliegen voortbrengen ; deze verdwenen voor een korten tydc, dog qua men daer na weder by beurten te voor- fcbyn. De geneesheren , over dit zeltzame toeval geraadtplecgt , be- veiligden , dat zy voorzagen, dat ’er een lammigheit, een beroerte ,of een vallende ziekte gemakkelyk uyt zoude ontftaan , gelykerwys ook niet lang daar na eerftelyk een byzondere lammigheit van den linker arm gevolgt is. De wel geoelfende Heelmeefter ‘Petrus Plaatman ge- roepen zynde; om deze quaal te genezen heeft haar voorgefchreven het gebruyk van een badt toegemaaakmet welriekende kruydenjterwylze hier in zar,wierde het befchadigde deel krachtig gevreven 3 ’t welk ook van dat ge- volg is geweeft dat de beweging van den arm zo verre herftelt is, dat ze een dunne fpelde van den gront kan halen, en hare klederen wederom aantrekken. Terwylze deze verlichting kreeg, is zy wederom op nieuws in een nieuwe, dog hevige, lammigheit vervallen, die by na het gehele lichaam aantaftede 5 Voorts is haar overgekomen een uytftorting van bloet door de huyt van ’t opperhoofc, en wel zo fchielyk en met zoo veel fnelheit , dat alle de linne doeken van ’c hooft met dit uytgebarfte bloet bevochtigt wierden. Deze vloet hieldt geen geregeltheit van ver- heffing, welkers onzekerheit, en de armoede de moeder dwong, datze een plaats in ’t openbare gafthuys om haar gebrekkige dogter te voeden en te genezen verzogt* alwaarze veertien weken lang is geweeft, heb- bende naauwlyks zo veel natte koft gebruykt , als een lepel bevatten kan. ’t Huys na haar moeder wederom gekeert hebbende, wort zymet zware ftuypen bevangen 3 en viel vervolgensin een dolligheit, zodat ze zeven gehele wecken met touwe gebonden en vaftgehouden moeft worden: in dien gehelen tydt heeft ze niet cens afgang gehadt, maar niet lang daar na zeer veel bloet gebraakt: Derhalven is haar het ge* bruyk van ’t badt , ’t welk haaf wederom aanbevolen was , ver- boden. Na ’t bloet braken is haar een opftopping van ’t water by gekomen , waarom de voornoemde heelmeefter negen gehele maanden lang alle dagen door een catheter het water heeft moeten aftappen. Naderhandc beeft zy driftig bloet geloft door de oren, mont, ogen, navel, en borften 3 uyt welke laatfte zo veel bloets vloeyde , dat het nodig was her uytvloeyende bloet met glaasjes op de tepels gezet teonder- fchcppcn. Maar nu is deze zeer ellendige dogter zo vermagert ,en van krachten berooft, dat zy zeer quynende leeft 3 daar by is gekomen een zeer uytpuylendt gezwel aan ’t linker oog , Ja nu legt haar de tong verdraayc in den mont, waar door zy nog gemakkelyk fpreken, ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE aantekeningen. nog eten kon. Aldus heb ik haar onlangs gelaten. Schoon zy nu van zeer vele rampen , als ik befchreven hebbe, bevryc is , echter houdt de uytftorting van ’t bloet door de huyt van ’t hooft nog menigmaal aan. Wanneer ik voor enige dagen dit geval aan den Geneesheer Boretius , een naauwkeurig onderzoeker van Ontleeten Kruydtkundige zaken , verhaal- de , wierd hy zo begerig om de Zieke met zyn eige ogen re zien, dat hy niet afliet my te verzoeken, om hem by haar te brengen 3 ik hebbs hem zyn verzoek ingewiliigt. Wanneer \vy derhalven te zame de Zieke be- zochten , begonze ter rechter tyde aanflonts zoo veel bloet te loflen , dat het in wynig tydts door alle de bekleetzels van ’t hooft heen vloeide ; nu quelc haar een geftadige fchudding en beving van de rechter voet, de tong is als voren ycrdraayt, en zit regen het ene gedeelte van de mont vaft. Zie daar een menigte van verfchrikkelyke toevallen , welkers ge- lyk ik niet geheuge ooyt gezien te hebben! my is echter niet onbekent, dat de maanftonden door vcrfchyden wegen dikmaals haren uyttogt ge- zocht hebben, en ook door de mont, ofdebekleetzelen van ’c hooft uyt- gekomen zyn: want zulks is overlang van naauwkeurige waarnemers be- fchreven 3 maar ik heb nooit gezien, dat’er zo vele, byzondere, en zwa- re toevallen in een vrouwmenfeh voorgekomen zyn. De Ontlederen zullen hier uyt konnen leren, dat het bloet uyt de uy- terfte monties der flagaderen, en derzelver uytftekende togtgaten gegaan is; derhalven is ’er een rechte flagaderlyke weg van ’t hart af tot aan de opperhuyt toe: want ik heb met aandagtige ogen gezien , dat het levendige, rode, oprechte flagaderlyke bloet met gewelc zodanig oytge- dreven wierdt, dat ik nooyt levendiger bloet ontmoet hebbe ; Indien ik dan vaftftelle , dat het gemelde bloet door de togtgaten of pypen uyt het lichaam gegaan is, moeten deze pypen buyzen zyn, die met de flaga- deren ’tzamenhangen, gevolglyk moeten zy aangemerkt worden als open- gaande of gapende monties van de uyterfte flagaderen: Ikftelleook vafl, dat door deze in een gezonden ftaat van ’t lichaam ons zweet, en natuur- lyke uytwazemingcn ontlaft worden. Ik zie geenzints dat ’er tot dit werk enige zogenaamde huytkliertiesofandere bronnen van ’t Zweet nodig zyn ; de gemelde buyzen of pypen zyn ’er in derdaat, maar de andere zyn nog niet aangetoont; ik hebbe aangetoont, dat die, die men in’t gemeen dog valfchelyk, voor huytklierties hout, eygentlyk Zenuwtepekies zyn. ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE. IV. yan het fpoor in ’/ eyernefl net de bevruchting 5 overge- bleven van ’/ daar van daan ajgerukte eytie. DE zeer Vermaarde R. de Graaf, myn tydtgenoot en lantsman, die met zo veel lof zich gequeten heeft in de befchryving der teeldelen ran mannen en vrouwen, heeft ons nagelaten een afgebeelde eyerned van een bevruchte koe, en duydelyk aangewezen de plaats, waar uyt het be- vruchte eytic in de Fallopiaanfche pypen overgegaan was: Deze plaats noemt hy [cicatrix\ ’t lidteken : Dog, om dat die plaets zich klaarblyke- lyk vertoont gelyk een kleyne, uytgeholde, ronde holte, die langzaam en mettertydt wederom toeloopt, gelykerwys de mont van de baarmoeder na ’t kramen, zonder tuflchenkomd van enigen doffe, oordeel ik, dat het met meerrecht en eygenfchapdenaam van een fpoor verdient, als van eert lidtteken, dewyl een lidtteken altydt zyn betrekking heeft op een voor- gaande fchyding der vade delen, welke in de huyt plaats heeft * hier ge- fchiet geen fchyding van ’t vaftzittende, nog wont, nog berding, of breking van ’t Vlies, dat het eyerned omringt 5 maar is een enkele verwy- derde opening van een mont, die te voren wel naauwer, dog evenwel in der daat daar vooraf geweed is * gelykerwys de mont van de baarmoeder ten tyden van ’t baren aldus verwydert wort: naderhant ziet men eerft een fpoor in ’t eyerned ingedrukt, die wederom langzamerhant ver- dwynt. Men moet niet geloven, ’t welk veelezeggen, dac ’erin dezen uytgang van ’t ey uyt het eyerned alles afgefchyden wordt, ’t welk tot den naam van een ey behoort: want dan zoude deze klomp al te groot voor de ope- ning van den Fallopiaanfchen pyp wezen, maar het [G?//>] fchaaltie van ’t ey blyft in ’t eyerned , en ’t ey daar van afgefchcyden gaat alleen met het beginzel van ’t vlies Amnion en Qhorton uyt het eyerned in den voornoem- de pyp. Derhalven wort de tegenwerping weggenomen, die van vele tegen deze leer gemaakt wort, vragende, hoezo een groot ey, en zo vadaan ’t eyer- ned zittende, bevrucht zynde in de engtens van deze moerpyp kan ont- fangen worden? Dog geenzints gefchiet ’er, dat zy menen5 de fchaal blyft in ’t eyerned, gelykerwys in de hoenderen, alwaar in der daat het zelfde gezien wort* de [yitellus Ovï\ dooyr van ’t ey namentlyk gaat uyt het eyerdokie, de fchaal nalatende, en dat wel aldaar door een raontiege- aantekeningen. lyk als een langwerpige fplcet, anders als in een mcnfch, of viervoetig dier, alwaar ’t zelve ront en hol is. Imant zal mogelyk vragen, of ik de- ze zaken wel gezien hebben, dan of ik uyt een verzonne onderftelling oor- dele dezelve aldus te zyn? Waarlyk indien ik maar eens zulks gezien had- de, ik zou ’er voorzigtigeren fpaarzamer van fpreken, maar ik heb’t me- nigmaal zodanig in kraamvrouwen na de doodt ondervonden: ’t heeft my niet ontbroken aan een menigvuldige gelegentheit, die ik altydt naarftig hebbe waargenomen, en nooyt voorby laten gaan: Overweeg eens, dat ik my nu volkomen drie en zeftigjaren lang op dit werk toegelegt hebbe * Overdenk, wat een bequame gelegentheit in deze zo volkryke ftadt ik hier toe hebbe! Indien gy verder vraagt, of aan ieder ey tie in de opper- vlakte van ’t eyerneftie zelfs een zodanige eyge opening gefchikt is, en of door deze opening het vruchtbare mannelyke Zaat in ’t binnenfte van ’t ey doordringt, dat het aldaar het eytie bevrucht, en vervolgens tot den uytgang bequaam maakt ? gewiflelyk, ikbekenne, dat ik zulks gevcelc: want ik oordeel, dat de uytwazemende en vlugge geeften van ’t mannelyke zaat alleen daar niet toe doen sik weet wel, dat ’er in een bevruchtende by- eenkomft het Zaat voor een groot gedeelte weder wegvloeit, maar ik ben verzekert, dat het dikke zaat in de baarmoeder overbiy vende genoeg is om de bevruchting te weeg te brengen. Ja niemantzal zich verwonderen, dat het zaat wederom wegvloeit, die gedenkt, hoe groot de overvloet van ’t zaat in een gezont man is, en aan de andere kant hoe kleyn de holligheit van de baarmoeder, die dikmaals naauwlyks een klyne amandel bevat. Ik zie niet, dat het gevoelen aangaande de bevruchtende geeften van ’tman- nelyke Zaat daar door beveftigt wort, om dat het zaat gezegt wordt 11a de byeenkomft niet gevonden te worden in de baarmoeder, cf trompetten: want ik hebbe in tegendeel de holte van de baarmoeder en de twee trom- petten of moerpypen, vervult, met zeer veel mannelyk Zaat, bevonden, ’t welk ik nu wederom ten mynen huyzen aan de nieuwsgierige vertonen kan i zulks kan ook in de Cabinetten van den Rujfifchen Keizer in twee toeberydingen klaarlyk gezien worden j gelyk ik ook al over lang in myne gedrukte fchriften befchreven heb. Derhalven zo het zaat zelfs niet van noden was geweeft om te bevruchten, zouden de Fallopiaanfche trom- petten met dik zaat niet vervult zyn geweeft. r Een andere zeer wonderbare zaak gebeurt ’er in bevruchte Vrouwties; namentlyk in ’t eyerneft gefchiet ’er dan een haring met vermaak, diena- derhant, als ’t kint gebaart wort, met pyn en fmert komt * dat ’er als een haring in het eyerneft gefchiet, toont de bodem van ’t fchaaltie in ’t eyer- neft overgebleven, aan , welke aanftonts na de bevruchting befchouwdt ONTLEET-GENEES- en heelkundige zynde geheel hoog root zich vertoont, en in zyne inwendige oppervlak- te noppig als fluweel, en ruuw , volkomen als men ziet in de baarmoe- der, zo menigmaal als deszelfs inwendige oppervlakte ten eerfte na’t ba- ren onderzocht wort. lemant zal mogelyk daar op aandringen, en vragen, of ik deze ope- ningen , als ik hier {lelie , wel ooy t zodanig met myne ogen in een eyer- neft gezien hebbe ? ik bekenne, dat ik zeniet altydt even wyt openftaan- de gezien hebbe ; maar gelykerwys de togt of Zweetgaten van de huyt niet altydt, maar alleen op zekere tyden gezien konnen werden , aldus gefchiet het hier ook 3 Indien gy myne drangredenen, die my zulks doen gevoelen, en hier boven van my bygebracht zyn, onderzoekt, gyzult, geloof ik, met my door de uytwerkmg en uytkomft zelfs geruft geftelt zynde, voor zeker houden, dat de gehele zaak zodanig gelegen is. V. Van een Infch'ieüng des Darms m een menfehevrugt. Dat dit gebrek menigmaal in bejaarden voorvalt, heb ik voor deze overvloedig aangetoont, ja ik heb ’t zelfs gezien in den kronkel- darm 5 en dat viermalen achter malkanderen in dode lichamen, vanmyin ’t gafthuys geopent; maar nu heb ik voor ’tcerft van myn leven, die zo veie Ontledingen heb bygewoonc, ineen kint van vier dagen oudt zulks met een grote verwondering ondervonden } wie zoude zulke dodelykc ziektensin tedere wichten verwacht hebben? Ik gelove, dat het mogelyk meermalen gefchiet, voornamentlyk van kinderftuypen3 waarom zy dan zo yflelyk en geftadig huylen 3 aldus openbaart dan zich deze ziekte, Verzagtende en pynftillende geneesmiddelen, of bequame darmfpuytin- gen helpen in dit geval niet veel : want binnen wynig uren verhuyzen zy na de eeuwigheit. Geweldige buykzuyverende middelen in tegendeel brengen wel dik- maals in de bejaarde veel verlichting by, en veel meer, als de verzach- tende , of pynftillende middelen ; zo menigmaal, als ’er een ware infehieting is, bevindeik niets beter, als de vochten aanftonts by [fer epcrafm] beurten door den afgang te ontlaften, zo lang tot ’er verlichting of een genezing op volgt 3 derhalven moeft zulks ook in deze tedere lichaamties ondernomen, en zo lang herhaalt worden, tot dat ’er ontlading komt, en daar na verlichting van de quaal; om deze ontlading te weeg te brengen rade ik uyt te kiezen hulpmiddelen > die na mate van aantekeningen. de krachten in zulke tedere kindertjes fterk genoeg zyn : want ik weet voorzeker , dat men bejaarde menleken in dit geval ook altyde zeer fterkc buykzuyveringen moet ingeven. Vit Van uytgefchudde Vellen van Wormptes, gevonden in 't binnenfte der beenderen. Ik weet niet, of de geneesheren, of die de natuurlyke gefchiedenis bey- veren, ooyt iets gevonden hebben, dat wonderlyker fchynt, als dit, ’c welk ik nu befchryven zal * gewiftelyk het verdient deeerfte plaats on- der alles, ’t welk in deze derde tiental gevonden wort. Wanneer ik dit ongelooflyke zeltzame verfchynzel eerft befpeurde, was ik als verdomt, naauwlyks myn eyge oogen gelovende. De zeer Vermaarde Hr. Boerhaavc hadt my dikmaals geraden, ja aan- geperft , dat ik naauwkeurig het maakzel van ’t binnenfte deel der been- deren , namentlyk de vliezen , vaten , en merg onderzoeken zou } hy hadde my altydc gezegt, dat aldaar vele zaken waren, die de gaauwig- heit van den zeer naarftigen Malpighius, en fcherpzinnigheit van Havers tot dezen tydt toe ontvloden waren. Ik , die den meeften tydt was in ’t onderzoeken van ’t maakzel der zagtere delen , zo menigmaal van myn vrient aangezet zynde, heb hem eindelyk gehoorzaamt, en my nu een langen tydt aan het onderzoeken van de diepfte fchuylhoeken der beenderen 'geheel overgegeven, daar toe dagen en nagten beftedende j ik hebbe verfchyde beenderen, op verfchyde wyzen aan Hukken gebroken, geklooft, met een zeer fyne zaag op \ kondigde doorgezaagt, en naauw- keurig onderZogt} ik zal ’t u verbale, wat ik door deze groten arbeidt gevonden heb. ’c Geheugt u mogelyk, Lezer, dat ik voor dezen een boekie in ’t licht gegeven hebbe, onder het opfchrift van het eerde Cabi- nec der dieren. Enige hebben dit werk befchuldigt als onnut, nog met myn ampt overeenkomende- Zy dwalen , die aldus oordelen : want zo ik my in dat ftuk niet geoeiTent hadde, zou mogelyk deze zaak, welke ik nu befchryven zal, voor altoos verborgen zyn gebleven, maar door ’c onderzoeken van de natuur, huyshouding, en herfcheppingen der bloe- deloze diertjes ben ik bequaam geworden, om aan te merken, en wel te konnen begrypen, ’t gene ik in de beenderen ondervonden heb; wantik heb in ’t binnenfte der beenderen gezien oprechte [exuviae , felles, S. teftulftl velleties of dopics van vervelde {chryzahdes , vel nymphae j ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE Wormpies of jonge vliegles nagebleven, welke voor dezen bekleetzelen van levendige beefties geweeft waren. Deze vellen (die tny een wakkere konftenaar aldaar vertoonde , wiens behendigheic ik gebruykte om deze beenderen volgens de lengte door te zagen) waren in ’t cerft zo klyn en verholen, datze gemakkelyk myn gezicht ontvloden zoude hebben , ten ware ik volkome in de gefchiedenis der bloedeloze dieren ervaren was ge- weeft. Door dit eerfte geval wierde ik aangemoedigt om de beenderen verder inwendig te doorfnuffelcn 5 op ftaande voet vonde ik in ’t dy en ’t arm of fchouderbeen de beefies zelfs5 voortvarende heb ik ze niet al- leen in de beenderen van volwaflche menfehen, maar ook in die van klyne kindertjes gezien, en wel zodanig, dat ik ze nu in acht onderfchydene beenderen vertonen kan. Maar dit verdient ook aangemerkt te worden, dat deze wormpies niet alleen van een, maar van driederly en verfchydc zoorten zyn , gelykerwys ik in een figuur hebbe late afcekenen, en aan myn huys kan vertonen. Deze beenderen waren niet wel verfch, echter van alle kanten onbe- fchadigt, zo dat ’er in ’t geheel niets in was , ’t welk enige bederving ofte verrotting to kennen gaf, gelyk ’t huys in myne nieuwe verzameling tc zien is. Indien iemant vraagt, hoe konnen zulke beefies in deze holtens indringen, ik zal hem weder vragen, door welke weg een geheel bondelke van langwerpige in malkanderen gevlogte wormen in de grote flagader on- der ’t Hart gekomen is? ik heb ’c evenwel gezien, en befchreven. Van waar de rey tanden in ’t eyerneft van een vrouw? van waar de brede wor- men van dertig ellen lang in ’s menfehen lichaam ? van waar een fchenkel van een k int in een papgezwel van de moerkoek ? waarvan daan zes dikke vette rupzen in de herlfenen van een fchaap ? van waar het viervoetig in een beurfie beilote diertie, door ’t braken uytgeworpen. Alle deze dingen heb ik nogtans gezien, voor een gedeelte wordende bewaart in dezemync nieuwe vergadering, en ten dele in die van den Rufilfchen Keizerj zy fchynen waarlyk byna ongelooflyk, maar nog iets anders, datwonderlyk is, hebt gy moge-lyk gelezen, ’t welke ik voor dezen befchreven hebbe. Een braaf man by my om raadt komende vertoonde vele klyne wormpies, die hy door ’t water dagelyks geloft hadde, waar van hy ’er my enige in een houte doofie vereerde, om de zaak tc onderzoeken; terwyl ik den vol- genden dag het doofie opende, vlogen ’er klyne beefies door heen in dier voege, als ik ze in ’t eerfte Anatom. Qabinet heb laten afbeelden. Wie dit alles overweegt, hy zal na myn oordeel met my bekenne, dat de gehele wetenfehap, die wy tot nog toe van de natuurlyke zaken hebben, geea- zints geraken kan tol de wyze, hoe zulke v/onderen uytgewerkt worden, aantekeningen.- die wy evenwel zien te gefchieden. Ik hebbe een in de franfche taal bc« fchreve Verhandeling over de wormen gelezen , waar in de maker van dezelve verhandeling zegt, dat ’er geen dier geboren wort als uyt voor- gaande eyeren van diergelyke dieren, en dat in ’t mannelyke zaat van een menfch klync eyertjes van zeer vele andere diertjes verfchuylen, dewelke daar in uytgebroeit eyndelyk ter bequamer tydt waden, en na vele jaren deze levendige beesjes dikmaals voor den dag brengen $ zeer vele volgen hedendaags dit gevoelen , ook hebben zommige Ouden niet anders geoor- deelt: wat hier van is, ik ontkenne nog ik delle ’t vaft , ik ben immers niet genootzaakt deze zaak uyt te wyzen, om dat het myn plicht niet is van waarfchynelyke gillingen , maar zaken zelfs te handelen. Mcnigmaals heb ik geloofbare raenfchen hore klagen van onverdraagly- ke pynenin’tdy, fcheen, arm, enfchouderbeenderen, en datderzelver hevigheden nochtans niet vermeerdert wierden, fchoon zy de beledigde delen drukken, doten, en betalten 5 ondertuflehen is de fmert inwendig zeer geweldig, zo dat de pyn tot diep in ’t merg toe dikmaals verfchuylt, ’t welke de lyders zelfs met woorden te kennen geven, zeggende, dat ze dc pyn in ’t gebeente voelen zitten. Om dat ’er nu zodanige overblyfze- len van diertjes in de diepfte fchuylhoeken van ’c binnenlle gebeente ge- vonden zyn, zou ’t geoorloft wezen te geloven, dat deze fmerten voort- gebragt worden vanklyne aldaar zittende bloedeloze beesjes, die door by- ten, knagen, en boren het zeer fyne vlies, ’t welk het merg omringt, dooreten. ’t Is wel waar, dat men in deze geftorve menfehen geen gele- gentheit heeft, om de binnenlle delen der beenderen te doorzoeken, éch- ter blykt het zekerlyk, dat deze pynen door ’t gebruyk van quikzilvér, het ware tegengift tegen allerley llach van wormen , volkomen genezen worden. Ik verzeker u ter goeder trouwe, dat ik ’er vele genezen heb- be , die verfchyde jaren lang deze overgrote pynen geleden hadden, en dat alleen door levendige quik; nogtans was ’er geen teken, ofte enige argwaan van de minfte befmetting van fpaanfche pokken by> zodatdez« diertjes mogelyk hier door gedoot zyn. Dogegrer, fchoon ditbcwysop grote waarfchynelykheit lleunt, is ’t Buy ten dat zeker, dac deze beefie's fn de holletjes der beenderen zich verfchuylen, gelyk de bovengemelde ondervinding beveiligt; men hoeft niet te denken, dat zy na de doodt daar in gekropen zyn: want de beenderen waren overal geheel en gaaf, niet gefchaaft, geboort, vermolmt, of gebroken, geen de minde opening of tegennatuurlyke fpleet kon ’er in gezien worden, ja dat meer is , ik hebbe dezelfde beesjes gevonden in den arm van een kint van een iaar oudt. ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE. Zo iemant over de waarhcit van deze zaak, en de verdere omftandig- heden tvvyftelt, ik verzoeke hem aan myn huys, zo dat ik kan zeggen, komt en ziet: hy zal duydelyk zien , dat ’er geen bedrog of valfcheic in is r want men verneemt ’er zo vele verfchyde en op verfchyde plaat- zen gelegene , dat het ten eneraaal onmogelyk is, door enige men- fchelyke konfl dezelve binnen het dradige celluleuze maakzel de- zer beenderen, dat zo vaft gefloten en zo in malkandercn bewerkt is, zo- danig te konnen plaatzen. Daar en boven de zelfde ervaren konflenaar, daar ik te vore van gefproken hebbe , heeft ze ook, zo gaauw ’t been doorgezaagt was, met my gezien. En om wat reden zou ik, die Godts werken, en geen valfche verdichtzelen, zovele jaren lang onderzochten bekent gemaakt hebbe, en een oudt man ben van tagtig jaren , deze dingen verzinnen, en aldus andere bedriegen? Ikbekenne, dat ik, ter- wyi ik boven de zestig Jaren bezig ben geweefl in vele nieuwe ontdekte zaken in de lichamen der dieren te befchryven, menigmaal ook vele te- genfprekers gekregen hebbe* maar zoo dikmaals , als zy zich niet ver- ontwaardigde my te komen bezoeken, en myne dingen in myn huys te zien , hebbe ik haar byna altyde horen zeggen, ja zomtydts tegen wil en dank, Ik zou V nooyt gelooft hebben , zo ik V nu, niet gezien hadde ; dikmaals zeiden zy, ik (ia verflompt ; Ja de leerlingen in de genees- kunde heb ik menigmaal van toorn horen uytroepen , hebben dan onze Hoogleraren ons zo misleit\ ’t is ook nu en dan gebeurt, dat de men- fchcn, na dat ik iets befchreven of door figuren afgebeelc hadden, meen- den , dat zulks maaar als valfch en verzonnen te houden was, om deze reden wierde ik genootzaakt op een konft te denken, waar mede ik alle ontleetkundige zaken zou konne bewaren, om ze daar na onyerandert* en zo net, als ik ze in figuren afgebeelt hadde, te vertonen. Deze po- ging is my zo wel gelukt, dat ik alles , of in een balfemvogt hangende, of door een byzondere behandeling als fteen verhart , echter volkomen zyne vorige eige gedaante behoudende, beware, zo dat ik hier door alle twyffelaars, ontkenners, en tegenfprekers overtuyge, altydt haar toe- roepende, Komt) en ziet3 daar zal een einde zyn van te twyffelen, een einde van twiflen. aantekeningen. I073 VIL Van 3t Darmfcheil, In het andere tiental van aanmerkingen hebbe ik vcele, en wel byzen- dere zaken aangaande ’t darmfcheil bygebragt, nu paft het wel dat geene daar by te doen , ’t welk ik dienaangaande bevonden hebbe. Het doode lichaam van een ftokouds en tandeloze Vrouw geopent hebbende, fcheen ’c my overal zeer vet , en door alle deelen met overvloedig vet befproeyt, dog de fpieren bevonde ik zeer vermagert en wonderlyk ver- klynt, hoedanig ik ze menigmaal voor dezen ook gezien hebbe * zom- tydts heb ik in andere doode lichamen ontdekt, dat al ’t vet volkomen verteert was, wanneer ondertuftchen in deze de fpieren vlezig , groot , en wel geftelt waren. Ik hebbe eerftelyk het gedarmte van deze Vrouw onderzogt, daar na het darmfcheil, en deszelfs klieren 5 Ik verwonderde my aanftonts, dat ik zo weymg, en te gelyk kleyne klieren ondervondt: want op een plaats van ’t darmfcheil, de grootte van een palm van de bant hebbende, befpeurde ik ’er maar cwee , of drie naauwlyks grooter als een hennipzaat. Deze vcrfchyning is my meermalen in zeer oude Besjes aldus voorgekomen ; ’t welk myn gevoelen beveiligt , daar ik nog- tans niets van melden zal , ten zy na een menigte van ondervonde proe- ven 5 die dit gevoelen verfterken. Miftchien beginnen deze klieren van’t darmfcheil op een zekere bepaalde tydt van ouderdom te verdwynen, ■gelykerwys de borften of mammen zodanig vernietigt worden , dat alleen de tepels overblyven , en behalven die van ’t geheele lichaam der mammen , dat voor deze zo groot was , niets ? maar wat zal dan de Gyl overkomen, welke gewoon is door dc melkvaten na deze klieren tot zekere en nodige gebruyken gevoert te worden? mogelyk zal ze door de kleyne darmfcheiladertjes , uyt de holligheit der darmen opgeflorpt, tot de Lever zelfs overgaan. Ma deze opening heb ik wederom gele- gentheit gekregen , om een ander doodt lichaam van zodanig een oude V'rouw te openen, in dewelke ik allcenlyk hier en daar een klein zodanig kliertje, naauwlyks grooter als een moftertzaat , gevonden hebbe. In tegendeel, heb ik in Lyken van de geene, welke in de bloem van hare jaren geftorven waren, gezien , dat het darmfcheil met zo ccn groote menigte klieren bezet was j dat ’er in de plaats van een hantbreet groot zeftig of zeventig klieren gevonden wierden , gelyk ik aan een ygelyk ten mvnen huyze vertonen kan; onder deze zyn ’er, die de grootte van ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE een heneipzaarje , andere van een koolzaatje , andere van een Noote Mofcaat, ja van een kleyne Olyf gelyk zyn ; maar de kleynfte ontvlie- den altydt het gezicht, ten zy eerft de varen van ’t darmfcheil zeer kon- ftig en wel opgevalt zyn, waar door derzelver bloetvaatjes te voorfchyn komen. Voorts heb ik dit aanmerkelyke ontdekt, namentlyk, dat de uyterfte eyndens der gevulde bloetvacen in de grootfte klieren eyodigen m een moesagtige zclfftandighcit, gelykerwys in de Lever 5 de loop dezer flagadertjes is zo byzonder , dat ’er geen gelyk in ons geheele lichaam van gevonden wort. Maar wat deze vaatjes met dit byzondere maakzeiop deze plaatzen toebereyden, of wat zy uytwerken , blykt tot nog toe zo klaar niet, dat ’er met zekerheit iets aangaande deze zaak zou konnen vaftgeftelt worden * ik heb dit alleenlyk menigmaal in deze klieren on- dervonden, dat de Gyl, van de darmen tot deze klieren toe aangedre- ven zynde , de couleur en dikte van melk hadde, maar daar weder uyt- gaande, meergefpoelt, dunder, endoorfchynender fcheen. Ik zoude voor dezen nooyc gelooft hebben , dat deze opvulling zo diep konde doordringen, dog nu is my zulks gelukt ; waarom ik van blytfchap gedwongen ben uyc te roepen , Hoe veel is ons voor de konji van ’r opvullen onbekent ge wee ft ! Hoe veel hebben wy daar door ge* leert l U hoe wonderlyk verfchynt nu de toejiel der voor dezen on- zichtbare vaatjes \ O aangename opvulling, voort aan nooyt te verach- ten , nooyt genoeg te pryzen, waar door zo veele verborgentbeden geo- ten baart worden ! YIII Van ck Opperhujt. Hoe veele byzonderheden ook in de uytwendige bekleetzelen van ’s menfchen lichaam fchuylen, weten die alleen, dewelke met een onverffloeiden yver in dezelve te onderzoeken bezig zyn geweeft. Ze- ker! yk ik hebbe menigmaal verwondert geweeft 5 dat de ecrfte Ontle- deren veel gefproken hebben van ft derde algemeene bekleetzel, na- men tlyk dc huyt, maar gezwegen van de twee eerde , te weten dc opperhuyt cn ft netwyze vlies. Indien die geeftige zeer geleerde Zwal- vïus, dewelke zo fraay de klacht e van de maag belchreven heeft, nu nog leefde 3 hy zou met meer fraay heit tot lof van deze dekzelen konnen ge- le breven hebben 5 in welke voor dezen ten onrechten verzuymt, heden- daags men zo veele en zo fraye zaken aan hem zou konnen vertonen. A ANTE IC. E ' N I N G £ N. Die te vooren van ’t maak zei van ’s nienfchen lichaam gefch reven hebben, waren van gevoelen, dat de Opperhuyc was een rizamenrinv ning van overtollige uyc het lichaam vloeyende vochten , die van de omringende koude lucht in de oppervlakte van ’t lichaam verdikt wor- den i en oordeelden derhalven, dat men ’t daarom voor geen deel van ’t lichaam moed houden. Dog nu de zaak naauwkeuriger onderzogt heb- bende , zien wy, dat deze niet alleen ware deelcn van ’t lichaam zyn , maar ook nootzakelyke, en bygevolg voor ’s nienfchen leven zo nuttig, dat zonder dezelve het leven zeer elendig zou zyn. Ik kemie een braaf Man, die niet wel volkomen van de opperhuyt en ’f netwyze vlies be- rooft is, maar wien deze bekleetzelen zo dun en teder zyn, dat hy geen matige warmte of koude kan verdragen, maar leydt door beyde alle da- gen zeer veele ongemakken, ja fmerten. Zo deze twee van de huydc afgedroopt worden , loopt, het bloet uyt het lichaam ; ja wanneer de zel- ve door de lucht en ’t water verdikt , droog, hart, cn gefpleten zyn, welke ongemakkelyke, en om te genezen moeylyke ziektens ontdaan ’er dan uyt ! de Heelmeefters weten ook hoe moeylyk ’t alrydc is , door [epulotica\ velmakende geneesmiddelen, verkoelende tn verdrogende moeten zyn , de opperhuyt wederom op de huyt re brengen -y maar zo door deze middelen de opperhuyc evenwel niet voortkomt , worden wy zomtydts gedwongen tot die verzagtende middelen onzen toevlucht te nemen, dewelke te gelyk bevochtigende zyn, als het digefiivumaureum% en diergelyke. Ik fpare nog, by deze gelegentheic een’verhaal te doen van die gcene, welkers huyt door de werking van’c aangedoke buskruyc ontvelt is ; uyt deze oorzaak worc ’er dageiyks zo een groore overvloec van etter geboren, dat zy van krachten uytgeput, en \ behoor!yk voet- zei beroolt, ged'orven zyn. Welke gevallen ons menigmaal vóórgeko- men zyn. Derhalven fchynt het niet fraay te wezen , van deze bekiect- zelen of verachtelyk te fpreken, of onachtzame]yk daar van te bandelen; ik heb ’c zeker nog nier vergeten, ’r geene my, zulks niet verdienende, voor veele Jaren gebeurt is * in een openbare ontleding vertoonde ik, in tegenwoordigheit van zeer veele aanzienlyke aanichouvvers, namyne ou- de gewoonte deze drie algemene bekleetzelen van ’t uytwendige lichaam, in welkers vertoning ik volkome anderhalf uur bedeedde ; daar by was tegenwoordig een zeer beroemt Amfterdamfch Geneesheer, te gelyk met den Heer Burcberus de Uolder , uytmuntendt Hoogleeraar van de Wysbegeerte , en Wiskond in de beroemde Hogefchool re Leyden ; een yder was even oplettende op deze vertoning , uyfgenomcn deze arts, dewelke na ’t eyndxgen^aldus uytviel ; Verdienen dan deze ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE ger inge zaken 3 dat men om die te kennen anderhalf uur verfpilt ?is V wel behoor Ijk, dat onzen Ont leder met het verhandelen van zodanige ons zo langen tjdt ophoudt ? De brave de Volder over ft zeggen van de- zen Man zich verwonderende , voerde hem te gemoet , Oordeelt gy dan zodanig van deze zaak ? Ik hehbe noojt zulke fyne, echter ware zaken in de deelen van een menfch geweten of gezien. Aldus toonde deze Heer, dat hy een recht aanfehouwer van deze zaken geweeft is. Op wat wyze en door welke konft deze bekleetzelen moeten worden gefcheyden, op datze wel voor ft gezicht konnen blyken , hebbe ik tot nog toe niet befchreven , nog by andere oprecht befchreven gevonden j derhalven zal ft niet ondienftig zyn deze konft eenvoudig te openbaren. Te voren zochten de Ontlederen zulks te doen met een gloeyendt yzcr of blaartrekkende middelen, gelegt op ft doode lichaam : maar dan ver- fchynen deze bekleetzelen zodanig befmet , datze naauwlyks aangezien worden, en waarlyk niets ondericheydentlyks is ’er in te zien. Derhal- ven in dit werk verdriet hebbende, hebbe ik na een zindelyker manier, en zekerder in zyn uytkomft , cmgezien , dewelke ik gaarne aan den Lezer mededeele. Ik neme een gedeelte van ft vel van een menfeh , uyt het doode lichaam genomen, waar van ik voorzigtiglyk het vet affehey- de, daar na ftrek ik het op een boute plankje geweldig uyt, zo dat het aan alle kanten vaft gefpannen is , echter met die voorzichtigheit , dat de uytwendige oppervlakte na buyten toe ziet. Dit gedaan zynde, leg ik de geheele toeftel in zuyver kokent water , waar door de opperhuyt en ’t netwyze lichaam van de onderleggende huyt beginnen los te gera- ken, en laren zich met een ftemp mesje gemakkelyk daar van affeheyden y dan fchey ik ze zo ver, als ik wil; de drie bekleetzelen aldus van mal- kan de ren afgefcheyden , dog voor een gedeelte nog aan een zittende, hang ik in myne vogt, of in de open lucht gedroogt zynde , bewaar ik ze. Wanneer dezelve aldus tcebereit zyn , komen ze duydelyk te voor- fchyn 5 gelyk ik ze uyt Europianen , Zwarten en halve Zwarten dage- Ivks aan de Liefhebbers der Ontleedrkunde ten mynen huyze vertoone* m een Zwart vinde ;k het netwyze lichaam altydt geheel zwart3 in een halve Zwart wat bleker zwart * in een Europiaan, door de zon op ft lant verbrant, geelagtig 3 maar in blanke, nog door de bette van de zon ge- brande Europianen* zo blank, dat het naauwlyks kan onderfcheyden wor- den. Maar de Opperhuyt kan men zeer gemakkelyk van de huyt in alle altydt onderfcheyden, en affeheyden. De huyt van een menfeh is taay , en zeer rekkelyk, en wort zo gemakkelyk niet gefcheurt, als de opper- lui yt, die zeer licht door ft hiinfte ge welt verbroken wort. Maar als de AANTEKENINGEN. opperhuyc gedroogt is, zal ze bezwaarlyk vlak konncn gehouden wor- den : want zo ras als zy los raakt , krult ze om, en rolt zich in-malkanderen. De opperbuyt heeft geen bloctvaten , maar de huyt is kr zo vol van, dat ze, als dc vaten met een rode wafchagtige Holle gelukkig opgevult zyn , geheel roodt zich vertoont 5 aldus toebereit , bevogtigt met Ter- pentynolie , en door ’t vergrootglas in de zon befchouwt zynde , fchynt dc huyt geheel en al uyt bloetvaten alleen te beltaan. Ondertuflchen heb ik in de opperhuyc, op dien tydt nog aan de huyt vaHzittende, als de huyt opgevult wierdt , nooyt het mmfte vaatje of eenige fchyn daar van in zo veel duyzent bereydingen gezien, of door’t vergrootglas kon- nen befpeuren; ik hebbe dit altydt, waarde Lezer, zo gevonden , en nooyt in eenig geval anders vernomen. Geloof my , dat ik ’t U ter goe- der trouwe verhak } ik betrachte alleen de naakte waarheit te zoeken, ondervinden , cn te verklaren. Met hoe groote verwondering , denkt gy, dat ik aangedaan was , toen ik hoorde, dat’er onder andere zeer veele ondeetkundige te London een zeer bsroemden Ontleder was, ót. Andre genaamt, die niet alleen met woor- den verzekert, maar ook voorgeeft, klaarblykelyk te konnen aantonen, dat hy de gehele opperhuyc zodanig kan toebereyden , dat hy deszelfs oneindige vaten met een rode wasachtige ingefpote HoHè opvult, en zeer duydelyk voor ogen (lelt. Zekcrlyk deze brave KonHenaar dwaalt zelfs, of zoekt andere valfchelyk te misleyden: want in plaats van de opperhuyc vertoont hy bedrieglyk een zeer dun gedeelte van dc huyt, of eenige an- dere dunne vliezen, met zichtbare vaatjes voorzien. Indien deze ervare Ontleder, niet tegenftaande de openbare vermaning door dit myn gefchrift gedaan, echter in zyn pochen volhart, Welaan, ik ben bereit met hem om geit te wedden, dat hy in de opperhuyc die vaatjes niet kan aanto- nen j deze myne weddenfehap met hem zal wel zo büiyk en recht zyn, dat alle de OelFenaars der Ontleetkunde de manier daar van zullen goct- keuren. Ik zal dan twee Engelfche ‘Guinies ten behoeve der Armen van London verbeuren, zo de Heer Sf. Andre aan bequame kenners toont, dat hy de waarheit zegt} maar indien hy zulks niet kan doen , zal hy al- leenlyk een Engelfche Schelling verliezen. Zo \ hem behaagt, my een ftukje , de grootte van een Schelling hebbende, van deze opperhuyr, daar hy zo van fnorkt, over te Huren , ik zal aanftonts zorg dragen, dat hy wederom van my krygt een Hukje van een bereyde huyt van een menfeh, waar aan de opperhuyt voor een gedeelte nog vaftzit, en voor een gedeelte daar van afgefcheyden is, aldaar zal hy de huytvaten, als met een hoogrode verf van binnen opgevult , befchouwen , hy zal de ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE daar by nederhangende opperhuyt zien , en daar in geen de minfte blyk van eenig vaatje. Wel aan dan, dat hy zich van deze weddenfchap niet onttrekke, ft komt hier op ’s menfchen huyt, op de waarheit aan; zo ft waar is, ’c geene hy voorgeeft, dat hy ’t nu doe ! laat hy my overtuy- gen, of lyden, dat ik hem van zyne dwaling verlofte, hy moet nalaten de goede iuyden te misleyden. Laat hy geen zwarigheic maken over ’c (chieten van ’t geit, hy moet weten , dat den Heer Bradley, een Lidt van de Koninglyke Engelfche Maatfchappy, in de Bouwkonft en Kruydt- kunde te London zeer vermaart, my.fchuldig is twee Engelfche Guinies, die ik hem, toen hy zich alhier ophielt5 op zyn verzoek geleent hebbe, na dat ik hem voor eenige Jaren, hier vreemde zynde, veeldiesnft en be- leeft heit gedaan hadde, dog hy heeft naderhant vergeten my ’t gek we- derom te geven, ’t gene echter wel van zyn plicht was ge weeft. Ik ftel- le derhalven dit gek tot deze weddenfehap: want deze zaak gaat my ter herten, en ik hebbe ook befpeurt, dat het alle oprechte oeffenaren van onze konft gefmert heeft, dat ’er zulke grove dwalingen in zo een nut- tige cn nootzakelyke konft begaan worden , nademaal ’er een zeer groot onderfcheit is tuffehen de huyt en de opperhuyt. Maar laat hy deze valfchelyk gezegde uyt vaten beftaande opperhuyt ie berden brengen , om ze Icherpelyk te onderzoeken , ’t zal dan gaauw genoeg blyken, dat ’er geen zodanige vaten in te zien zyn, gelykerwys nog in t fpinne- websvlies der herffenen, of ’t vlies amnios in de vrucht ooyt zulke vaten konnen gevonden worden. In der waarheit, fchoon ik de bant, voet, of eenig ander deel van ons lichaam door myne konftige opvulling der vaten root makeden alle de kleinfte vaten zo zeer vervulle , dat deae deelen bloetroot fchynen , gelykerwys ik aan alle nieuwsgierigen in myne nieuwe bereydingen altydt genegen ben te tonen , echter blyfe de opper- huyt akydt ongecouleurt. Hoe zal ik dan zyn zeggen konnen geloof geven? Voornamelyk als hy aan bedreve Konftenaars zegt , dat de op- vulling van de opperhuyt voor hem zo gemakkelyk, en zeker is. dathy zulks niet waardig acht te vergelyken by andere zwaarwigtiger zaken, die hy in deze konft kan te weeg brengen. Hoewel deze woorden voor de geleerde Waerelt genoeg zyn, om aan ’t bedrieglyk pochen geen ge- loof te Haan, ichict roy daar en boven een ander bewyste binnen,’t welk my zyn zeggen nog minder doet geloven. Wie namendyk de opperhuyt konftig van de huyt heeft afgefchcyden , gedroogt, en ruflehen de pa- piere bladeren van een boekje gelegt, op dat ze aldus gedrukt, uytge- fpreit en vlak gehouden wordt, gelyk ik altydt gewoon ben te doen ; hy zal zien, dat de opperhuyt, zo gaauw hy ft boekje geopent, en dc AAN:TEK E N 1 N G E drukking los gemaakt zal hebben , op dat zelfde ogenblik omkrult, en in ronde holle rollen zsch draayt, gelykerwys de fchnften der ouden tot malkanderen vaft gerolt zynj maar die zal nooyc in de huyt gefchieden. Ik hebbe van onze Hollanders , die hem bezogt hebben en ooggetuygen geween zyn, gehoort, dat die zogenaamde opperhuyt, welke hy haar vertoonde, vlak, recht uyrgefpannéh gebleven is5 laat hy derhalven na- laren de Hollanders zodanige dingen voor te hellen: want zy hebben hier roe een doordringende oordeel , getrouwe ogen , en zyn fcherpzinnig. Wat ik oordele , dat deze Man ( dien ik evenvffel niet geloven kan, dat met voorbedachrzaamheic zou willen bedriegen) in dit fruk heeft bedro- gen ? zal ik U zeggen 5 namentlyk de huyt is in verfch gehore kinderen op zommigé plaatzen, zo ze met voorzigtigheit van al ’c vet afgefchey* den is, zo dun en fyn, darze daar door de opperhuyt van volwaffchene verheelt, en nogtans is zy zeer vol bloetvaten, die ook gemakkelyk op te vullen zyn* om zulks te konnen vertonen, beware ik in mynhuys vaan- dels en loofwerkjes uyt de huyt gemaakt j ja ik heb banden van boekjes laten maken, dewelke in plaats van ander leer met het aldus bereyde vel van kinderen overtrokken zyn, terwyi ik tuffchen de bladeren van deze boekjes verfcheyde (lukjes van vliezen van ’s menfehen lichaam Icgge, op dat in de zelve, door myne konft opgevult zynde , de wonderbare ver- fchcydcntbcic blyke, welke re zien is mde loop der vaatjes, en die naauvv- lyks op twee afzonderlyke plaatzen een en dezelfde fchynt, maarinyder anders en vcrfchiilende is 3 voor zo veel Vr iets anders op deze of geene plaatze, volgens de Wet, door den Almogenden Sc]he/fer in de eerfte Schepping opgelegt, moet worden verricht. IX. Fan de Beenderen. Toen ik nog Jongeling was, doorfnuffelde ik de beenderen met zo veel yver, dat ik my verbeelde een volmaakte kennis van dezelve gekre- cren te hebben; maar hoe verre heb ik van de waarheit af aldus geoor- deeld Na dat ik de beenderen zeer zorgvuldiglyk open gezaagt, en on- derzocht de vaten der zelver met wafch opgefpoten , de beenderen der kinderen ingezien, ja geraamtens daar uyt gemaakt hadde, die naauwlyks groter als de kleynfte vinger waren, heb ik bevonden , dat de zaak ge- heel anders, als ik eerft gemeent hadde , gelegen was 5 een groot deel van ’t geene, dat ik hier in aangemerke hebbe, heb ik al bekent gemaakt ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE zo in myne Aanmerkingen , Cabinetren , als ontleetkundige Aantckenin« gen; maar dat ik nu verfch ontdekt hebbe, zie daar , zulks maak ik nu bekent. Ik bevinde, dat de aan walleken ofte aangroey zeis, zo wel die zich boven als onder aan ’c lichaam van ’t voornaamfte been zich vervoegen, haar grootfte vaftfte bant of hegting met het been kry- gen, voornamentlyk door ’t beenvlies, en daarom van dat vlies ontbloot zynde, lichtelyk van ’t been afvallen. Men fielt wel gemeenlyk, datdc aangroeyzels aan ’c lichaam van ’t been door middel en tuflchenkornft van een kraakbeen vereenigt«worden , maar dat moet men zo niet verdaan, als of zy door een kraakbeen, in ’t midden tu(Tchen deze beenderen gele- gen , gelyk als een derde lichaam vereenigt worden 3 dewyl de voornaam- fte beenderen zelfs even als die aangroeyzels in de kinderen nog kraak- beenig zyn, zo dat het kraakbeen van ’t eene op ’t kraakbeen van ’t an- der gelcgt wort, en worden beyde door middel van ’t beenvlies aan mal- kanderen vaftgehegt. Hier door gefchiet het ook , dat de eerftgebore kinderen in een moeylyke banng een gebroken arm, fchouder, of ander been dragen. Men vrage , of de tydt van ’s menfehen ouderdom kan worden bepaalt, wanneer een kraakbeen, zyne eygenfehap verloren heb- bende, in een beenagtige overgaat ? Jk ontken , dat men zulks weten kan, dewyl ’t in den eene vroeger, in den ander later gefchiet: wantik hebbe lichamen gezien, waar in twintig Jaren na de geboorte nog iets kraakbenigs gevonden wiert. Ik zegge dan, dat de beenige aangroeyzels door ’t beenvlies aan ’t lichaam der beenderen vaftgemaakc worden 3 maar eer ’t kraakbeen volkomen been wort, komen ’er op de plaats van de on- derlinge t’zamenvoeging, alwaar ze raalkanderen aanraken, veeleuytfte- kende uyrpuylingen , en ook uytgeholde groefjes te voorfchyn , waar in ze wederom ontfangen worden , zo dat de aangroeyzels op deze wyze vaft vereenigt worden : want als twee lichamen zo naauwkeurig tegen raal- kanderen zitten, dat ’er geen lucht tuflehen komen kan, worden zy zeer bezwaarlyk van malkanderen gefcheyden , maar houden vaft aan een. ’t zelfde gefchiet hier ook, naderaaal alle lucht ia ’c zamegroeyen afge- weert worr. Maar hoe wonderbaarlyk is ’t, zo iemant de wyze befpiegelt, hoe ['ofleogenejia] de beenwording in de beenderen zelfs voltooyt worc ; de- zelve begint namentlyk in ’c middelde deel of ’t lichaam van’t been zelfs, maar in ’t voorhoofts been eerll omtrent den Oogbol! In een afbeelding hier achter aan gevoegt is klaar te zien, dat de beenwording van ’t dye- been in een kint van zes of zeven Jaren begint in dat gedeelte van ’t been, alwaar ’c been her dikde is3 daar na worden de beenipe vezelen of A A 'N T E K E N INGE N. Pralen boven en onder die gedeelte , met langzamerhant van plaats tot plaats op te klimmen en neder te dalen ranker , tot dat derzelver’t za- mengevoegde dikte eyndelyk verdwynt; ondertuftchenhoedeze dikte van ’t been ranker wort , hoe ’t meer en meer breder uitgroeit; waarom dier- gelyke beenderen veel zeltzatner en bezwaarlyker in ’c midden breken, als enigzints hoger ofte lager. In ’c [ os Jtyloideum ] priem wyze been merk ik fets byzonders aan , namenclyk, dat het byna nooyt gevonde kan worden in doodtshoofden uyt de openbare graven gehaalt: want by na altyde zynzevan ’t priem- wyze been berooft ; zulks gefchiet daarom , om dat dit beende in de Jeugt aan ’t flaapbeen vaftgehegt wort door [ articulatio ] een geleding, maarniet dooreen \fymphyfit\ ’t zamengroeying, of {fynchondrofis~\ kraak benige vereniging, ichcon ’t zomtydts in zeer oude lichamen tegen de natuurlyke gewoonte zodanig gefchiet, en dan groeit dit been ge- meenlyk als door [ anchylojïs ] een ’t zamen groeymg met het fteen been vaft, daarom blyft het in zodanige dootshoolden in zyn wezen, fchoon ze uyt de graflieden gehaalt worden, zo ’t maar gebeuren mag de zel- ve van zeer ftokoude menfehen te vinden; maar cm dat de menfehen zelden tot zulke hogen ouderdom komen, daarom ziet men ook zelden dit been in zyn geheel* Zal dan die beentie te houden zyn voor een lapophyfa-] uytfteekzel van ’t fteenbeen, gelyk’t gemeenlyk gefchiet? Geenfmts; want in ’t eerft is’tkraakbenig, en daar na, als ’c been wort, v/ort het door een geleding ’t zamengevoegt, die men [ arthrodia diar- throjïos~\ een ondiepe lodegeleding noemt. Zulks is zeer duydelyk re zien in ’c dootshooft, ’t welk ik aan den zeer vermaarden Heer Boer- have vereert hebbe. ’t Gebeurt zomtydts , dat dit beentie met [ os hyoi- demn] het tonge beentie door banden natuurlyk t’ zamengevoegt zynde, met dat been zodanig vaftgroeit, dat het een been wort. Dg groter en klynder [ trochanteres] drayers groeyen van boven en achteren aan ’t dybeen. Ik fta toe, dat menze uytfteekzcls noeme met dit beding nogtans, dat ’er bygedaan wort, dat zy baftaart uytfteek- zels zyn : want zy komen niet voort uyt de uytgereckte zelfftandigheit van ’t been zelfs, welke wyze van voortkomen echter tot de natuur van een ware uytfteekzel vereifcht wort. Maar zy houden aan malkanderen vaft door aanraking van kraakbenige opper vlaktens, en niet dooreen derde tuflehenkomendt kraakbeen* ’t welk klaar blykt, om datze door ’t lang koken in Jonge menichendaar van afvallen. In oude lieden, als dit verenigde kraakbeen volkome been wordt, groeyen ze door de bee- nige zelfftandigheit zelfs wel zodanig aan malkanderen, dat het een ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE vaftbeen fchynt, en opdien voet konnenze uytfteekzels genaamt worden , eensdeels om dat zy aldus fchynen, ten andcreiiom dat zy het zelfde gebruyk hebben, dog evenwel zullen ze voor baftaart uytfteekzels gehoude moete wor- den. Deze onechte uytfteekzels, voor deze volkome kraakbenig , krygen ge- meenlyk haar beenagtigheit ft eer ft in haar midden, alwaar eerft een benig fti- pie zxh '*p. ;ibaart, ft welk gedurig meer en meer aaawaflchendeeyndelykde gehele benige zeliftandigheit van deze zogenaamde uytfteekzels maakt. ik hebbe ook gezien 3 dat ’er een groot ooderfcheit is in de holligheden der beenderen van een Menfch , want aan beyde de kan- ten omtrent de uyteindens der doorgezaagde beenderen bevinde ik de fpongicuze beemge zelfftandigheit in zommigen groter, in anderen klei- der; deze fpongieuze beenagtigheit is in verfehyde menfehen ook zeer verfehyde zo ten opzichte van zyn dikte, dunte , als maakzel zelfs3 ik vinde zomtyts in velen behalven de fpongieuze beenagtigheit een dradig beenig d zamenftel als een weefzel wonder!yk door malkanderen door- weven, waar m ik de overblyfzelen van wormpies gezien hebbe. Het Dy been ,of fcheenbeen is in alle menfehen van binnen nier even hol, Ja ik hebbe aangemerkt, dat deze beenderen volkomen geüoten waren, en geen de rninfte. holligheic hadden, zo dat ik ’er heften van meden uyt heb late maken, gelyk in myne Cabinetten te zien is. Als de beenderen zonder inwendige holligheit gevonden worden, most men verdacht we- zen, dat deze toehceling na een zekere voorgaande ziekte gekomen is. Maar men moet uyt het maakzel der beenderen van heeften geen gevolg maken tot die van menfehen; want in de heeften zyn by na altydt de holligheden groter, en ft merg der beenderen veel overvloediger, en dik- ker, als men ooyt in een menfch heeft gevonden. Ik twyffelc ook, of de ontlederen, met re ruym fpreken van ft vlies , ft welk zy menen het merg zelfs re omringen: want na dat ik dezer da- gen ben bezig ge weeft in ft opvullen der llagaderen , welke konft ons ft* befte de natuur der vliezen leert, hebbe ik na de opening van zodanig beenderen ontdekt, darze over al niet even cens waren geftelt: want der zelver inwendige holligheden zyn gemeenlyk geheel fpongicus been- agtig, zommige dradig beenagtig, zommige naatiwlyks hol, anders als in de heeften gezien wort; waarom dan in die beenderen, alwaar de ge- hele holligheit vervult is met een fpongieuze beenagtige zelfftandigheit, of een dradige beenagtige ftoffe, daar terplaatze geen gemeen bekledenc vlies van ft merg gevonden wort, maar ft merg wort dan in de benigs huyftes ontfangen, en even vylig befchermt, als het zappige merg in ft fpongieuze benige maakzel der aangroeyzels. Op dat het klaar blyke kan, hoe groot de over eenkomft is tuffehen A A N T E K E N INGE N. deze mergagtige olie der aangroeyzels, ’c merg der beenderen zelfs, en ’c andere vet van ons lichaam, hebbe ik bevonden , dat deze drie onder- fcheidc zoorten van vet in dode lichamen, die twintig of dertig Jaren in ’c graft gelegen hadden, veranderen in de zelfde natuur van een zeker, volmaakte witte, harde, [ febum vel adeps ] fmecr , ongel, of roet, ’t welk ik met ondervinding beveilige, en nu al te vore belchreven hebbe. Men Helt over ai, dat de kraakbeenderen der beenderen volkome bloede- loze delen zyn i maar ’c tegendeel heb ik over lang bewezen, nu kan ik voor ’c gezicht tonen, dat ’er oprechte bloetvaten in gevonden worden , die door myn kond ontdekt zyn omtrent de blinkende kraakbenige op- pervlakte van die grote korft , daar ’t hooft van ’r dybeen mede over- dekt wort, ook ter zydeo de randen der beweegbare kraakbeenderen , die tuflchendeuyteindens der beenderen, dooreen geleding t’zanicn gevoeg t, geplaatft worden. Na myn weten is ’erniemantgcweeft, die aangemerkt heeft, dat deze kraak beenderen zomtydrs in ’t geheel ontbreken, ik heb ’c echter door proeven geleert. Maar 't fraayfte, dat in dezen toeftel is aan te merken, is dat die ilagaderties, welke tot deze kraakbenige kor- ften lopen, geenzints verder konne komen , of tot in de bovenfte opper- vlakte van ’t kraakbeen doordringen, als alleen tot de hoogte van twee lienien , alwaarze dan opgehouden worden en niet verder gaan , daar zy op andere plaatzen altyde tot de uyterfte emdens toe opklimmen j ’t is zeer vermaakelyk om te befchouwen, als gy ziet, dat haar 20 groot.een tegenftant geboden wort, dat zy met alle macht geen wegen voor zich ver- der konnen openen. X. Van de Zenuzvtepeltks van de Maag. Indien Imant de veelvuldige pynen, waar mede vele menfchen langdu- rig gcquelc worden, en welkers oorzaak of in de maag of darmen zit5 overweegt , zal hy daar uyc lichrelyk befluycen konncn, dar aldaar zeer vecle Zenuwen ,en fcherp-gevoêlige Zenuw-tepclties fchuylen. Dac zulks zodanig inderdaat gelegen is5 beveftige ik nu mee het gezicht zelfs; want als ik de flagaderen met een rode wafch opvulle , en deze delen aldus toebcrcit naderhant cerft in een bequaam vogt wecke5 dan bevmde ik 5 dat de inwendige oppervlakte van de maag en den nwgteren darm gelyk als met een zekere tepelagtigen rok bekleet is. Ik moet evenwel bekennen , dat deze tepelties zo duydelyk in een menfche maag niet te voorfchyn komen, als wel in een fchaap. gelyk ik ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE in deze figuur hebbe afgcbeelt. Derhalven zal men hier uyt zo veel te lichter konnen geloven , dat zy in een menfch ook aldus geven- de worden , dewyl een daar na by komende gel y ken is , hoe- wel wat duyfterder, in een menfch aangemerkt wordt. Maar op dat dit tepelagtige maakzel in de maag van een fchaap wel gezien worde, moet men dat gedeelte van de maag nemen , ’t welke aan de bygelege- ne milt va ftgeh egt wortj laat het zo lang in warm water blyven, tor dat de rok, die ik den tepelagrigcn fluwelen noeme, van den tepelagtigen af- fcheit, alsdan puylen deze tepelties, hebbende de grootte van fpelde knopies, uyt, in de oppervlakte van den t weden rok , zittende onderden eerften losgemaakten rok. ’t Zelfde kan men ook doen , als de maag van een fchaap in regenwater zolang geweekt worr, tot de eerde rok van de maag van den onderleggcnde tepelagtigen rok affeheit. Mogelyk zal ’t Imanc aanftotelyk voorkomen, dat ik deze ronde knob- beltjes in een fchaaps maag tepelties noeme, nademaal de ontleders deze zenuwtepelties met een pyramidaalswyze figuur afbeelden. Maar ik kan zeer klaarblykelyk aantonen, dat vele dezer tepeltiesrontagdgzyn , voor zo veel zy namentlyk biiyten de oppervlakte van dit vlies uytpuylen 5 zulks ziet men duydelyk in de huyttepelties, voornamentlyk in de te- pels der vrouwenborfien, die ook met zeer vele tepelties verciert worden. Het tegendeel heb ik ondervonden in de huyttepelties van walviflchen, voornamentlyk in de huyttepelties van hare mammen, welke in fcherpe kegeldes uytgaan, gelyk ik voor dezen in myne Anatom.Cabinerten heb aan- getoont Ja de tepelties,welke in onze voorlippen gezien worden,en meeram* deren zyn langwerpig; zo dat de tepelties na haar verfchyde gebruyk veel on- der mal kanderen verfchillen. Terwyi ik deze zaak in een ïchaapsraaag wat naauwkeurig onderzoek bevinde ik iets, dat veel zcltzamer is5 namentlyk als ik een gedeelte van de maag., van de milt wat meer afgelegen , affny- de, en het zodanig, als ik zo even befchreven hebbe, behandele, dan vinde ik daar ter plaatze een geheel andere figuur van tepelties; want dan zynze niet meer rontagtig, maar klyn langwerpig, gelyk zeer kleyne [ afcandes J aarsma yen naauw onder malkanderen verwart;, op de zelfde wyze byna heb ik ze m den migreren darm van een menfch gevonde. Derhalven nadien wy nu door de zaak zelfs verzekert zyn r dat de ze- nuwtepelties in een en V zelfde voorwerp verfchydentlyk van figuurzyr?2 gelyk ik in de maag van een fchaap geleert hebbe, is ’erniet aantetwyl- felen, of een en de zeilde zenuw m verfchyde takken zich verfpryden- de maakt daar na ook verfchyde tepelties, zo dat ze door deze verfchy- dentheit bequaam worden om onderfchyde uytwerkingen voort te bren- gen , gelyk ik cerfi: in de bloetvaten gevonden hebbe. Dit ontleetkun- AANTEKENINGEN. dig leerftuk wort bewezen door den gehoorzenuw, dewelke in een zag- ten en harden tak verdeelt zynde, daar na overgaat tot vele afzonderlyke gebruyken, na vele afzonderlyke plaatzen , een tak namentlyk na de halfmaanwyze pypen, ’t flekkenhuys, doolhof, en een ander na de fpie- ren van ’t aangezicht. Ik zal nu niet fprekea van de zenuwtepelties van de tong ? haar groote verandering , verfchydenheit , en vele nog meer te onderzoekene zaken, als ’er tot nog toe klaar ontdekt zyn. Tot een TOEGIFT heb ik deze volgende alhier geplaacft. ’T is bekent, dat de waterblaas ’t zamengenftelt is uyt onnoemlykc fpierdraden, dienende om’t water na buyren uyt te zetten y niemant zal ook ontkennen, dat de baarmoeder van een zwangere vrouw twee voor- werpen van een verfchillende natuur bevat, namentlyk de vrucht en de moerkoek , dewelke in een gezonden (laat van arbeit, fncllyk, de ene voor en de andere na , geboren worden. Het maakzel van dc baarmoeder heeft geen minder fpierdradige en beweegbare dikke zelfftandigheit, als de blaas5 deze fpier draden of vezelen zyn van een verfchyde maakzel, loop, en gebruyk. Omtrent de baarmoeder van een bevruchte vrouw oordeel ik aanmerkens waardig te zyn, dat de moerkoek tot hare verlof- fwg gebruykt niet alleen de gemelde beweegdraden van de baarmoeder, een verfchydentlykeloop hebbende, maar ook daar en boven een byzonde- re fpier voorzien met kringswys lopendefpierdraden, en wel op die plaats; waar de moerkoek in een natuurlyken ftaat zich aan dc baarmoeder hegr, namentlyk den bodem van de baarmoeder 5 gelyk ik nu in myne nieuwe verzameling laat zien, envertone. O Hoe wondcrbaarlyk heeft de goedertierenffe fchcpper dit alles zo voorzien, op dat niets aan de in arbeidt zittende zwakke vrouwen zou- de ontbreken! Dewyl deze aanmerking gelukkig en klaarblykelyk my in ’t gezicht gekomen is, hebbeik’tnietongerade geoordeelt, dezelve door een afbeelding te verklaren, om ze te vafïer in de geheugenis der ge- nen te prenten , die zich in de vroetkunde Geitenen. Hier uyt is’t niet bezwaarlyk te begrypen dat de moerkoek, 20 zy tegens de wetten der natuur op een verkeerde plaats van de baarmoeder, namentlyk de rech- ter of ilmker zyde, alwaar zodanige kringswyze beweegdraden niet zyn., zich vervoegt heeft, veel moeyelyker van de baarmoeder affeheit, als wanneer zy op haar natuurlyke plaats, dat is, gelyk ik gezegt hebbe,. de bodem van de baarmoeder, zit: wat in zodanig een verkeerde plaat- zing gedaan moet worden, kan de lezer zien m het tweede tiental van aantekeningen, alwaar ik hem na toe wyze. Nadien op de derde plaat van dit derde tiental een plaats overig was. ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE hebbe ik die met een figuur van eengedcelte van een fchaaps galblaas ver- vult , waar in te zien, dat de takken van de poortader fpaarzamer vol- gens de lengte lopen , (’t welk aan de tweelingsaderen van de galblaas eysen is ) maar overvloediger van weerskanten voortkomen , en na bo- ven klimmen j ik bekenne , dat ik nooyt te voren zulks gezien hebbe. dog hier over zal ik hier na, zo ’c Godt behaagt, wytlopiger hande- len. VERKLARING DER F I G U RE N Van H derde Tiental der aantekeningen. T7| e eerde Figuur van dc ecrfle Plaat vertoont het dybeen van een menlek, door de zaag in twee delen verdeelt, in welkers hollig- heit zeer vele zo wormpies, als der zelver overblyfzelen gevonde wor- den, enz. A. Het dybeen van een menfch. B. Het hooft van V dybeen. C. ‘De klyne drayer. * Betekent de wormpies in de holte van V zittende. a. b. c. Wormpies uyt de holhgheit van *t been genomen 3 op dat zy des te dtydelyker bonnen gezien worden. Let wel 5 wormpies hebben een grote overeenkomft met die geene ? welke tn V /Inatom. Cabinet voorkomen, fchoon zy niet op een en dezelfde plaats gelegen zyn geweeji: want deze hebben in de h lltgheit van V been gezeten, de andere zyn dagelyks in een groot getal door de waterwegen uyt een Adelyk Heer ontlaft. De z. Fig. Het fchouder been uyt een kint, in welkers holligheyt na de opening gevonden wierden ovcrblyfzelen van vervelde wormpies, heb- bende een andere gedaante en maakzel. A- 'De overblyfzelen sop den rug leggende 9en enigzints vergroot, zyiu de namentlyk door een vergrootglas befchouwt jik beware ook in een an- CAeerd. da/'. 225 . AANTEKENINGEN. 1087 der heen een (inkteop de zyde gelegen, welk aanmerkens waardig is. 13. Onbejchadtgde overblyf zelen of vellet ies van *t zelfde wormpie , in een ander been gevonden , dog alhier bygevoegt , op dat zy des te klaar- den zouden te voorfchyn komen. C Een fiukie van de gemelde overgebleve velleties , een ander heen gevonden; De 3. Fig. Een gedeelte van ’t fchouderbeen, in welkers holligheit het overblylzel vaneen wormpie gezeten heeft, gelyk alhier met letter A, verheelt wort, maar is door den plaatfnyder na de gemaakte afbeel- ding ter aarde gevallen, zo dat ik ’t voorwerp zelfs nu niet kan ver- tonen. De 4. Fig. Een ftuk van de inwendige gedaante van den nugteren darm, door de flagader opgevult. Merk aan ; de latten zyn hier afgenomen, op dat de loop der llagaderen duydelyker tc voorfehyn komen zou. De 5. Fig. De uytwendige gedaante van ’t zelfde voorwerp, De 6. Fig. Een Ituk van den omgewonden darm , zo als die uytwen- dig te zien is, de opvulling hier van is door de ader gedaan. De 7. Fig. Het zelfde voorwerp, van bannen befchouwt. De 1. Fig. van de 2. Plaat vertoont de helft van ’t dybeen uyt een kintvan omtrent 8 Jarenj door de zaag verdeelt, op dat het binnen- fte te voorfchyn kome. A. Het hooft van ’t dybeen. B. B. Het gegolfde kraakbeen van de kraakbentge vereniging > door wel- kers hulp de hals met bet hooft van V dybeen in die f aren V zamen- gevoegt wort, C Tóe hals. D. De groter drager, voor een gedeelte kraakbenig. E De beenrnakmg in V midden van V been. F Bleu heefie verbeeldende een [ Scarabaeus ] fchallebyter, tuffchen het dradige der betnderen zittende, zo dat de aarJchouders gemakkelyk kon- nen zien, dat 3er dtt niet door bedrog kart ingebragt zyn, Daar en boven heeft de p laatfty der bet v tor werp in V geheel niet konne ny t druk- ken , zonder wegneming van eenig gedeelte van de benige dradigheit. Indien mant de te de? heit van V beefie overweegt y zal hy Licht elyk kon- ne geloven , dat het aldaar voort ge komen is , en nergens anders van daaiu Maar op dat niemant twyjfelen 3 of toet gezegde ontkennen zou} wie In(t heeft, hy kcme tot my , en ziet de zaak zelfs. fc. 'Het zelfde door 7t vergrootglas befchouwt. ontbeet-genees-en heelkundige cDc reden , waarom de plaatfnydcr de benige dradige zelfftandigheit5 waar in het beefie gezeten heeft, dit voorwerp niet «ytgedrn kt is niet anders, ö/j- o//? hy zulks wegens de tcderheit niet heeft kon- fjgti uytdrukken. 11. Het onderjle einde van V djbeen ? alwaar het on derft e aangroey zei af genomen is. 1. He buyten (!e > hart des zelfftandigheit van V ge- meenlyk Yvoor genaamt, welke nergens dikker is , ö/j /» V midden3 alwaar de eerfte beenwording gefchiet \ dag verder wort het al dunder en dander, fe* eindelyk verdwynt. De 2. Fig, een perfik met zyn zapvaten uyt de Heen, midden in de vrucht geplaatft 3 voortkomende , met het moes van de uyterfte va- ten afhangende. Pe 3. Fig. Een rietpeer tot een geraamte door konft gebragt* alle de zapvaten zyn zodanig getakt, als de flagaderlykc in de moer- koek van een menfeh: van deze zapvaten hangt ook een moesvaatagd- ge zelfftandigheit af? ’t welk alhier klaar blykc. A. T)e jieeL B, T)e zapvaten. C- Het moes. . De 4. Fig. Betekent het inwendige van een papgezwel, hebbende een wonderbaarlyke gedaante. A. Een hantvol haayreny aan een beenagtige zelfftandigheit vaftzit« tende. B. B. Twee kiezen. De 5. Fig. Vertoont het zelfde voorwerp} van de andere kant be- fchouwt. A. Een wanftchikkelyk gebeente. B. B. Twee kiezen. C. T)e haayren. De 6. Fig. Een ftuk Vlee/cbs, voorzien met een voetie en nagelde. A. cDe Vlezige zelfftandigheit 5 bezet hier en daar met haayrtïes. B. Het nagelt ie. C. Het voetie. De 7. Fig. Een ft.ukie van een fchaapsmaag met het aanhorige be- kleetzel der tepelties, het nytwyze lichaam genaamt* A. He tepelties , uyt de oppervlakte uytpuylende. B. Het netwyze lichaam, De 8. Fig. Een ftuk beens vaneen Jonge, met het beenvlies bekleet. Tab.ll. •yVèerd. 'Jgf.az.ó'. Ac) olrp&cti/ym fccAf Tab. iii JVeeri/. J-2-7 ■ AANTEKENINGE N. 1089 Merkt aan j het beenvlies is zo vol van bloetvaaties, dat het over al zeer root voorkomt 5 echter zyn ’er zeer wynige bloetvaten in de hol- ligheit der beenderen gevonden. Den 9. Fig, 'Een uytgerafilde Alricoos 5 met zyne zap en moes- vaten. A. De ft een. B. B. ‘De zap en moes vat en, zyn de van een andere gejieltenisy als die gevonden worden in een perfik y en petr. De eerfte FIGUUR van de derde PLAAT. A. De bodem van een omgekeerde baarmoeder uyt een kraamvrouw. B. B. De kringswyze vlezige vezelen 5 ge/chikt tot het verlogen van de nageboorte. De tweede FIGUUR. A. Het grootjie gedeelte van de galblaas , genomen uyt de lever van een Jchaap. Let wel j maar zyn ’er dan niet wel zomtyds middelen verzuimt, of kwalyk aange- went tot behouding ? Was het niet beter geweeft, terwyl die Koek dan zoo vaft zat, en dat ze door zagtigheit niet te krygen was , dat men ze dan nog wat hadc laren zsicccn roor ccnfgc ryeic r ik oordeelt ja l iriicr van nu breeder. , . Imandt konde hier vragen, zyn er niet wel meer oorzaken van het vaft zitten van de Koek, dan ’er vermeit zyn ? Tot antwoordt; ja. Wy hebben in onze fchriften voor vele Jaren al Waereldt-kundig gemaakt,dat deMoer-koek een dubbelt bckleetzel heeft, waarvan ze door beide haar fuperficicn, of oppervlaktens, bcklcet wordt. Het bekieetzel nu, waar ONTLEETKUNDIGE door ze aan de Lyf-mocder vaft gchegt is, ’t welk is een continuatie van dc Chorion , dewelke zomtyds de natuur van een Tartarus, o£ witte fteenagtrge natuur aanneemt, waar door dan dc gezeyde opper- vlakte van de Lyf-moeder, dezelve natuur aannemende , elkander vaft houdt. Edog , hoe liet zoude mogen wezen , men myde alle gcweldt; aangezien de binnenfte oppervlakte der Lyf-moeder als dan byfter te- der is, gelyk ook te zien is in een gequetfte Lyf-mocder > die my is ge- geven uyt een arme Kraam-Vrouw, door het af haaien vaneen Nageboor- te, waar uyt een ftukje als uytgenepen oas voorkomt: en waar door de gezeyde rampen, en eifldelyk de doodt veroorzaakt worden. Ten laatftcn kan ook tot een oorzaak gefteldt worden , wanneer de ftreng in de formatie zig komt te zetten in het midden van de Moer-Koek, en niet wat aan de eene of de andere zyde na de omtrek; gelyk of men by voorbeeld aan een rondt ftukje leer, van grootte en rondte als een Ryxdaalder, een touwetje recht in het midden vaft maakte, en nat gemaakt zyndetegen een ftraatfteen vaft aandrukte: dan kan men zeer licht een vaft- zitfende fteen uyt de grondt trekken > maar zoo men dat touwetje aandc zyde van ’t leertje vaft maakt, zal het van geen uitwerking wezen, maar los gaan. Hter volgen nu enige oplojjingen van zwarigheden, tot wering van zommige valfche betichtingen. MYnc Heren, Ik moet UL. nog eens voorhouden enige zwarighe- , den omtrent het af halen van een Nageboorte 5 niet alleen in deze, maar zelfs in alle Landen houdt men tanquam in concufjum, dat is als on- wrikbaar, dat, het Kindc geboren zynde, dc Nageboorte aanftonts ook met een moet volgen j ’t welk van zo hoge nootzakelykhcit wort ge- houden , dat men niet mag opftaan, zonder die ook mede aanftonts ge- kregen te hebben. Indien ik hier tegen fpreke, wel wat al handen op dat oude hoofdt! Zal ik niet met Taulus moeten horen; IVat wil deze klapper zeggen ? Zullen de Vyanden, die’er opkomen, niet zeggen,dat ik raze ? Edog daar kotne op wat wil, beftendig en ftantvaftig in zyn beroep en bediening te wezen is altoos pryswaardig: want hier laf hartig te zyn, daar het leven afhangt, zoude my zo een beroep waar in ik ge- ftelt ben onwaardig maken. VÈRHANDELINGEN Ja ’c zoude zeer verfoeielyk zyn! Heeft dit de goede Godt door my nu gelieven Waereldtkundig te maken, het geene tot behoudenifle der elendigen ftrekt, zyn wil zal en moet volbragt worden , daar kome van, Zcgge ik nog, al wat wil! Godt onthoudt niemandt het goede , die in opregtigheidt wandele , en tot het einde toe het welzyn van zyn even-* naaften zoekt en betragt. O! wat hebbe ik niet al droevige voorbeelden zedert meer dan 50 Ja- ren bygewoont , daarfrifle, gezonde, vrolyke, en over geen ongemak klagende Vrouwen, de arbeidt overkomende, en van haare vruchten wel verloft zynde, fchielyk kwamen te fterven, door het mishandelen in ’t kry- gen van de Moer-Koek, die men wilde hebben , fchoon dat ze niet te krygen was, als met levens gevaar! en of ik zeyde, laat ze liever nog wat zitten} geeft wat tydt} legt ze wat ter rufte: waar op ik dan wel eens ten antwoordt kreeg: Wel, moet ik dan de Nageboorte ook niet hebben? Dit was in de dagen van onkunde, toen men niet beter wift, waar door ook vele het leven verloren hebben 5 en fchoon zy nog al op kwamen , wat hoorde men dagelyks niet al klachten van die mishandelin- gen! Maar nu van den alles vermogenden Godt beter onderricht zynde, kan men deze onheilen voorkomen , zo dat men zulks wel met dankbaar- heidt mag beantwoorden. Naardien dit myn voorftel voor als noch ongehoort, ongezien, en onbefchreven is, en men zoo en zoo gewent is te doen, en dat zedert zo vele Jaren, zelfs in alle Landen, hoe bezvvaarlyk zal ’t dan zyn, ’tzel- ve in gebruyk te brengen? Een Vroetvrouw zal zeggen, zit ik voor een Vrouw, heb ik het Kindt, kan ik de Moer-Koek niet haaftig genoeg kry- gen, aanftonts moet ik horen , myn Vroetvrouw weet dit wel beter te verrichten: hier wort men bedeeft, en daar door wat vrypoftiger om wat harder toe te tallen: dan, als men de Moer-koek gekregen heeft, ’t zy met kwetzing, ’t geen men niet weeten kan, denkt men, niemant is te befehuldigen 5 en zo ’cr daar na de gezeyde toevallen , ja de doodt op volgen, dan wort ’er wel eens iemant befchuldigt van mishandeling» Nlaar men geeft tot antwoordt - agcooorte met in ’c ge- heel en wel gekregen ? is ’er wel kruydt voor de doodt ? en aldus heeft men zich zelfs dan verontfchuldigt. ’t Is te verwonderen, dat deze ver- dediging zoo veel vermogen heeft gehadt, van zedert zoo veel voorgaan- de Eeuwen dit wangebruyk te konnen dragende houden. ’ Maar nu ons deze Spier bekent is geworden, dewelke ter uitperffing van de gezeyde Koek gedeftineert is, zoo moet ons zulks tot onderwy- ONTLEETKUNDIGE zinge dienen ; dat is, zit de Koek vaft, luiftert ze na geen zagtemidde- len, dan moet men de Lyderfle te bedt leggen, wat verkwikken ,en nieuwe krachten laten krygen. Dit is genaamt curatio per exfpectationemy een genezing, in dewelke men niet al te 'voorbaarig is y en wat rufte geeft. Hier na is dienftig een verzagtende en een weinig prikkelende, ( zoo ’t noodig is ) een andere, dog verzagtende en verwarmende Klif- teer, en iets Cordiaals in te geeven. Maar neen ! zegt de Vroetvrouw’ zoude ik opftaan voor dat ik de Koek gekregen heb, zoo zal het Lic- haam tocfluyten j en hoe clan ? Belangende dit voorgewende toefliiy ten van die partyen; zulks gefchiedt gewoonlyk zoo fchiclyk niet, als men wel voorgeeft: want daar toe worden al enige dagen vereylt: en genoomen diepartyen kwamen al te fluiten ,de Moer-koek de Patiënt noch byblyvende ! Die zwaarigheidt wordt van vele ook al te zwaar opgenomen, ja men meent dat zulks dodelyk voor haar is} men ontziet zich menigmaal niet haar die zwaarigheidt te zeggen, of door de Hoofden by een te fteeken, merkt ze, dat ’er zwarigheidt gemaakt wordt; ze wordt met zeer groote angft bevangen, ’t welk haar de moede doet nedervalien, en dat tot haar groot nadeel. Derhalven al weder beft de Lyderfle ter rufte* en wat te bedde te leggen, ende nage- blevene Koek wat te laten meuken en ryp worden, de Lyderfle wat te verkwikken; hier op komen wel weder nieuwe navlagen, en dan wordt de Koek wel uitgeperft. Het zal de Heer Doctor van Bronckhorft nog niet ontgaan zyn , dat ’er by eene zekere Mevrouwe ’t zelve geval voor- viel; de Koek zat daar ook zoo vaft , dat door een bekwame Vroet- vrouw alle behoorlyke zagre middelen in ’c werk gefielde zynde, zy ech- ter onmagtig was de Koek te krygen. Dit gaf ze te kennen; en deden alle Vroetvrouwen zoo als deze, 6 wat groot geluk, ja heil na deze! Tot afllftentie wierdt ik ’er ook mede bygeroepen, cn wy beide maakten geen Zwaarigheidt om haar ter mfte te doen leggen ; en hoe zagt en gemakke- lyk ? zonder eenig geweldt, dreef de natuur met een vlaag de Koek ten lyve uit, en dat na weinig uuren! Merk wjsl Deze Keek zat nu zoo byzonder vaft, en wierdt echter na wei- nige uuren zoo zagt, en met een vlaag, zegge ik, ten ly ve uirgeftoten. Ik verhaal dit niet, om te tonen , als of ik verlegen was exempelen by te brengen ; dan zou ik ’er zeer veel konnen bybrengen , ’t welk ik onnoodig oordele. Om kort te gaan moet ikUL. zeggen, dat myzedert meer dan £0 Ja- ren, dat my de lellen ter onderrigting der Vroed-vrouwen zyn toe ver- trouwt , en die ook nooit voor my in gebruyk zyn geweeft, geen een VERHANDELINGEN. enige barende Vrouw is voorgekomen , die door het vaft zitten en by- blyven van hare Nageboorte geftorven is, ten zy men voorheen op haar Moer-koek met groote moeite heeft gewerkt. Wel is my gebeurt, dat ze dezelve enige Dagen , Weken , ja Maan- den, by zich hielden, en echter noch kwyt wierden , waar op wel ftaat te letten! Hoe is men dan zoo dwaas, zoo onbezonnen, en zoo hoofdig, dat men ze altydt zoo fchielyk wil hebben, zelfs als ze niet te krygen is, zon- der gevaar van ’t leven ? O dwaasheidt! hoe hebje dit hok zoo vaft in- gekregen , en zoo lang behouden ? Ik zal noch tot overvloedt , hier byvoegen ; men geeft ook voor, dat door het nablyven van de Moer-koek , dezelve dan komt te rot- ten ,de Lyf-Moeder aan te fteeken, en die mede doet rotten , kwade dampen van haar te geven, enz. Hier op tot antwoordt} zuiks wort wel gezegt, maar is nooit van my ondervonden , noch aangetoont! ja ook valfch: immers onmogelyk om eenig exempel daar van te konnen bybrengen. Zoude het ook wel te duchten zyn, ’t geen ons hier wordt voorge- houden , wegens het voorgewende verrotten van die partyen , terwyi my zulks in meer dan 62 Jaaren nooit is voorgekomen, die zoo byzonder ve- le Vrouws-perzonen zoo geopendt, als ontleedt hebbe ? Konnen de Kin- deren, over het Jaar geftorven zynde, zonder te verrotten , in ’s Moe- ders Lyf blyven : veel beter een Nageboorte, en te meer, om dat de Koek een deel des Kindts, en niet een deel der Moeder is. Hier yan zal ik een exempel (zoo ’t Godt behaagt) befchryven inmyn te doene ‘Decade IC. Ik heb ook een exempel van een Kalf, het welkeen halfjaar na zyn doodt in de Koe is gebleven , zonder te rotten , maar zeer flap en flenterig was geworden; (’t geen ook plaats heeft met de doode Kinderen, die Maanden lang in ’s Moeders Lichaam kunnen verborgen blyven) echter is dat Kalf noch van my geanatomizeert, en zyn bloedt- vaten vervult, waar door die partyen noch als verlevendigt doormy zyii geWOrden , en «dcfTelfs Her/Tenen (een reder ) noch rc pronk zit in myn Cu ris pofieriortbut: Immers was de Koe vet ea wel gefteldt, en is ookby de Hovenier, Mr. Cornelïs Vos, in de Stadts-tuyn gellachr* en met gezondtheidt ten zynen Huyze geconfumcert; zoo dar men geen acht moet of behoeft te geven, op zulke en diergelyke voorwendtzden, die uit misverftandt voorrgekomen zyn, en dus lang het hok ingehouden hebben. ONT LEET KUNDIGE Daar zyn al vele Jaren verlopen, dat ik op dc ftoel de Vroedt-Vrou- wen al heb beginnen te zeggen, dat men de Moer-Koek, te vaft: zitten- de, met geen gewelt moet af halen, en dat het beter is (zooze niet met zagtigheit te krygen is ) dezelve voor eenige tydt te laten zitten, en wat tydt te geven; maar men heeft het niet ter herte genomen, ja alles in den windt gcflagen , menende zommige zulks haar reputatie te zullen quetzen, O dwaasheidt! Maar nu ik de gezegde Spier ontdekt heb, en my weder zoo een be- droeft voorval voorgekomen is van een geringe Kraam-Vrouw, wiens Moer-Koek na het verloflen zeer vaft zittende, met gewelt uit de Lyf- Moeder is afgehaalt geworden, met. quetzing (zo ’t my voorkomt) van de binnenfte , zoo zeer tedere, oppervlakte der Lyf-Moeder , zoo kan ik niet nalaten deze myne ftellinge met meerder vrymoedigheidt aan te to- nen, ter behoudenifle van de Vrouwelyke Sexe, die wel zeer grote rede- nen heeft van my daar voor te danken, en haar den mondt te floppen, die zoodanige onwaarheden , als vermeit zyn, verfpryden. Deze Kraam* Vrouw ftierf inde Kraam, gelykmy veelmaals voorgeko- men is ( voornamentlyk onder geringe Menfchen) 3 maar ik konde niet we- ten, hoe deze hare Lyf-Moeder geftelt was: hier toe met fmceken wierdt my toegelaten om het Lichaam te openen, en (mediantihus illis) de Baar-moeder mede te nemen. Dat was wat te zeggen ! mede te nemen, ja ook te conferveren ,om altoos te konnen zeggen: Komt en ziet! deze is van my als verlevendigt, en zoo toebereyt, als ofze heden my gebragt was uit het Lichaam* Denk eens, myn waarde Verzoekers, hoe bezwaarlyk het voor ons is een doode Kraam vrouw te mogen openen, die partyen mede te nemen! zonder het welke wy van deze zoo heilzame aanmerking alle onkundig zoude gebleven zyn, tot nadeel van de Vrouwen: by gevolg , hoe veel goets doen zy, die ons de afgeftorvene Menfchen laten openen ? daar im- mers geen quaat, maar veel heyls in (leekt 5 hier van alle die byzondere waarnemingen in myne Boeken , als mede alle die miftlagen van andere, die’er in verbetert worden, hcewelzezoo zeer lange Jaren in fwange zyn gegaan. Nu is 1t te hopen, dat ons na dezen wat ruymer mate hier in zal wer- den toegemeten als voorheen. Tot beveiliging van myne ftelling voeg hier nevens noch een byzondere aanmerking, hier niet qualyk te pas komende. Men hoort niet van de Huys-lieden , en andere Menfchen, die door het welwezen van het Rundt- vee haar beftaan hebben, datze ooit bekommert zyn, dat het nablyven van VERHANDELINGEN* de Nageboorte van’t Kalf oorzaak zal worden van de doot van de Koe, niet tegenftaande die Nageboorte niet met ene, maar wel met 40,50, 60 Moer-Koeken bezet is, waaronder verfcheide, die wel meer dan half zoo groot zyn, en enige in grootte van die van eenMenfch konnen halen }ge- lyk in myne nieuwe Verzameling te zien is. Nadien ’er zoo groot een getal van grote Moer-Koeken in de Nage- boorte van die grote Beeften gevonden wordt, en in de Vrouwen ge- meenlyk maar een, hoe is men dan zo byfter bekommert en onftelt, als die eene ftaat te komen ? Men moet wel eerft alle behoorlyke vlyt aan wenden om ze te krygen, maar nooit met ge welt af halen ; en als ’t ge- beurt, dat de Moer-Koek geheel achter blyft, moet men die zaak , als voorheen , niet al te hoog opnemen, namelyk als of dezelve dan quamtc rotten, de Lyf-moedcr aanftak, en de doodt al voor de deur was; maar men zoude my daar op wel een vrage konnen doen, of ze dan Dagen, Weken, ja Maanden, de gezeydeKoek daar blyvcnde, haar wezen noch komt te behoudend Tot antwoort: Neen; maar zy neemt een geheel an- der wezen of gedaante aan, ’t zy datze verandert in Hydatides, dat is Waterblaasjes, of in een bruyne Mafla, gelyk geknect Rogge Deeg zig vertonende. Deze Waterblaasjes zyn onnoemelyk veel in getal: in ’t begin Zynze byfter klein} dan wordenze zoo groot als Speldehoofden 5 dan als Hennip- zaadt, Erwten, daarna als Hang-Paarlen; het getal wordt dan wel eens zoo groot, datze een Wateremmer konnen aanvullen. Ik noeme dit gebrek het bellote Water des Moer-Koeks ; ’t zelve is my binnen 14 dagen twee reyzen voorgekomen; en wierdt zonder merkelykc ongemakken gedragen, en naderhant gemakkelyk geloft. Deze Waterblaasjes bewaar ik in groote menigte om dagelyks te kon- nen tonen. In tegendeel, indien de Moer-Koeken veranderen , als in een bruync Roggemeels gekneedt Deeg, wordenze nog al hedendaags Zuygers gehe- ten waar van de naam niet alleen, maar ook zelfs de vertellin- gen, die men daar van doet, zeer be/pottelyk dcrhalven onno- dig om hier op te halen. Ik hebbe dan gezegt, dat men, het Kindt geboren zynde , aanftonts moet zien de Nageboorte te krygen , en dat door gewone, bequame en zagte middelen, en zonder gewelt te gebruiken. Is de Koek los, men heeft ’er geen moeyte mede * want dan valtze ons in de handt j zooniet, men tokkelt eens aan de ftreng, zonder trekken j men zegge aan de Pa- tiënt : maak eens een vlaagje; men doet haar eens en andermaal hemmen ONTLEETKUNDIGE c n bremmen, zoo als dat geheten wort* komtze nog niet, men zet de Pa- tiënt eens op haar voeten; men verwacht een vlaagje ,en dit alles zon- der verbaaftheidt $ men ftryke het Lichaam gints en weer met Oly van Canaomillen , of 'Üng. Althéa ; men zette eens een verzagtende Clyfteerj men geeft wat tot verquikking * men tone geen droevig gelaat, dat zeer quaadt is 5 men hout de warme doeken voor het Lichaam. Hier weet ik, dat gy zeggen zult, dat men dan met de eene handt de flreng valf houde, en met de voorde vinger van de andere handt langs de ftreng in’t Lighaam ingaa, om de Koek bezyden het eynde des ftrengs- te doorboren. Hier nu een weinig ftilftandt. * Dit doen is wel volmon- dig van de Schryveren in hare Boeken aanbevolen , ja door figuuren afgebeelt, in alle Landen in gebruyk, ook van my in myne Lellen wei belaft j maar na het ontdekken van deze nooit voor heen bekende Spier, en ’t geen hier voor al is vermeit, is my nu dit doen wat verdacht voor- gekomen, ook twyfele ik niet, of hier door zullen ’er nu wel meer met my bekommert worden om dat zoo volftrekt aan te pryzen , inzon- derheidt als men het voorgezeyde eens hartelyk overweegt, en men be- vint, dat zommigc wat rouwhandig zyn. Daar nevens wete ik door ondervinding, dat alle de Moer-Koeken en Vliezen niet even gemakkelyk met de vinger doorgeboort konnen worden, doordiea de eene Koek harder en taayer is als de andere, ook om dat de hinden inzonderheidt de vingers der Vroede-vrouwen in’t halen der Kin- deren (als het een zware en langdurige arbeit geweefb is) als doofagtig zyn geworden, en het fubriele gevoelen ontgaat 5 derhalvcn is ’t zoo ge- ring niet re achten, aldus op de Koek re werken; het is beter,, de Koek te vaft zittende, wat tydt te geven, cn de Patiënt te bedde re leggen 200 dat ik nu liever zoude willen invoeren, hier omtrent wat voorzigti- ger te zyn, dan zulk een doen zoo byftcr krachtig en volmondig aan te pryzen. Voorts moeten wy nog in dezen handel aanmerken, dat men in de Ba- ring als tweederhande Verlolïinge re verwachten heeft, namentlyk eerft die vabet Kindt, en daar na die van de Nageboorte of Koek, en dat de- ze twee ook ter viytvoering geen een en dezelve werktuygen bezitten: want tot het verloffen van ’t i\indt, worden niet alleen alle de Spierdra- den der Lyf-moeder vereifcht, die byfter veel in getale zyn, en als ver- warde door een lopen, om te krachtiger van alle kanten het uytperflen des Kindts te verrichten, maar daar nevens komen dan de Spieren des Buyks nog te hulpe: om nu de twede, namentlyk de Koek , ter Wae- reldt te brengen , daar toe is die gezeyde Spier gefchikt y indienmendan VERHANDELINGEN. zoude willen vaftftellcn, dat deze beide, tot verfcheyde werkingen ge- ilek zynde, altoos in aller ylelkanderen zoude moeten volgen, oordeele ik valfch te zyn. Het (is gemeenlyk en naar de loop van de natuur, dat in de arbeidt eerft het Kindt, en daar na de Moer-Koek te voorfchyn komt; edoch zomtydts is de Moer-Koek veel vroeger ryp en gereedt, en komt voor het Kmdc ten lyve uit ,’t welk van het befte niet is; want indien het Kindt dan niet fchielyk voor den dag komt, zoo ziet men veel- tydts, dat het doodt ter Waereidt verfchynt: voor al is ’t nodig om de Koek te krygen , dat men (gelyk gezegt is) wel eens en andermaal mag tokkelen aan de ftreng , maar niet daar aan trekken , aangezien daar door en Koek, en de grond der Lyf-Moeder, meermaals te gelyk uit het Lighaam te voorfchyn komen y en zoomen dit gewaarwordt, en men de Lyf-Moeder niet met een vaart weder in haar plaats brengt, zwelt de Lyf-Moeder zoodanig, dat het niet moogelyk is zulks dan re doen; en alzoo fterven deze Lydereffen in korte uren, waar op dan wel zorgvuldig moet gelet worden. Dit ongemak valt zomtydts ook wel voor , al heeft men aan de ftreng niet getrokken, en dat alleen door fterk perftende naweenen. Dit zeg ik uit eigene ondervindingc, hebbende dit zelfs bygewoont; dog als het ge- beurt, dat men ’er vaardig by is, zoo komt het weder te recht. Voor 50 Jaaren, als ’er hier noch geen opentlyke onderwyzing over dien han- del gedaan wierdt, quam dit ongemak meer voor dan tegenwoordig, en men was onkundig wat het voor een ongemak was. Als men my haalde, zeydenze, dat ’er een ft uk vlees ten lyve uything * andere hielden hec voor een Mo la ] andere voor een Monfter. In die tydt wierde ik twee- maal op cenen dag geroepen by zoo een droevig ongeval; maar na het doen der Leden is her in vele Jaren niet voorgevallen, als nu onlangs weder eens. Eer ik afbreke moet ik voor het laatfte nog iets byzonders opbalen; Het is wat ongemeens , dat ik hier voren bygebragt hebbe aangaande het •voorgegevene verrotten van de Nageboorte , en aanfleken van de Lyf- JMoeder , wanneer dezelve, het Kmdt gebaren zynde, nablyfr. De re- den waarom ik dit tegenfpreke , is, om dat de Nageboorte geen deel is des Moeders, maar alleen een deel des Kindts, en de ervarentheidt ons leert, dat de Nageboorte al tyd t, ’tzy vroeg of laat, uytgedre ven wordt; ja dat zelfs een doodt Kindc langer dan een. geheel Jaar de Moeder kan byblyven zonder te verrotten ; zal dan zoo veel te beter niet de Nage- boorte, zonder de Baar-Moeder te doen aanftceken , konnen byblyven? Men oppere hier tegen nu eens een vrage , namentlyk of dode Kinderen ONTLEETKUNDIGE dan nooit in ’s Moeders Lighaam verrotten? Ik antwoordt, Ja, om dat my ’c eene en ’t andere wel is voorgekomen, waar over myn voornemen is, zoo het den alles vermogenden Beftierder behaagt, in myn IV, *Decas breedt en wydtlopig te handelen, en aldaar voorbeelden by te brengen , die my dien aangaande in den tydt van 62 Jaren zyn voorgekomen. Hier mede , waarde Heeren en Verzoekers van dit gcfchnft, heb ik na vermogen aan myne belofte voldaan , eerbiediglyk verzoekende, daar mede voor dit maal genoegen te willen nemen} want van alles verflag te doen, ’t geen van my in de Latynfche Tale is uytgekomen, is my die tot zoo een hogen ouderdom gekomen ben, al te laftig. Hier hebt gy dan gehoort, wat ’er van myne openbare onderwyzinge is , namentlyk, het Kindt geboren zynde, zyn eerfte werk te maken om met alle omzigtig- heidt en zagtigheidc de Nageboorte zien te krygen* en zoo de Keek tc vaft zit, die dan liever te laten zitten voor eenige tydt, dan met gevaar des levens dezelve af te rukken met ftukken en brokken, ’t wdkgemeen- lyk met gewelt gedaan wordt, en derhalven te verwerpen is , ten ware in den hoogften noot, namentlyk in een zware bloetvliec, ’t Kindt ge- boren zynde, en de Koek ten deele los geraakt, en ten dele nog vaft zittende, dan is het, (want van twee qnaden moet men altoos het min- Jte 'verkiezen ) zegge ik, geoorloft te doen , ’t geen men anders moet nalaten. Hier op dan acht gegeven zynde, zullen dan zodanige, die geftelt zyn om barende Vrouwen te verloflen, niet veel gerufter naar huys gaan , wanneerze zig bewuft vinden, datzeop de Nageboorte of Koek met geen kracht of geweldt gearbeit hebben, fchoon ’er een, of ook wel alle dc voorverhaalde ongevallen, ja de doodt zelfs, opvolgen ? Ik mene voor- zeker ja. Ziet Heeren, dit is myn onderwys , en zulks getuygen ook de Hee- ren Infpettores van het Collegium Medicum, die altoos by ’t lezen tegen- woordig zyn ; maar wat daar van met onwaarheidt al is verhaalt, heb ik met Itttwczzn en gedult moeten horen. Dog , dit is ’s Waereldts loon ! Voorts af brekende wenfche ik, dat deze raynen arbeidt van den He~ mei verder gezegent mag zyn, op dat ons in het toekomende zoo veel droevige voorbeelden daar omtrent niet meer mogen voorkomen, veroor- zaakt door het onbezuysde af halen des Koeks, als die zoo valt zit j te meer om dat men het nu kan tonen, en zig niet langer behoeft te laten paayen, met zeggen5 het is nu maar komt en ziet] wat een grote wel- 'Meerei. 2af . jlz 8 . ts' VERHANDELINGEN. 1111 daadt ons nu van den Alles Vermogenden bewezen, daar men voorheen niet van geweren heeft! Noch is myn verzoek , dat zig dog niemandt verbeelde, dat ik een zaak van zoo groot een belang, als hier voorgeftelt wordt , en daar ’t leven der Menfchen van afhangt, Waereldt-kundig make , alleen fteunende op myne ondervindingen, ’t welk voor een vermetelyke zaake zoude konnen gehouden werden : maar ’t is voorheen eerft wel overwogen , gelezen , en zeer dienftig geoordeelt van zeer beroemde Profeflbrcn, Doctoren, Chirurgyns, Vroedt-Meefters, en andere Menfchen van een goedt oor- deel, verftandt, en van grote bequaamheidt, die my hertelyk verzogt hebben, ’t zelve onder geen Koorn Maat te willen verborgen houden , maar voor de gehele Waercldt open te leggen , gelyk men nu hier ook zien kan, dat ik gedaan hebbe E Y N D E. UYTLEGGINGE Van de P L A AT. A. De omgekeerde grondt van een Kraam-Vrouws Lyf-Moc- der. B. B. De inwendige Spier, dienende tot het uitperzen van de Moeder-Koek , beffcaande uit rondt- om lopende Spier dm- den. C De uytpuylende Top (Conus) van de inwendige of omge- gekeerde grondt van de gezeide Lyf-Moeder. D. De gequetfte rontom-lopende Spierdraden. 1112 VERVOLG VAN DE ONTLEETKUNDIGE VERHANDELINGEN Waardige Heer en en Vrienden BK hadde gedagt, dat ik üL. zoude voldaan gehad hebbe , on- trent het verzoek, my voorgehouden : edog nu komrge my weder aanzoeken met deze en gene voorftellingen; en weleer- ftclyk, wat my deswegen (na dat myn boekje uit de perfle is gekomen ) al is bejegent. Ten 2. Hoe het ook in andere landen wordt opgenomen ? Ten 3. Of deze nieuwe handel nog niet wel wat breeder konde uit. gebreidt werden ? Aangezien, zegrge, dat ik , in een zaakc, van zoo groot een belang, byfter kort ben geweeft, daar egter’s menfehen leven van afhangelyk is. Hier op dient tot antwoordt, als ikoverwege, en my te binnen breng, hoe na ik, door de zeer hooge jaren , en ouderdom de Eeuwighcidc ge- nadert ben, zoude ik wel fchier de penne by my nederleggen , en laten ruften: maar aan de andere zyde , overwegende de goede welftandt my- ncs lichaams, en krachten , die ik door de onverdiende genade van den alles vermogenden Heere tot noch toe, zynde nu getreden in myn 89 Jaar, genietej als mede myn beroep, dat wy alles "te hefteden hebben, ter verheerlykinge van GODT, ook ten dienfte van onzen evennaaften, weegt het laatfte zoo verre over , dat ik t’uwen verzoeke, onder des Heeren zegen, UL. zal trachten re voldoen. Voor eerfl, dan is ’c verzoek, om te mogen weten, wat myn weder- varen is over het uitgeven van ’t bewufte Tractaarje , rakende enige nodige aanmerkingen over de Moer-Spier , en het gevaarlyke af haaien van de vaft-zittende Moer-koek, en andere zaken meer. Daar op antvvoorde ik, dat ik tot nu toe zegenprale. Niet tegen- gaande ik my voorftelde zware buycn, ja donder-(lagen, op dat oude VERVOLG VAN DE ONTLEETKUNDIGE VERH. 1113 hoofdt, zoo dat, al warenze daar op gekomen, ’t zoude my niet onver- wagt geweeft zyn. Want zoodanig een zaake, als deze, overhoop te werpen , was al wat byzonders: edog, toen ik zoo een vafte en onwrikbare grondt gelegt had- de van re konnen zeggen, V*nïte & ruïdete, dat is, komt en ziet! wierdt hier alle den mondt geftopt, door des Heeren goedheidt, en zegen! in- dien alle onze (tellingen en onderwyzingen, zoo wel geftaaft waren als deze, wat groot een heil zouden wy daar uyt trekken ! Ik zegge nog eens, dat het alzoo wat te zeggen was, een zaake van zo groot een belang, als deze is, zoplotzeling over hoop te werpen, en te ontzenuwen, die zo veel Eeuwen in zwang geweeft is ; en dat in alle landen, waar door ook duizende van menfehen het leven afgelegt hebben, gelyk het wel ligt te begrypenis, uit het gezeide Tractaarje , en dit ver- volg van het zelve. Nopens nu het tweede verzoek, dat is, hoe het in andere Landen en Steden, ook wordt opgenomen. Antw. tot nu toe heb ik geen andere ontmoeting door brieven en berichten gehadt, als lof en dankzeggingen, uitgenomen ’t geen my bericht is , door den H . Tsbrandus Gysberttts Arlebont, vermaart Stadts Doctor te Weefp; deze (prekende met een Vrcedt-Vrouw, en het bewufte Tractaatje haar voorhoudende, ookaan- pryzende, antwoorde zy hem, ik zoude het echter op’t zeggen en fchry* ven van Ruyfcli niet derven laten aankomen of wagen. Hier op antwoorde de gezegde H \ Doctor, wilt gy dan liever wa- gen , de Moer-koek , als zy te vaft zit, en door geen zagte en bequame middelen te krygen is, met gewelt te behandelen, ja met (lukkenen brok- ken ten lyve uit re halen? Zulks heeftmeenig herleven gekoft, en isder- halven verfoeyelyk, ja al te lang in gebruik geweeft, gelyk het Trac- taatje ons voor houdt. Daar nevens moet deze gezeide Vroedt-Vrouw weten, dat, wanneer ze zulks op myn zeggen verrigt, het zelve niet alleen op myn voorgeven doet, maar , ook op het advys van alle die Profeflbren , Doctoren, Vroetmeefters, en Chirurgyns , die in dezen nandei ervaren zyn , en haar zegel daar al aan gehangen hebben. Overweegt ook eens, ’t geen in ’t bewufte Tractaatje op de 42. bladz, gevonden wort, daar vermeit wort van een Daame van diftinede , wiens Kindt gelukkig ter waereld gekomen zynde , de Nageboorte of Moer- koek zo vaft zat, dat een bequame Vroedt-Vrouw niet magtig was, de- zelve , zonder levens gevaar, ten lyve uit re halen, en hoe gewenft die na weinig uren van de natuur ten lyve uitgeperft wierdt: en zulks vak VERVOLG VAN DE ook dagelyks voor: ja weinig dagen geleden kwam die vermaarde T)oc* tor Teres my zien, en by dieoccafie, verhaalde hy my onlangs geweeft te zyn by zo een patiënt by na even als daar aanftondts van gezegc is , wiens Nageboorte zo vaft hadt gezeten, en den 5. dag gelukkig te voor- fchyn was gekomen * ook heb ik niet lang geleden , een voorval gehadt vaneen Nageboorte, dewelke den ly. dag, en een andere den 3. dag van dc natuur uitgeperft wierdc. Laat ons maar eens gedenken (gelyk als gezegt is in dat Traetaatje) dat de Nageboorte een afgezonderde ha- ring is, en die ook door andere werktuigen uitgevoert wort, als ’er toe de haring van ’t Kindc verciil wordt. Het is een van de aanmerkelykfte misikgen dezes handels, namentlyl:,. dat men het Kindt geboren zyn de , ilkb of aanftonts, ook de Nageboor- te moet af haaien, en vertonen, ja niet te mogen opftaan, nog de patiënt te bedde leggen, voor dat men die Koek te horde brengt. Deze verkeer- de bevatting heeft tot nu toe geduurt. Men moet altoos eerft zien, of ze met zagtigheidt te krygen is, maar vaft zittende r moet men dezelve geenzints met gewelt ten ly.ve uit halen, om het gevaar des doodts , die ’er menigmaal op komt, te vermyden. Dit ftaafde ik met vele ondervindingen in ’t gezeide boekje, en toon- de, dat de verlofling van de Nageboorte alleen gefchiede door een byzon- derc van my onlangs ontdekte, en nooit gekende Spier, in de grondt van de Baarmoeder van een Kraamvrouw gevonden, die door de quetzingvan dat deel geftorven was. Ik zeide laatft op Stoel, fprekende tot de Vroede-Vrouwen, dat het met dien handel toegaat, gelyk, als met de peeren en andere vrugtboo- men* wanneer hare vrugten m’t rypen zyn, en men de ftammen fchut cn beweegt, zo ontdoen haar wel eenigc, die’t eerfte ryp geworden zyn * maar zo men ’er nog meer wil hebben , die tot minder rypheidt gekomen zyn fchut men den boom, met meerder gewelt , zo dat ’er dan wel enige afvallen, maar nemen dan ook wel de takken met haar mede. Indien men enige dagen ter verdere rypmakinge vertoefde, zouden zy van zelfs af- vallen. Aldus gaat het met de Moer-kock ook toe* gcefze wattydt tot hare rypinge, dan valt ze ons wel in de handt* zie verders hier over na, ’t geen ik ’er al van in het bewufte Tractaatje ter nedergeftelt hebbe. Verders W. Heeren moet ik UL. nog wat ophouden met dezes Spiers gefteltenifle, en zeggen , wat ’er al tegen zoude konnen opko- men , namentlyk, dat dezelve voorheen al is bekent geweeft; 20 dit waar was, dan lag ’er een zware fchu Ide op die gene , die geftelt zyn tot on- derwyzing van leerlingen; want men moeft haar daar van kennifte gege- ONTLEETKUNDIGE VERHANDELING. lllf ven hebben, om alle die onheilen , die in het bewufte Tradaatje ver- haalt worden, voor te komen. O ! wat zoude dit een ruim en uitgeftrekt velt wezen, om ons Pro- feflbren, en Doctoren te betichten, en een zware lak op den hals te la- den , ter verfmading! een zaak van zo groot een belang, over het hoofd gezien te hebben. Wy hebben wel gelezen van een 'Uterus mufeulofus , dat is, datdeLyf- moeder Spierig is j maar is dit een befchryying van zo een dierbaare Spier, als van my befchreven is, van een volftrekteorbiculaireonbekendeSpier ? Immers befchryve ik hem daarenboven van deszelfs plaarze, gcftalte, figuur, gebruik en onheil, als zy te vaft aan de Koek vereenigt is, ook wat in zo een geval te doen is, ter behoudenifte van ’smenfehen keven. Men zegt en fchryft ook wel, dura eft mater mufeulofa, dat is, het harde herffen-ylies is Spierig, is het daarom een Spier ? Turulentum, mn eft pus, etteragtig is geen etter, Sanguinolentum , non eft ftanguis, bloedachtig, is geen bloed. Laat ik ’er dit nog by doen, zoude een der eerfte Profeflbren by my gekomen zynde, om deze groote ontdekking te zien ,en met zo veel ge- noegen , van my weder weg gegaan zyn ? als hy ooit zo een Spier gezien of ’er van gelezen had r wel verre daar van daan! Immers Zoude 20 een roemwaardige Heer ‘DofforSchyn, zyn handen wel te rug gehouden heb- ben, om zoleen ftigtend, en deugdzaam vers, aan dit voorhooft gehegc te hebben ! zo hy niet overtuigd was geweeft , van de waarheid dezes? Ook zoude die Wytberoemde Heer f)oöior van Bronchorftl, daar van niet opentlyk gezegt hebben, als het Tradaatje uitgekomen was , dat zal wel befiendig wezen ! en als ik alle die Brieven, die over dit onder- werp aan my gefchreven zyn , overzie, wat al zegenpraalen, en geluk- wenTellingen over ’t zelve ! Ik hebbe in ’t be wufte Boekje ook iets ter nedergeftelt, wegens het byzondere vaft-zitten van des Lyf-moeders Koek in zommige baar en de brouwen, als 7nede over deszelfs oorzaken , hier over zoude iemand in bedenking konnen komen, hoe ’t mogdyk is , uac cwee zagre deelen als Lyf-moeder en Koek, zo zeer vaft konnen aan een zitten , als hier wel voorgegeven werdt ? Tot cplofting van zodanige bedenkingen was het genoeg omme daarop te antwoorden, dat ons de ervarentheidt zulks dagelyks leert, maar van zo een voorheeft als ik UL. befchry ven zal, heeft men, vertrouw ik, niet veel gehoort. Zekere Vrouw van ’t Kindt verloft zynde, zat de Koek zo vaft, dat twee bequame cn ervarene Vroetmeeftcrs, en een ervare V roet- VERVOLG VAN DE yrouw onmogelyk de Koek konde uit krygen, fchoon zy alle vrypoftig genoeg en met gewelt de zaak behandelde ? om ’t welk de Lyderffe haar leven met de doodt ook eindigde. Edog , dit is gefchiet in de dagen van onkunde, als men van deze myne handel van de Koek en Moerfpier nog niets wifte 5 maar door des Heeren goedheide nu beter onderricht zynde, kan men zig daar van bedienen: derhalven als men bemerkt, dat dc Koek te vafl: zit, is ’t nodig , ja veel beter , dat men de Patiënt te bedde doet leggen, en te handelen, als in ’t Traólaarje gezegt wort. Ik zal hier iets byzonders, waar op wel te letten ftaat, laten volgen. Het was voorleede Jaar 1725. in, en ontrent February, dat de gezeidc Heer T)oÏÏor Schyn geroepen wierdt by een Kraamvrouw, die bezet was met hevige en gedurige pyne, en zwelling des buyks, gedurige koortze enz. Men verzogt’er my by, nevens de gezeide Heer} wy beide maak- te grote zwangheidt, vrezende dat’er eehige inwendige delen in’t halen des Koeks mogte gequefc zyn; te meer, alzo de rode zuivering van de Kraam geftremt was , en te vroeg ophiel , ook de loop in haar plaats zig opdede, en vervolgens de fpruw, ’t welk met de doot geëindigt wiert. Hier op haar Man gevraagt zynde, of de Lydereffe het ook heel kwaat gehadt hadde in ’t halen van de Moerkoek ? waar op hy zeide , zeer kwaadt: wy verzogten om het lichaam te openen 5 maar, na ouder ge- woonte, nihil op V requeji ! Weinig dagen daar na wierdt ik gehaalt over diergelyke droevige ont- moeting by een Kraamvrouw, wiens lichaam ook byfter opgezet en ge- zwolle was, waar by gedurige koortzen, buyks pynen, de loop enz. zig opdeede , en na weinig dagen al mede ren grave gebragt wierdt. Kortelings na deze ontmoete my de Heer 'Dottor èchyn, die my aan- fprekende, wederom zeide, by zo een droevig voorval, als gezegt is, geweeft te zyn, nevens de wel-geoeffende Heer *Do6ïor Boyer, welke Patiënt, byna op dezelfde wyze en toevallen, gelyk van de’ twee voor- gaande vermeit is, overleden was 5 zy vonden de Kraamvrouw met een opgezette en dikke buyk, zware pynen in de zelve, gedurige koortzen, en loslyvigheidc gekwek, die de Lyderffe na weinige dagen al mede ten grave deden nederdalen, gelyk de twee voorgezeiden. Deze drie zo zeer droevige onheilen kort na elkander voorgevallen zynde, nam ik voor, dezelve wereldtkundig te maken, teneinde ande- ren, nevens my, mogten uitzien na de oorzaken, en middelen beramen, om zo ellendige rampen, was het mogelyk, te kuiten. Het was zegge ik in ’t voorlede Jaar 1725. in, en ontrent February', dat zig deze drie onheilen opdedeo, daar op befloot ik in een Hand-boekske aan te teke- ONT LEET KUNDIGE VERHANDELING. nen , hoe veel *n dat Jaar my verder mogten voorkomen; hoe, dagtik, drie al weer zo kort in een maant geftorven ! hoe groot een getal is ’er dan in een geheel Jaar te wagten ? Maar wat is hier op gevolgt in Maart, April, May, Juny , July , Augufti, September en Oólober geen een ccnige kwam my te voore, maar in November wedereene, en geen meer, tot nu toe, dat men fchryft February, Maart, April, 1726. Wat nu by andere Doóloren in dietydt is voorgevallen , is my onbewuft, ikfpreek alleen wat my voorgekomen is. Ey lieve, is ’t dan niet oorbaar en waar- dig , hier by eens te gaan nederzitten, en te overwegen , waarom in zo veel maanden geen een eenige als gezegt is , en voorheen drie zo kort na den anderen gefneuveit zyn ? Zoude het wel als vermetelyk te houden zyn, als ik oordeelde, dat het gemelde Traólaatje van de HEERE onze GODT begunftigc is gewor- den? die ’er ook alleen over te danken zy ! zoude het niet wel te denken zyn, dat, na dat het Boekske uitgekcmenis , men met meerder bedaart- heidt aangedaan is geworden, om niet zo fchielykmeer, de Koek vafl zit- tende met kracht ten lyve uit te rukken ? Het is waar, iemandt zoude hier konnen tegen inbrengen, dat ’er in en ontrent een maande drie Kraam- vrouwen , zo kort na een geftorven zyn , zoude men konnen houden , als wat zeldtzaams , en iets ongemeens ? tot antw. (lel het alzo j maar merk aan, dat ik alleen dit ondervonden hebbe, en dat in deze byzondere grote Stadt, daar zeer veele Doöoren zyn; wanneer deze alle hare doden over zo een ongeval opgaven, zoude bet getal mogelyk nog veel groter zyn, als men wel meent. Ey lieve , als ik my te binnen breng ■> alle die onheilen, diemy al voor- heen zyn voorgekomen, ontrent het onbeiuift af halen van de vaftzittende Moerkoek , dunkt my daar toe wel veel toegebragt te hebben, ja een oor- zake geweeft te zyn , de klein achting van de Moerkoek 3 aangezien men die aangemerkt heeft als quifquilta ( willies en wadles) waarom men ze ook zo haaftig, als ’t Kindt geboren is, ten lyve uithaalt, en ten vure doemt, of in hete ailche weg dompelt, om dat ze als dan uitgedient heelt. Jdet is wel waar, dat ze geen dienft doet, maar clac neemt niet weg het gevaar dat '’er in fteekt, wanneer ze te valt zit, en men ruktze ten lyve uit. Niemandc moet dit deel zo. gering agten } de Beroemde Profeflbr Abrahamns Vater, te Wirtenfcerg , zegt ’er wel wat anders van : die naauwkeurige Onderzoeker van ’s menfehen lichaam, hout de Moerkoek vooreen Tarsfrtneeps (of voornaam deel) van ’s menfehen lichaam , gelyk hy in eenige Tojïtiones Anaiom. (of Anatomifche {tellingen ) die hy my heeft laten toekomen, aangetekent heeft. Het verheugde my3 als ik zag, dat zo een voornaam Profeflbr dezelve zo hoog fteldej en zoude VERVOLG VAN DE men niet! Een deel des lichaams zo wonderlyk van ons HEER gefcha- pen en toebereit, en van zo groot een gebruik ~ voor een wifïïe wailie te houden , en maar zo ter hete affche of ten vurc te doemen! beter bragt men ze my, mogelyk vond ik ’cr nog weder wel wat in, tot nog toeon- bekent, gelyk ’er voorheen van my zo een nodig en onbekenc bekleetzel, al ia ontdekt is, waar door wy kundig zyn geworden, dat’er geen mon- delinge vereeniging kan zyn tullchen de Lyf-moeders en Koeks bloedt- vaten. Nopens nu de gezeide Hellingen van den Heer Profeflbr rakende de waardigheidt van de Moerkoek, makeik ook gants geen zwa- righeidt om met Hem daar in eens te zyn, te meer, om dat’ertotdeszeUs natuurlyk uitkomen, waarlyk een tweede haringvolbragtwordt, ziehier van breeder in het gezeide Boekske. Als we verders de Moerkoek naauwkeurig befchouwen , vindt men ’er zo vele wonderen in opgefloten, dat ’er onze zinnen wel in zoude kon- nen verbyHeren ; en om ’er maar een weinig van op te halen: men houdt ze wel voor een Klier , uit duizende van kleine Kliertjens te zamen geftelc. Dat het gehele maakzel als een Klier is , daar en is niet aan te twyfe- len , aangezien dezelve nu bevonden wordt rondtom, en alzo van beide zyde van een vliezig bekleetzel omvangen te zyn, ’c welk in alle Klieren vereift wordt; maar dat ze daarenboven uit duizende van kleine Kliertjes te zamen zoude geftelt zyn , Hrydt tegen myn gevoelen, en kan ook nooit voor onze oogen vertoont worden ; maar by my is te zien , dat ze beftaat uit loutere Bloetvaten ; als men de ftronken der Bloetvaten opblaalf, ko- men ze ons zo fyn byna voor, als of het Watervaten waren , in opzigte van haar fyne zelf Handigheid t; en zo men ze in plaats van windt, meteen roodtwaHlge HofFe opvult, dan komen ze ons zeer aangenaam , de coraaltjens te voren. Wil men daar nevens de uiterHe uiteinden befchouwen, zo moet men ze aan Hukken fcheuren , niet fnyden met een mes of fchaar, dan in een Hes met vogt hangen. Aldus komen dezelve zo dun en fyn voor 5 als dons of catoen : als men dan tot dien einde bezig is met de Koek aan Hukken te fcheuren, zal men bevinden , dat zommige Koeken zo taay zyn , dat men het niet als met gewslt verrigten kan. Hoe liegt Haat’er dan een barende Vrouw by , wanneer het Kindt geboren zynde , de Koek met Hukken en brokken ten lyve uitgehaalt wordt r hoe ligt kan ’er dan door dat gewelt eenige quetzuur in die te- dere delen werden veroorzaakt ? O | wat is het grotelyks te beklagen, dat zulks in langen tydt in misbruik geweefl is! wel hoe nodig is’t, om ’er dan van af te Happen! te meer, als men overwege ’t geen ik ’er ver- ONTLEETKUNDIGE VERHANDELING. der van gezegt bebbe in ’t vermelde Traftaatje, alwaar ik zegge, dat ik nooit een eenig ‘Patiënt in 5 o Jareu ondervonden hebbe gefiorven te zyn y door het nablyven van de Nageboorte , ten ware men voor af bezig ge- weeft was , met op dezelve geweldig te arbeiden om ze te krygen, als zy zo vaft zat. Als men verders op de cours en loop dezer vaatjens ziet, immers ner- gens zyn ze zo in ’t geheele lichaam , door en door malkanderen ais ver- werf, en onmogelyk om volkomentlyk te ontdoen, of t’ootwerreo. Om nu nog niet te fpreken van deszelfs nuttigheidt en gebruyk, wel- ke zeer groot is , want zy moet het voetzel, ’t welk in de Lyfmoeder, bereit is , afhalen , en door de ftreng het Kindt aanbrengen, zo lang het Kindt de Moeder nog by blyft : zou men dan zo een voornaam deel zo gering agten, als gezegt is ? dit is immers ganfeh onbetamelyk. Terwyl ik nu fchryf, worden my twee Nageboorcensgebragt van twee verfcheide Vrouwen , waar van de eene fris en wel gelleït was, edog de andere door het nablyven, wel in duyzenden van Hydatides (Waterblaas- jens) verandert* waar van zommige klein, andere groot, en ront waren, andere als Hangpeerlen. Verders heb ik in de laatfte niets byzonders gevonden, als dat alle deze Waterblaasjens, niet alleen voortkwamen uit het uiterde der Bioetvaten, maar ook zag ik, dat hare ftronkskens dezelfde gedaante haddeaangeno- men: hangende alle als een bos druiven aan elkander, en dat door zeer fyne vezeltjes, als draatjensvan garen, van ’t overblyfzel van de ftronks- kens der gezeide vaten: is dat niet een aanmerkens waardig bewys, dat ze haar begin niet hebben uit de Watervaten, gelyk vele denken ? terwyl ’cr in deze t’zamenftel van waterblaasjensgeen vliezen van de Nageboorte, nog Navelftreng zig opdocn, en niets gezien wordt als waterblaasjensv zoude my wel eens tegen geworpen konnen werden, hoe het dan te wee- ten is, dat deze haar beftaan hebben uit een nagebleve Moerkoek? eer ik van deze zake iets ondervonden of bekent gemaakt hadde , wierdtzeaan- gezien voor een valfche bevrugting. Pot Wanneer ik by een Juf- frouw geroepen wierdc, dewelke wei van een Kindt verloft was , maar wiens Moerkoek ten dele in Waterblaasjens verandert, en ten dele nog gaaf en welgcftelt my voorquam j zo wierdt ik kundig wat ’er van die zake was, en zulks liet ik doenmaals afbeelden door figuren , gelyk te zien is in myne uitgegevene aanmerkingen. Het zal niet ongevoeglyk zyn, hier iets by te brengen van de veran- dering der delen na de doodt. Men zegt, Pares nafemm , pares mori~ mur^dat is, gelyk we alle op eenerley wyze geboren worden, zo der- VERVOLG VAN DE ven wy ook; zulks is wel waar, maar de lichamen , na dat ze geftorven zyn , en werden niet op een en dezelfde wyze vernietigt; want zommi- ge die de Zee bouwen, en daar derven, worden van de Viflen gegeten of opgeflokt, andere van wilde Dieren, Vogelen, enige van de Wor- men , en hier te Landen worden de meefte tot zwart ftyk , eenige hardt, geelagtig, droog en gekrompen, als Stokvis, en deze blyven het langft in wezen > maar in zommige Landen verdwynen ze geheel en al tot niet, of veranderen tot poeder en dof. Waarom dit dog hier opgehaalt ? Alleen om enige vooroordelen, ware het mogelyk, te weren , en de ware gtfteltheidc van den menfch beter te onderzoeken, ’c Is te bedroeven, dat men vele menfchen ontmoet, die het als een (euveldaadc) opnemen , als men fpreekt van een doodt menfch open te fnyden , zy zeggen, dat men de doden moet laten ruften ; ’c welk voor zo veel wel waar is , als het tot geen goedt einde gedaan wordt} maar als het verzogt wordt , om ’er leerzaamheidt uit te trekken, en ’t aan andere ftrekken kan tot wegneming van ’s menfchen gebreken, wel dan fteckt ’er immers mets als goede in. Men ziet wel, dat de luiden gaarne de grote en voorname Perzonnagies willen opvol- gen , en haar in andere zaken nadoen j maar waarom dog niet in dezen ? als de Keyzers, Koningen, Frinfen &c. fterven, werden ze immers na hare aflyvigheit geopent, haar inwendige partyen door en door bekeken, om te zien na de oorzake van hare doodt: daar na werdenze weder toe- gemaakt , en na hare qualiteit verders bezorgt zynde , ter rufte gebragt. Gefchiet het dan aan de allergrootfte, hoe beuzelagtig is ’t dan , dat de kleinfee hier zo veel tegen hebben ? ’t is immers pryswaardig, na zyn doodt tot nog wat goedts te verftrekken. Laat ons de ogen maar Haan op ’t geen geboekt is in ’t meergemelde traélaatje, rakende die zo nutte uitgevondene Moer-Spier , die haar zo veel voorgaande Eeuwen fchuil gehouden heeft , indien ik het lichaam van die gezeide arme Vrouw, door fmeken, geldt, en goede woorden, niet hadde mogen openen (en dat nog bezwaarder was, om de gantfche Lyfmoeder mede te nemen) zoude ik zo een zware zaak niet hebben konnen of derven ondernemen , van zo een Boekske waereldkundig te maken, tegens het gevoelen van de gehele Waereld aan, en zo was die dierbare ontdekking in Tropbonii antro nog verholen gebleven ,en ver- fteken van ’t heil, dat er in fteekt! Hoe? zo oude een misbruiken was immers niet uit te roeyen geweeft, als door ventte & videte ! (komt en ziet) en wat is ’er te zien , niet al- leen zo een rondt*draadige Spier, maar ook zelfs de plaatze daar in, al- ONTLEETKUNDIGE VERHANDELING. I I 2 I waar een abrupt io fibrarum, dat is, een affcheuring van deze Spier-draden ons voorkomt, die na alle bedenken ook de oorzake hares doodts geweeft is: deze zyndanzigtbare enblykelyke zaken, jarerum tejümonïa 1 bet zoude nooit anders ingang gebade hebben, om zo een oude gewoonte, die van zo vele Eeuwen in misbruik was geweeft, tegen te gaan en uit te roeyen maar nu ziet men, dat het by alle kundige nazoekers zyn lof wegdraagt I Immers fpreekc dit van zelfs, wy waren nog verfteken gebleven van deze zo groote ontdekkinge, daar we door des Heeren goedtheidt nu me- de begunftigt zyn geworden. Hoe mogen 'er dan nog menfehen in die onbezonne drift volharden, van 't openen der dooden, ongunftig te zyn ? Indien men dit ons verzoek al vroeger hadde toegeftaan, wanneer een Kraamvrouw door zwellingen des buiks , gedurige pynen , koortze en loop , fchielyk geftorven was , mogelyk zou men al eer de zaak ontdekt, en onze onkunde verbetert hebben 5 waar door, als gezegt is, zo veel menfehen in alle Landen zyn omgekomen! Ik heb ’t wel bygewoont, dat 'er menfehen waren, die, fchoon wy kwamen uit ordre van de E. E. Agtb. Heeren van den Geregte , om in- fpectie te nemen van de wonde der nedergdlagene , expres iemandc fiel- den, om roe te zien, en zorg te dragen, dar ’er dog niets van de ingewan- den mogre medegenomen worden; ook laft gaven,dat het bebloedelywaat zorgvuldig mede in de kift by ’t lichaam gelegt wierdt. Als het overal zo toegegaan hadde, wy zouden zo verre niet hebben gekomen, als we nu in de kenmfte onzes Lichaams door des HEEREN goedheidt ge vordert zyn. Het is wel waar, dat we tc hooy en te gras (gelyk men zegt) weleens gelegencheit krygen, om een doodt menfeh re mogen openen j maar zulks is niet genoegzaam, om volkomen kenniflc van ’s menfehen Lichaam te bekomen; ja om de 14dagen een voorwerp te hebben, was niet te veel: zo ik m myne jonge jaren geen meer gelegemheit hadde gehadt, als nu een tyde lang herwaarts, wy zouden van vele nodige ontdekkingen nog ont- bloot zyn gebleven, het welke waarlyk te beklagen was ! Eer ik nu een einde make van dezen handel , zoude ik nog wel gaarne een misverftandt willen weren, dat egter ai meetc diepe wortelen gemaakt heeft, en daarom moeyelyk zal zyn uyt te roeyen ; dat is, dat men na de verloiïïnge, om de Lyrmoeder wederom op haar plaatze te brengen, de Patiënt op hare voeten zet, de vingeren doet by een brengen, en alzo tot een \ aift maken, en dan zegt men, zuig nu uw lichaam op, enz. Dit is immers niet als een voorgegeve opzuigen , ja een werk, datbelachelyk, van geen nut is, en niets kan helpen , alzo zonder zulk opzuigen de Baarmoeder van de natuur altoos weder in haar plaatze eebrast werdt. VERVOLG VAN DE 5c Is niet alleen onnut, maar ook nadeelig : want het verfpilt eenigzints de tydt 5 die de Lydcrffe zo zeer nodig heeft, cm hoe eer hoe liever in een warm bedde gelegt tc werden. Hoe, zal men zoo een vermoeide , aamegtige , en verzwakte Patiënt, een moment laten verzuimen, om ze ter rulle te brengen , die zo veel heeft uitgeftaan, en dat om een malle gewoonte > dit heb ik, als een onrede- lyk doen de Vroedvrouwen wel voorgehouden in het doen der leflcn, maar het is nog by alle niet aangenomen : zommige geven voor , dat ze het moeten doen om deze reden: want, zeggenzy, zo ze hier inzuim- agtig zyn ge wee 11, als de Kraamvrouw eenig ongemak overkomt, zul- len de buren, of andere vrienden llraks haar vragen , is uw Lichaam wel opgezogen? zeitzeneen, wee dan die Vroetvrouw ! ziet, zo veel vermag een kwade gewoonte op den menfeh! cn derhalven , quo fimelejl ïmbuta recens fèrvabit odorem tefla diu, dat is, daar de reuk van een nieuwe aarde pot eens mede doortrokken is , dan verlaat ze die reuk niet ligt weder. Hier mede eindigende , Waardige Hecren en Verzoekers, verzoek ik, dat ge op alle uwe voorllellingcn rayne beantwoordingen wilt overwe- gen, of gyl. uwe toellemminge niet wel ruimborltig durft geven aan ’t geenc gyl. daar in al hebt gelezen, inzonderheidt ontrent daar ik zegge, hoe gevaarlyk het is een vaflzittende Moerkoek met gewelt ten lyve uit te halen, ’t geen, gelyk ik al getoont hebbe, zo hier als in alle Lan- den duyzenden van menfehen ’t leven gekoll heeft. Men was met deze onzinnige gewoonte zodanig ingenomen , dat men niet zou mogen op- Haan, voor dat men hadt konnen zeggen, geluk met uwe volkome ver- lojjlnge! even als of het dan wel was, maar dikmaals zag men’er dan wel haall de doodt op volgen, en de Baar voor de deureliaan; nu, GODT zy gedankt, in meer als een geheel Jaar* na het uitkomen van myne Ver- handelinge , in deze Stade heeft men nauwlyks meer van dit onheil ge- hoort j zo dat men dit wel cens hartlyk mag overdenken 1 Ten andere, wik ook overwegen, hoe gemakkelyk het istebegrypen het opzwellen des Lichaams, gedurige hoort zen, enz. door het gewel- digs handelen of quetzen van die zo tedere delen ; men ziet immers dat een kleen fneetje in een vinger , hoe kleen het ook zy, zwelling door de inflammatie baart, enz. zoude zulks ook niet veel meer plaatze hebben in zo een teder deel, als gezegt is ? Hier mede deze handel met dankzegging aan de HEERE onze GODT (lakende, wenfche ik, dat HY het verders met zyne zegen wil begun- -11 igen, ter verbreiding van Zyns naams eere, en tot Heil van ’t men- fchelyke geüagte. EINDE. ABRAHAM VAT E R S Med, ‘Dotfor en Hoog-Leeraar in de Ontleedt- en Kruyt-kunde: als mede Lidt der Keyzerlyke en Koninglyke Maatfchappy in Duytfchlandt en Engelandt 5 BRIEF Aan den zeer Voortreffelyken en Beroemden Heer FREDRIK RUYSCH, Med: 'Doctor en Hoog-Leeraar in de Ontleedt- en Kruyt-kunde als mede Lidt der Keyzerlyke Maatfchappy in Duytfch landt 5 en van de Koninglyke in Engelandt 0 en Vrankryk. Aangaande de KRING SWYZE SPIER, In den Bodem van de Baarmoeder ontdekt ABRAHAM VaTERS BRIEF Aan den Heer FREDERIK RUYSCH. Eerwaardigs Oudeling, Doorlugtig en zeer vermaardt Heer, myne Hoor ft ander en Begtwftiger, met zo een eerbiedigheydt, als °t betaamt, te vieren en hoog te achten. O groot is de menigvuldigheyt van uwe zeer beroemde ver- dienften omtrent de ontleeckunde , en de gehele republyk der geleerden , dat het getal daar van naauwlyks opgetelt kan worden, ja, ’t is ’er verre van daan , dat dezelve met waardige loftuytingen genoeg geprezen kunnen werden. Die weergaloze konft, waar mede gy gehele dode menfchelyke licha- men weet te bereyden , en in haar natuurlyke en levendige couleur be- waart zynde, te vertonen, en de kleynfte vaten der ingewanden en van yder deel met een wafchagtige ftoffe , rot dezelver uyteyndens toe, op te vullen, daar na te ontwerrcn, en aan alle voor ogen te ftellen, is zo- danig, dat alle de geleerden zich daar wel over verwonderen, echter heeft niemant tot dezen dag toe zulks ondernomen na te bootzen. Door hulp van deze zeer uitnemende konft om de [va/a capïllaria~\ haayrige va- ten op te vullen en los te maken, hebt gy het ware en oprechte maak- Zel der ingewanden, namentlyk van de hersfenen 5 lever, milt, nieren, ballen , moerkoek, en andere, ’t welk in een dikke duyfternifle verbor- gen lag, aan ’t licht gebragt. Door dezelfde konft hebt gy zeer klaar aangetoont, dat’er geen klieren, van de Autheurenbuyten nootzakelyk* heyt verzonnen sin deze ingewanden gevonden worden, maar dat de cyndens der flagadertjes zonder enig tuffchenmiddel, op verfcheyde plaat- zen in vaatjes van een andere natuur veranderen, dat gevolglyk de be- werking en fchyding van verfchyde vogten niet zo zeer van de klieren * ABRAHAM VATERS BRIEF als van de verandering van de uyteyndens der vaten , en der zelver ver- fcheydentlyke loop 5 in de zelfde afhangt. Met een gelyk geluk en be- hendmheyt hebt gy dc lerc der klieren, voor dezen zo duyfter en ver- wart ,Dopgehelderts en voornamentlyk by gelegentheydt in een ontleet- kundigen brief aan U Ed: gefcbreven door den zeer beroemden Heer Boerhaave ? het cieraat van de Hollantfche Hcogefchool te Leyden , en van de gehele geleerde waereltj in ’t antwoorc op den zelfden hebt gy het onderfcheydt aangetoont tuffen \_glandulae] klieren \_acini‘] kor- rels 5 [ criptae ® lacunae ] kuylen, en groeven oflleuven. Peeze iaatfte3 voornamentlyk in de huydc , het boritvlies , buykvlies, hartezakje, enz, voortkomende, en voor klieren gehouden, noemt gy ter eere van den ge- melde n Heer de Boerhaviaan/che Jleuven , om dat hy de eerfte is geweeft * die ÜEd, daar van gdproken heeft. Daar en boven hebt gy veele nieuwe , en ten eenemaal verborge zaken , met een gelukkigen uytflag ontdekt, onder welke uytblinken de long-pyps~flagaders, deby- zondere Oogrok, de Ruyjfchenrok daarom genaarnt, het beenvlies, en bloetvaten van de gehoorbeenderen, de klapvliezen der watervaten, en meer andere dingen. Want wie dog zou kannen optellen het getal van al ’t geen, dat gy door uwen onvermoeyden arbeydt en weergalozenbe- hendigheydt, of nieuwlyks ontdekt, of duydelyker voor ’t gezicht ver- toont hebt. By deze fraaye, en met een algemeene toejuyching der Ge- leerde aangenomene vindingen hebt gy onlangs bygevoegt de \_mufiulus orbicularis ] ronde of kringswyze fpier , in den "bodem van een bezwan- gerde baarmoeder, aangemerkt, den welke gy ’t eerft in de 3. QDec, ad- verf anat, geopenbaart, en ter loops afgefc het ft, maar daar na met twee in ’t Nederduytfch geichreve verhandelingen , wytlopiger befchreven, en beveiligt hebt. De waarde van deze vinding is in der daad zo groot, dat ik niet wete, of ’er wel een, zederc een eeuw ia ’t licht gebragt, by deze vergeleken kan worden, ’c zy dat gy de vinding en deszelfs moeye- lyke vertoning, of de zeer wyt uytgeilrekte nuttigheydcbefchouwt, zo dat gy my fchync 11 zelfs daar in verloren te hebben. Deze fpier dan van ÜEd ontdekt, en deszelfs uytnemenc gebruyk in ’t affeheyden cn afftoten van de moerkoek uyc de baarmoeder, met behoorlyke bewysre- deaen in uwe gemelde verhandelingen aangetoont zynde, is ’c niet no- dio-, dat men na dezen over ’t afhalen van de nageboorte zo bekommert is.& Wanneer de moerkoek niet terftont op ’t baren volgt , moet men veel minder toeftaan, dat dezelve met gewelt, ’t zy met een geweldige trekking van de navelftreng, of met de handt binnen in de baarmoeder gedoken , daar van afgerukt wort. Ey lieve , wat gebeurt het menig- aan de heer fredrik ruysch. malen, dat de Kraamvrouwen, gelukkig genoeg verloft zynde, des niet tegenftaande door overkomende overmatige [,haemorhagiae] bloer- ftortingen , [febres putridae~\ rottige, en \_purparatae S. purfurae] purper of blutskoortzen, het leven met de doodt verwijfden, zeer dik- raaals om geen andere oorzaak , als een harde afrukking van demoer- koek , en zware fcheuring des baarmoeders, door de hant van een on- voorzigtige vroetvrouw verwekt, en deszelfs ontfteking en’t vuur daar op gevolgt. Want dit is de manier van zommige vroetwyven, dat ze, ’t welke niet minder een onwetenheydt als een barbaarfche ftourhe ydc is, wanneer de moerkoek niet aanftonts en gelyk als in een ogenblik op de baring volgt, zonder enige vertoeving hare wrede handen door de nog openftaande mont des baarmoeders infteken, en met de baarmoeder te krab- ben en te fcheuren 5 trekkenze door hare fcharpe nagelen de moerkoek zom - tydts metkragt en gewelt, en aan (lukken af. Evenwel fchynt de raadt niet ten enemaal veroordeelt te moete worden , die de Autheuren geven, cn die gy zelfs, zeer uytmuntend Heer, gelyk ge bekent, voor de ont- dekking van de Moerfpier goetgekeurt hebt, waar by zy aanraden, dar, wanneer de zagtere hulp-middelen om de vaftzittende Moerkoek van de Baarmoeder at te (cheyden en uyt te halen niets helpen, cn te vergeefs aangewent zyn , de Vroetvrouw dc handt in de Baarmoeder gedoken hebbende, haar vlyt aanwende , om dezelve voorzigtig te fchydcn ,of, zo dit niet voldoet , de zelfde te doorboren en door te (leken. Want de fcheuring van de Moerkoek brengt niets quaats by , maar de reden leert, dat ze liever wegens het daar door uytgeftorte bioer, van binnen ftilftaande, (lap wordt, en ligter affcheydt. Oog de droevige ervarene- heydt leert dat de Vroetvrouwcn dikmaals aandonrs met gewelt de Moer- koek met dc handt aftrekken , verzuymende zelfs de zagtere middelen , gelyk daar zyn matige trekkingen en buygingen van den navelftrene, vryvingen en fmeringen van den buyk, (hovingen , darmfpuytingen, nies- poeders, enz. het gebeurt dan zeer dikmaals, dat zommige van haar, ja de meefte, de ontleetkundige werenfehap van de plaatzing, der deelen niet hebbende, de Baarmoeder daar Uoor mee hafe nagels zwaar quee- zen, ende aldus tot de zwaarfte ziektens, en de doodt zelfs gelegcnr- heydt geven. Derhalven oordeleik, volgensuwe vinding, dathetvyli- wort, mogelyk vezelen ontfangen, uyt den omtrek van ft vlies Cho~ „ rion voorfgebragt, nademaal het met de reden niet over een fchynt te „ komen, dat dezelfde niets ontfangen, om dat het bloet anderzintsnoot- „ zakelyk daar uyt zou geftort worden. Dat Myn Heer dit alles zodanig aangemerkt heeft, trek ik nietintwyf- fel, maar de gemelde Baarmoeder, waar in gy dit alles hebt waargeno- men, zal een dode Baarmoeder geweeft zyn ; het verfchil tuftchen een levendige en een dode Baarmoeder, is zo groot, dat ik niet wete, wat ik op uwe voorftellingen antwoorden zal; ja ik oordele het beter te zyn, dat ik myn antwoort daar over zo lang opfehorte, tot dat ik een dode Baarmoeder bekomen, en in die ftaat, als of ze leefde, zal gebragt heb- ben. Mogelyk zult gy zeggen, gy hebt wel eens ten minfte de Baarmoe- der van een Kraamvrouw gehadtj ik beken ft, en ik hebze geopent, op dat ik haar binnenfte gedaante zou onderzoeken, zonder ft welke de ge- melde kringsgewyzc fpierniet in’tgezigt zou gekomen hebbe} maar daar- om is ze ook onbequaam geworden, om ze nu tot de gemelde ftaat, als of ze leefde 3 dat is, de gedaante van leven verbeeldende ,te kunne brengen. Deze konft, zeer uylmmtend Heer > heeft het den Goedertierenfte Schepper behaagt, doorzyneoneyndigegenade doormy te openbaren,op welke wys gehele dode lichamen gebragt konnen worden in zodanigen ftaat, dat ze fchynen te leven: Ja deze konft is van zoo veel waarde in de Ont- leetkonft, dat het zonder dezelve onmogelyk fchynt, het opregte maak- sel van ft menfchelyke lichaam te kunne kennen: want na de doodt ont- vlieden ’er duyzende deeltjes het gevoelen, en worden onzigtbaar. Ondertuflchen moet niemant denken, dat deze konft genoeg is: want daar is ook iets anders by te voegen, zonder ft welke het onmogelyk zou zyn, de gemelde opregte gefteltenis voor ’t gezicht te brengen 5 als daar zyn, de fchors of ba ft der herbenen, het moes in de uy terfte vaten, de donzige dunne uyteyndens der bloetvaten , bet netwyze lichaam boven de huyt gelegen, den Ruyflchenrok in ft oog, en meer andere zaken, de- welke , fchoon ze zeer net bewerkt en bereydt zyn, echter niet wel ver- aan abraham va ter. toont kunnen worden , ten zy ze in een geeftig en bequaam vogt voor ’t gezicht gebragt worden, en dat wel als de lugt helder is , anderzintsis’c moeyte en kollen verloren : Maar hoe moeyeiyk het is, de haft der herf- fenen in 'c vogt, door hulp van een haayrtje op te hangen, zullen diege- ne gewaar worden, dewelke dit zoeken na te doen, en dat wegens de weekheydt en dunheydt van de baft. In myne Jeugdt kreeg ik gelegentheydt om dode lichamen van Bezwan- gerde, en Kraamvrouwen te openen} maar, nadien toen ter tydt de bo- vengemelde konft nog in de duyflernis verborgen lag, konde ik daarwey- nig nuts van trekken; dog echter dit wete ik, en ’tis my nog met uytde geheugenis gegaan, dat de Baarmoeder toen ter tydt als ontwyffelbaar ge- houden wicrdt voor fpongieus, voornamentlyk die van bevrugte Vrou- wen ; maar, na dat my die gemelde edele konft geopenbaart is, ben ik van gedagten verandert, niet twyffelende, of dat zogenaamde celluleufe en fpongieufe, zal, zoniet in ’t geheel, ten minfte voor het grootfte ge- deelte , vaatagtig over dwerfch gefneden zyn: fchoon ik niet zeggen kan, komt en ziet! derhalven zal ik dat zo lang fparen, tot dat ’er een beter gelegentheydt voorkomt. Ondertuftchen, zeer vermaarde Heer , eer ik eyndige, moet ik U verhalen, wat my gebeurt is in ’t opvullen van een niet bezwangerde Baarmoeder met een rode wafchagtige ftofte* De Baar- moeder, zegge ik, hadde ik met de grootfte voorzigheydt opgevalt, op dat de wafchagtige ftofFegcen tegennatimrlyke uyttogt zoeken zoude, ’c welk gedaan zynde, quam de Baarmoeder, pronkende met een hoge rode couleur, ons voor, als of ze geheel en al uit bloetvaten t’zamen geftelc was. Denk nu eens, by aldien die Baarmoeder bezwangert geweeft was, en alle de vaten, die ontelbaar zyn, uirgefpannen waren, gelyk als msn in een bezwangerde Baarmoeder ziet te gefchieden, wat wonder zou ’c zyn, als een bezwangerde Baarmoeder in een zodanige gefteltenis ons voorquam als fpongieus en celluleus? het is derhalven ligtelyk te begrypen , dat dit ons gemakkelyk mislyden kon. Nu nodigt my myn tydt tot andere za- ken, die ik niet verzuymen kan ; maar op dat ik U niet ondankbaar fchyne, Zieer uyt mum rende Ideer~ D [.en ik xd groceiyks verpligt , en zeg- ge dank, dat gy myne nieuwe ftelling, aangaande de kringswyze meer- der , en de al te vafte hegtmg van de moerkoek aan de Baarmoeder goer- gekeurt hebt; voornamentlyk, om dat ik gezien hebbe , dat zulks van zo een vermaarde Hoogleeraar, die met regt den eerften rang verdient, door den druk , ten nutte van ’t gemeen, gedaan is. Den Goederttereniie Scheppery die voor ons alle zorgt, bidde ik, hy verlene Ü gezontheidt ANTWOORT van F. RUYSCH AAN A. VATER. en voorfpoec, en doet U Neftors Jaren beryken. Zyt gegroet} hier mede ben en blyve ik Zeer Uytmuntent Heer, Uwen Vrient van gantfcher Harten , frederik. ruysch. Gefchreven in Amflerdam, den 2. van Sprokkelraaanc in ’t Jaar 172-7. uytlegging van de plaat. De eerfte Figuur. Vertoont een ‘Plant in een plant gevonden. A♦ A. T)e [truncus] fiam. B. ‘De [ rami 1 takken. t' De 2. Figuur. Betekent een moot van een andere plant, hol als een pyp 9 on in een an~ dere plant gevonden. A. T)e pyp. B. *Deszelfs holligheydt. C. IDe Cellulojlteyten 5 de Boerhaviaanfche Holtens of Groeven verkoe- lende. D. T>e dikte van de zelfjiandigheydt van de pyp. Tab. dVeerd. daf. j.zg. BRIEF Van den Heer H E C Q_ U E T Med. Doßor Parys, Gefchreven AAN DEN HEER ' * *. Aangaande De SPIER des BAARMOEDERS, Door den Vermaarden Heer FREDERIK RUYSCH Ontdekt. Uyt het JLaty*>e. 1141 brief Van den Heer HE C Q U E T, Med* Doßor te Parys, AAN DEN HEER Zeer Beroemde Heer, BEt vermaardt gerucht van den doorluchtigften Heer Ruy/ch , ’t welk wel wydt door de geleerde Waerclt vliegt, is ook gekomen tot Uwe Landtpalen : Maar 9t welk in deze jongfte tyden vernieuwt is, door eene zeer nutte vinding van de Baarmoeders £ Mu/culus cöterintiS~^ Spier, te weten van die, den welke men, om dat Ruy/ch % de Prince der ontleederen, deszeifs zitplaats in den bodem des Baarmoe- der ontdekten geopenbaart heeft, den [Mufculus Ruyfchianus~\ Ruy£ fchiaanzen Spier heeft genaamt; want dezelve is voorwaar de vrugt en be- wys van zyn wonderbare fcharpzinnigheidt , een byzondere vondt, eney- ge eer. Maar de toekomende en reedts aangebragte nuttigheide , van de- ze vinding, zeer vermaarde Heer, zal u doen Watertanden , ü zegge ik, die voorziet, hoe veel lichts men na deze daar door in de geneeskonft verkrygen zal, omniet wynige [aetïologiae 1 oorzaaks onderzoekingen omtrent de moeyelykheden en zwarigheden van ’t kramen [ƒartus] op te loflen. " Men heeft lang gedwaalt in het bepalen van het oude ,en nog niet op- gelofte , en echter zeer gewigtige verfchil, aangaande het vaft zitten van de [Pkeenta nterina] moerkoek, nadat het kindt geboren is5 nament- lyk, of de Vroedtvrouw de moerkoek niet moet verloflen door hetfehy- den met de vingeren, en met gewelt af te rukken, op dat dezelve door zyn verblyf niet bederve en een dodelyke vlek aan de Baarmoeder foebren- ge ? Ider een is bekent, hoe veel gevaars door deze roekeloosbeidt van het Vroedtwyf, de Kraamvrouw dan boven ’t hoofdt zou hangen, nade- maal zy aldus gevaar loopt de Baarmoeder ellendiglyk te Ja BRIEF VAN DEN HEER HECQUET, dit zelfde [ Operatie ] handtwerk , waar van men van een onbedrevene , of5 zo gy liever wilc3 eerftbeginnende Vroedtyrouw, zo veel te vrezen heeft zal ook ten eenemaal niet zonder zwarigheidt of gevaar zyn, fchoon ’c zelve van een kundige en ervare handt is volbragt. Daarom wyft de zeer gelukkige vinder Ruyfch ons een andere, dog in der daadteen gene- zende handt aan, namentlyk Mechanifche vingeren in de [ Ribrae] veze- len of Spierdraden van de Moerfpier, dewelke de hegtingen van de koek met den bodem van de Baarmoeder behendig losmakende, dog niets bre- kende, deszelfs fcheyding bevorderen en te weegbrengen. Derhalven moet gy u hier verwonderen, zeer vermaarde Heer, over de vrugtbaarheidt van de vinding van Ruyfch , namentlyk zo wel met de eygenfchap van dc genezende natuur overeenkomende: Want gelykerwys ’er over het geheele lichaam ot deszelfs \_oeconomia animalis ] dierlyke beftiering, een inwo- nende geneesmeeftergeftelt wort, of een inwendige tegenwoordige en inge- febapen geneeskonft, even zo vertoont Ruyfch een genees of Kraamkonft binnen de Baarmoeder, namentlyk de \_Mechanisr/ius~\ tuygwerking van de Moerfpier, die de moerkoek, aan den bodem van de Baarmoeder in- geënt zynde, af haalt, en afwerpt. Maar om dat de vereniging van de Baarmoeder is een zoort van ’t za- menbinding of inenting, waar door de uytfchietendc [V.ïlli] haayrties, of uytfpruytende wortelen der pypies, met de blinde mondrjes der vaten van de Baarmoeder verenigende, zich met malkanderen (op de wys van j cotyledojies ] pannekens of buskens } ’t zamenvoegen en aan een groeyen, behoort dit werk een manier van losmaking te zyn, die het beyde affcheydr, en de hegtingen en banden van weerskanten ontbindt. Dit is die wer- king, dewelke op ’t baren volgende, uytwerkt, dat de koek aanftondts na de nageboorte van ’t kindt volgt. Want aldus zal deszelfs verlofTing gelukkig voortgaan, Indien een kundige Vroedtvrouw , niet al te lang vertoeft hebbende met het bezorgen van’t verfch gehore kindt, aanftondts voorzigtiglyk met de handt trekkende, de moerkoek zagtjes los maakt: Zo dat ze ten eerfte, na dat het kindt geboren is, de handt in de nog openftaande en tot aan den bodem wydt uytgefpanne Baarmoeder fteekt, en daar mede de Moerkoek aangrypt: want op die tydt zal ze volgens de lyding of weg van de [ FunïcuLus umbilicahs'] navelftreng voelen , dat de Moerkoek gemakkelyk los raakt, en ze zal bevinden , dat dezelve zonder moeyte affeheyd , door de Mechanifche trekking van de Moer- fpier, welke die zaak bevordert, enuytvoertj ten ware bygeval Qt welk nog een aanmerking van onzen Ruyfch is ) zekere verborgene \_Spasmo~ dka Hïathefn ] Euyptrekkende gefteltenis zulks belettede. Echter zo AAN DEN HEER * * * 1 r41 rj de Moerkoek na deze zorgvuldige behandeling niet luyftert, maar, hart- uekkiger tegenftandt biedende, vvygert afgehaalt te worden, als zeer vaft aan den bodem des Baarmoeders zittende, zal men zich grotelyks moete wagten , dezelve met kragt en gewelt af te halen 5 en nademaal men deze misdaadt niet zelden tot fchade van de Kraamvrouw gewoon is te begaan, leert de vinding van den Ruyjfcbenfpzer zo een verderflyk quaadt voor te komen, Derhalven raadt de vinder van de gemelde Spier, dat men het gehele werk van de toekomende verlofling onbefchroomt aan de [ ‘Poten- tia~\ magt of [vis Syftaltica] trekkende kragt van deze Spier, of aan de werking van de natuur zekeren vylig overlate, belovende, dat’er ner- gens eenige zwaarigheidt van deze nablyving van de koek komen zal; hy brengt een voorheek van de koeyen by, zeggende , in de verhandeling •van de Mcerfpier, men boort met van de huyslieden en andere Menfcheny die door het welwezen van het Rundtvee haar bejiaan hebben, dat ze oqyt bekommert zyn, dat het nablyven van de nageboorte van V Kalf oorzaak zal worden van de Koe haar doodt, niet tegengaande haar nageboorte niet met maar wel met 40, 50, ja 60 Moer koeken bezet is, waar van zommige wel meer dan half zo groot, en eenige in V geheel zo groot, als van een Menfch, bevonde worden. Derhalven is de ontdekking van den Ruyflchenfpier niet onder het ge- tal van die vindingen in de ontleedtkunde, dewelke met het \_theoria~\ befpiegelende deel der geneeskonft te vermeerderen, de werken van den konftenaar minder verryken, of daar niets aan helpen j maar zich fchik- kende na de zuy verder wetten van het [ Medicina curatnx feu Praxis. J genezende deel der geneeskonft, openbaart deze vinding, dat de gehele agterbly ving van de koek in de Baarmoeder is een werk van [ digefiio ] meuking of vertering, ik zou byna gezegt hebbe [cottio] kokmg. Ze- kerlyk hoe de nageboorte minder leydt afgetrokken te worden, zo veel te liever begeert ze door ’t wagten genezen te worden. De tuygwerking van de Baarmoeder onder het zwanger gaan zich uytzettende , en van de Moer of Ruyflchenfpier onder de baring zich t’ za men trek ken de , ontdekt de eygenfehap of reden van die geneesmiddel. Men ziet, dat in den eerftea aanvang de korte vezelen des Baarmoeders zich allengskens uyrftrekken- de in ’t vervolg zo onmatig verlengt worden, dat ze de wydte van de Baarmoeder, die in de vryfters naauwlyks iets of wat is, in zwangere vrouwen voeten wyde maken. OndertulTchen hoe veel wydte de top of bodem van de Baarmoeder verkrygt, zo veel verlengen zich de vezelen van den Moer of Ruyflchenfpier; ( waar van naauwlyks eenige gezien kierden) cn terwyl deze zich uytzetten, is de Koek, tegen den bodem BRIEF VAN DEN HEER HECQUET, van de Baarmoeder aangedronge zynde, met haar geheele grootheydt en oppervlakte aldaar aangehegt. Waar toe dog al deze toette! van magten of fterktens ? Dewyl gy hier twee gepaarde magtcn hebt om te arbeyden , van des Baarmoeders vezelen namentlyk, en van den Ruyffchenlpier, van weerskanten daarom gefpannen, op dat de natuur door de kragt van een dubbelde of eens zo groote [elater'] uytzetting uytftote, die haar tor een lallen ryp geworden zyn, verlla het kindt, en deszelfs aanhangzels de nageboorte: want de natuur kan ze beyde in eene flag of aanval uytdry- ven, zo ze beyde op gelyke wyze aan de voortdryvende kragt zich ge- hoorzaam betonen. Maar indien het kindt uytgedreve zynde, de Moer- koek aan den bodem van de Baarmoeder om eenige oorzaak vaftzittende 5 nablyft 3 dan wordt de gehele magt van de Baarmoeder, inde uyrdryving van ’t kindt befteedt zynde, tot des koeks uytdryving (vermits die al voor by gegaan is) onnut en vrugteloos- Deze is de voornaamtte kragt, en is zo veel te groter, hoe meer afllaande dat \_pun£ïum~\ flip was, waar van daan de vezelen met zich uyt te (trekken afgeweken zyn. Deze dan zyn aanval geeyndigt hebbende laat dc andere, dewelke van de Ipierdra- den van den Ruyflchenfpier is, alleen, dewelke nogtans zo veel klynder is, hoe de Hippen der wydtens [diftantï# ], die de vezelen met zich uyt te (trekken doorgelopen hebben, digter by zyn. Derhalven zoude die uytdryving van de nageboorte te gelyk met het kindt en in korten tydt gefchiedt zyn geweeft, als de werking van de vezelen des Baarmoeders Volhardcde , maar die geeyndigt zynde, gefchiedt deze uytdryving lang. zaam, derhalven hoe rader en ïpoediger de uytgang van de nageboorte ge- weeft zou zyn, wanneer ’er de magt van de Baarmoeder die groter is, t’zame gepaart ging, hoe trager en langzamerdie wezen zal, wanneer de- zelve aan de eene magt van de Moerfpier, dewelke klynder is, overgela- ten is. Dan bevelen ze in der daadt de fcheyding van de nageboorte met de handt te verhaatten, maar Rtiy/ch, der kraamkundigen Leermeefter waarfchouwt haar over’t gevaar van dat driftig en onbezonne (tout beftaan’ lerende, dat de uytdryving van de nageboorte beftaat in de Moerfpier* dewelke ondcrtuftchen zo veel te zekerder en gerufter gefchieden zal, als dezelve door de roekeloze handt of voorbarigheydt van de Vroedtvrouw niet verftoort zal zyn* ja? Indien de Vroedtvrouw deze misdaadt heeft durven ondernemen , zal’t de Kraamvrouw, door duyzenderhande ge- breken en fmerten gepynigt zynde, boeten, dewelke gevolgen en uyt- werkzelen van een dodelyke [ erethifmus ] prikkeling en [ ïnflammatio ] ontfteking zullen zyn. Want oni dat de vereniging van den Moerkoek met de Baarmoeder is een zoort van enting, gemaakt van hare wortelen AAN DEN HEER * * *. m den bodem des Baarmoeders geplant, behoort de fcheyding van de Moer- koek een werk van ontbinding, maar geen affchenring te zyn, welke dan, wanneer ze eens de werking van de vezelen des Baarmoeders te loor zal hebben gefteit, door de tydt afgefcheyden zal moete worden. Dit is de wetenfchap van wagten, ft welk onze Ruyfch zo wyftelyk na de zin van de konft en natuur aanbeveelt, daar te gelyk by voegende, dat men de Kraamvrouw ten eerfte te bedt leggen , en met verzagtende Hovingen en zalven ondertuftchen onderhouden moet. De vinding van Ruyfcb omtrent de Moerfpier moet waarlyk, zeer ver* maarde Beer, geroemt en geprezen worden, om dat dezelve wetten en regels, die van de \_methodus medendi~\ manier van genezen genomen zyn, aan de \_ars obftetricaria~\ kraamkunde verfchaft; zo een oprechte gemeenfchap van de [ medicina J geneeskonft is ’er met de [ cbirurgia ], heelkonft! of zodanig heerfcht de geneeskonft over de heelkonft! zoveel vermag een geneesheer, die de ziel en ft oog van de heelkonft is, op de heelkundige [ oßerdtiones ] handtwerken, dewelke hy beftiert S derhalven ontdekt nog de nieuwe vinding van Ruyfch, dat de [lDoffirim folidormn] leer der vafte delen ook ftrekt tot de baring en de gebreken van de baring ; want deze openbaart ons de zeer fcherpzinnige Ruyfcb in de Spierdraden van de Moerfpier, lerende hoe veel. goedts men in de kraamkunde te ver- wagten heeft van de kragt der vafte delen, of werking der fpierdraden. Maar daarenboven is de Geneeskonft nog zeer grote dankbaarheidt ain Ruyfch verlchuldigt, van wien (namentlyk van de Moerfpier) ze leert, dat de hoop en ft geluk van een betere geneeskonft beftaac in de "jonas j fpanningder vezelen. Wederom leert hy nietduyfter, hoe een groot deel het bloedt dikwyls heeft in de gebreken van de Baarmoeder en van ft baren welkers redenen enoorzaaks leringen, nademaal ze het voornaamfte vandc gefteltenis der fpierdraden afhangen, te kenne geven, dat men dan haar genezing aan ft bloedt verfchuldigt is, dewyl ’er vele moeyelykheden en grote zwarigheden van de baring en gebreken van de Baarmoeder uit htc bloedt voortkomen. Immers wort de gehele Baarmoeder zelfs bevonue ecu enkele t’ zamenftel van fpierdraden re zyn, waar by zo gy ('t geen wy alleen aan Ruyfch verfchuldigt zyn) den Moerfpier voegt, begryptrncrft, dat het gehele werk van ft zwanger gaan en kramen afhangt van de fpier- agtige gefteltenis; en by gevolg van ft bloedt, en deszelfs \_circtilafio] omloop, zo zeker, als ft zeker is, dat de bewegingen der fpieren van de beweging van ft bloedt bevordert of volbragt worden, en dat hierom niet zelden uyt [ congeftiones] opftapelingen ,en [ ; tafis ] ftilftandt van ft bloedt, zicktens der fpieragtige delen ontftaan ft is een bekende zaak 5 dat iHy brief van den heer HECQUET, ’er geen wynige {paralyfes ] lammigheden ( namentlyk van de belette te lugkomft van’c bloedt na’thart) vaneen opgehoopt en ftilftaandt bloedt voortkomen, welke de \_phlebotomia\ ader/ating als een tovery geneeff. Maar om wederom tot de zaken van de Baarmoeder te keren ; wiender ge- neesheren heeft hst gebruyk niet vermaant , dat de natuurlyke ftondevloedt door een aderlating op den arm gedaan , herftclt is geweeft ? en Jc geen nog nader tot de tegenwoordige zaak of voorftelling behoort, hst is by Vroede vrouwen in een gemeen gebruyk, in den eerften aanvang zelfs van- de haring , de barende Vrouwen het bleet uyt den arm ts late tappen, voornamentlyk in die genen, dewelke van nature bloedtryk zyn , te meer zo ze buyten den tydt van ’c zwanger gaan, gewoon zyn overvloedig de Honden te hebben. Dewyi ze door haar gebruyk geleert hebben, dat door zodanige voorzienigheidt, de haring en deszelfs aanhangzels of gevolgen gelukkiger haar voortgang krygen. Zal men na dezen niet moeten denken , dat de aderlating van een zeer grote nootzakelykheidt en een krachtig hulpmiddel moet wezen in de ge- breken van de agterblyvende Moerkoek, welkers fcheyding namentlyk en uytgang gy van ’t afgetapte bloedt zowel tewagten zult hebben, als van ’t zelfde de hondevloedt? Ja beter, want nadien de [phlogofis] ontfteking een gedurige metgezel is van de agterblyvende Moerkoek, en deaftapping van ’t bloedt dezelve ftuyt, is ’t nootzakelyk, dat deze in ’t werk gehele zynde, de hegting ontbonden, of het vaftgeklemde losgemaakt wordt, waar van de haayrties [ vil Li ] der vaaties , die de vereniging van de koek met de Baarmoeder maken, binnen het weefzel van de Baarmoeder naauwer geprangt worden. Hier heeft men waarlyk gelegentheidt, zeer •vermaarde Heer , om te kennen de gehele oorzaak en tuygwerking van die konft, door welke de af- jfcheyding van de Moerkoek bevordert wordt , en om dewelke, dewyi liet een zoort van rypwording of koking is, men die geduldig van de tydc (gelyk onze Ruyfch zeer wyffelyk vermaant) moet afwagten * en dat om een dubbelde oorzaak, ten eer [ie, om dat demagt van de Moerfpier de- ze fcheyding bewerkende, vergeleken by de magc van de Baarmoeder, welke het kindt uytgedreven heeft 3 zo veel klynder is , hoe veel de \_diftantia~\ afftandc van de lengte der vezelen klynder gemaakt is ge- weeft in de Moerfpier , als in den gehelen t’zamenhang van de uytgefpanne Baarmoeder zelfs} want nadien in ’t werk van uytftrekken de vermogens van [ rejilitïo ] intrekking zich hebben tot de redenen der diftantien, in die zaken, dewelke (de [ e lat er ] uytzetting in zyn geheel blyvende) met uytfpanncn zich uytgeftrekt hebben, moet de magt van de Moerfpier AAN DEN HEEK ** * veel klynder zyn , als van de fpierdraden van de Baarmoeder zelfs* ten nademaal de hegting van de Baarmoeder met de koek, is een ineenvlegting of verwarring van de vaaties van de Moerkoek binnen dc [ƒori c en gezont Menfch, terwyl hy warm is, zo dicht aan gehouden zult hebben, dat het’er byna aanraakt, zal de vochtige damp, uyt het Lichaam uytwaaffemende door op deze Plaat te vallen ontfan- ge, en door deszelfs koelte verdikt zynde, aanftonts dezelve met een dauwagtige nevel befmetten, en de blinkende glans verduyfteren. Maar hoe vochtig, dun, eenvoudig, doorfchynende, vlug, fyn, bevint men dit vocht! Van zich zelfs vervliegt het zeer fchielyk, nog laat een vuy- ie vlek na, nog bemorft met zyn overblyfzel de gladde blinkende opper- vlakte. Ik hebbe voor dezen onder de ftoffcheyders, die uyt geringen Metalen trachten Gout te maken, een gcleert Man gekent , welke , na dat hy zich aan ’c lezen der Goutmakers boeken geheel hadde overgege- ven 5 waarlyk met die hoop, dat hy daar uyt eindelyk de konft om Gout te maken zou konne leren , zich ten laatften ingebeelt hadde , dat het !Thilofophifche IVater in den adem van een Menfch zich onthielt. Dat water, ’t welk de Goutmakers , als de rykfte fpringader van den Gout- bron met zo veel bekoorlykheit aanpryzen. Wat dede derhalven onze goutgierige Konftenaar? Hy wazemde zyn gehelen adem uyt in een zeer ruyme zuyvere flefch , zorgvuldig verhoedende , dat de eens ontfange wazem niet wederom uitdampte} en heeft geduldig een menigte van vocht, uyt de gefchudde longuytdampende, vergadert. Maar, als hy dit vocht met een matige warmte van een zacht vuur voorzichtig trachtte tot de taayheit van een dikker vocht te brengen, is hy, gelyk ’t ook anderen gewoonlyk overkomt, van al zyn hoop verkeken; dewyl het zo vlytig vergaderde vocht geftadig wederom in de lucht verdween. Blykt hier uyt niet, van hoedanigerl aart het vocht is, ’t welk van zelfs uyt yder deel van een levendig Menfch uytwaaflemt ? Zekerlyk dit, hoedanig ook de wyze Sanctorius aangemerkt mag hebben, dat het boven de vyf pon- den binnen vier en twintig uuren door onzichtbare wegen van ’t Lichaam uytwaaffemt, dit, zegge ik, heeft geen zitplaatzen , gelegen onder de nytloozers van holligheden, waar van daan ’t zoude uytgaan, van noden. Maar hier aan wort een deure verleent, door welke het recht uyt loopt, van de uyterfte, en fynfte pypies der flagaderties , volkomen zonder eenige tuftchenkomende, of ophoudende omweg van een klierig maak- zei. Welke in der daat met een zonderlinge uytkomft uwe behendigheit alhier voor de oogen zelfs bloot geftek heeft. Maar zodanig was dat vocht niet, k welke volgens Malpighïus erkent wiert uyt de eenvoudig- fte Klieren voort te komen. Immers wierdt dit vocht geheel en al dik- ker, altydt taay en lymig, zomtyts vettig, nooyt helder doorfchynende, HET MAAKZEL DER KLIEREN. geenzints volkomentlyk vlug , gezien, maar als het van ’t Lichaam, daar ’t aan gezeten heeft, door de warmte verdwenen is, laat het na een niet licht uytwisbaar merkteken, eene onreinigheit van een drabbige ftofle, door zyne taaye flymachtigheit, en de bezwaarlyk af -te vegene vlek van dendroezem, de glans bevuylende. Ikbekenne, dat’er nog indekonft vereifcht wort een naauwkeurige befchryving van yder zoort van vocht in ’t byzonder, ’t welk de Natuur op verfcheyde plaatzen byzonder bereit. Een naauwkeurig verhaal van deze zaak zoude van een grote nuttigheit wezen, om die delen met meer geluk, hulpmiddelen toe te brengen. Even- wel heeft de naarftigheit der Geneesheren te weeg gebragt, dat we nu eenige zoorten van verfcheydentheden kennen. En boven anderen heeft de zeer Vermaarde Heer Joannes Baptijia Morgagni, dat grote luy ft er van de Hoge Schoole te Padua, beroemt in de oeffening van de Ont- leetkonft, en deszelfs gefchietkundige kennis, zich ioffelyk in deze ge- dragen. Laten wy hem hier over raatplegen in zyne Adv. Anatom. I. 1.2. 4.5.6. 7.8.9. io. 11.12. 15.16. 28. 30. 32.33. 41.42.43.63.64. 11. 52.53.56.63.111. 6.11. n. 13.71.1 V. 15.16.21.45.46,53,58.59.60. 6r.62.63. 71.72. V.9. 13.15-.47.48.51. 58.59. VI.B. 60.72.101.114. 115. Hl. 123. 136. en op verfcheyde plaatzen heeft hy de verfcheyde oorfpronken afgebeelt, als in zyneAdv. Anatom. I. X. I. K. L. T. 11. Fig, 1. 0.0.0. e. e. Fig. V. c.b.c. Fig. V.h.i.k.T. 111. ee.ff. H. T.IV.Fig.L c.c. Fig. 11. Fig. IV. C. D. T.lll. F, I. De huyt van V hooft met haayren be- zet, en de haayren zelfs worden altydt beftreken met een vette Olie, ’t welk uytkleyne tochtpypies geftadig uytvvaaflemt, de uytwendige dek- zelen van ’t hooft bevogtigt, gedurig glat en los maakt , en het kaftcel van de edele ziel tegen de waterige en koude ongemakken des luchts, waar aan ’t bloot geftelt wort, befchermt. Maar het hier ter plaatze on- ophoudentlyk uytvloeyende vetbewyft aan de naburige delen ook een an- dere weldaat, dewyl ’t door zyn beweegbare glibberigheit na ’t buytenftc van de haayren zich verfpreit, hout het dezelve, boven en onder,buyg- Zaam , vochtig ea fmerig; die, by gebrek van deze Oiie, droog, en ge- borften zoude zyn, in der daar niet zoude konne worden gevoct, dewyl de zeer tedere vaaties der haayren, en deklcyne pypies, van ’t zeer fyne uytvallende vocht berooft zynde, tot krullen gedraait, en ten eenemaal verdroogt zyn de, fterven ,en in onuytreddelyke dotten verwart, met zeer verdrietelyke vlechtingen in malkanderen zit ten zouden. Maar la- ten we iets anders befchouwen! Dewyl de fynder vettigheit dezer Olie de haayren met aldus op te klimmen behoec, en de huyt, waar mede het bekkeneel bedekt wort3 verzagt, zal ’c dikke oliedroezem, gelyk ’tge- O NTLEETKUNDIGE BRIEF OVER mecnlyk gefchiet 5 blyven zitten , als de fynfte olie door de warmte ver- vlogen is. Maar dit is ft, ’t welke, met de fchilfers van de gedurig af- gefchrapte opperhuyt vermengt, op ’t hooft verwekt vette Jchubben, fchielyk aangroeyende, zelfs in die gene, welke zorgvuldig het hooft dikmaals rynigen * zo dat men zich gantfchelyk verwonderen moet, waar van daan zo fchielyk zo groot een menigte van fchubben voortkomt. Dog de overvloet van de zeer vette olie overwogen zynde , die uyt de ver- zamelde fchubben uytgedrukt kan worden, en het vlammende vuur voe- den, maakt, dat niemant deze gantfche vuyle ftoffe voor enkele afge- fchraapte eindens van de opperhuyt houde. Gelykerwys gy zelfs deze dingen met een proef hadde aangetoont, alzo kan men hier uyt weten, waarom het zweet van ’c hooft vetter is , als in andere delen van ’t lichaam? En, waar van daan die fterke lucht van ’t al te veel gedekte, cn gebroeide hooft in dezen , die dit vet in al te groten overvloet hebben? Achter de Oren wederom, alwaar ze aan’t hooft gehegt vaft zitten, wort een gantfeh ander vocht geboren , dat wel dikker en lymiger is als ’t vorige , maar veel minder olieagtig* Wederom een ander, ’t welk over- vloedig uytwaaflemt uyt het oorbekledende vlies, deszelfs {Jnga~\ lat- wyze verheventheden, {crypta] groeven, [cava] holligheden , {fcafhd\ het bootie, [ concha ] de Oorfchulp bedekkende : nadcmaal ’t veel dro- ger , als ’t laatfte, is, overvloedig, en zeer licht in de gedaante van een witte, droge, fchubagtige , lymige korft veranderende * zo klaarblyke- lyk wort men gewaar, dat het vloeit uyt zodanige holle beurftes, hier overal geplaatft, en dat het door de engtens der gapende loospypies na buyten gedreven wort, dat zulks met de Ogen zelfs in beyde de Oren van een°gezont Menfch, wel fchoon gemaakt en gereynigt zynde, klaar gezien wort. Befchouw daar na het binnen fte van den uytwendigen ge- hoorweg , aldaar hangt een menigte van rontachtige lichaamties , de- welke een vloeibare en doorfchynende balfem in zich onthouden, die, wanneer hy, met eige pypies afgezonden , in de holligheit van den ge- hoorweg uytgcftorr is, verdikt zynde, geel en bitter wort, hebbende de gedaante van een oprechte zalf aangenomen, kraakt eerft in de vlam, maar brant daar na. Wat zal ik van ’t aangezicht zeggen ? ’c welk in een Menfch waarlyk verfcheyde zoorten van deze en wel oprechte Klieren draagt 5 want sommige ftorten boven op ft aangezicht uyt een vette olie, die door [port ] de zweet of tochtgaten uytzwetende , een blinkent gelaat ver- toont, ft welk met het befte vet beftreken fchyntte zyn in gezonde Men- fchen, en die uyt een zoeten en diepen flaap ontwaken. Want deze, HET MAAKZEL DER KLIEREN. zo zy met zuyver zwart laken de tnont fterk afyryven, worden ze in deszelfs, wit, bevlekt , en vettig wordende oppervlakte een klaarbly- kelyke olie gewaar. Maar nergens in ’t aangezicht zyn deze kuylties met haren baifem meer verrykt , nergens waaflemen ze dien overvloedi- ger door hare tochtgaten uyt , als omtrent de uytwendige neusvleugels, alwaar deze van ’t aangezicht opwaarts beginnen te gaan: gewiiTelyk al- daar 3 als mede omtrent het uyterfte van de neus heb ik dikmaals dat balfemagtige vocht, by droppelen uytzyperende, en de opperhuydt be- dauwende verwekt , ja door een zachte perfllng dezer delen zien uyt- vloeyen. De wydt beroemde Antony van Leeuwenhoek heeft met een klaarblykelyke , dog in der daat een gemakkelyke proeve dit vocht waar- genomen : hy drukt de oppervlakte van een zeer zuyvere glaze buys re- gen ’t aangezicht van een gezont Menfch , en het tegens aangedrukte ge- deelte onder het vergrootglas houdende, vertoont hy een heldere en vry dunne olie, zittende tegen de oppervlakte van ’t glas , en door dit bloot aanraken op ’t zelve befprengt. Maar hier ter plaatze is ook een ander zoort van Klieren, welke door de wangen, lippen, neus, en de zachte huyt onder de ogen verfpreit worden. Deze, groter zynde en dieper gelegen , ftaan van buyren met wyder pypies open : zeker de iloffe in dezelve begrepen, zynde tayer en overvloediger, kan als een taye deeo- uytgerekt worden ; wanneer zy overvloedig is, opent ze de monden der tochtgaaties, maar tayer zynde wegens de lymachtigheit, en zich niet gemakkelyk ontlaftende, met haar uytgeperft top aan de lucht bloot ge- ilek zynde , verandert zy haar couleur, en met een lelyk merk van blaauwe, of zwartagtige kopies , boven uyt de tochtgaaties kykende , fchent zy de fchoonheit van ’t aangezicht. Indien de door gewelt ge- drukte blaafies deze na een dikke pap gelykende ftolfe nootzaken uyt hare ondergelegene wyde buyken heen te gaan door de eogtens van baar hals, dan wort zy eindelyk gevormt tot lange, en volgens de naauwte van den uytloospyp fpigtiger wordende krullen} het gemeene volk zegt, £n gy zoudt zweren, dat ze wormen waren, voomamcntlyk wanneer een zwartagtig kopie voor aan een wit Lichaam gehegtde gedaante van een worm verheelt; alhoewel ’t geen worm is, gelykerwys de vergrootglazen , de ontbinding, en andere redenen overvloedig aantonen * ’t heeft ook die figuur niet gehadt, toen ’t zich in ’t blaafie verfchuilde, maar in ’t naar buyten doortrekken aangenomen. Zo het blaafie , nu van deze ftoffe berooft, verder gedrukt wort, dan geeft het niet meer een diergelyke klomp uyt, maar een dunder, en doorfchynende byna vloeibare fmerig- heit. ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER Deze aaiidachtig onderzocht hebbende , zal ’c gcmakkelyker zyn ’c vocht te zien 5 ’t welk door de pypies van dat aanmerkelyke , wytuyt- geftrekre, on wonderbaarlyk gekronkelde vlies van den inwendigen onophoudentiyk nederdruypt. Gy zult in twyffel ftaan , wanneer gy zult gezien hebben, waar van daan zo een menigte van fnot voorkomt, die hier van alle kanten uytfchiet: Maar hoe z.er is de wyze van dit vocht verfchillende van die, welke wy zien elders uyt de eenvoudigfte Klieren re voorfchyn gebragt ? Want het is doorfchynende, lymig5 laf, zonder zout, zonder reuk , zonder fmaak , glibberig, naauwlyks olie- agtig, gemakkelyk met water te mengen, en door ’t uytdrogen tot een harde knobbel verhardt wordende, of tot taye korften ftremmende, niet ongel yk aan £ lem*e ] de dikke flymige vogrigheit der ogen, eindelyk llymagtig , gewiflelyk in aart grotelyks van al ’t voorgaande verfchillen- de. Dog zodanig een vocht vereifchte de nootzakelykheit van ’t werk, ’t welk de natuur door de kracht van ’t zelve uytvoert. Het hout in zyn lymigheit vaft alle fchadelyke dingen, die, opgenomen in de lucht, tot in de long zoude vliegen, ftuyt dezelve, weert ze van de long af, en laat de aldus gezuyverde lucht tot in ’t binnenfte van de borft door- trekken ; ondertuflehen beftrykt het zodanig de zenuwen, gefchikt tot het volbrengen van den reuk, zeer dicht by uyt het herflenmerg voort- komende, door den omtrek van den gehelen neus verfpreit, byna bloot- ftaande, en aan alle ongemakken des luchts zeer veel onderhevig, dat het haar befchermt tegen dc fcherpigheden , voor droogte behoedt, vogtig, los, en zeer bcquaam maakt tot een fcherp gcvoele } maar te gelyk bezorgt het ook voornamentlyk dit, dat het allerklynfte reuk- deelt ie gehegt in ’t reukeloze lym , bequaam is om aan deze zenuwen zyn gevoelen, op een plaats lang genoeg blyvende, en hangende , in te drukken. Het ilymige vocht omtrent het achterfte van de tong, de amandelen de /*/, de zydelykepv laren, her beweegbare, dikke , fponsagcige , ne- derhangende vlies van ’t verhemelte j het vocht, ’t welk omtrent het uyt- wendige, inwendige, achterfte, voorfte, zydelyke gedeelte , en kraak- beenderen van ’t flrottenkooft uyt diergelyke zakies voorkomt, komthec allernaaftc met de fnot van de neusgaten over een , nogtans enigermaten daar van verfchillende: want het krygt zo licht geen leeragtige taayheit, als de fnot, maar door zyn groter dunte cn hierom beweegbaarder glib- berigheit, maakt het, dat het aan alles, ’t welk alhier toegebragt wordt, zodanig een gladde baan verzorgt , dat ’er niets vaft of opgehoude kan worden. Dicrgelyk een ftneerzel, dog ondertuflehen vloeibaarder, heeft HET MAAKZEL DEK KLIEREN. 1161 de Schepper in de holligheit van de lucht pyp , en de daar uyt voortga- brachte longepypies , geplaatft , ’t welk van aart wederom van alle de voorgaande verfchilt. Ja een geheel ander zoorr van fmerigvocht bezet de beuriies van deJlokdarmsklieren, dewyl dit, van de natuur van’tfnot een wynig afwykende , en meer hellende na de eigenfchap van ’t gladde longfmeerzel, by na een aart heeft tuflchen fnot en iongfmeer , en zit zo duydelyk in zyne huylies, dat het ineen verfch lyk van een gezont, door een geweldigen doot geftorvcn menfch, eens en andermaal afgevaagt zyn- de, met een dubbelde, en wederopkomende overvloet, als men drukt, zich openbaart. Maar wanneer gy uwe Ogen door de maagpyp heen tot in holligheit van de maag toe gewent zult hebben, waarlyk aldaar zullen u voorkomen vry kenbare, en talryke beuriies, welke vóórtbrengen, en tot gebruyk van de maag verfchaffen een vocht, zeer gelyk aan dat Van de maagpyp, zo even gemelt, maar lymiger, enjaygevolg vader aan ’t binnenfte vlies zittende, zo dat het bezwaarlyk volkomen daar van afgefchraaptkan wor- den ; dit is omtrent de boyenfte mont van de maag overvloediger: dewyl aldaar talryker beuriies duydelyk aangemerkt worden. Daar na neder- waarts gaande door de engte van den twaalfvingerigen darm,en van daar omzwervende door de bogtige omwegen van ’tgeplooyde gedarmte, ont- moet men overal diergelyke napies, in de inwendige oppervlakte der zel- ver, gelyk als by trappen hier en daar in de dunne darmen verzamelt, maar in de dikke eenzaam en afgezondert; deze bevatten zeer overvloedige vochten, welke volkomen de fmeerzels van de maagpyp en maag verbeel- den ; behalven dat het vocht langzamerhant dikker, en lymiger wort, hoe ’t meer na’tonderfte van den kronkel, of endeldarm nederdaalt, op welke plaatze wy deze beurfies, tot vrywyde groelies uyrgeflrckf, zo aanmer- kelyk ontmoeten, dat ze dikmaals dooreen ongelooflyke menigte van ver- gaderde flym opzwellen, en daar mede vervult zyn , zo dat de geneeshe- ren zomtyts verhaalt liaan op ’t zien van zo een overvloedige uytgelollc lymigeftof. Van daar wederom na de uyterlyke rimpels van den yjars in wel gefielde , en aldaar holle,-uyt een eelragtiger vlies gemaakte, en zeer klaarblykélyk te ziene groelies, verneemt men een droger zoort van een dikker vocht, ’t welk langzaam meeren meer taay wordende, fchynt de gedaante van door water af gefpoelt, in de zon gezet, en daar door wit ge- worden Wafch te verbeelden. Terwyl te gelyk de [/mus tnguïnumïS vdtïum ] vouwen van de heffen en billen bezet worden van klyndere, en uyt de ’t zamenweving van een fynder vliefie tocgeftelde doolies, zeer gelyk aan die, welke de natuur geplaatft heeft inde vouwen van de neus- ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER vleugels in’t aangezicht, en de hollen der oxels: in deze wort ook gebo- ren dat fynder fkch vanfmeer, ’t welk aldaar reetshier vore befchreven is; men vint’er zekere vethiiyfies byna gelyk aan die van ’tmethaayr bezette deel van '’t hooft: namentlyk de fmeerbeurfies dampen geftadig alhier een olie uyt, die van de voorgaande wafch zeer grotelyks verfchilt. Wie vervolgens, gelykerwys ’t een Natuuronderzoeker, en Genees- heer nier qualyk voegt, de onreinigheden overweegt, welke in de huy- fies, zittende onder de bekleetzelen van de Voorhuyt, verzamelt wor- den, het gehele roedenhooft bekladden, en met een kerke lucht befmet- ren; hy zal zekerlyk bevinden , dat het aldaar afgefcheide vocht ten hoogfte ftrydig is met al dat gene, ’t welk ergens gevonde mag worden: ’c is wit, het ftinkt, naauwlyks kan ’t met water afgefpoelt worden, het wort lymig, en verandert in byzondere taye velleties , vak zittende aan ’t zeer tedere bekleetzel van ’t hoofie -y met opzet heb ik deze koffe uyt de beurfies van de voorhuyt afgeleit, en niet gefproke van de reuk- gevende Klierties, alzo door den zeer naauwkeungen Engelfchen Ont- leder Tyfon genaamt, geplaatft in de kroon van ’t roedenhooftie , als de eerfte winkels van dit fmeerzel : want men kan aldaar niet licht ware Klieren gewaar worden, maar liever een menigte van zeer fcherp ge- voelende uytpuylende zenuwtepelties, gelyk gy zeer wel over lang ver- haak hebt, dezelve aldus aangemerkt en vertoont te hebben. Doch even- wel zyn ’er redenen , welke, om de waarheit te zeggen, my nootzaken, dat ik menigmaal hebbe getwyffelt; of niet de voornaamfte veelheit van deze mannelykheits onreinigheden geboren wiert in de holle groefies van den pisweg, zo fraay van den zeer beroemden Adv. 1. T. IV- F. IV* B. C. D. en de aldaar van Cowperus en Terraneus ont- dekte Klieren, waar van daan ze in den pisweg gebracht , en door des- zeifs mont overgevoert, onder de voorhuyt vakgebonden ,en door de beweeglykheit van deze te ruggetrokken, vergadert worden ? Gewiflelyk in befnedene is hier ter plaatze naauwlyks een laftige droeflem, als mede ten tyde van een Tar aphtmojis, tervvyl ’er een zeer moeyelykeovervloet van vergaderde koffe altydt in een Thimojis gevonden wort. Wat het ook zyn mag, hier uyt blykt de oorzaak, waarom deze kerkruykende koffe in Menfchen , die onder een heete luchtkreek leven , goor wor- dende, menigmaal fmerten in de fchamelheit of roede verwekkende, een affnyding van de voorhuyt gebier. Maar ’t gene in dit werk waarlyk verdient aangemerkt te worden , is voornamentlyk dit* dat in de vrou- wen in de binnenke oppervlakte der vleugels, alwaar dezelve in de ge- daante van oogluykende Nymphen legt oo ’t inwendige gedeelte derfche- HET MAAKZEL DER KLIEREN. de, en den mont van den pisweg, als mede in ’t fponsagtige uytpuylen- de lichaam, ’t welk door de rouwigheit van zyn rimpels zichtbaar , dc opening van den pisweg onder de vleugels gelegen omringt, en befchermt, ja eindelyk in de holligheit van dien pisweg in de Vrouwen een over* vloedige ftoffe vergadert wort, waarlyk in alle hoedanigheit met die der Mannen overeenkomende} deze verfchilt klaarblykelyk zeer veel van dat vocht, ’t welk de inwendige fchede beftrykf. Zie Morgagni Adv. I. T. 111. e. e. *. H. In der daat deze wel ingeftelde vergelyking bekrach- tigt eenigermaten het bovengemelde gevoelen : dewyl voornamentlyk omtrent de wegen, daar de pis doorgaat, dit uytnemende fmeerzel in beide de gedachten altydt byzonder gevonden wort. Dog de verdere onderzoeking van deze zaken laat ik aan uwe fcherpzinnigheit over. ’t Zoude niet moeylyk wezen, meer zoorten van zodanige vochten, cn derzelver verlcheyde gedaantens te befchryven, indien men alles door- wandelde, maar ik vreze , dat den Brief al te groot zouden worden. Dog ik oordele, dat uyt het nu gezegde genoegzaam blykt de andere bewysreden van MaLpghius , Hellende, dat ’er over al zodanige Klie- ren zyn; nademaal men over al ziet een vocht onder bepaalde uytloospy- pen verfchuylen, ’t welk dikker is, als dat zulks in de uyterfte vaaties, van een flachader voortgefproten , zou konne zitten. Derhal ven heeft deze brave Man, fteunende op een dubbelt en krach- tig bewys, het nu verhaalde vaftgeftelt: maar wederom is hy op nieuws in zyn gevoelen gefterkc : terwyl hy overweegt de Zïektens , welke de zo even befchreven Klieren bevangen : want zo gy die alle aan- dagrig onderzoekt , fchynt de ftoffe zelfs , en de figuur van dien op ’t klaarblykelykfte den gemelden toeftel aan te wyzen. Overweeg, bidde ik U, dat byzondere gezwel , ’t welk de Heelmeefters aanmer- ken in ’t haayrige gedeelte van ’t hooft , het bekkeneel bekledende, en dat zy een [ talpa ] molgezwel noemen. In der daat aldaar wor- den de hier te vore afgebeelde fmeerblaafies, zynde nu met een minder vloeibare ftoffe opgevult, eerft een weynig door de dikker wederhoude Itofie uytgezer, derhalven zwellen ze op , zy bieden regenfhant, en al - dus drukken ze uyt dat gene, ’t welk het vloeibaarfte in ’t blaafie over- vloedig was, maar het dikker verdikken ze des te meer. Gevolglyk het verfche vocht, door de affehetding in deze blaafies nedergeftort, hegt zich lichtelyk aan dit overblyfzel, waar door ’t gezwel geftadig in grootte toeneemt, het blaafie meer vervult, meer uytgezet, en , dat te vore naamv- lyks zichtbaar was, nu groot wort. Ondertufichcn deszelfs ftoffe , we- derhouden zynde, wort meer en meer overvloedig en te gelyk minder ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER vloeibaar. Om dat het bekkeneel, gelegen onder de opzwellende klier, zyn- de bolront en hart, niet kanwyken* maar de bekleetzelen , die hier ter plaatzen by na enkel vliezig ,en vry zacht zyn , leggen boven op ’t gezwel; daarom wort nootzakelyk dit van onderen gedrukte, zachte gezwel bul- tig eiibreét uytgefpreit; het vlies van ’t blaafle wort fchielyk hart,en te gelykdik, drukt de bloetvaten, doet het bloet ftilftaan, hierom verwekt het een zwarte couleur: en van deze gelykenis verkrygt het zyn naam. Ik hebbe een menigvuldige gelegentheit gehadt om deze gezwellen te befchou- wen; maar in derzelver middelpunt is altydt een klyne, enkele pyp ge- vende, ‘waar door het molgezwel, fterk gedrukt zynde, een taye vogtig- heit uytflrort, welke in den doortochtdoordeze engtens de gedaante van een worm aanneemt, Wanneer ik deze gezwellen, nu groot geworden zynde, hebbe laten uythalen* was het vlies van alle kanten gefloten, opgevalt, en met een enkele klyne uytloospyp voorzien. Laten wy ons, zo gy wilt, daar van daan begeven tot de \_grandines~\ ha~ gelgezwellen, 'weegjebeeties van de Heelmeefters genaamt, in de randen van de Oogleden voorkomende. Tonen deze gezwellen niet klaarblykelyk een opréchte eigenfehap van Klieren, alhier geplaatfl, aan? Gewiflelyk zy zitten alleen op de randen der Oogleden } vanbuyten, bedekt met een harder huyt, verheffen zy zich tot een bultig gezwel : maar wanneer gy de binnenfte oppervlakte van een omgekeert Ooglidt, alwaar ’t tegen ’t oog aanzit, wel zult ingezien hebben ; verfchync dan aldaar zeer duyde- lyk een ront, vry hart, uytpuylenc, witachrig geel knobbelde. Voor- waar ik zou naamvlyks geloven, dat ’er Imant is, die, dit gezien hebben- de , nog zoude twyffelen, dat dit was het blaafle zelfs-, verwydcrt door de verdikte floffe, welke natuurlykervvyze, eerft langzaam en fpaarzaam door de klyne pypies van deze hagelsgevvyze lichaamties uyfzypert, om de randen derOoglèden te befmeren , die alhier met een dun [perichvndriumd kraakbeenvliefie bedekt zynde, door een geftadige ftoting zoude moeten worden befchadigt. Zornrydts worden ze hart, en met hare fteenagtige rouwigheit,en fcherpe vry ving beledigen zy het aangewaflehen en hoorn- vlies; maar dan, zo zy, het inwendige dunne vlies van ’t omgekeerdè ooglidt opengefnede zynde, daar uyt genomen worden, komt’er te voor- fchyn een enkel, blint, dikker vlies, gemeenlyk fponsagtig, ook wel wat kraakbenig, vervattende een Caye en vry droge pap. Anderzints, indien ’er een zachte, en alhier heilzame ontftekingbykomt, het gezwel tot etter overgaande; verdwynt het vlies van ’t blaafle, en aldus wort deze quaal zeer dikmaals van zelfs uyt de natuur gemeenlyk weg ge- nomen. HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1i6$ ja dat de zeer tedere huyt van ’t aangezicht, die zo eenvoudig fcbynr, over al zodanige beurftes heeft, hlykt duydelyk genoeg, dewyi ze ook in dat gedeelte des huyts, alwaar dezelve het aller tederfte is, oamentlyk onder het onderfte ooglit, menigmaal voorkomen, ’t Geheugt my, en zulks is niet langgeleden, dat daar ter plaatze gegroeit was een wit,ront, taay 9 hart, groot gezwel, ’c welk het aangezicht vaneen jong Edelman mismaakte, en geweldig aangroeide} het hadde in den top van zyne op- pervlakte een zeerklyn pypie, ’t welk naauwlyks groter was,als een na- tuurlyk zweetgaatje van ’caangezicht. Ik poogde, door dehantvaneen heelmeefterdehuytopengefnede zynde,den gehelen omftagh, en te gelyk het gantfche lichaam van dit zo hart gezwel met drukken door deze won- de uyt zyn plaats te (loten. Maar, dewyi ’er ruuwer gedrukt wiert,za- gen wy, dat den te vore nauwlyks zichtbaren pyp van den top verwy- dert wiert, en dat’er door deze een zeer taye doffe, waarlyk in een grote menigte,uytliep, welke met deze engte te doorgaan de gedaante van een zeer lange aal aannam. Zeker toen heeft men door een zilver ingeftoke provet ontdekt een ronde, nu ledige, holligheit, maar zodanig hart,.dat dezel- ve op 't aanraken van ’t provet byna weergalmde* Dit aldus kraakbenig beflag ofbekleetzel door kracht van de \_lapis cauflicus by~ ten de (leen , gemaak van zilver cn fier kwar er en door ingeftoke koekies van den Menipleifter van Vigo, verteert zynde, is ’er een fraye genezing van deze quaal ópgevolgt. lets diergelyks quam my in een Engelfch Edelman , die waarlyk een mooy Heer was, te vore * wien een klein knobbelde in ’t topie van den neus uytfteekt j als hy ’t zelve wat fterk drukt, ontlaat zich de overtollige dofte. Maar aanftonts groeit ’er op nieuws een harder, als ’t voorgaande, ge- zwel, kraakbenig, op ’t aanraken geluyc van zich gevende,veel fnelder aanwaflende, met jeukte, brant, rodigheit, nu iets quaadtaardigs voor- fpellende * met de punt. van ’c lancet wort ’er een kleine fnede in gege- ven, door welke de bytende (leen ingebragt wort, die het harde bolron- de vliefie , de taye dofte bevattende, verteert heeft. Aldus is hy van dit gebrek herftelt, ’t welk zeer klaarblykeiyk was- onrftaan in ’t blaafie , dat natuurlyker wyze aldaar de nu te vore befdireve ftofte in zich begreep. Maar hoe dikmaals is ’t gehele aangezicht door affchuwelyke puyften, waarlyk als eene buyl gezwollen ? dan eens verzwerende, maar ander- zintseen meelaatsagtige ruydigheit verbeeldende. Deze, zomtyts ver- drietige, zweringen en puyften befchouwende, meeneik, volkome te begrypen, dat den gehelen hoop dezer gebreken beftaat in ontaarde on- der de kuyt gelege klieren, die wel in grote zyn aangegroeit.. echter ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER Geneerden aart van’t te vore kleinder maakzel aantonen. En dat ze zo zeer niet zyn een uytwerking van veranderde vaten, als wel een maakzel vaneen te vore natuurlyker wyze gewezcne blaafie, alleen door vervvyde- ring nn zo groot geworden. Ook de [athernmata] pap, honing 3 & fpek of fmeergezwellen Ichynen volkomentlyk de tegenwoordigheic van zodanige klieren, door de piaatzen in en onder de huyt verfpreit, aan te wyzen : dewyl de twee eerfte, in haar eerften opkomft, maar een klein en ront knobbelde of buylrie verbeelden, altyt op die plaats, alwaar zodanige blaafies natuurlyker wyze voor af zyn ge- ween. In deze zit altyt waarlyk een ftoffe, die’er zeer wel na gelykr, dog wat dikker, als voor deze by gezontheit in dezelve klier gewoon is onthouden te worden. Maar wanneer zy meer aangroeyen, verdikken zy de ftoffe, en vermeerderen altydt de dikte van haar eigen en naruur- lyk vlies , en te gelyk dehardigheit: waar door zy dikmaals zo onmatig groot worden; echter maken zy maar een enkele holligheit van een een- voudige figuur, en behouden altydt in haren top een overblyfzel van den voor heen gewezene uytloospyp. Dog als zy , de huyt opengefneden zynde, van de kleine vaaties, daar ze zich aan vafthouden, afgefchyde worden, wort ’er een enkele eenvoudige zak uyrgehaalt, onder zyn dik- ke en eendaantige omtrekt vervattende een eenvoudige, by een vergader- de, taye ftoffe. Deze, zo zy wit is, en taay, verbeeldende een deeg of pap, wort in ’c Griekfch Atheroma , zeer wel een ge- naatnt. Maar indien ze geelachtig is, vloeibaarder, en een klomp als wafch in honing gefmolre gelykende, dan wort zy met recht. Meltceris dat is, honïnggezwel gezegt. Welke gezwellen zeer menigvuldig,en by na over al in de uytwendige , ofte ook wel inwendige delen van ’t lichaam voortkomende, van ’t eerde begin tot den uyterften aanwafch toe in ’t vervolg by trappen van aangroeyen , en verfchyde ondertuf- fchen ontftane verfchynzelen onderzogt zynde, leren zo klaarblykclyk , dat dit een gebrek is van een taay wordende ftoffe in zyn eige , natuur- lyke, en van tyde rot tyde verwyderde holligheit, zo dat memant, die vry is van vooroordelen , en kennis van de zaak heeft, anders kan gevoe- len; enzekerlyk ik oordcle, dat gy ook, die deze gezwellen zo menig- maal hebt aangemerkt, zo menigmaal onderzogt, veelmeer gelooft, dat dezelve ontftaan uyt een verwyderde vliezig hol, aldaar van de natuur zelfs gevormt, als dat gy zoudt willen denken, of dat ze aldaar verich geboren, of uyt een vaatie aan zyn uyterften verftopt, en daar door ver- andert, zodanig gemaakt worden. Wie zich met naauwkeurigheii: hebben toegelegt op ’t kennen en ge- HET MAAKZEL DER KLIEREN. nezen der ziektens van s’menfchen lichaam, die hebben daar in, behal- ven de drie byzondere gezwellen, binnen een eige bekleetzel hare ftofle bevattende, nog een ander zoort gevonden 5 maar wat naara ’t zelve ge- geven moet worden, is my ombekent. Ik zal ’t befchry ven , laat hy ’t daar na noemen , zo als iemant zal oordelen te behoren. Zedert enige maanden geleden is 'er by my gekomen om.te raatplegen een in haar der- tig jaren gaande, tedere, anderzints gezonde, en fraye Juffrouw. De- ze groeide in ’t linker deel van den hals, dat van ’t bovenfte van ’tborft- been tot den top des fchouderblaats zich uitflrekt, een wit, zacht, py- neloos, kout, gezwel, met zyn geheel lichaam enigzints beweegbaar, binnen korten tydt zoverre aangroeyende, dat het de grootte van een hoen- det ey te boven ging. Maar het lag veel dieper, als my geheugt an- ders ooit gezien te hebben Waar door ’t ook moeilyker was om over deszelfs natuur te oordelen ; fchoon ’er geen klopping in aangemerkt wierde, nog gebarfteof fpataderen aan zyn omtrek verfchenen. * Dewyl ’t winter was, en de zaak niet klaarblykelyk genoeg, heb ik haar gera- den ,na huys te keren, het deel dagelyks twee malen te ftoven met [fo/ca] gewaterde azyn, bereit met /al te dekken mee het empl: gemengt met een gelyke veelheit van gefmolre (/athatmjn $ VoortS, als de quaal haar daar toe nootzaakte, dat zy omtrent de lente wederom zou ko- men. Zy is dan op dien tydt wedergekomen, en heeft wel het zelfde ge- zwel vertoont, maar nu zo groot, dat het veel groter, als een ganzen ey was, ja zelfs de werking der naburige delen, voornamentlyk in ’t doorflik- ken grotelyks belettede. ’t Was vry zelczaam; want gedrukt zynde , ver- beelde het volkome een te rugwykent water, op de wyze van golven, nog- tans zodanig, dat het aldus wel door de verandering van figuur een vloei- baar vocht te kennen gaf: maar endertuffehen, het gehele lichaam gedrukt zynde niet verdwynende, leerde het, dar al dat vocht in een enigontfang- plaatfie vaftgehouden wiert. Ik wilde,dit gantfche gezwel in zyn geheel door de geopende bekleetzelen uythalen. Maar voor misleiding beducht,dat miffchien een flachader, of ader , door bloec uytgezct dit gebrek veroor- zaakte , fchoon ik zelfs anders oordeelde, en overlang gedacht hadde, dat het een wateragtig gezwel was 5 heb ik gewilt, dat den Heelmeefter dc bekleetzelen Jt zamegev ouwen, en fterk van de oppervlakte van ’t gezwel om hoog gelicht hebbende, van boven tot beneden met de punt van ’t lancet openfnyden, en aldus een lange wonde, gaande van den top des fchouder- blats na ’t bovenfte van ’t borftbeen, maken, en aanftonts verbinden zou. Dit gefchiede;s’anderen daags wederkerende zie ik een groot gezwel door dc randen van de wonde uytpuylen, welkers oppervlakte dik, cn fponsachtig ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER fcheen. Maar te gelyk vertoonde de grootte van de quaal zelfs zich zo groot, dat’er , indien ’t uytgelicht moeft worden, zekerlyk een wonde van den top des fchouderblats af tot aan den hoek van de onderfte kaak naauwlyks voor dat werk zoude genoeg zyn geweeft. Qndertuftchen puylde dit gezwel yder uur door de opening van de wonde, meer uyt , met een grote fmert, door de trekking der wonde veroorzaakt. Derhal- ven heb ik ’t bekleerzel door de punt van ’t lancet langzaam laten open- fnyden, dog eerft yoorzigtig, en met een zeer kleine fnede; op dat, zo "er mogelyk bloet uytquam , zulks zou konne bedwonge worden. Gy zoudt niet geloven, hoe raoeylyk dit was om te doen : zo groot was de dikte van dat vlies, gewiftelyk vier of vyf linien halende. Doorboort zynde, gaf ’t een ft room van fpringent geel water, by’t vuur rtzamennm- nende, en ineen grote menigte uytlopencks toen meteenprovet onderzogt hebbende, bevende ik een grote holte, van alle kanten gemaakt uyt een dik vlies, overal gefloten. Dit is daar na, door ingeftoke wontkuften- ties uyt geplukt linne, en Meniekoekies, tot een fterke vertering ge- bragt,zeer gelukkig genezen. Maar naderhant, hebbende lang gepeinft over alle zaken, welke men in dit voorval heelt konnen aanmerken, heb ik my gevoelt by na tot die gedachten gebragt te wezen, dat ’er in de bin- nenfte delen mogelyk ook diergelyke klieragtige, holle, zakies zyn,hoe- danige in debuytenlle fchynen gevonden te zyn. Nogtans dacht ik, dat deze niet opgevalt wierden met zo een lymig, maar gewiffelyk een dun- der en vloeibaarder vocht, ’t welk in ’c vervolg, en door zyneoorzaken ver- dikt zynde, niet konnende uyttocht krygen, aldaar'door een gelyke noot- zakelykheit weyagtige en wateragdge gezwellen voortbracht. En aldus heeft de befchouwing dezer zaken ons langzamerhant gevoert tot \hydatiacs~\ de 'isuaterblaajïcs. Welke bolronde gezwellen eerft wor- den opgevuït met een vloeibaar [lymf ha] water , allengskens ontaarden- de op verfcheide wyzen in couleur en dikte. Deze blaaftes zyn over al toegelloten, van alle naburige delen geheel en al fcheibaar, echter ook dan nog haar vocht behoudende ; en bygevolg fchynen zemy zeer klaar- blykelyk aan te tonen, dat ’er zodanige klieragtige blaaftes in debinnen- fte delen van ’t lichaam over al tegenwoordig zyn, en in hare holiigheit vafthoudende deze dunne vocht, ’t welke aldaar zo lang vertoeft, tot dat het eindelyk daar vandaan dooruytloospypen gebracht wort radieplaat- zen , tot welkers gebruyk de Schepper het fchikt. JNademaal deze waterblaaftes in alle delen van ons Lichaam, zo inwendige als uytwendi- ge gevonden zyn, en dikmaals dc ingewanden zelfs geheel en aldaar in verandert worden3 is ’t waarfchynelyk, dat ’er overal, ook zelfs in de HET MAAKZEL DER. KLIEREN. ingewanden, \_glandula ferofa & lymphattcd ] Wey en Waterklieren , dog zeer kiein, van de natuur gemaakt zyn, en, Ichoon nog niet genoeg verklaart, echter een noorzakelyk gebruyk hebben. Befchouw zelfs eindelyk met my het Spekgezwel. Gy erkent, dat het vet door de kleinfte flagaderties van ’t bloet afefchciden, in de holle blaafies van ’t vetvlies geftort, aldaar vormt ronde blaafies, met vloei- baar vet opgevult. Gy zegt , dat ’er uytlozingen zyn , waar door de dikmaals lang vergaderde olie wederom uytloopt. Gy verzekert , dat het water, in plaats van olie, in deze ontfangen een [arafat ca] Water- zucht maakt. Zo menigmaal derhalven deze vette olie, dikker worden- de , en ontaardende meer in de hoedanigheit van een wynig tayer fineer, kan zo vaardig niet door zyn uytgang heen gaan $ als ’t daar na aangroeit en hartwort, brengt het in de Varkens affchuwelykc hageltiesofgorties in ’t fpek voort, welke in de Menfchen ook niet ongemeen zyn , & zom- tydts zeer groot uytwafien$ dan toont het opregte blaafies of huyfies aan, dewelke gy zo fraay in ’t gehele maakzel van ’t vetvlies ontdekt hebt. Maar hier vinden wy ook net her zelfde,dat wy bcfpeu- ren insgelyks in een papgezwel , honinggezwel, en waterblaas plaats re hebben ; want het fmeergezwel aangroeiende, en dat dikmaals boven maten, verdikt wonderbaarlyk het van naturen zeer fyne vlies van’t vet- huyfie, zet het zelve, ’t welk wegens zyne fynheit onzichtbaar was, tot een grote uytgeftrektheit uyt, en vervult het gelykelykmet een taay vet. Dog dit fineer kan ook uyt deze gehele holligheit door een ge- maakte wonde uytgedrukt worden, alleen achterbly vende zyn enkel vlies; Ja dit gezwel van ’t ontaardende vet kan ook gemakkelyk van de nabu- rige delen in zyn geheel afgefcheiden worden. Tonen deze zaken niet klaar, dat het zeer waarfchynelyk is, dat in de voorgaande ook zoda- nig gefchiet, als een ygelyk ziet alhier te gefchieden ? namentlyk dat deze quade uytgezette blaafies geen ontaardende uyterfie eindens der vaten aanwyzen. Ik ZOU te wytlopig zyn, indien ik de de Anob&elfyes oF knoopgezwelletjes in den aars , of febede y en miflehien behalven deze nog meer andere zoorten van gezwellen verklaarde ; Maar ik mene met Malptghius, dat men voor zeker vaftftellen kan, dateer zodanige een- voudige, vliezige, kleine blaafies in ’t menfchelyke lichaam zyn, waar in verfcheide afgefcheide vogten vervat worden , van ’t bloet, van [y2- rurn\ de wey, van [lympha] ’t water , ofte andere vogten af komende, om aldaar te konne worden bewaart , en in de zelfde plaats op zekere wyzen verandert zynde, tekonnen dienen voor die gebruvken tot wel- ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER ke de Schepper haar fchikt, en welke een fcherpzinnige onderzoeker eindelyk ondervinden zal. Want nergens anders verfchynen zy menig- vuldige!, als waar de delen voor de ongemakken van de lucht bloot ge- ilek worden, gelykerwys in ’t aangezicht, en voornamentlyk in dat gedeelte ,’t welke boven de anderen uytfteekt, te weten het uyterfte van de neus. Wanneer de lucht door de neusgaten ingetrokken , De luchtpyp, longepypen ,en longblaaües ingaat, doet zy nergens aldaar de delen geweldiger aan, als hier terplaatze: waarom daar ook degroot- fte overv loet van zodanige werktuygen gevonden wort. Maar ook die grote menigte der zenuwen, welke tot den reuk en niczing dienen , zyn- de byna ontbloot van bekleetzelen, op dat ze des te fcherper konne ge- voelen , vereifcht een fmering van dit fmeerzel , ’t welk in blaafies bewaart wordende, ter bequamer tydt de nootzakelykheit van ’t deel te hulp komt. Wederom hoe fyn, hoe naakt, hoe ras geraaktzyn de ze- nuwen , welke door het inwendige deel van ’t flrottenhooft en longepy- pen verfpreit worden, alle ogenblikken aan de prikkelingen van een zo koude lucht onderhevig ? deze konnen waarlyk naauwlyks een ogenblik des tydts dien verzagtenden balfem miften. Wanneer men in de mout, keel, Jlokdarm, maag, darmen, fcherpe , ruwe, warme, raauwe,har- de , koude dingen , dikmaals zo onbedachtelyk , en fchielyk doorlaat, zouden deze delen zo een groot gewelt zonder een gedurig over ’t hooft hangent gevaar niet konnen uytftaan, indien ’er dit geneesmiddel niet by was. Hier om zien wy,dat depislyderspisblaasyznpiswegm beyde de gellachtens als mede de endeldarm, met zodanig een overvloedige flibbe beftreken wor- den. Ja ook in wat plaats van ’t lichaam een geftadige vry ving de delen be- fchadigen zoude , worden door een gelyke kon ft de fchadens , daar uyt zullende voortkomen, verboet •, ’t welk zo in de inwendige als uytwendige delen klaar blykt. Alwaar de beweegbare neusvleugels gehegt worden aan de delen van ’t aangezicht, welke door de fpieren gedurig bewogen moete worden, dampen deze talryke blaasjes door onzichtbare groefjes een zachte olie uyt: om de zelfde reden vint men ook achter de Oren, byde Oxels , Heffen , de vouwen van de billen , de voetzolen , hantpalmen, het in- wendige van de voorhuyt, en fchede der vrouwen, altydt eendiergelyke vochtigheic. Wat zal ik zeggen van de llymhuysjes, by de banden in- wendig in de gewrichten over al geplaatft? In der daat alles is daar net op dezelfde vvyze geftelt. Zelfs de Te zen der fpieren worden in de fcheedens omvangen , welkers binnenfte oppervlakte met gelyke fmeerbe- ftreken wort, ’c welk zodanige aldaar gelegene blaasjes verfchaffen en uvtftorten. HET MAAKZEL DER KLIEKEN. Maar gy zult zeggen, dat gy zelfs dit alles erkent. Dat weet ik, en ik beken ’t. Dog zo gy vraagt, waarom ik dan alle deze dingen zo uytvoerig hebbe aangehaalt? de reden hier van is deze , op dat de Le- zers weten, hoe grondige bewyzen de wyze Malpighius zeer voorzigtig gebruykt heeft, om de waarheit aangaande deze delen te verhalen sja ook om daar door geleert hebbende de reden, hoe de aller eenvoudig- fle kliertjes gemaakt worden, zich zelfs wetten voor te fchryven, vol- gens welke hy de t’zamengeftelde zoude onderzoeken. Alhoewel ’t on- dertuflchen waarachtig is, dat hy zo veel niet over ’t maakzel der zel- ver aangetekent heeft; evenwel heeft hy dit gefchreven, dat die huysjcs gemaakt worden uyt een vliezigen omüag, ’t welk vormt een holte, van figuur op verfchyde plaatzen zodanig verfchillende, dat het hier een bolronde, daar een rontachtige figuur heeft, op een andere plaats als van linzen 5 dat *er eyronde gevonde worden % en ook langwerpig ronde zyn, dat ze zomtyts de gedaante van een blint darmpje verbeelden- Dat ook de uyterfte eindens der llagaderen dezelve blaasjes genaken, in der- zelver vlies verfpreit, aldaar netsgewys gefchikt, van dit vlies zelfs on- derfteunt worden, en daar dan, of 111 de kleinfte aderen eindigen, in welke zy de groffte delen van ’t toegebragte bloec ftortenj of verande- ren in dunne, korte, zachte pypjes, zodanig op yder flip van de hol- le oppervlakte van dit vlies eindigende, dat ze van alle kanten met ha- re opene montjes een dunne vocht in den buyk van ’t blaasje uytdampen, en geftadig uytwerpen j ja ook dat de takken der zenuwen aldaar ver- fpreit, met een diergelyken toeftel voortgaan. Maar ’t gene men in de- ze fraye befchryving voor al aan te merken heeft, is dit, dat hy zegt, dat alle deze zeer kleine uytlozende vaatjes, met malkanderen befchouwc zynde, aldaar een pypagtige woile uytmaken* Derhalven is men ten onregte gewoon by de geneeskundigen te zeggen , dat dezen braven fchry ver ftaande gehouden heeft, dat de vogten door hulp der klieren *van V Jlagaderlyke bloet afgefchyden worden; nademaal hy in tegendeel fielt, dat de uyterfte eindens der flagaderen , tot een pypagtige woile verdunt, zelf met hare opene uyteindens de fyne vogten in de hollig- heden der klieren ontladen i en dat by gevolg de fchetding in deze klie- ren gefchiet maar niet door deze te weeg gebragt wort y zyn gevoele is dan, dat de Jcheyding van yder zodanig vogt in V byzonder al ge- fihiet is in deze zeer fyne uyt er [te pypjes der flagaderen, eer het vogt zelfs in de holligheit van V blaasje uyt ge fort is. De Edelmoedige Au- theur heeft ook ondervonden, dat de holte dezer werktuygen het aldus afgefcheyde vogt aldaar vafthout , verzamelt , verandert , bewaart ter ONT LEETRUNDIGE BRIEF OVER bequame tydc tot het gebruyk , en dan na buyten zend door een byzon- dere opening , wel wydc genoeg zynde , echter gematigt door hunne weer houdende poging, befticrende deszelfs verwyderinge , niet anders, als of zy op de wyze van een fluytfpier de deurgangen toeflotem Hy heeft ’er ook dit bygevoegt , dat de vogten op deze plaat zen aldus be- reit, door de zo even befchreve uytlooswegen , of buyten het lichaam uytgeworpen , of in zekere andere holrens van ’t lichaam uytgedrukt worden, en over al haar gebruyk hebben. Eindelyk heeft hy zyne vin- dingen omtrent deze eenvoudigfte klieren met deze aanmerking tot vol- maaktheit gebragt , dat derzelver velletjes , of met fpieragtig maakzel voorzien worden in haar buytenfte oppervlakte, waar mede zy hare al te grote uytfpanning en al te grote opvulling beletten , maar ook de ontlading van ’t ontfange vogt bevorderen 3 of wel mogelyk in een eemg vlies zodanig ge plaat ft worden, dat dit een fpieragtigen toeftel bo- ven , of ook onder zich gelegen heeft , op dat de buykjes dezer klier- ties, door de beweging van dien gefchut, en gedrukt, by die gelegent- heit voornamentlyk hare byzondere vogten uytftorten. Befchouw de groefjes van ’t aangezicht, van de onderleggende aangezichts fpieren al- dus gefchut, beziet die van den flokdarm , maag 5 darmen , door deze omringenden fpierigen rok dusdanig uytgedrukt. Welke zaken alle waarlyk beveftigt worden door die, welke gy, door uwe wonderbaarlyke konft , zo gelukkig , zeer fraay naderhant ontdekt hebt. Want wat kan ’er gevoeglyker by het verhaalde aangemerkt worden , als dat de eindens der flagaderen op deze plaatzen gebragt* naauwiyks ooit met het zelfde verfchynzel voortgaan, maar geheel en al zeer verfchillende over al op verfchcyde plaatzen gevonden worden , al- waar zy tot het maken van andere vverktuygen overgaan ? gelyk gy in ’t Z>esde Anatomïfche Cah in et , de derde ‘voorgejïelde Brief, en elders naauwkeurig hebt aangetekent. Vervolgens dat in den eerften, binnen- ften rok der darmen , dien gy het fluwele ofte noppige vlies noemt, de ilagaderen uyt den vatigen rok aldaar overgebragt, zagü, moesagtig* en by na zappig geworde zynde, eindigen omtrent de aldaar gelege klieren, die ’t u evenwel behaagt heeft valfehe klieren te noemen } gy hebt ook aldaar grote [fori] tochtgaten gevonden , over welke gy u verwondert j fchynen deze nu niet te zyn langwerpige fnotbeursjes der darmen , van haar natüurlyke flibbe ontlaft , uytgedroogt, en dan een gedaante van breder openingen verbeeldende 1 Waarlyk zo zal een yge- iyk oordelen , die alle de dingen leeft , welke gy 20 fraay , en met woorden en met figuren, befchryft in den eerfe Anatomïfche Brief, op HET MAAKZEL DER KLIEREN. de 331. en volgende Blatz,, als mede in ’t eer [te Cahïnet op de blatz. Ja wederom tekent gy aan dat ’er in de kronkeldarm valfche klieren zyn, aan den vaatagtigen rok vaftgehegt, en dat’er op die plaat- zen , alwaar deze zitten , de uyterfte flagaderen zeer veel in ’t getal verfchynen ; zie de 507. blatz. van V gemelde Cahinet : elders zegt gy dat 'er in den blinden darm zeer veele klieren zyn ; in ’t 4. Cahinet op de 616. en 618. blatz. , dat’er overvloedige klieren ,en vele groefjes of kuylrjes aan ’t einde van den endeldarm gevonden worden, en op de 612. bhtz., dat den mont van de baarmoeder in den gehelen omtrek met zeer vele diergelyke groefjes voorzien is. Ja ook in de maag zelfs fchync gy volkomen de zelfde ontdekt te hebben. Want wat zullen wy anders oordelen van die naauwkeurige aanmerkingen, welke gy zo oprechtelyk verhaalt in’t 2 Cabtn. op de 542. blatzalwaar gyzegt, dat de uyterfte flagaderen van de maag, zynde zofyn, dargyzezappignoemt, in’tflu- wele maagvlies tot bolletjes omwonden en verzamelt worden, en aldus de vogten in de holte van de maag uytftorten. Wederom in ’t 2 Cabtn. op de 5 blatz. merkt gy diergelyke in de Amandelen aan, Vl. Cabin. op de 498- blatz., en het 2. Cabin. op de y47. hlatz. in ’t verhemelte, in den 8- Brief op do 303. blatz., het 1. Cabin. opde+yS. blatz., en het 6. Cabin, op de 674. bladz. , in ’t vlies van de neus. In ’t I. Cabin. op de yio. blaltz. fchrytt gy wederom, dat de inwendige oppervlakte van de luchtpyp voorzien is met ontelbare klieren. In *t 1. Cabin. op de 5 03,504, en ?o blatz. verhaalt gy , dat in de huyc zelfs van een menfch u klaarblyke- lyk een derde zoort van togt- of zweetgaten verfchenen is , ’t welke gy meent gelchikt te zyn , om voor een tydt de uyt re laten vogten te wederhouden : alwaar gy dan zekerlyk erkent , dat ’er eenige vliezige holligheit is , in welke de uyterfte flagadertjes het tot zekere tyden tc bewarene vogt uytwerpen en nederleggen. Zie daar , zeer vermaart Heer, dit is ’t gene, ’twelk Marcellus Malpighius ontdekt heeft om- trent de zitplaats , het getal ,de delen, het maakzel, en gebruyk der eenvoudigfte klieren ; Indien ’t u gelegen komt en luft, dit re vergely- ken met dat gene , ’t welke gy door u eigen zelfs ontdekt hebt, zonder hulp van dien groten man, wiens werken ik verzekert ben, dat gy niet veel geraatpleegt hebt, dewyl gy u akyt op 5t ftuk van ontleding zeer naarftig hebt toegelegt, maar zeer zelden de fchriften van anderen door- bladert, zal ’er dan wel een groot verfchil zyn? Waarlyk, geen. On- dertuflchen deze zoete eenftemmigheic, alleen uyt de getrouwe befchou- wing van ’c lichaam voortgekomen , verftrekt tot een klaar bewys, dat het met deze zaak zodanig, als gyl. beyde die befchryft, gelegen is; en daarom aan de Geneesheren geoorloft, het zelve onder de zekere vindin- ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER gen te Rellen. Maar miflchien zult gy zeggen, gelykerwys gy voorheen gefchreven hebt, dat gy geen huyt kliertjes vint , dat gy waarlyk nooit iets klieragtigs gevonden hebt, alwaar de zenuwtepeltjes die het werk- tuyg van ’t gevoelen uytmaken , aangemerkt worden. Maar ei lieve, denk, dat deze huytkliertjes op vele plaatzen van de huyt zeer klein zyn, en daarom ten tyde van gezoritheit dikmaals in een warme huyt onzichtbaar j dat dezelve zo veel kleinder zyn , hoe de plaats, daar ze in zitten, minder gevreven, tegen aan gefloten, ofte kout wort; dat in een zeer dunne met kleederen bedekte warme huyt, alles glat, gelyk verfchynt, en een zachte glans van zich geeft, echter dat op de aannadering van koude aanftonts hier zich opdoen ruwe, kleine, onderfcheydentlyke gezwelletjes, die de huyt van geplukte vogelen, tot buyltjes opzwellende, verbeelden * dat ’er in de fchenkel van een kint, zynde wegens de wafch door uwe konftinge- fpoten hoog rood vaq couleur , en volkome een ontfteking gelyk, over al diergelyke gezwelletjes uytfteken, en uytpuylende blyven. Ik weet, dat gy deze zult noemen zenuwtepeltjes , en dat gy die my zelfs daar voor zeer duydelyk hebt vertoont. Dog gy weet, öbefte Vriend! dat wy beyde in deze niets anders als de eenvoudige waarheit najagen, nog op gezag fteunen , maar tragten de waarheit te geloven, de vorige ge- voelens af te leggen, zo menigmaal de laatfte waarnemingen ons beter le- ren. Waarlyk deze opregtigheit heb ik in u erkent, geprezen , dezel- ve zoeke ik na te volgen. Derhalven durf ik openhartig voor u beken- nen , dat ik, lang befpiegelt, en van alle kanten door hulp van een ver- grootglas alles bezigtigt hebbende, byna gedagt hebbe, dat die tepeltjes de blaasjes zelfs der eenvoudigfle klieren zyn, welke wel zodanig fchy- nen, om dat uwe konft de wafchfloffe dringt tot in de fynfle flagader- lyke vaatjes, welke eindigen in de oppervlakte van ’t vlies, dat het hol- le blaasje van de huyt uytmaaktj waar door derhalven dit vliesje, als een kluwe van omgewonde vaatjes , verhevener geworden zynde , in de ge- daante van een ront lichaamtje uytgezet wort. En ’t gene myn gevoelen beveiligt, is deze aanmerking , namentlyk dat die gezwelletjes niet ge- zien worden, ten zy de ingefpote wafch alle de vaten van den fchenkel met een gelukkigen uytüag opgevult heeft. Gy zoudt daar wel op kon- nen ftaan , dat die oppervlakte niet zodanig root wort, dat het blykr, dat de wafch, de vaatjes ingedrongen zynde , deze plaats doet op- zwellen j maar ’t is lang geleden , dat ®ns alle goethartig ver- maant hebt, dat de met menie geverfde wafch , wanneer zy met een zeer goeden uytkomft zich indringt tot door de kleinfte vaatjes ,de verwende lichaamtjes van de menie aficgt, en , dezelve verlaten heb- bende , het overige van de wederom wit geworde wafch gedreven HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1175 worc tot in de allerkleinfte engtens , ofte ook door de uyterfte ope- ne montjes der zelver uytgaat in de holligheden zelfs , waar in de uytloospypen natuurlyker wyze gewoon waren hare fynfte vogten uyt te dampen. Indien gy daar en boven by u zelven regt tragt te overwegen , dat de huytqualen te vore befchreve op plaatzen , alwaar gy zelfs de- ze klieren in de huyt erkent , ook in yder ander deel van de huyt ontdaan , en byna dezelfde onreinigheden over al in de huyt voort- komen, heeft men weder een bewys, waar mede aan getoont wort, dat deze klieren over al, fchoon zomtyds zeer klein , gevonden worden. Maar gy zult zeggen, dat zy behoorde vertoont , en getrouwelyk voor ’t gezicht gebragt te worden , in yder deel van ’t lichaam, alwaar ze gczegt wierden te zyn. ’tWas te wenfchen, dat zulks gefchiede konde. Maar als men ’t gewicht van alle de bewyzen, die tot nu toe bygebragt zyn , overweegt, fchynt het in der daat meer dan waar- fchynelyk hier uyt te volgen, dat ’er zodanige kliertjes wezentlyk zyn. Behalven het boven verhaalde zoort van eenvoudigfte klieren , vint men een ander het eerfte in eenvoudigheic het naaft by komende , als zynde uyt de toe hier toe befchreve klieren zodanig t’ zamen geftelt, dat ze uyt weynige derzelver, met een zekere wet vereenigt 5 geboren fchy- nen te worden. Want als wy begrepen hebben , dat die befchreve kliertjes hare uytloosvaten tot een gemene pyp t 1 zamenyoegen, en dat deze daar na de vogten , welke in de byzondere werktuygen van yder klier waren afgefcheyden, door de pyp van yder blaasje in zich ont- vangt» en in toegeëigende plaatzen ontlaft 5 dan heeft men een oprechte afbeelding van dit maakzel Maar op dat de beeltenis van de zaak zelfs duydelyk in de gedachten geprent worde, laat het geoorloft wezen de- ze figuur, in de Opera Tojlhuma van Malpïghïus gegeven, voor ’t ge- zicht te brengen. Alwaar a 5 a, a, a, betekenen de pypjes der allereenvoudigfte klieren, b, b, b, de byzondere uytloospypjes of vaatjes , yder blaasje a ei- O NTLEETKUNDIGE BRIEF OVER gen , en in een gemene uytwerpyp d , hare vogcen c brengende, wel- ke windelyk door de openmg c ontlaft worden. Wanc hy heeft aange- merkc, dat 'er zodanige hier en daar in 't uytwendige aangezicht, de lippen 5 het verhemelte , zommige plaatzen van de huyt, voornament- lyk omtrent de voeten , en in de fcharaelheit gevonden wierden. De holligheden van deze delen a, a, a, a, beftaan uyt zodanig een toeftel van flagaderen , aderen en zenuwen , als in ’t eerfte zoort reets befchre- ven is. Waarom uyt deze zaak. zelfs blykt, dat de natuur voortgaat van een eenzame , eenvoudige , klcinfte klier, tot de zamengeftelde klieren , welke wel een weinig meer c’ zamengeftelt zyn , dog echter uyt de eerfte eenzame en allereenvoudigfte klieren , by malkanderen ver- zamelt , gemaakt, zo dat het maakzel van beyde volkomentlyk het zelf- de blyfr* Derbalven moeften alle de bewyzen, waar by gebleken is van de zitplaats, grootte, het maakzel, en gebruyk der eerfte, wederom herhaalt worden; ’t welk vermaant te hebben, nu genoeg zy. Maar ook is ’t gebruyk van dusdanige klieren in ’s menfehen lichaam niet verfchillcnde van die, welke eerft befchreven zyn : nadien genoeg- zaam diergelyke vogten , en verdere eigenfehappen van deze klieren dit genoeg fchynen aan te tonen. En my geheugt het niet, iets in uwe fchriften gevonden te hebben, ’C welke hier tegen ftryt. Derhalven zoude men nu moeten handelen van de zogenaamde \_glan~ dula conglobato\ ronde klieren, die voornamendyk in de oxels , hef- fe hen, het darmfeheil, en ’t vet hier en daar geplaarft gevonden wor- den. Derzelver vry eenvoudige toeftel, onverwarde gedaante, befchry- ving van zo vele zeer vermaarde Autheuren gegeven , ontleding van Malpighius ingeftelt, maken ook , dat ’er genoegzaam met vaftigheit iets van deze zaak kan gezegt worden. Maar nademaal gy ’er niets van in uwe fchriften, tegen de vindingen van den groten fvialpighius ftryden- de, mek, en de Edelmoedige Autheur in een brief aan de Konïnglyke Engelfche Maatje happy over ’r maakzel van deze zeer volmaakt gehan- delt heeft, zal ik nalaten iets daar van te fchryven ; alzo ’t naauwlyks tot het tegenwoordige werk dient. Waarom ik ook wil zwygen van de [glandulte conglomerat’t zame gehoopte klieren. Eindelyk is men nu gekomen tor het punt, waar in voornamendyk tuftchen dien braven Autheur en u de vcrfcheidentheidc van gevoelens beftaat. Want Malpighius hedc gemeenc , gefchreven, en ten laatften in de opera pojihuma, een weynig tyds voor zyn doot met zyn eigen hant opgeftelc, beveiligt, dat de ingewanden van ’s menfehen lichaam. HET MAAKZEL DER KLIEREN. de her {feiten, lever , milt , nieren , ballen , beftonden uyt ontelbare* kleine, zodanige vverktuygen, hoedanige ik onder ’t opfchntl van de ai- lereenvoudigfte klieren van ’t eerde en twede zoort hier boven zo wyt- lopig hebbe verklaart: en wel zo, dat de bloecyoerende flagadcren het bloet in de long toebereit na ’t ingewant bragten 5 en in de ingewanden zullende gaan , haar uytwendig vlies in den ingang zelfs nedergélegc hebbende, hare dundere bekleeczelen verkregen; eindelyk dat ze daarna tot vele takken verfpreit wierden, die wederom altyd in kleinder en tal- ryker uytgingen} tot dat ten laatden de uyterde en alierkleinfte takjesin een dun v besje uytgebreit wierden, ’t welk aldaar een hol blaasje maakte op die manier, dat de flagaderrjes, in dat vliesje in ordre gefchikt, en als netwyze ftrikken geweven, daar ter piaatze een vogt befchikten, en bequaam maakten tot een gemakkelyke fcheyding ; voorts heeft hy vaftgeftelt, dat daar na de adertjes gelykelyk over een komen met deze netswyze Üagadertjes, en met de uytgeftrektheidt van de openftaande holligheit verknocht zyn, in welke het bloedige vogt overgeftorc zyn- de, allengskens weer naar de groter aderen van dat ingewant gaat, rot dat het uyt het ingewant vertrokken zynde wederom keert door degroot- fle aderen in de regter holligheit van ,c hart 3 eindelyk verzekert hy y dat ’er op die plaats van ’t flagaderlyke netje, alwaar het einde van ’t flagaderrje nu ftaat tot in ’t voorfchreve begin van de ader over te gaan, tuffehen de eindens van de flagader en beginzels van de ader, een derde flagaderlyk vat ontftaat, kleinder als het flagaderrje, daar’t van voort- komt, derhalven bevattende een fynder vocht, als dat, ’t welk uyt de ilagader in de ader vloeit5 en dat dit uyterfte vaatje, door het vliesjs van ’t klieragtige blaasje doorgaande , met zyn opene montje dit zyn vogt in de holte van ’t blaasje uytftort, maar, terwyl dit gefchiet by na op yder ftipjé van dat holle vliesje, dat aldus het blaasje vervult wort en een weinig opzwelt, en her aldaar vertoevende vogt verandert, vol- tooit, en eindelyk door een uytloosvat, aan yder zodanig kliertje eigen, UytwerptL. Derhalven zullen deze eerfte uytloosvaten zeerklein zyn , maar, daar na in een gemenepyp gebragc , worden zy langzamerhant groter, op die wyze, als wy in’t twede zoort der eenvoudigfte klieren hier voren ge- zien hebben. En aldus gaat deze verceniging van uytloospypen‘voort in pypen, altyt groter en weyniger, tor dat ten laatften al c vocht uyt al- le de klieren van ’t ingewant door alle die uytloospypen in een enkeluyc- werpvat, van de gehele klomp van ’t ingewant voortfpruytende, uyt- geftorc zynde, buyten het ingewanc in daar toe gefchikte plaarzen ont- iaft wort. Tot deze zoort brengt hy de nu genoeg bekende f zanten te• ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER hoopte klieren, zes flor ten de de cjuyl in de mont, en htt grote klierbedde leggende aan den twaalfvingerigen darm , als mede de lever en nieren \ maar hy zegt, dat de milt zyne byzondere in de miltblaasjes toegemaak- te vogten in zyne grote aderen, als in zyne eigen uytloospypen in- ftort. Eyndelyk, dat de herjjenen voor haar balt ontelbare diergelykc zeer kleine blaasjes heeft , waar in de zeer kleine verfpreyde flagadertjes, afkomftig van de flaap en wervelbeenflagadcren , de bereide geeften ne- derftorten, welke in deze holtens verzamelt, daar na door het hier uyc voortgekome [medullaris fibrilld\ mergvezeltje , als het eerfte draadtje van den zenuw , verfpreit worden. Aldus heeft Malpighius ons ge- leert. Maar gy , Beroemt Heer , meent, ondervonden en aangetoont te hebben , dat de Üagaderen , welke tot de ingewanden zich Itrekken, om de byzondere bedieningen van yder ingewant te volbrengen , na dat zy binnen ’t lichaam van dezelve getreden zyn , in yder van dien zeer verfcheydentlyk verandert, en in^gantfch verfchillende verdeelingen, aan yder ingewant in ’t byzonder volkomen eigen, verdeelt worden. En ?Cgeheugt my zeer wel 5 hoe groot een vermaak my getrokken heeft j toen gy my de uyterfte flagadertjes van verfcheyde ingewanden, door een vernuftige konlt losgemaakt , vertoonde , en her wonderbaarlyke ondcrfcheit der uiterlte takjes aanwees. Ik beken, dat ik geloof, dat deze vinding van uwe byzondere behendigheit wel zo groot is , dat ’er van de Ontleders geen een dezelve overtreft. Waarlyk men ziet ande- ren vergenoegt te zyn, als zy, zullende de bediening van een ingewant verklaren, blootelyks zeggen, dat de flagaderen in ’t zelve uyt het toe- gevoerde bloet een aan dat deel eigen vogt affcheiden , verders niets onderfcheydende. Maar de gene, die oordelen, dat men nader binnen ’t maakzel der delen moet inzien , om de byzondere, en aan yder eige manier van werken te ontdekken , geven voor , iets van groot belang bygevoegt te hebben, als zy zeggen, dat die flagaderen de fcheydingen in alle ingewanden te weegbrengen door de Mechanifche Werking der klieren. Wie eindelyk gehouden moeten worden , de ontleetkundige wetenfehap het naauwkeurigfte waargenomen te hebben , hebben verze- kert, dat de flagaderen der ingewanden omtrent der zelver klieren over al en.altydt in een netje eindigen , ’twelk op yder plaats het zelfde is, en dat alle de uyterfte eindens der flagaderen in diergelyke netjes ver- andert worden. Maar wanneer gy de verbazende werken Godts aan- toon t , hoe groot een verwondering verwekt gy in ’t gemoet van den aanfehouwer , tot welk een eerbiedigheit vervoert gy de zielen, dewyl gy klaarlyk zo vele, en zo zeer ganfeh verfchillende toeftellen dezer HET MAAKZEL DER KLIEREN. vaatjes vertoont. Op de ene plaats doet gy zien Netwyze prikken, op de andere toont gy pralen , van ’c middelpunt af tot alle flippen van den omtrekt. Hier wyft gy aan de uyterfle eindens in de gedaante van een kluwe omwonden. Elders ontbint gy depenceelsgewyze by een ver- gaderde bondels van pypies. Wy zien in deze zaken , die gy door uwe kond tot verwondering der laate nakomelingfchap bereit en bewaart, dat in Zommige delen van ’t lichaam de flagaderen door de bogtige om- drayingen dervaaties, als kruype7ide Pangen voortgaan, en in duyzent bogten en halfronden omgewentelt worden , eer zy zich tot de fchydin- gen gereet maken. In andere merken wy aan , dat de flagaderen als weljsgewyze bogen krom lopen. Dan hebt gy my wederom aange- wezen 3 dat de uyterfle eindens dezer vaaties een noppige, zachte, buygzame, fyne, wolle uytmaken. Op een ander tydt vertoonde gy voor myn gezicht, dat zy gelyk als tot een dampige wolk van een dauw dra- gende dons uytgefpreit waren, en de ogen door vergrootglazen gefcherpt zynde, tot flofies fchenen te verdwynen en ’t oog te ontvlieden. Over alle deze zaken zal zekerlyk een ygelyk zich met my verwonderen, wie dezelve , van U vertoont wordende, in de bereide delen zelfs mee zyn eigen oog befchouwt. Hier zal Italië, fchoon moedig op een 20 grote inboorling, zelfs moete bekennen, dat uwe fchranderheit de fcherpzin.- nigheit van den zeer verflandige Malpighius te boven gaat. De meefters zullen erkennen, dat gy hier hebt aangerooot den oorfprong van zovelerly verfchydentheit, welke in verfchyde vogten van ’t zelfde bloec afgefchyden, bynaopyder plaats anders, voorkomt. Hierdoor zal ein- delyk blyken, hoe zeker, vaft, en vyhg de winkels in ons lichaam van Godt den Schepper gemaakt zyn , op dat yder vogt beflendig zyn eigen aart behoude. Waarlyk ik hebbe met vreugde U zo menigmaal horen vermanen, dat de aldus gewrochte uyterfle eindens van den Al- wyzen Godt gefchapen zyn, op dat zy haar aanbevole bedieningen met een beftendige gedienftigheic zoude uytvoeren. Daar na hebt gy meteen gelyke fchranderheit aangemerkt, dat deze nyterftre eindens van zo zeer verfchillende flagaderen, Aiet alleen wonderlyk klein zyn, maar ook zo week worden , dat zy by na moesagtig, geworden zynde verdwynen, en fctpelykvergaan, ten zy ze met een hardmakende wafchagtige Itoffe opgevult worden • verders dat ze in water geweekt by na tot zeer kleine fchraapzels ontdaan zynde gelyk als verfmdten, zozy piet door de opvulling opgerecht zyn. En tot dus verre zal’er tuflehen de Navolgers van Malpighiuj, en die van Ruyfch in derdaat nog geen verfchil wezen : want de cerfte, zo zy uwe dingen gezien hebben, zullen nietkonnenontkennen,dat gy iakbe- fchryven der vaten verre den Groten 'Malpighius overtreft. Dog wanneer gynu opentlyk verklaart, dar de kleinfte vaaties, zyn- de met een regten oorfprong uyt deze uyterfte flagaderen voortgekomen, hare ingeflote vogten , welke zy uyt die flagaderen ontfangen hebben, niet in holle blaafies nederftortenj maar dat zy zich alleen met een rechte uytftrekking vanpypies, gelyk als aderen dooreen enting van takken tot malkanderen lopende, in een groter pypplanten, zonder enige tuflchen- komende toeftel van zodanige blaafies of van daar uyt voortgekome uyt- werppypen j dan ontftaat "er eindelyk een ftrydigheit van gevoelens. Gy ftek, dat de fchydingen in de ingewanden gefchieden door een eenvou- dige, alleen aderlyke, toeftel 3 Malpighius erkent blaafies tuflchen de eindens der flagaderen, en diergelyke uytloospypen als de uwe. Gely- kerwys de zeer beroemde Morgagnï Adv: 11. 91, 92* zeer wel aante- kent. ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER Men moet derhalven zien , wie zyn gevoelen met vafter bewyzen be- fchermt ; maar om mee door de veelheit overrompelt te worden, laten- we alleenJyk de Lever van een Menfch onderzoeken , en naarftigin acht nemen, welke redenen een yder bybrengt, opdat ’er een zuy ver oordeel over elk in ’t by zonder nytgefproke worde. Want in dit voorbeelt zal waar- lyk het wezen van de gehele zaak konne gezien worde. Malpighius meende, dat een Ontleder, die het verborge maakzel van de Lever tracht te ontdekken , veel hulp tot deze zaak zou konne ver- krygen, indien hy eerft de levers allerly gedierte onderzogt. Hy oordeelde, dat menaltydc moeft beginnen van datzoort van dieren, waar in het maakzel boven andere klaarblykelyker te voorfchyn quam ,en dat men daar vand-ianallengskens moeft voortvaren tot die, welke meer ver- borgen waren. En zulks fchync men te bekomen in kleinder, in onvol- maakter genaamt, in eenvoudige. Dezen weg derhalven ingdlagen heb- bende , heeft hy in Hekken, en hage dillen, de lever na mate van ’t Lichaam groot gevonden3 dewelke gemaakt was uyt vele, onderfcheide, ’ezamen- gevoegde, kegelagtige quabben; deze door vergrootglazen op’tnaauw* keurigfte bezichtigt, fchenenklaarlyk wederom ’r zamengeftelt te zyn uyt korreltjes, zynde door haar ejgen vlies tot een duydelyk blaalie volkome bepaalt 3 zy alle wederom verzamelt vertoonde zich als \_Botrys~\ het druyvenkruydt 3 en aldus door vaten aan malkanderen verenigt, maakten ten laatften de quabben zelfs uyt. (Alalpigh. de Hep. p. 58.59.) Ia Kop zen , Zy wormen, Veemollen , Kriekies, en Kreeften, ziet men geen korreltjes in de lever, maar de toeftel van de lever bevint zich hier ge- HET MAAKZEL DER KLIEREN. heel anders, welke het werk wonderlyk opheldert : want in deze wort de gehele lever gemaakt uyt onderfcheydentlyke, zeer talryke, lange, vliezige zakies, tot een daar uyt voortgekome werktuyg verzamelt, ’c welk by de darmen gelegen is, en met dezelve klaarblykelyk zich bezig hout; maar in yder zakte wordt de gal afgefcheiden, en daar in vergadert. (Malp.c p: degiand. conglob: p 6,) ineen Aal, en by naallerlyzoort van vifch ziet men zeer duydelyk . dat de lever ’t zaraengeftelt is uyt by een vergaderden, maar volkome onderfchydentlyke korreltjes. (Ma lp. de Hep: p.*> 9 ) de Lever vaneen Eikhoornrie verneemt men het aller- volmaakfte eerft een volkome verdeling ia quabben, daar na derzelver 5t zamenllelling uyt onderfcheidentlyke korreltjes. (Idem ibict; } Een ofTe, varkens, en ten laatfte een meniche lever , met het blote Oog, of vergroot- glazen befchouwt, fchynt zo duydelyk te beftaan uyt zes grondige, of rontachrige korreltjes ,zo dat,er naauwlyks eenMenfchis, of hy zal deze klaarlyk erkennen, indien hyhierzyne zinnen gcbruykt. Maar nademaal men ziet deze zakies of blaafies geplaatft te zyn tufTchen de toevoerende vaten uyt de poorrader komende, en tuiïchen de te rug voerende, dewel- ke in de holader uytkomen , fchynt het hier door voornamenrlyk zeer waarfchynelyk, dat deze blaafies aan de eenvoudigfte klieren gelyk zyn, en het ware werktuyg om de gal te fchyden : te meer, om dat de geftel- tenis van de lever in zo zeer verfchyde dieren zich zo gelykt, en om dat de wortelties van de galblaas, de oprechte uytwerppypen van de lever, haar oorfprong nemen uyt alle plaatzen van deze lichaamties. Maar alle deze zaken, van de Beroemden Malpïghïns aldus ter nedergeftelc,, wor- den beveiligt door een zeer groot bewys van den vermaarden Littre by- gebragt in Ac ad. Reg. Sc. anni 170. pag. 71. de welke een men- iche lever vertoont, in alles volkome gezont, op de gewone wyze, en zeer wel geilek y maar waar in de klieren , anderzints 111 andere dode lichamen van menfehen wegens de fynheit onzichtbaar , fchenen haren diameter te hebben ais eene Lienie lang ja ook aldaar wort uytdrukke- lyk gefchreven, dat’er tot een yder van klaarblykelyke en zo Zichtbare korreltjes zich uytftrekte een takie van den poorrader, hol- ader, en leverpyp, zo onderfchydentlyk, zo duydelyk, dat zy aldaar zonder behulp van enig vergrootglas konde gezien worden. Op dit eerde bewys van Malpighius , van klyne dieren, allengs. kens door voikomender , tot den menich eindelyk toe overgebragt, deunende op de blykbaarheit voor de zinnen, weet ik, dat gy kont antwoorden, dat het niet wettiglyk geoorloft is, uyt het maakzel van ’t ens een befluyt te nemen tot het andere. Ik beken ’t. Maar, wan- “T«Tl « t . W ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER neer men het gedaante overal byna gemeen, ten minfte gelyk bevint ; zo dikmaals gefchiet zulks daarom alleen, opdat hetverkantuyt het ee- ne de wyze van de werkende natuur geproefc hebbende , door dat enke- le voorheek aangefpoort zynde zo veel te aandagtiger in andere zoeke, of daar ook een gelyke gelteltenis plaats heeft j Terwyl iemant dit doet in ’t maakzel van zodanig ingewant te onderzoeken, k welk gemeen is aan yder dier, en dat in alles het zelfde gebruyk heeft, zullende aan de zelfde delen dienftig zyn j dan meene ik dit bewys uyt blykbaarheit zeer groot te zyn. Nu in dit voorheek van de Lever kryden alle deze za- ken rechtmatig voor Malpighius, En mogelyk zoudtgy zelfs de gevoel- tepekjes in den tepel van een vrouwenbork met te onderzoeken nooit ontdekt, cf aangemerkt hebben, ten ware gy dezelve eerft in een wal- vifch, het 'grootfte der dieren , byzonder uytmuntende gezien hadde. k Ontbreekt Ü aan geen ander, en veel krachtiger bewys, kwelk gy tegen het gevoelen van Malpighius kelt. Gy zult wel toekaan, dat ’er voor de Ogen, als men de Lever befchouwt, verfchynt een beeltenis van kleine, digt by malkandere gevoegde bolletjes; maar gy zult zeggen, dat ten onrechte hierom deze verfchynende lichaamtjes voor de te vore be- fchreve blaafies gehouden worden : en dat men daar uyt in k geheel niet kan befluyten, dat in deze ake vrymoedigaangenome blaafies het gefchei- de vogt des levers bevat, en uyt dezelve in de pypies van den Galpyp afgeleic worden. Maar gy weet wel, Vermaarde Hr. Rttyfch,dat dezen cdelmoedigen Autheur niet licht zo enkel befluyt. Zeker in tegendeel gaat hy zeer voorzigtig en wel langzaam voort. Wanneer hy namentlyk die eenvoudigfle, afgezonderde,enkelde, te vore befchrevekliertjes ver- geleek met deze korrelsgewyze in de lever verfchynende lichaamtjes, heeft hy zo een grote gelykenis gevonden , dat hy eindelyk beüoten heeft, dat aan haar bydenalles byna gemeen was. In byden immers is een toe- brengendt vat, in een affcheident werkmyg uytgaande, byden hebben ze een ader het toegebrachte vogt te rugbrengende. En in dit, en dat werktuyg is de rochel der iiyterke flagaderen dezelfde: want men mag de poortader in de lever als een flagader aanmerken. Laakelyk hebben zy byde haren uytwerppyp by zich. Hier om zegt nu de Grote ontleder, dat die korreltjes, in de lever gezien, voor zodanige kliertjes gehouden inoete worden. Hier beroept gy U dan op die fraye konk, welke gy zo lange jaren geoelfent hebt. En wel met recht. Want gy zyt in die kak de voornaamke. Maarlatenwe nu eens, bidde ikU, met vrymoe- digheic zien , tot hos verre gy wel befluyt. Gy zegt dan in ’t eerke anat. Cabïn. op de 505*, en 506. bladz. dat gy door uwe konk de lever HET MAAKZEL DER KLIEREN. van een eerftgebore kint hebt, waar ingy door een gelukkige infpuyting zeer duydelyk met eigen ogen gezien, aan anderen getrouwelyk getoonc hebt, dat de bloet en galvaten , in dezelve zo taay aan malkanderen vaft zaten, datze niet naauwkeurig van een gefcheiden konde worden. Daar na voegt gy’er by, dat deuyterfte eindensvan byde de vaten zodanig uyt- gingen , datze klaarlyk fchenen in, de gedaante van bondels of bolles, maar niet in neries verandert, nog rot kluwens geflingert , ja ook niet met een vlies bedekt, maar recht uytgeftrekt te worden, volgens een een- voudige lengte by malkanderen te leggen , en aldus een uytgeftrekte fchi ders penceel of een bondeltje te verbeelden. Dat het alzo klaar blykt, dat hier niets klieragtigs is , niets dat de gedaante van een blaafie op enigerly wyze verheelt* maar dat men heeft een aan een verknechten weg door aan een verknochte pypen heen van de eyndens der poortader af tot in de eerfte beginzelen van denleverpyp; en dat op deze manier de ein- dens van die ader, zynde het werktuyg van de te fchydene gal, de af- gefchyde gal in k holle blaafie niet inftorten , maar dat regelrecht hare uyterfte engtens, de galader nu bevattende, veranderen in wortel wegen van den leverpyp. Deze zaak hebtgymy zelfs ook, geJyk gy gewoon zyt, zeer gulhartig en edelmoedig aangewezen' en my verfchyde be- ryde Rukken van een menfehen lever gegeven , in dewelke gy gewilt hebt, dat ik die zaak met myn eigen ogen zou onderzoeken en doorzién. Nu zal ik met uw verlof, vrymoedig, gelyk ’c onder goede vrienden beraamt, zeggen , wat ik ’er van denke. Wanneer gy de wasachtige ftoffe door den weg van den poortader irt de lever behoorlyk indryfr met dat gevolg, dat daar door alle de vaten van de lever worden opgevult, dan meen ik, dat de vaten, het naafte by het voortdryvende werktuyg zynde, het eerfte gewek uytftaan. Der- halven zullen zy nu veel meer uytgezet worden, als voer de opvulling, zy zullen groter te voorfchyn komen , en aldus zullen zy benemen de evenredigheit van de grootheit der vaten, dewelke niet opgevult zynde met deze Opgevulde tuflchen de gemene banden van een en ’t Zelfde be- kledende vlies ingefloten worden. Zo dik wils als nu de ftoffe gevoert wort in de laatfte eindens der eerde pypen, recht uyt van deze voort- gekomen , dan blyft die zitten in vaten , welkers vliezen by na geen [vis contractilïs] ’c zamentrekkende kracht hebben , maar die door ’c minfte gewek van uytzetten lichtelyk, en veel konnen worden uytge- fpannen. Indien derhalven, de gehele lever warm geworden , en vvasachtige gefmolte ft ofte opgehouden zynde , de voortdryving aange- houden wort, dan zwellen de buygzame, rekkelyke, 11 pypen, ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER van de poortader afkomfldg , wonderbaarlyk op , en krygen een veel rnymer wydte als natiuirlyk. Maar wy begrypen ook, dar door de aan- gedronge ftofledie vaten uytgefpannen en opgevult worden, dewelke ge - lyk takken uyt een bloetvoerende flagader, als haar ftam, voortkomen, maar welkers oorfprong echter naamver is in zyn natuurlyke opening, als dat die het rode deel van ’t bloet rot zich kan nemen , fchoon zy fynder deeltjes als dit dikfte deel gemakkelyk ontfangt : en waarom ook deze vaatjes, tot een tegennatuurlyke grootte vergroot zynde, Valfche- lyk voor bloetvoerende fypes gehouden worden; dewyl deze in gezont- heit alleen IVeyvoerende, als ik zo fpreken mag, geweeft zyn; dat ze- kerlyk deze verwerring van de konft van infpuyren menigmaal voortkomt, is genoeg hier uyt aan re tonen, om dat gy zelfs zo fraay, zo dikmaals ’c U behaagt, een konjiige ontjiekmg kont maken. Eyndelyk, dat ook zelfs zomtydts de uytwerpvaten met de bloetvaten hier door verwert wor- den , blykt : om dat de wafcli in de maagflagaderen gedrukt in de holte van de maag van een menfch uytloopt, en in de fcheilflagaderen gefpo- ten zynde, wortzc aan brokkels in de holligheden van ’t gedarmre uyt- geftort; ’c zelfde zult gy in de nieren, en elders ook aangemerkt heb- ben. Dog als het eynde van de flagader , naauw toegebonde zynde, den doorgang van de ingefpote vvafch volkomentlyk tegenflaat , dan zal ’t nodig wezen, dat zo veel te meer dat gedeelte opzwelt, het welke boven dit zo naauwe eynde door de menigte en kracht van de ingefpote ftof Opgevult wort. Én dit zal wel zo veel te meer gefchieden, hoeee- ne flagader by geval dunder vliezen heeft, en daarom zachter, minder weerftant biedende, lichter re verwyderen, als een andere. Want in- dien men overweegt de grote flagaderen onder het dikke herflenvlies in den baft van de herflenen en ’t achterbrein , of onder derzelver bodem, als mede die welke in de koker van ’t ruggemerg binnen deszelfs be, kleetzelen fchuylen, en dewelke binnen de holligheden van ’t oog ver- fpreit worden, zien wy waarlyk, dat de vliezen van deze flagaderen veel fynder zyn, als die, welke men in de aderen zelfs vinr; daar zy in an- dere delen van ’t lichaam zo fpieragdg, zo veerkrachtig , zo 't zamen- trekkelyk, fterk, aan de verwydinge weerftant biedende, gevonden worden. Alle deze aanmerkingen, die wy hebben aangehaalt, tonen kkarbly- kelyk, dat de kond van infpuyting, dewyl ze de vervulde vaten ver- de vaten, in dewelke de ingefpote ftofle niet ingedreven wort, drukt, en gewiflelyk des re meer, hoe gelukkiger de grote vaten op- gevult zyn. Derhalvcn worden zy als vernietigt, zy ontwykken zich HET MAAKZEL DER KLIEREN. voor de fcherpte des gezichts zo verre, dat het minfte fpoor derzelver met te voorfchyn komt. Hier door derhalven zullen de ftagadertjes, in ’c vliefie van yder korrelsgewyze leverblaafie verfpreit, indien ze volko- me vervult zyn, fchoon de ftoffe door de kleine uyterftens in het hol van ’t blaafie zelfs niet uyrgeftort kan worden, het zelve van alle kanten zo- danig drukken, dat het gantfch verdwynt, geen de minfte gedaante van overblyfzel nalatende, ’t gene men met ogen kan zien. Deze zaak fchynt duydelyk aangetoont te worden door het voorheek van ’t aangezicht, waar in men zeer klaar ziet, dat de blaafies van de huydt zekerlyk daar tegenwoordig zynde vernietigt worden, zo de wafch met een zeer goet geluk tot in de uyterfte llagaderen gekomen is Ja de fponsagtige fche- de van den pisweg, zo vol overal van blaafies , behout’er geen een van deze zichtbaar, wanneer deszelfs vaten door deze infpuyting opgevult zyn. Maar zo’t gebeurt, dat de ftoffe door die uyterfte uytwerppypen der flagaderen tot in het holle korreltje toe overgaat, dan gefchiet ’er een verwarring van alles : om dat men allecnlyk gelyk als een zekere uytftor- ting buyten de vaten ziet, ’t welk is de ware opvulling van ’t blaafie: ’t gene wederom zeer klaar aangetoont wort, zo dikwils als de opvul- ling van ’t vet vlies, blaasagtige vlies, fponsagtige lichaam der roede, en van diergelyke gefchiet : want dan verwart de uytgeftorte Wajch ül~ les. O hoe fraye dingen zouden voor de fchranderheit van deze eeuw verborgen zyn gebleven, indien gy tot uwe byzondere vindingen alleen gebruykt hadde de konft van de vaten door wafch op te vullen! Wie zou ooit gcdroomt hebben van ’t wonderbaarlyke blaasagtige vlies van de maag, van ’tgedarmte , van ’t balzakie, en van ’t voorhooft ? wie zoude gedagt hebben op ’t zeer konftige maakzel van de milt, fponsag- tige lichamen der roede, pis weg, en van ’t roedenhooftje ? In der daal’ alle deze verdwynen zodanig door de ingefpote wafchagtige ftoffe, dat ze geen ’t minfte fpoor van haar beeltenis overlaten. Dat ’er zulke fraye zaken door deze konft ontdekt zoude worden, is ’er zo verre van daan , dat zy in tegendeel daar door worden vernietigt : maar tot een groot nut voor de wetenfchappen gebruykt gy hier een ander konftwerk : de- wyl gy de delen , geen flagaderlyke, maar andere , van al ’t bloet ont- laft ien gezuyvert, door een droge ingeblaze lucht opgefpannen, en naauw toegebonden, verdroogt. Als dit uw Edel konftwerk , waarlyk alle lofwaardig , enig aldus toebereit deel van ’t lichaam zichtbaar ge- maakt heeft ,vergelyk dan dat zelfde door ingefpote wafch bereide deel met het voorgaande , in waarheit gy zult ’er geen gelykenis in vinden, maar oordelen, dat zy gantfch andere lichamen zyn. Ey lieve, over denk dit! ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER op dat men welbegrype, tot hoe verre men uyt deze zaken vylig be- fluyten mag. Zekerlyk de vliezen zyn fyn , en van alle kanten van de uytze:tende doffe gedrukt, dat zy met geen vergrootglazen binnen de wafchagtige ftofte gezien, of van die ftoffe onderfcheiden konnen wor- den. Zie daar 5 Beroemde Hr. Ruyfch , alle deze zaken konnen byge- bragt worden voor de Malpighiaanfche Leer tegen dat bewys, ’t welk gy haak van ’c bezien van een opgevnlde lever, vertonende aldaar over al alle de vaten, maar geen klieragtige holligheden. Maar gy brengt een ander bewys, en dat nog krachtiger by ,om deze verzonne blaafies in de lever over hoop te werpen. Ik verwondere my over de fynheit van deze zeer verftandige vinding. Namentlyk de lever aldus nu toebereit door opvulling , weekt gy wel en lang in water y waar door gy de Vliefies en banden, welke of zo zeer vafte, of zo klei- ne vaten hebben, dat ’er in derzelver delen geen wafch ingedrongen is , losmaakt, ontbint, en met in water te fchudden voorzigtiglyk van een fcheidt. Op welke wyze de uyterfte haairfyne opgcvulde vaaties van mal- kanderen los cn vrygemaakt worden, en dan verbeelden zy zo net enke- le pypies gelyk als een uycgebreide penceel , dat een ygelyk met zyne Ogen niets blaasagtigs in ’c geheel ziet. De zaak verklaart gy openhar- tig in den derden Brief op de 2£i, blatz. Ik vreze evenwel, dat Mal- jpighius voor dit bewys zelfs niet wykf. Vermits al dat van ’t kleinftc vaatagtige, ’t welk niet van de wafch als een balfem bewaart wort, in ’t water door ’t verrotten langzamerhant verfmelt, gefchyden, en afge- waffehen wort. Derhalven fcheidt zicht het vliefie van ’t korreltje van de opgevulde vaaties af, latende daar na deze alleen overblyven. En daarom is dit fync konftftuk wonderbaarlyk goet, om die kleine,nu opgevulde, vaaties te verklaren, te onderfcheiden, en te bezien. Waarom deze uwe zeer zeltzame vinding onder de fraayfte ontleetkundige behandelingen altydt zal worden geftelt , en zal nooit by de nakomelingen zyn wel verdiende lof verliezen. Ondertuffchcn nogtans zoude hy grotelyks dwa- len, die deze dingen gezien hebbende, geloven zoude, dat de natuurly- ke lever niets anders gehadt hadde , als deze vaten. Maar hy zou vy- lig verzekeren, dat al het opgevulde aldus van ’t ongevulde afgefcheide kan worden; maar niets verder. Eyndelyk dringt de derde Vinding het meefte van alle, waar mede gy aantoont de afwezentheit der korreltjes. Namentlyk de ftoffe in depoorta- der gefpooten 5 gaat in den en deszelfs takken. Derhalven een rechte weg tuffehen deze vaten, zonder een tuffehenkpmende blaafie,zul- lende den weg beletten. Ik beken, dat my dit zo fterkt fchynt, dat ik HET MAAKZEL DER KLIEREN. by na niet vvete , of imant de kracht van dat bewys kan ontvlieden. Derhalven zal men alleen moeten doorgronden, of ’t waariyk zo is. Maar dit fchynt gy zodanig niet vertoont te hebben, dat wy’er van verzekert zyn. Gewiffelyk in uwe fchriften heb ik de zaak niet bepaalt gevonden. My geheugt wel , dat de wafchagtige ftoffe in de fcheilflagaderen ge- fpoten voortgedrongen is tot in de holligheden van ’t gedaante, in ’tz, anat% cabitiet op de 542. blatz. in de holligheit van de maag, in V 6. cabm. op de 635. blatz. Maar gy weet zelfs wel, dat aldaar eentwee- derly toeftei is j dewyl zommige eindens van die flagaderen onmiddelyk eindigen in de holligheden van deze lichamen, in dewelke zekerlyk een fyne, wateragtigc vogtigheit, regelregt van ’t bloet afgefcheide, aldaar tot haar gebruyk ontlaft wort j maar zy hebben ook aldaar andere eindens, dewelke in de Peyeriaanfche »en Brunneriaanfche klieren ter zelver plaat- ze gelegen, uytgaan , omtrent welke de ingefpote ftoffe zo niet uyclekt, maar wederhouden zynde in de vlcgtingen der vaaties, fchynt vlekies van wafch te verbeelden ; gelyk wy zo' klaar zien in uwe toebereidin- gen. Derhalven leert ons uwe konft voorzeker , dat in vele, en moge- lyk in alle delen van ’t menfchelyke lichaam de uyterfte pypies oorfpron- kelyk van de bloetvoerende flagaderen zodanig gefchikt worden , dat Zy onmiddelyk, zonder tuffchenkomft van een klierig werktuyg, eindigen in opene wegen, door weike de fynftc, dampige 5 waterige vogten vry uytwaaffemen, gefcheiden, en ontlaft worden , of buy ten het zelfs, of in deszelfs groter, of kleinder holligheden. Dat ziet men bly- ken in de huyt, mont, keel, flokdarm , darmen, maag, herffenen, borft, het hartezakie, den buyk , fchederok der ballen , baarmoeder , water- blaas, en in alle kleine holligheden van ’t lichaam. Evenwel verneemt men te gelyk, dat ’er by na op alle die plaatzen ook gefchiedt een andere verfpreiding deruyterfte flagaderlyke pypies, omtrent de klieragtige blaa- fies ter zelver plaatze gefchikt; want door deze wort een zap gefcheiden , 3t welk in die groefies nedergelegt wort , op dat het door vertoeving, ftilftant in deze plaatzen, de rontomgaande warmee, verandert zynde, tot zekere gebruyken, door bequame ryden bewaart, van pas kan be- ftcet worden. Uwe proeven leren niet anders in de ingewanden zelfs. Van de nieren zegt gy in ’t 1. anat, cabinet op de501 en 506. blatz. in ’t 2. cabin. op de 543, en 547. blatz. dat de wasagtige ftoffe in de nierflaga- der gefpoten gaat in de Belliniaanfche waterwegen, tepeltjes, bekke, pisleiders, aderen, en by gevolg dat ’er aldaar geen klieren zyn. On- dertuffehen bekent gy evenwel in ’t 2. cabin. opde 546.cn 547, * blatz. dat’er in een kalfsnier daar en boven klieren tegenwoordig zyn. En in ’t ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER 3- cabin op de 584. en SBS. blatz. als mede in cabineterkent gy, dat ’er in menfche nieren kleine ronde lichaamrjes zyn , welke gy nog niet wel genoeg kent. En dikwyls hebbe ik gedagt, of niet deinfpuy- ting door (J gedaan, wanneer zy alle vaten, die zy aanraakt,zeer vol- maakt opvult, des te meer andere uytwifcht. Maar als zy minder door- gedrongen is in de uyterfte vaten, dat zy dan andere nog zichtbare, en wel te onderfcheidene lichaamtjes overlaat. En dat het daar door komt* dat gy in de milt zomtydts klieren toegedaan , zomtydts dezelve ontkent hebt* Want ik weet zeer wel, dat gy aldus gefproken hebt, om dat gy de zaak zelfs op dien tydt alzo gevonden hebt. Maar ik twyffele ,of gy niet op verfchyde tyden klieren gezien hebt, dog op andere tyden geenzints, naar de wafch milTchien dieper , of minder volgens de ver- fcheidentheit der uytflagen doorgedrongen hadt* Derhalven meen ik, dat ’er aan weerskanten van ons genoeg gezintwift is over de eerfte ver- toning van Malpighius \ waar mede beweert wort , dat de vergelykige ontleetkunde* van dieren door by na allerly zoorten derzelver waargeno- men , en ook in de menfchelyke lichamen zelfs geoeffenc , blykbaarlyk voor de zinnen vertoont, dat ’er over al in de lever kliert ge korreltjes gevonden worden , en dat zy aldaar zyn het werktuyg ze Ijs van het te fchydene levervogt. Het andere bewys van Malpighius om die korreltjes in de lever aan te tonen, heeft hy gehaalt uyt de Ziektens : dewyl hy opmerkt de doffe, de grootte, de figuur , de na elkander volgende aangroeying ,de zit- plaats dier zaken, welke in de lever aangemerkt zyn, en hy deze ook met aldus allengskens te vervolgen overweegt. Want alle die dingen worden ’t allerhelle begrepen, indien wy (lellen, dat die holle blaafies in ’t ingewant het afgefcheide vogt weerhouden, veranderen, en in zo- danige Ziek-doffe omkeren, dewelke dan in de holligheit van ditblaafie een bequame plaats verkregen hebbende, aldus verdikt, aangroeit, en op die manier zyn vadhoudendt vat zelfs uytzet. Want het Ichynt niet geloofbaar, dat deze vaten dan nieuw geboren worden, maar men houdt het liever waarfchynelyk,dat die, welke natuurlyker wyze om de klemde onzichtbaar waren, nu door den uytzettenden hoop vergroot fchynen, en wegens de hardigheit der opvullende doffe zodanig blyven ,en niet wederom neerflaan. ’t Schynt dan, dat een Ziekte in deze blaafies doet, ’t geen gy door uwe kond van opvulling in de flagaderen ofte aderen te weeg brengt 5 cn gelykerwys gy met waarheit beweert, dat gy aldus hier geen nieuwe vaten maakt, maar de gemaakte alleenlyk vergroot, zo fchynt het waar te zyn, dat alhier volkomen het zelfde gefchiet. In der HET MAAKZEL DER KLIEREN. daad de naauwkeurigc. Regemorterus heeft in ’t lyk van een leverzug- tige gezien, dat de gehele Menfchelever uytwendig,en inwendig, over al vol was van holle blaafies gelyk als erwten , by Glijfonius de Hepate C. 8. Malpigh. de Hepate 63. Deze Autheur zelfs heeft in een doodt lichaam van een Menfch aangemerkt, dat het buytenfte, hoekige, ge- deelte van dit ingewant vol was van zeer vele blaafies, in grootte en ge- daante als van een [vicia] wik, derhalven rontagtig, en wel met gal opgevalt, in Pofihum. pag. 30. in ’t lyk van een menfch, die met \_firu- rna S. Scroj>hula~\ gezwolle klieren geplaagt was , was die gehele lever van alle kanten vol met klieren vervult met een kalkagtige ftoffe j in een andere lever van een menfch door de tering geftorven , verbeelden de klieragtige puyfies over al zo net klieren, dat ’er niets klaarder te zien wasj gelyk Blankaart in zyne anatomia practica verhaalt. Saltzmannus fchryft de lever gezien te hebben met zeer vele klierag- tige knobbeltjes onderfcheiden , van achteren deszelfs gehele lichaam met klieren, na erwten gelykende, opgepropt. Foreflus getuygt dat hy dezelve gevonden heeft in overvloedige lichaamtjes als boontjes veran- dert. Maljighius in Ep. ad Spon: heeft de gehele lever , ontaart in bolrontagtige harde knobbeltjes met een flofFe gelyk als fteen opgevalt, gezien. Glijfonius de Hep. Gap. 8. heeft in deszelfs bultige gedeelte een bolront papgezwel, van vyf oneen zwaar, aangemerkt, De Veretterde lever in een Jongman epengefneden zynde , zyn ’er uyt de wondt binnen vyftien dagen , met den etter, blaafies als Knyt van Vifch, vol met een wateragtig vogt, zo gehele, als aan Rukken gebroken, tot duyzenden toe uytgekomem In ’t dode lichaam was de gehele lever in ’t bultige gedeelte vol grote en kleine blaafies. Dus ver- haalt Fanarolus Pcntec. V. obferv. 16. Waterblaahes, of blaafies met wey opgepropt , dcszelfs gehele lichaam door, zyn ook aldaar gevonden. Waar van gy zelfs waarlyk een zeer merkwaardig voorbeelt bybrengt, in ’t I. anat. cabin. op de 507. blarz. in C 6. cabin. op de 677- 678* blatz. alwaar gy zo duydelyk verhaalt in ’t dode lichaam van een waterzugtige gezien te hebben de iever ge- heel en al zodanig verandert in ronde blaafies, met een flymige of lillige en heldere ftofte gevult, zo dat’erin de gehele lever niet het minfte van de poortader, holader, leverflagader , of galbuyzen overgebleven was. Aldaar wort gezegt, dat deze blaafies ook het binnen fte"van dit ingewant bezet hadden , zo dat zekerlyk de gehele leverklomp in de- zelve verandert was Aldus is ’t met de zaak zelfs in deze aangemerk- te ziektens in de lever gelegen : waar door derhalven klaar blykt; dat ON TLEETKUN Dl GE BRIEF OVER in de binnenfte, en deszelfs kleinfte delen, en fchuylhoeken, die ge- breken plaats hebben , welke men aangemerkt heeft eigentlyk voor tc vallen in de allereenvoudigfte klieren van ’c lichaam, hier vore, geloof ik 5 genoeg bygebragt. Is ’t dan niet hier om zeer waarfchynelyk, dat het binnenfte maakzel van dit ingewant binnen by zich heeft werk- tuygen, aan deze klieren gelyk ? Nademaal de ziektens daar in ont- daan dezelfde zyn, en nooit in andere delen van ’t lichaam , als in de- ze gevonden worden. Waarlyk al wie het gewicht van deze twee by- gebrachte redenen met een naauwkeurig oordeel overweegt, hy zal, zo ik niet geweldig in myn mening bedrogen worden , de kracht van ’c Malpighiaanfche bewys, het welk hy van de ziektens in dit ingewant haalt, zo ydel niet bevinden. Evenwel ben ik niet onbewuft, hoe fyn gy ’t zelve zult trachten te verzwakken , en verydelen : dewyl gy meent, dat alle die ziektens van de lever van gclyken konnen komen uyt een ontaarding der uyterfte vaten , aldus haar figuur veranderende, na dien zy op haare uyterfte engtens verftopt zyn ; zo dat zy, de ou- de gedaante van een pyp verloren hebbende, door de wederhoude en op- gehoopte ftofte in diergelyke gefigureerde bolronde , of veelgrondige, blaafies hervormt worden. Maar my dunkt tegen dit uw gevoelen te ftryden, dat de uyterfte py- pies, welkers uyteindens gy verheelt aldus verandert te worden, daar ter plaatze , alwaar deze uytzetting tot een blaafie begonne wort, noot- zakelyk ook moeften uytgezet worden : dewyl ’t onmogelyk fchynt, dat het uyterfte alleen zodanig zoude worden uytgefpannen , maar een wynig hoger tot zeer naauwe engtens zoude toelopen. Deze blaafies nu groeyen van de kant der toevoerende vaten zo vaft tegen de ver- naauwde vaatjes aan , dat zy enkel vezelen fchynen, hebbende niet meer een zichtbare vaatagtige holligheit. Ten andere komt ’er deze beftendi- ge aanmerking by, dat ’er nooit in enig vat, aan ’t einde verftopt, zo- danig een bolrontbyna over al befloten blaafie vaneen verftoppendeftoffe geboren is, maar wel altydr op die plaatzen van \ lichaam , in welke de blaafies voor af geweeft zyn. Overweeg in de flagaderen een aneu~ rifina ] ftagaderfpat, in de aderen van [ varix ] ’aderfpat, in de water- vaten de [pklycten# ] blaren : waar dog is ooit in deze een van alle kante beflote gezwel aangemerkt geweeft ? Bezie ds ftenen in de py- pen van ’t lichaam gegroeit • Zekerlyk deze gevormt zynde hebben nooit in enig vat een gezwel gemaakt , op ’t einde van ’t vat in ’t gedeelte van ’c verknogte pypie toegefloten; maar liever zal altydt de pyp ver- wydertzyn! Aldus hebben de ftenen, gegroeit, groot geworden, en HET MAAKZEL DER KLIEREN. gevonden in de quylwegen van den mont, in de leverpyp, gaiblaaspyp, gemene galweg, pisleiders, nooit te weeg gebragt, dat het hier door toegeflote gedeelte een gedaante en maakzel aanneemt, als vvy inde zak van’t honing, pap, fpekgezwel, en een waterblaas, boven befchreven hebben. Maar in tegendeel wort altydt zodanig een pyp verwydcrt ook na dat deel , van waar de verftoppende ftoffe allengskens gevloeit is. Ja laten wy de plaatzen befchouwen , alwaar wy zeker weten , dat duyzenden van vaatjes verdopt, opgevalt, uytgezet, en eindelyk ge- borften zyn ; nooit zien wy , dat aldaar deze eindens in vervulde blaa- hes veranderen 5 maar in tegendeel. Want de fiofie van een ontfteking tot etter overgaan zynde , een ettergezwel vormende, heeft nooit ge- maakt een vliezig vat, eeltig, dik, kraakbenig , gelykvormig, bin- nen de holligheit met gladde wanden * maar in tegendeel een gezwel, 9c welk met een inwendige gefcheurde ongelyke oppervlakte zich vormt tuiïchen de verbryzelde vaten, welkers ftoffe voortvloeit, en niet in dwang gehoude zynde binnen een ofte meer vliezen, hier en daar door- vloeit, de bygelegene verfcheurde vaten doorknaagt, en hier door hol- len , pypen , en groeven verwekt. Dog gy hebt eindelyk een zeer fyn , uyt het binnenfle der ontleet- kunde getrokke, en aannemelyke manier bedagt, waar door gy meent te konnen verftaan, en aan anderen verftaanbaar maken, hoe de gehele lever, alle deszelfs vaten vernietigt zynde , kan verandert worden in bolronde allengskens met vogt opgevulde blaafies} en dat het nier noot- zakelyk is toe te ftaan, dat deze uyt voor af daar zynde kleinder blaa- fies voortgekomen zyn. Namentlyk gy hebt getoont, dat de groter, en ook kleinder vaten van buyten met een blaasagtig, zeer rekbaar, te- der, omringende vlies bekleet worden; dat hierom het toevloeiende over- tollige water in de huyfies of blaafies van dit vlies nedergeftort wort, ende aldaar voortbrengt een JVaterzuchfighz.it, die men Anafarca , dat is het water tuffehen vel en vleefch, noemt, als ’t onder de huyt zit. Maar wanneer dit waterig gezwel groter wort meent gy, dat door cïe- deze buytenfporigen aanwas die vaten , welke met dezen rok omringt Zyn, zodanig worden gedrukt, dat zy geheel en al worden vernietigt, toegedrukc, aan een groeyen , en veranderen in dikke vezelen, aan wel- ke men de gehele hoop van waterblaafies van alle kanten zier hangen. In der daat met aandacht hebbe ik deze gedachten overwogen , dewelke gy waereltkundiggemaakt hebt in 63Cabinetop de Ó7%.‘?q6.,70?' blatz. En ik bekenne , dat 'er naauwlyks iets verftandigers kan worden voortge- bragt. Verdraagt ondertuiTchen geduldiglyk, gelyk gy gewoon zyc my- ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER ne gedachten zo zachtmoedig aan te horen, dat ik opentlyk voor U de zwarigheden verklare, die my wederhouden, en beletten, dat ik tot uw gevoelen kan overgaan. Vooral geloof ik toegeftemt te worden , dat nooit een waterzugt verwekt heeft bolronde gezwellen, 0f van alle kan- ten beflote waterbTaafies, ten zy op die fplaatzen , alwaar Malpighius natuurlyke bolronde lichaamtjes hadde aangemerkt. Heeft het water van ’t balzakje in deszelfs blaasagtig vlies ooit waterbelletjes voortgebragt ? nooit. Maar zeer grote menigmaal in den fchedenrok. Hebt gy Wel ooit in ’t vet of blaasagtig vlies, wegens een wateragtige zwelling zeer veel uytgezet, gezien grote, zichtbare, onderfchydentlyke waterblaades? neen. Maar in de eyerneften, en hare eyertjes zeer dikmaals. Aldus hebt gy van gelyken in de blaaiies der onderbuyks ingewanden , en die, wel- ke natuurlyker wyze zitten in de holle oppervlakte van ’t buykvlies, ge- zien opgevulde, hangende waterblaafies* Dat meer is, Gy zelfs hebt dit door kon ft opgeblaze vlies nooit door de Hagaderen, maar door an- dere opengefnede plaatzen vervult. Zelf hebt gy ’t toen ook niet nawa- terblaalies doen gelyken* Maar gy verandert het in een wonderbaarlyk, en verwart doolhof, daar by na met uyt te komen is. Waarlyk wie al- le deze dingen vryhartig overweegt, zal niet konnen geloven, dat uyt een waterige opblazing van dit vlies watcrblaalies zyn ontftaan, in wel- ke de gehele lever verandert was* Maar indien wy ftellen, dat de bla- fies met een onvloeibare ftoffe opgevult, door een nieuwe geftadige op- hoping groter geworden zyndc , allcngskens opzwellen, eindelyk boven maten uytzwellen , anderen vaten drukken, wort de zaakgemakkelyk begrepen, en van alle kanten met voorbeelden beveiligt. . Eindelyk het laatfte bewys ,dat Malpighius bybrengt, om die korreltjes in de lever te beveiligen , wort hier uyt getrokken * dat in de eerfte aan- groeying van de lever in een kuyken , Harvaus voor dezen aangemerkt heeft, en Malpghius zelfs beveiligt, dat de gehele lever ’t zamengeftelt wort eerft uyt enkele Haalles,zo net druyven verbeeldende, die door hare Heekjes aan een groter of gemene fteel zyn vallgegroeit, dat het gehele maakzel daar uyt voortkome op ’t naauwkeurigfte het Druyvenkruydt, ofte een tros Druyven gelykt. Gelyk hy op blatz. in zyn verhandeling van de lever verhaalt. Zo dat de lever toen in ’t eerft dat maakzel gehadt heeft, het welke gy in die waterzugtige lever befchreven hebt. Deze zaak be- veiligt waarlyk het gevoelen van dien wakkeren man. Maar dewyl ’t my niet voorftaat, dat gy iets tegen dit bewys geilek hebt, fchyde ik van de zaak af, na dat ik de bewyzen van Malpighius voorgeftelc , cn beweert hebbe* Wat heeft men nu van noden over de andere ingewan- HET MAAKZEL DER KLIEREN. den te handelen ? In der daat in dit cene de zaak afgehandelt zynde y is genoeg, en de ware gang der natuur in de fcheidingen re bewerken wort’er over al geopenbaarr. De voorftanders {lorren haar zap-, uyt de uyterfte flagaderen in haren gehelen omrrek afgefcheiden, in holle , vry zichtbare, onderfcheide, met uytloospypen voorziene blaafies, en be- waren ’t zelve, tot dat het tot een tydig gebruyk ter regter tydt wort uytgedrukt. De by de roede gelegene Cowpertaanfche klieren doen by na op gelyke wyze het zelfde. In ’t klierbedde is de zaak door de ont- leding der heeften het allerklaarfte ; in ’c welke de fynfte takjes van de maagflagaderen een quyl gelykendt water van ’t bioetaifcheiden , in blaas- jes ontlaften, van waar zy door uytloospypen uytyder blaafte afkomftig en tot een groter buys verenigt, eindelyk het vogt, in ’t gehele lichaam van ’t klierbedde gemaakt na de darmen heen zenden. Wat zal ik van ’t zaat zeggen ? ’t welk in de uyterfte kleinfte fcheivaatjes van ’t flag- aderlyke bloet afgefcheiden , in een lang en gemeen blaafte gevoert, door de wyder bogtige holligheden , van ’c opperklootje wederhouden, geftooft , verandert, door de fponsagtigc zaataanbrengende vaten in de zaatblaafies ontfangen , en aldaar wederom in deze blaasagnge huyfies hec zelfde ondergaan hebbende, wort ter bequamer tyden bewaart, wederom niet zonder een gedurige verandering. Voeren niet insgelyks de quyl- klieren, de borftklier, de fchiltgelykende kraakbeensklieren , de maag- pypsklieren van Vejaltus , het zelfde uyt ? Derhalven blyft ’er niets overig, als dat wy befluyten , dat het gevoele van 'Malf ightuszn Unu genoeg voorgeftelt is , zo dat een bequaam kenner deze zaken met het binnenfte van zyne gedachten overleggende , het gefchil, zo ’er even- wel enig overbleef, tuflehen zulke grote Aut beuren befhften kan. Want een yder van UI. verzekert, dat alle fcheidingen gefchieden, door de uyterfte vaatjes, nooit door een klier. Byde zult Gyl, toeftaan,dat hec gefcheiden vogt in blaaftes by de fcheivaten gelegen ontlaft kan worden, en dat zulks menigmaal gefchiet, Mogelyk heeft. Malpïghtus te veel in ’c algemeen gezegc , dat alle reheidingen .11 de klieren ge/chj'edcn. Gy hebt aangetoont, dat ’er vele voorvallen , alwaar geen klieren zyn. Maar wederom hebt gy zelfs miflehien al te ruym verzekert, dat alle fchei- dingen gefchieden zonder bykomft van klierige blaaftes. Nu dunkt my derhalven het werk te hebben afgedaan, ’t welk gy my hadc aanbevo- len , waar tegen ik my zo lang hebbe aangekant, evenwel drong gy ’er altydt weder op aan. Het doet my leet, dat ik deze zaak niet na waar- de hebbe afgehandelt I want dit alles hebbe ik eerder met een ruwen «auval, een rype overdenking befebreven. Verfcheide, en niet te ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN vermeiden, of uyt te dellen bezigheden hebben my bezet ; door welke voorwaar het vrye gebruyk des verftants belemmert geweeft is ? terwyl de gezochte gaven van een gelukkige ledigen tydt zich onttrokken heb- ben , en de beminde ftilte van eenzaamheit na wenfeh niet gunftig ge- weeft is. Weshalven , ik verzoeken zoude , dat gy deze fchriften met zo een goetgunftigheidt aanneme 5 dat zy eerder ftofte verlenen 5 om van anderen vermeerdert, en befchaafc te worden , als dat zy door het tegenwoordig werk nu afgedaan en volmaakt zyn. Vaarwel, aller- hejle Fr tent, en blyf lang gezont! Cefchreven te Leyden 17.1121. E Y N D E. ONTLEETKüNDIGE BRIEF Van FREDRIK RUYSCH, Waar mede hy den zeer Beroemden Heer HERMAN BOERHAAVE beantwoort. mAt ik dikmaals de eer gehadt hebbe met U te redeneren over de bepaling, en het wezen der klieren van s’ menfchen lichaam, en vele andere dingen, en hoe grote nuttigheit ik daar uyt getrokken hebbe, zal nooit uyt myn geheu- gen gaan. Maar neem myne vryheit niet qualyk, wan- neer ik zegge, dat gy onder onze ’c zamenfpraken niet duyfter te kennen gaf, dat gy vele zaken beter zoudt konnen bybren- gen ,en waar op ik ook gemakkelyker zou konne antwoorden , indien gy aan my van deze ftoffe fchreef, als wanneer gy alleen een montge- fprek met my daar over hielt. Welke gedachten goetkeurende , hebibs ik niet nagelaten, U gedurig aan te manen , en ernftig te verzoeken , dat gy my een brief over dit werk zoudt fchry ven , op dat ik dezelve gelezen hebbende zou konne beantwoorden. Wat gebeurt ’er! Na dat ik dit verzoek menigmaal herhaalt , maar gy zeer lang uytgcftelt hadde aan ’t zelve te voldoen, ftuurt gy my eindelyk geen kleine brief Ja geen brief, maar by na een geheel boek ! en dat meer is, gy verzoekt my, op yder ftuk in ’t byzooder ten eerften , en naauwkeurig re antwoorden. Waarlyk, zeer beroemt Hr., dat hadde ik niet verwagt ! Denkt gy dan niet, myne alkrbefte Vrient, op de veelheide van myne Oefenin- gen ?Ik ben immers gantfehelyk bezig in ’t onderzoeken der delen van iiptf o NTLEET.KÜN DIGE BRIEF VAN s’menfchen lichaam 5 op dat ik, zullende haaft myn leven doorbogen ouderdom eindigen, nog iets voor myn doodt ontdekke, welkers be- fchryving dienen kan tot verbrydsng van Godts Heerlykheit , en nut van myn even naait en. Geftadig denke ik van my , ’t welke onze Brave Ca*s van zich zelfs fchreef: Schoon my de ruft nu leert 5 echter kan ik niet ftil wezen. Maar wat zal een menfeh , als ik ben , uytvoeren? ik telle boven de ’t acht ent tg jaren , ik ben verre van myn eerft e leef- tydt afgelegen , maar naaf aan VGr aft. Val derhalven een Oudtman van zulke hoge jaren zo niet aan, maar geeft wat tydt! Ik hadde wel gewenfcht tot meer gemak, dat gy uwe voortellingen korter gemaakt hadde5 dog om dat gy oordeelt, dat zy zo wytlopig moeten worden verhandelt, zal ik my daar ook aldus nagedragen, ik zal de zaak zelfs wel erntig behandelen, maar met bewaring van vrientfchap3 en zonder enige verwaantheidr : wantik zal meer fchryven, om te konne leren, als zelfs te onderwyzen, In ’t voorde van uwen brief zie ik, dat gy voornamentlyk acht geeft op den zeergeleerden Heer, M. Malpighius, welkers gevoelen gy wilt, of fchync te willen, befchermenr maar gy neemt ook te gelyk andere vermaarde mannen tot hulp. Wat my aanbelangt , ik zal in tegendeel myne zake a'lcen door proeven beweren, en zodanige bybrengen, wel- ke met de Ogen des lichaams konnen gezien worden, want dit is onder- vinding j maar die alleen een befchouwing door de Ogen des vertants Yereitchen, zal ik aan anderen overlaten, die vermeynen, dat de rede- neringen boven de waarnemingen te fchatten zyn. Laren wy dan zien, wat de Grote, en zeer pryzenswaardige Mal- pighius vattelt van de klieren in ’t menfchelyke lichaam , en voorna- mentlyk wat denkbeelt van de allereenvoudigfte klieren hy geeft. Hy zegt, dat dat deel van ons lichaam, welk met een eenvoudtgen toeft el van een eige vlies een holle emflag maakt, binnen welke een byzonder vogt, gefchyden, begrepen, gevoet, verandert zyn de, en eindelyk door een 'lozingpyp daar van daan uytgelofi, gezien wvrty de al ler eenvou- digste der klieren is, ik deze bepaling naauwkeurig overwege, zie ik, dat mem volgens deze zoude moete zeggen, dat de galblaas dan ook een zoda- nige klier was; om dat daar aan alle die eigenfehappen roekomen, wel- ke in deze bepaling zyn uytgedrukt. Verwekt dit niet een verwerring in de leer der delen ? maar laten wy zien, hoe andere zeer beroemde Au- rheuren, dewelke voor Malpighius gefebreven hebben, de klieren be- paalt hebben; hoe groot zal het onderfeheidt wezen ? Dog ik wil hier niet FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. n 97 niet uytfpreken , wie beter bepaalt heeft,laat een yder zyn gevoelen over deze zaak vryelyk zeggen , zo ’t maar rechtmatig is, bequamer voor een onderfchydener leer. In deze uytbeelding van Malptghius zie ik met, dat’er enig gewag gemaakt wort van vaten , alleenlyk maar van eenuyt- werpvat; daar ’c in tegendeel blykc, en van aangetoont is, dat. de Jlag• aderen en aderen de voornaamfte delen , die een klier uytmaken, zyn, Derhalven zou men volgens het gemene gevoele der Redenkonftenaren. van ’t voornaamfte een benaming moete maken♦ Maar om dat ten tyden van Malptghïus de konft van opvullen , die wy om de uyterfte eindens der bloetvaten te ontdekken zo gelukkig gebruyken , zo wel niet be- kent was, gelyk hy zelfs in zyne boeken zegt, daarom is ’t geen won. der , dat ’er in deze bepaling van de vaten nier gefproken wort. Ik twyffele niet, of hy zoude, zo hy deze vaatjes gezien hadde, gelyker- wys zy in onze berydingen re zien zyn, ook zyne bepaling verandert hebben. Maar zulks* was dien groten Man onmogelyk. Ik bekenne ook, byaldien ik die vaatjes met myn eige Ogen in berydingen voor vele jaren gezien hadde, dat ik zelfs te vore niet zoude gefchreven hebbe, dat de milt uyt klieren beftont. En fchoon ik zodanige onrdekt hadde, hoe zoude ik, een Jongeling zynde, toen ter tyde hebbe derven een andera» tegen de over al aangenome leer invoeren? zy zouden alle op niy, die to:n nog vele jaren, nog gezach hadde, nog genoeg van proeven voor- zien was, hebben aangevallen, en'my uyt den rang der Ontlederen ge- dreven : gelykerwys in de vertelling van den verbannen Aap verhaalt wort} om dat hy met de anderen regens het verrotte hout niet wilde aan- blazen. Maar nu ik de dode lichamen zo inwendig als uytwendig we- derom door myn konft gelyk als in een volkome levendige ftaat kan brengen, befchouwe ik de ontleetkunde met heel andere ogen. Want door deze konft zien wy in de lichamen nu het gehele geile! der bloec- vaten tot hare uyterfte eindens toe. Wat een ongelooflyke verfcheident- heic derzelver merkt men aan in deze, of andere plaatzen ? waarlyk over al is ?er een andere, en gantfeh byzondere toeftel, en die alles ge/chiet volgens het verfcheyde werk , 7t welk zy in yder deel van s’ menfehen lichaam moeten verrigren ; dewyl zy zo vele verfchillende vogten uyt het bloet, of deszelfs wey, of voedende wey van ’tbloet, moeten vóórt- brengen. Ik gelove, zeer beroemde Heer, dat deze vertoning der bloer- vaten na myn doodt nog gelegentheit zal geven om zeer vele nieuwe za- ken, van de gemeen gemaakte gantfeh verfchillende, te vinden, re fchry- ven, en te onderwyzen. Laten wy nu wederom tot de zaak zelfs overgaan • het woort glan- Nn n nn nn 3 dula-> xipg ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN dula 5 een klier ,is een verklaring woort van Glans, een Ekel, aker y zo dat dit deelrie ten minde enigegelykenis moet hebben vaneen Ekel ■, maar zodanige gelykenis ziet men niet tuifchen den dunnen Vlieziger omjlag van een kleine holligheidt, en de vrucht van een Eikenboom : waarom zelfs door een gebruyk der taaie zodanige kleine , en naauwlyks zicht* bare deeltjes van ’t lichaam geen klieren moeken genaamt worden. De omflag zelfs van deze alzo gezegde klieren kan maar gehouden wor- den voor een deel , ’t welk in ’t uydeggen van deszelfs bediening al- leen is lydende: maar de vaatjes, daar ik nu van begonnen hebbe tefpre- ken, zyn werkende, en uytvoerende delen, door een zekere onuytleg- gelyke kracht haar van Godt in de fchepping ingeftort, gelyk wy nu zeker weten, dat de zaak in de kruyden zelfs volkome ook zodanig ge- legen is , dewelke insgelyks haare verfchyde zapvoerende vaten hebben, waar van ik in myn derde tiental van aantekeningen gefchreven hebbe: Maar hoe deze uyterfte vaten zo verfcheidentlyk op verfchyde plaatzcn gemaakt worden , kan geen menfeh met zyn onderzoeking nafpeuren , alleen kan hy de gemaakte vaten wel waarnemen; het overige weet Godt alken, die ze alle aldus gemaakt heeft. ♦ Na de gegeve uytbeelding vaart gy voort te fchryven, dat de klein- beidt, en velerley verfebydenheit derzelver, zo in de uitwendige als in- wendige gedaante , gelyk ook in de verandering van V afgefchyde vogt, oorzaak is gewee/r, dat men geloofde , dat het ware maakzel derzel- ver by na met geen gedachten konde bevat worden. ’c Geene gy hier vailftelt, Waarde Heer, is ’t zelfde, dat ik in de- ze zaak oordeele; maar het ilrydt regtdraats tegen ’t gevoele van Mal- pighius , en die onvolkome uytbeeldmg, welke hy van de klieren gege- ven heeft. Want byaldien die deeltjes zo klein , en onzichtbaar zyn , hoe zal dan iemant zo vryborftig derven zeggen, dat een allereenvoudig- ere klier een hol vliefie is , voorzien met een uytloosvat ? Zo hy hier nu tegenwoordig was, zoude ik gewiflelyk aanftonts verzoeken, dat dat zichtbare werktuygie voor my zichtbaar gemaakt wierdt, op dat ik konde geloven, dat het aldus geilek was; maar ik weet wel dat zulks niet kan gefchieden , en daarom wil ik ü uyt eerbiedigheit op deze zaak niet aandringen. Als of dit nog niet genoeg was, voegt gy’er nog by, dat de verfcheidentheidt van deze klieren, en derzelver vogten oorzaak is, dat het maakzel en gedaante van deze lichaamtjes onmoge- lyk konde begrepen worden. Dit alles ilrydt niet voor Malpighius, maar in tegendeel voor my. Op dat gy de moeyelykheidt om het maakzel t£ vinden vermeerdere, voegt gy’er nog by, dat die voornamentlykdaar van FREDRIK RUYSCH aan HERMANüS BOERHAVEN. ii9P van afhangt, om dat zy na den doodt verandert, toegetrokken 5 zappe- loos, toegevallen zynde,naauwlyks iets van hare bloetvaten re voorfchyn brengenj Dit helpt my ook : want, zo men in ’c dode lichaam zo be- zwaarlyk de natuur van deze alzo genaamde klieren kan zien, om dat ze aanftonts na den doet verandert, toegetrokken , en van haar vogt be- rooft worden, hoe wierden zy dan te voren zo opentlylcwederom be- paalt te zyn holle vliefies, voorzien met een eige uytloosvat ? Waarlyk het eene fchync hier gantfchelyk tegen ’t andere aan te lopen. Dit blykt klaarder,zo wy gedachtig zyn , dat de grote, en't zamengchoopte klie- ren , van den Autheur gezegt worden te beftaan uyt deze allerkleinfte. Indien dit waar was, V raag ik U , waar van daan zoude het maakzel derzelver zo dik, en vaft zyn? Zeker als de koks een bord klier of zwe- zerik in pafteyen mengen, gy zoudt te vergeeffeh met een lepel of vork een, eetbaar ftuk na het koken zoeken, indien zy uyt holle blaaftes he- ftenden ; maar ik geloof, dat gy die klier nooit gegeten of gehouden hebt voor holle blaanes, voorzien met een uytioospyp. ’c Is ’er geheel anders mede gelegen. Geen klier wort uyt een enkel hol vlies *c zamen- geftelt; maar, gelykzegcis, voornamenrlyk uyt vaten3 anclerzints zou- den zy eenvoudige ontfang of bewaarplaatfies zyn, gelykerwys de re- genbakken. Geenzintsj alle klieren zyn werkzame, naarftige , altydt bezig zynde, dienaren , welke zonder ophouden, of ruften arbeiden, zo dat men haar nooit met recht enige luyheit of Icdigheit kan verwyten. En nademaal ik nu die verandering , welke de doodt in deze delen te weeg brengt, wederom kan overbrengen in een ftaat zeer na by aan een levendige, ’c welke Malpighms nooit heeft konnen doen, neem ik die zwarigheit weg, maar ik toone ook te gelyk de klaarblykelyke voort- gang der bloetvaatjes tot in de laatfte en kleinfte groefjes toe > ja ik kan ook voor ’t gezicht doen blyken , dat deze groetjes een overvloet van die vaatjes hebben. Zo gy echter, deze gelezen hebbende, volhart in uw gevoelen, dat Malpighius de zaak hier wel begrepsen heefr, zal ik ’C gefchil van andere laten oordelen. Wanneer gy verzekert , dat Malpighius deze klieren heeft gezien , door geen konft verandert, is wederom geheel cn al tegens hem : want zo hy zonder konft onderzoekt, zal hy niets vinden j’t is nooit iemant mogelyk dit maakzel te zien, ten zy door hulp van deze onze konft. Ja ’t is even onmogelyk , als wanneer iemant wilde zonder die konft den Ruyjfchiaumfchen rok in ’t oog van een menfeh vertonen. Hoe vele be- roemde ontlederen ontkennen , en lachen om dit vlies, roepende, dat het maar verzonnen was? Maar na dat die drift geftilt was, hebben zy hen i2oo ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN het over al erkent; het Cabinet van den RuJJlfche Keyzer toont , dat het zo bly ven zal; de Heer Al ïnus , zeer beroemt Hoogleeraar in de Ontleec, en Heelkunde te Leyden, heeft dezen rok met een gelukkige behendigheit toebereit , bewaart , en aan zyne zeer talryke leerlingen vertoont. Laten de nydige benfpen, zy zullen echter deze konft niet nabootzen. Myne Oren zyn al over vele jaren vereelt van zo menigmaal , zo lang herhaalde, en van geen belang bygebrachte tegenwerpingen. ’c Roepen was altydt} Ruyfch 'vergroot door zyn konft van opvullen de uytfpan- ning der vaten boven de natuurlyke grootte; Ruyfch verdelgt door zyn konft de klieren , die hy dan daar na ontkent. Ruyfch ontkent alle klieren. *t Is beter en vyliger , alle deze dingen in een verfcb doodt lichaam te vertonen,enz. Wanneer ditflach van volkook iets in de Ont- leetkunde, die zy onderwezen, trachte te vertonen, hoorde men in plaats van vertoning niet anders, als ydele woorden , haairkloveryen, fpotterneyen, dikmaals zonder verftant, of reden : dan meenden zyover Ruyfch te zegenpralen, die zich aan deze beuzclingen niet Hoorde, Maar alle zyn zy nu door den doodt weggerukt, tervvyi Godt my nog in een gezont leven laat, en krachten verleent om my dagelyks in deze konft ie oeftenen, ik bidde hem, te verhoeden, dat ’er wederom nieuwe met diergelyke drift aangefpoort worde, op dat zy zo zeer niet tegen my, als wel regens haar zelfs door hare eige gemoetsdriften zondigen. Ik meene, Vermaart Heer, dat gy Malpighius al te hoog verheft , terwyl gy zegt, dat hy die zwarigheden overwonnen, en eindelyk het verwarde maaksel ontdekt heeft enz. Hier op wordt ik wederom ge- nootzaakt het zelfde te antwoorden. Niemant kan zulks in een doodt lichaam doen j ik kan ook niet geloven , dat gy zelfs, die de inwendig- fte , en alle tot nog toe ontdekte zaken in s’menfchen lichaam tot de kleinfte toe zo klaar kent, zoude durven ondernemen dit my in der daac te tonen, ’t welkgy met zo hoogdravende woorden van dezen groten man hier bybrengt. Maar nu begint gy te verhalende wyzen, welke gy zegt, dat hy gebruykc heeft tot zo groot een ontdekking, daar gy hem zo grotelyks over roemt. Namen tl yk, hy befchouwde door de feberpte des ge zie hts het Üchaamtje van de klier, enz. Ik zonde dien groten Man ongelyk aaa- doen, indien ik aan deze zaak twyftelde. In tegendeel, geloof ik, dat hy in zyn tydt gebruykc heeft alle hulpmiddelen, die toen bekent, en in gebruyk waren; maar ’t is hem volftrekt onmogelyk geweeft , door deze alle het ware maakzel van deze kleine zo genaamde klieren te ont- dek- FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN, noi dekken, ten zy hy eerft de lichamen door onze konft, die toen ter rydt nog onbekent was, in een levendigen ftaat gebragt hadde. Aldus denkt gy zelfs, dewyl gy ’er byvoegt, niet verandert door konft, dat hy die gezien heeft zonder enige konft aangewent te hebben j maar daar is kook van daan gekomen, dat hy zodanige bepaling, welke met de zaakgeen- zints over een komt, gegeven heeft 5 zo hy de konft van op te vullen, en te bewaren geweten hadde, hy zoude geheel anders gefchreven hebben. Aanftocts telt gy de plaatzen op, waar in hy die klieren vaft ftelt te zyn, namentlyk, dat zy gevonden worden door den gehelen omtrek van \t Lichaam, Ik zegge, dat hy ze niet heeft konne vertonen in ’t buyk- vlies, borftvlies, dikke,en dunne herflenvlies ,de grote en kleine herf- fenen. Indien gy zegt, dat de balletjes, billetjes, kliertjes achter den trechter gelegen, ware klieren zyn, antwoorde ik, dat zy geen klieren zyn , maar uytpuylingen der herflenen, ten aanzien van de mergagtige zelfftandigheit, aldaar buyten hare gelyke oppervlakte zich verheffen- de. Met geen meer zekerheit zal men konnen vaftftellen, dat ’er klieren geplaatft zyn in de Zikkelwyze groef ; dewyl zy, welke daar valfche- lyk verheelt worden , alleen zyn kleine knobbeltjes, welke ook zomtyts in ’t dunne herflenvlies gevonden , maar die oordele ik tegen natuurlyk te zyn; omdat zy niet altyt daar gevonden konnen worden. In de nets- gewyze vlechting zyn ook nooit klieren, fchoon zy daar verkeerdelyk van anderen befchreven worden ; zo dat ’er binnen het gehele bekkeneel geen klieren gevonden worden, als de pynappel en fnotklier, dewelke evenwel geen holle vliefies zyn, verzien met een uytloosvat. Wederom zult gy ze niet vertonen in de fpieren, het hart , of in ’t hartezakje , hoewel ze aldaar ftoutelyk genoeg geftelt worden. Hoe zoude imant ver- geeffehen arbeidt doen, die waarlyk ,en met’er daat,deze holle vliefies, en derzelver uytloospypen,in ’t middelrift, de lever, en milt voor kge- zicht moeft brengen. Ik bekenne. Zeer Vermaarde Heer, dat gy hier vele plaatzen aanhaalt, in welke ik toefta dat zy gevonden worden, en haar getal groot is , maar ik wil niet , dat men zegt y door den gehelen omtrek van V lichaam : om dat zulks te veel in ’t algemeen gezegt is. Ik zoude niet durven ondernemen, die te vertonen in de oppervlakte van opperhuydt rakende aan het roedenhooftje: of anderen dit konnen doen, weet ik niet. * Op de ii)). blatz. zey gy, dat die gemelde klieren gedrukt zynde , een vogt uyigeven, enz. ik twyffel daar niet aan, vcornamentlyk indien gy ze eerft enige uren lang weekt; maar dan wort ’er ook zeer weynig uyt- gedrukt, evenwel uyt deze meer, uyc andere minder : maar zo lang die 000 o o o o holle 1202 ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN holle vliezen niet voor ’t Oog konnen worden vertoont, wil ik ’cr zo ftoutelyk niet van fchryven. Een gedeelte van de luchtpyp van een menfch, niet gedrukt zynde, in ’t water opgehangen, na de opening omgekeert, ’t welk ik U dezer dagen overftuurdevertoonde niet zeer blykbare uytloospypen, en ’t was ook niet gemakkelyk enige droppelen aldus daar uyt te drukken. Ja door dit drukken worthet maakzei zelfs verandert, zo dat men deze delen, zodanig behandelt, niet mag hou- den voor delen niet door konfl verandert j maar door gewelt worden zy dan ziekelyk , verandert, en gekneuft. Eindelyk de gehele hoop van lichaamrjes , dewelke in de luchtpyp, en maagpyp zitten, brengt niet meer van zodanige vogt voort, als ’er verdicht wort om de delen vog- tig en gladt te maken. Ook zyn daar geen ontfangplaatjes van noden, dewyl het dunne vogt uyt de montjes der Ilagaderen uytgellort zynde, nu hangende buy ten de vaten, aldaar dik wort j echter dat die delen ziek zynde, veel vogts uyrgeven, bekenne ik dagelyks te ondervinden. Verder» vertoonc ik, dat deze lichaamtjes beftaan uyt bloetvaatjes ,en geen ont- fangplaatjes zyn, gelyk als regenbakken , waar in het water niet ge- maakt, maar gemaakt zynde ontfangen wort. Verre ben ik van dit ge- voelen van Malpighius ; want dan zouden ’er vele en zo verfchillende uyterfte eindens van bloetvaten, welke ik zo dikmaals in uwe tegenwoor- digheit vertoont hebbe, niet van noden zyn. Ik zal’er ook dit byvoegen, dat in ’t leven deze deeltjes nooit met de vingeren gedrukt worden, maar het vogt vloeit’er zachtjes uyt, en na ’tuytvloeien wort het lymig ; wan- neer gy na de door met gewelt drukt, verdelgt, verwydert, en ver- wart gy alles* Wat zal ik meer zeggen? Ik hebbe zeer klaar voor ’t gezicht getoont, dat deuytcrfte eindens van de bloetvoerende Ilagaderen, regelrecht zelfs het afgefcheide vogt uytftorten om de delen te bevoch- tigen en glat te maken, en dat zonder tuflchenkomft van enig hol vlie- zig werktuygie. Ik heb’er een Voorbeelt van gegeven in de Waterbiiy- zen der Ogen door den zeer beroemden Meiboom ontdekt, dewelke ik door middel van opvulling bevonden hebbe zodaniggemaakt,dat zyhaar werk doen volkome zonder een tuffehenkomende klier, maar enkel met loutere vaatjes* Aldus gaat ook het bloec zelfs uyt het lichaam regel rechtdoor verwydesds Ilagaderen, natuurlyker wyze in de ontlaftingder Maanftonden in vrouwen, maar regens de natuur door de opperhuydt, in ’t hoofc, de ogen, mont, enz. Zo dat men hier om geloven moet* dat’er geen andere Zweet bronnen zyn, als de fynfte uyterfte eindens der onderhuyts Ilagaderen. Nu zoude gymy met recht vragen, of ik dan. geen [ cellula ] huys* jes. FREDRIK R.UYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. 1203 jes, [utriculi] blaafies, of groefjes erkende ? Ik bekenne volkome, dat zy ’er zyn Maar ik wil haar de naam van \_glandula ] klieren niet geven, ik fta toe , dat men ze noerne blaafles ofte groefjes, welke naam gy zo bequaamelyk uytgedacht hebt, dat ik ze na dezen al- tydt zy noemen zal: want myn [tunica cellulofa] blaasagtig vlies beftaat uyt blaafies, wort door al Ie de delen van ’t lichaam verfpreir, en dringt zich door alle de fpieren heen * in de dikke darmen worden vele zoda- nige groefjes gezien , maar deze alle, zo veel ’er zyn, worden niet met een vlies bekleet, ’c welk zekerlyk moeft gefchieden , zo zy met recht klieren genaamt konden worden. Nochtans lopen ’er tuflchen de groefjes van de huyt, en van andere delen, dewelke voor de eenvoudigfte klieren gehouden worden, vele Zenuwtepeltjes, verkeerdelyk voor kliertjes ge- rekent. Aldus in de oppervlakte van de Oogleden rakende aan de uyt- wendige oppervlakte, zyn die kleine verheventheden, als puyfies, ei- gentlyk zenuwtepeltjes, aldaar werktuygen van een zeer fcherp gevoel. Maar de grote ongenaamde klier van ’t oog, is geen eenvoudige, maar een oprechte t’ zamengeftelde klier. Ik faebbe nooit gefchreven, dat’er zo velerly verandering vanverfchey- de vogten, welke JVtalpighius zegt in de holligheit der klieren gevon- den te worden, gefchieden kan in de uyterfte klemde flagadertjes, maar ik hebbe gezegt, dat het zweet, en de onzichtbare doorwazemingregel recht uyt de flagadertjes uytwazemc, en dat ’er geen kliertjes voor de Zweetbronnen, of het oogvogt vereifcht worden. Wat aanbelangt de verfcheide diktens der vogten alhier aangehaalt; men moet een groot onder- fcheidt maken tuflchen een levendig, en een doodt, tuflchen een gezont en ziek lichaam, en tuflchen vogten , die nog op haar natuurlyke plaats zitten , of na dat zy met gewelt daar van daan uytgedreven zyn. In een levendige, gezonde toeftant , gaan de vogten ongeperft van zelfs uyt, zy zyn dan dun , geenzmts lyraig. Wanneer zy met gewelt uytgeperft worden , worden dikmaals re gelyk door die drukking de moesagtige uytelndens mede genomen , en met de vogten vermengt; L>it blykt klaar in de oncvleziging van een kalfsmilt, waar uyt ik door een kleine toe- gebragte fnede al het moesagtige door lang en fterk te perflen met de handen uytdrukke, affcheide?en dan het gaatje voorzigtig wederom toe- gebonden zynde, blaas ik ’er de lucht in, fpanne de milt uyt, fluyt ze toe , en droge dezelve. Aldus worden de draden het befte vertoont. Op deze wyze worden de groefjes ook verdelgt. Maar het vogt,’t welk ik menigmaal door een drukking uytgeperft hebbe uyt de flokdarm en lucht- pyp was altydt dun, en niet meer als een klein droppeltje: zo dat die 000 00 00 2 over- ï204 o NTLEETKUN DIGE BRIEF VAN overvloet al te groot geftelt wort, dewelke, indien ze Malfighius zo groot aangemerkt heeft , mogelyk van een ziekelyke toeftant heeft afge- hangen : want in een gezont menfch is dit vogt zeer weynig. Onder- tuflchen is ’twaar, dat de vogten dan dikker, dan dunder, dan weyni* ger, dan overvloediger uytgaan* Het vogt nog in de flagaderen zitten- de is dunder , maar daar uyt gekomen zynde, wort, gelyk ik gezegt hebbe, allengskens, zelfs door de warmte alleenlyk, dikker. In de O- gen is ’t waterig, in de luchtpyp dikker, in de llokdarm en keel lymi- ger 3 voornamentlyk als het op die warme plaats wat vertoeft. Dit zien wy zodanig, maar wie zal ons zeggen, hoe die vogten geftelt waren, toen ze noch in de flagaderrjes, hare makers, zaten, eer zy daar uyt ge- ftort waren ?’t gene gy op de 113 6. blatz. bybrengt van V uyt gewa- semde vogt van dien goutzoeker, en de doorwazeming zo fraay van Sanctorius ontdekt, (tem ik toe. Maar dewyl gy op de zelfde blatz. by- voegt, dat het vogt in de allereenvoudigde klieren zodanig niet is, laat my toe, dat ik voorftelle, of niet nootzakelyk dit uyfwazemende vogt uyt het gehele lichaam van daan gebragt wort, en bygevolg ook fcheidt van de zogenaamde Malpighiaanfche klieren, waar uyt het vloeibaarfte gedeelte wechgaande het overige aldaar dikker wort, tot gebruyk van be- vochtiging ? Vervolgens alles, wat gy daar van bybrengt , keu- re ik goet. Maar ik hadde niet voorzien, dat gy in onze verhandeling andere Autheuren aangehaalt zoudt hebben. Deze manier van doen zou- de my in een verwarring brengen, en helpt daar en boven niets. Men moet niet uyt woorden, ofgezach, maar bevinding en vertoning oorde- len. Hoe veele gefchreve boeken , hoe vele brieven over deze zaak aan my gefchreven zoude ik konnen bybrengen, in welke de beroemfte Man- nen verzekeren, dat zy myn gevoelen goetkeuren , en beweren ? Maar van wat nuttigheic zou ’t wezen? Waarlyk geen. Ik ftemme alles toe wat gy aldaar van de fyne Olie zegt : want dat heb ik alzo bevonden vergadert, en daar van een dunne zuyvere olie bekomen * hier door heb ik geleert, dat ons vet niet aan fchapen ongel , maar aan ’t paardevet gelyk is: want in den buyk van een paart, na ’t hart lopen geftorven, en geopent, hebbe ik de gehele holligheit gevonden met vloeibaare olie vervult. Op de 11 yB. blatz. vaart gy voort te zeggen, dat die klieren in' t uit- wendige Oor klaarblykelyk te zien zyn : maar ik vreze, zo men tot de zaak komt, dat hier bezwaarlyk holle blaafies zullen konnen vertoont wor- den. Ik weet wel, en ik ftatoe, dat op alle deze plaatzen onderfcheidene vogten voort gebragt worden y maar ’t moet nog aangetoont worden, dat die FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. 120 J die vogten in holle blaades begrepen zyn. Ik zal hier geheel wat an- ders te voorfchyn brengen, namentlyk bloetvaten , en ook watervaten, dewelke aldaar met dat vermogen werken , en haar bediening waarne- men, als haar in de fcheppingis opgelegt. ’t Is wel waar, en ik bekend, dat alle deze vaatjes hier met gevonden worden zonder enig tuflehenko- ment vliezig lichaam , ’t welk haar in een -behoorlyke fchikking hout, en t’ zamenbint; maar daarom moet men niet aandonts zeggen , dat ’er holle vliejïes zyn , welke onder de allereenvoudig(le klieren gerekent moe- ten worden; want dan zouden zy enkele en geenwerkzameontfangplaat- des zyn. Ik zegge het zelfde van de natuurlyïe olie, die het hooft Jmeert\ deze wil ik liever dat uyt de zweetgaatjes van de huyt uytzweet, als uyt blaafies, gelyk men ziet, dat de gal uyt de galblaas uytgaat, en de naburige delen met de zelfde couleur befmet. Maar gy merkt dit aan- ftonts zelfs aan, zeggende, dat den olie in V aangezicht door de zweet- gaatjes vloeit; dcrhalven niet door klieren 5 maar uyt den blaasaetigen rok, door uytlozende Zweetgaatjes, gelyk gy ze zeer wel befcnryft, heen. Gy fchryft aldaar, dateer in V aangezicht 'ver/cheyde scoort en van de eenvoudigfie en wet ware klieren zyn. Verfchillen dan de eenvoudig- fte klieren van de ware? zyn zy dan geen ware klieren, om dat 2y zeer eenvoudig zyn. Waarlyk gy fchynt dit zelfs te kennen te geven. Maar dat zou tegen U zyn, en volkomen myn gevoelen beweren. Op de 11 59. blatz. befchryft gy naauwkeurig en wel dit zoort van lichaamtjes,’twelk in de wangen, lippen, enz. gevonden wort. Ik oordeel deze te zyn tegen naruurlyke gezwellen , een zoort van papgezwellen , gevolglyk geen klieren ’t Is niet onwaarfchynelyk, dat dezelve ontdaan uyt ver- dopte eindens der bloetvaatjes aldaar verfpreit : want zelden zullen zy gezien worden in die gene, welke een goede levenswyze gebruyken. En gy zelfs fchynt zulks te leren , fchryvende aangemerkt te hebben, dat ’er dan een dunne vogtigheit uytkomc , wanneer zy nog gedrukt worden % na dat die papagtlge ftoffe uytgeUrukt is. op dezelfde 1160. blatz. ’ gaat gy aandonts over tot het maakzel van V fnotvlies ; omtrent het welke ik bydeze gelegentheit zal zeggen,dat ik, bezig zynde met de vaten van de neus op te vullen, gevonden heb- be een byzonder bekleetzel, diergelyk nergens gezien wort, bedekken- de het dunne kraakbeenvlies, het welk het kraakbenige fchot Van de neus- gaten onmiddelyk bekleet, en hoger opklimmende het beenvlies zelfs, ’t welk boven het benige fchot van de neusgaten bekleet * door dit byzonde- re vlies van de neus was 20 een grote menigte van vaatjes verfpreit, Oo o 00 00 £ dat 1206 ontleetkundige brief van dat het geheel hoog root te voorfchyn quam. De loop van deze kleine vaatjes is zo wonderlyk, gelyk in de bereidingen ten mynen huyze kan gezien worden, dat zy met geen woorden befchreven, of met "figuren konnen worden uytgedrukt, zo dat de gedrukte figuren , waar mede ik deze vaten getracht heb uyt te drukken, nog gebreken, fchoon zy van een zeer goet konftenaar gemaakt zyn. Ik nam dan fchaaps en kalfs- hoofden , welke ik op dezelfde manier met een ingefpote rode wafchag- tige ftofie toebereide > toen ontdekte ik een heel andere loop van vaten in deze : want de vaten liepen recht uyt, byna zonder enige zydelyke takken, digt by malkanderen, in een evenwydige plaatzing geplaatft. Zulks hadde ik nooit te voren gezien. En , fchoon deze vaten door de opvulling wel root fchenen, dacht ik, of zy in een natuurlyken ftant niet fnot in zich begrepen, en door haar zo byzonder maakzel aldaar be- werkten? gewiffelyk dan zyn’er tot dit werk geen holle vliezige blaafies van noden , welke hier ook niet konnen vertoont worden. In een Grote droef heit worden aanftonts tranen, die te vooren niet gezien wierden , met gewelt op ene reis uytgeftort. Indien het onderfte gedeelte van de tong met limoenzap gevreven wort, fpringc de fpeegzel, gelykerwys het bloet uyt een geopende ader. Dit alles komt uyt geen klieren. ’t Is waar , 't gene gy verhandelt op de 11 do. blatz. van het fmerige vogt omtrent de 'wortel van de ton, enz. ik twyfïel’er niet aan, of daar zyn vele en verfcheyde groefjes, verfchcyde vogten vervattende} maar ve- le dingen moet men aldaar nog onderzoeken in zo een grote verfchei- dentheit, en dan zou ’t beter wezen om wel te onderfcheiden, aan yder in ’t byzonder ook een byzondere naam te geven. Maar dewyl gy ze zonder onderfcheidt noemt korreltjes of kerntjes, \_cotylor/J togc of zweetgaatjes. Ik verheug my , dat gy zo net alhier befchreven hebt, dat die zeer dunne en fyne vliefiesvan deze blaafies, door ziektens zo bovenmatig dik worden : want dat is alzo sen diergelyks heb ik ’er ook van gezegt. Ik hebbe in de hollig- heit van den buyk van een doot geopent lichaam van een waterzugti- ge geen water gevonden, maar een zak, waar in wel acht of negen ge- mene wateremmers met een flymige, waterige, drabbige ftcf j alle de in- gewanden waren door deze grote zak van haar plaats gedrongen. De ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN dikte daar van was omtrent van drie linien. Ik oordeele,dat in een pap- gezwel, de vliezen daar in gevonden , ook dikmaals voortkomen van ’c blaasagtige vlies. Ik erkenne,dat een papgezwel zomtyts door de wont kan uytgehaalt worden, maarniet altyt. Nooit hebbe ik gezegt, dat alle gezwellen gemaakt worden van de uyterfte ontaarde vaatjes, maar dit moet men hier voornamentlyk in acht nemen, dat de blaafies overal dezelfde zyn, maar de vaten omtrent de blaafies verfcheide , derhalven is Vr een groter oorzaak van verfcheide gezwellen in de vaten, als in die eenvoudige holligheden* Ziet de quaften in den baft der bomen 5 de- zelve worden gemaakt van vezelen en ontaardende hout vaten. Een lode kogel uyt een roer gefchoten hangt in een Oliphants tant, maakt een [ exodontofis ] uytwas, ik heb ’t onderzogtj ’t is ongelooflyk, hoe won- derbaarlyk alle de langwerpige yvoorvezelen van haren regten weg af- gaan , en den kogel omringen, gelyk in myn huys te zien is. Tonen deze zaken ook niet klaar aan, dat de oorzaak van zodanige gezwellen veel meer zit in de vaten 3 en werkende pypies, als in die lydende en ledige delen ? Schoon gy in alle deze dingen door een nette redenering velé zeer waarfchynelyke zaken by een brengt, echter weet gy wel , dat de ontlederen dit nooit Vertonen zullen noemen. Ik beminne met de Ogen te zien, het redeneren laat ik aan die gene over , welke in de fynheit van twiften haren roem zoeken. Nooit hebbe ik in s’menfcben lichaam blaafies ontkent, maar ik zegge, dat ze geen klieren genaamt konne worden, fchoon gyze , op wat wyze het ook zy, de eenvoudig- ftc klieren zoudt willen noemen. In de lucht en maagpyf heeft Malpghius geen klieren konnen ver- tonen, veel minder zeggen, waar uyt zy gemaakt zyn j maar ik merke hier in bloetvaten aan, die deze vochten bewerken, welker zeer ver- fcheyde gebruyk gy zeer wel daar na befchryft, waarom ik ’er ook niets by te voegen hebbe. Wanneer gy U op de ny i.blatz. verfchoont, dat gy met zo een lan- ge redenvoering over deze zaak gehandelt hebt,kan ik niet ontveinzen, dat zulks tegen myn verwagting gedaan is: want de zaak is zo groot .niet , waar in wy met malkanderen verfehilien. Ik hadde een kleine brief verwagt , ik kryge een boek ! Indien Malpghius de waarheit zeide, was “er zoo een wytlopige verdediging niet van noden ge weeft. Als gy my maar een zodanige eenvoudige klier voor myn gezicht ver- toont hadde, dan was ’er zo een grote befchryving met zo veel woor- den en redeneringen niet van noden geweeft. Gewiflelyk vele zullen geloven., dat alle de bewyzen by Malpighïns zelfs zo krachtig, cn in FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. allen delen zo uyrgewerkt, gelyk gyze hier bygebragc hebt , niet ge- vonde worden, ’t Was te wenfchen , dat alle die verfcheide figuren van deze biaafiss op de ny i.blatz. bygebragt, my iemanc in °t lighaara vertoonde, met de uytloospypen, en vaten, zo rykelyk hier voorge- ftelt! hoe zoude ik my verheugen ! want vele zyn zo klein , datzs naauwlyks gezien konnen worden. Maar eindelyk op de zelfde blatz. begint gy anders te handelen , en üagaderlyke vaatjes by dat holle vlies by te voegen. Gy .zegt, dat de uyterfte Jlagadertjes de blaajïes aanraaken, als of zulks by geval gefchie- de , dat 'er hier en daar een klein takje van een flagader omtrent het vliefie te voorfchyn quam. In tegendeel zyn hier vele üagaderen en al- tydt werkende. Maar gy fchikt de zaak van Malpighius frayer op , als hy die zelfs fchynt voorgeltelc te hebben : Want ik keb nooit in zy- ne werken tot nog toe gelezen , dat hy zo klaar zegt , dat de iiyter- Jie jlagadertjes in een zagte pypagtige wolle geeindïgt zynde de Kogten in die holligheden ftorten. Verbetert, en vermeerdert gy hier niet enig- zints de Vindingen van uwen Malpighius , welke gy zo verdedigt? Want als hy dat zo gezegt heeft, dan zou ’er tuflehen hem en my geen groot verfchil wezen. ’W'aarom hebt gy dan zo lang waarom hebt gy eerft zo vele redeneringen bygebragc ? gy moeit het maar ten eer- fte gezegt hebben. Want dan was 'er niets overig geweeft, als dat ik ’er byvoegde, dat die üagaderen de vogten niet alleen aldaar bybren- gen, of inftorten, maar ook bereiden, en voltooyen , en dat zy in geen blaafies gemaakt worden. Maar echter zou ik oordelen , dat men dan nog die gehele delen geen klieren konde noemen : om dat men te vore het ware wezen van een oprechte klier moeit uydeggen. Over deze zaak zal ik hier na handelen. Ik da U toe, dat ik meer met te ontleden hebbe uy (gewerkt als met te lezen : want ik ben altydt zodanig bezig ge weed met de genees en heelkondigen oefFeningen, dat ik den vroegen morgen en laten avont moeft gebruyken om de ontleetktmde te onderzoeken. Dan hielde ik ook openbare leffen in de kruyt, en kraamkunde, vergaderingen in de ontleeten heelkunde, enz. alle deze dingen hebben het lezen van ve1e fchryveren belet. Maar ik dacht, dat ik met werken de ontleetkunde meer konde bevorderen, als akydt met boeken te lezen : voomament- lyk na dat Godt myn werk zodanig zegende, dat ik kennis kreeg van de kond van op te vullen : want hier door kan ik nu meer leeren 5 en ont- dekken ineen uur, als voor dezen in een gehelen dag. Gy zelfs zyt gewoon my dikmaals te zeggen, dat de ontleetkunde door myne gefti- ontleetkundige brief van dio-en arbeidt meer gevordert is , als door de befpiegeling van anderen , die alleen de fchryvers hebben doorbladert. Of dit niet de vvaarheit is, laat ik bequame kenners oordelen. Op de 1174* blatz. fpreekt gy wederom van huytkliertjes, dewelke ik mene gevceltcpeltjes te zyn. Zo meen ik nog, ik vertrouw dat ikzeal- dus aan de aanfchouwers vertonen kan. Vervolgens zegt gy , dat die te- peltjes, dewelke ik, met grote moeite voorUbereit en in vogt bewaart, U overgeduurt hebbe, buyten de opperhuyt uytpuylende, blaafies van de eenvoudigfte huytkliertjes zyn, enz. Ik geloof, dat die uytpuylen- de knobbeltjes dgentlyk zyn dekzels der gevoeltepeltjes, en gelyk als fcheeden, haar tot befcherming gegeven , welke zich by zekere gele- gentheden eenigzints verheffen, van de tepeltjes als afgefcheiden, en dan die kleine gezwellen maken. Evenwel durf ik dit nog voor geen verto- tonen te boek keilen, maar ’t is waarfchynelyk, dat het ’er zodanig me- de gelegen is. Gy zegt in ’t voorbygaan , dat ik zelfs deze klieren erkent hebbe; waar op ik antwoorden zo ik ergens gefchreven hebbe , dat ’er huytklieren zyn, beken ik nu, dat ik ged waalt hebbe, toen heb ik andere gevolgt, maar de zaak beter onderzogt, en geleert hebbende, fchryfnu zodanig , als ik ondervonden hebbe. Daar en boven zeg ik, dat zulks moet aangetoont worden, gelyk gy zelfs zegt op de koel en met fraay te redeneren kan iemant vele zaken waarfchynelyk voorkel- len, maar een ontleder eifcht een vertoning voor ’t gezicht, daar mede overwint hy alle zyne tegen ftrevers Gy zegt zeer voorzigtig, gelyk gy gewoon zyt te fpreken, wanneer gy uw eige gevoelen het ?neer als waarfcbyntlyk fchynt enz. derhalven fchynt gy zelfs nog te twyffelen, en dat niet zonder reden ; maar als gy het gevoelen van Malpighius voordek , en beweert, dan fpreekt gy ’er van, als of de zaak geenzints twyffelagtig is. $ Op de 1175. blatz. verhaalt gy een ander zoort der eenvoudigfteklie- ren van Malpighius ontdekten befchreven, gelyk gy ’t in een figuur, aldaar tot een gemakkelyker begrip ter nedergeftek, verklaart5 zeker gy doet my verdriet aan , dat ik tegen wil en dank gedwongen worde zo menigmaal dezen groten man tegen te fpreken 5 dewyl ik voor zeker boude, dat niemant ooit dezelve kan vertonen; ik daag yder een uyt, wie meent, dat hy dit kan doen, dat hy ze my maar eens vertone , ik zal ’t hem gewonne geven. Maar ik weet, dat het alle ontlederen on- mogelyk is, fchoon zy zo fcherp zien als een lynx. Zo lang dit niet zal gefchieden, gelyk ’t dog nooit gefchieden zal, zo lang zal ik zeg- gen, dat’er alle die klieren niet zyna fchoon ’er 20 vele redeneringen FREDRIK RÜYSCH aan HERMAN US BOERHAVEN. bygebragt worden. Zie daar, dit zegge ik nu in der waarhcit, als ie- mant my voor ’t gezicht de eenvoudigfte klieren kanaanwyzcn zodanig, dat zy met de geiykenis van deze figuur over een komen , dan zal ik ’c gevoelen van Malpighius volgen j maar zo niemanc zulks vertonen kan 5 komt gy dan in myn gevoelen. Aldus zullen de Leerlingen in de geneeskonft tuflchen de ftrydige ge- voelens niet langer in onzekerheit ftaan. Ik hebbe het menfchelyke lichaam meer als zeftig jaren lang onderzogt, ik kan gelukkig genoeg de klein- fte deeltjes nafpeuren, maar nooit heb ik in ’c uitwendige aangezicht , verhemelte, de lippen, op zommige plaat zen van de hupt, een enige kon» nen ontdekken. Zo dat ik uytdrukkelyk zegge , dat ik van alle deze het tegendeel geloof, fchoon gy zegt, dat het niet voorftaat in myne fchriften ge- lezen te hebben , V veelk hier mede ftrydt. Op de 1176. blatz. begint gy alleen in ’t voorbygaan te fpreken van de ware bolronde klieren. Ik erken deze. Ik hadde gemeente dat gy ’er verder van zoudt gefproken hebben ; Derhalven , om dat niemant tot nog toe een ware figuur, welke hare vaten te gelyk aanwyft, gegeven heeft, biede ik U , Hoog geachte Hrient, een afbeelding by deze gele- gentheit aan, dewelke een zaak afraaalr, die nooit gezien, of nooit ver- toont kan worden , als door deze onze konft van op te vullen, waar door de doden wederom als verlevendigt worden. Deze ware, eenvou- dige , bolronde klieren, alhier van ü gemelt, zyn altydt gehouden te beftaan uyt een byzondere ftoffe,diede ouden [parenchyma] een bloet- mnzel noemden, ’t Zelfde zeiden zy ook van de ’t zamengehoopte klie- ren. Voor enigen tydt, na verfcheide pogingen, begon ik iets in die klieren te zien/’t welk enige geiykenis van bioetvaten hadde, ennader- hant befpeurde ik , dat de gehele zelfftandigheit dezer klieren, of ten minfte het grootfte gedeelte zichtbaar zy.nde , beftont enkel uyt bloet- vaatjes binnen een vlies begrepen, en iets zenuwagtigs quam ’er ook te voorfchyn. Deze ontdekking is my eerft ontmoet in de klieren van V darmfcheil\ in dewelke ik in myne Jeugt ook iers byzonders hadde aangemerkt. Wan- neer ik deze vaten eerft zag, en dat zeer klaarblykelyk, ftont ik door de grote verwondering verftomt, voornamentlyk toen ik ze in de zon- nefchyn door vergrootglazen bcfchouwde : want dan kennen zy in haar wonderbaarlyke loop, die geheel byzonder is, zeer wel gezien worden. Gy zoudt waarlyk geloven , dat gy draden zag tot een kluwen onder malkanderen verwart s hier en daar hangen vele, kleine, moesachtige lichaamtjes, die nog naauwkeuriger onderzogt moeten worden. In myn eerfte jcugthébbeik voor dezen de bolronde klieren van ’t darmfcheil onderzogt, wanneer niemant nog op deze opvulling dacht:, toen trachteik die te doen met lucht in de melkvaten te blazen door pypies van een ongeloodyke fyn- heit, gemaakt van dien groten Leydtfchen Konftenaar Samuel Muffchen- broek 5 welke ik in de melkvaten van de eerfte zoort wift te fteken , waar door de wint tot in de klieren zelfs van ’t damrfcheil indrong , en wederom uyt die klieren ging inde melkvaten van ’t twede zoort, na de lendenen toe, en de gylbak, of tot op die plaats, alwaar de meefte waterbuyzen ’t zamenlopen ? om haar [ lympha\ water aan den borftbuys over te bren- gen. Op den zelfden tydc merkte ik ook aan, dat de Gyl met eenmelk- agtige couleur in de klieren aan de bovenfte kant ingaat, en van onde- ren met een heldere couleur weder uyfgaat, ’c welk ik aanmerkenswaar- dig oordele. Vele en verfcheyde dingen zyn omtrent deze zaak te be- fpiegelen, die ik nu niet wil aanraken. Maar dit eene durf ik zeggen, dat ik mene, dat alle de bolronde klieren tot verbetering van de gyl of ?t water vcrftrekken. Wy zyn ten minfte nu verzekert, dat haar zelf- ftandigheit geen bloetftolzel is , maar vaten , welke in een zeker gemeen omringent vlies vervat worden. Nu vereifchc de Ordre, dat wy zien, wat gy uyt Malpighius, op de 1176. en volgende blatz. van de ingewanden bybrengt; hy meent, dat zy beftaan uyt ’t zamengehoopte allereenvoudigfte klieren van ’t eerfte cn twede ZOOrt. Maar dit gevoelen verfchilc zo zeer van ’c myne,’t welke fteunt op de befchouwinge zelfs, dat ik in’t geheel niets vinde, ’t welk op eni- ger wyze hier bykomt. Indien deze zeer brave Ontleder leefde, en de dode lichamen, door myn kon ft in een levendigen ftaat gebragt , be- fchouwde, hy zoude heel anders van deze zaken fpreken , en oordelen: hy heeft alleen gezien met de Ogen des verftants, maar niet van ’t lic- haam, zo dat het onmogelyk was , alle die flagaderlyke vaten in de in- gewanden verfpreit,en regelrecht in de aderen uytgaande te zien, ’t Was te wenfehen, dat hy leefde, en dat ik met hem over deze zaak mogt fpreken. Waar heeft hy dog dat andere vat daar gy op de ii77.blatz, van fpreekt, vertoont? Die eenvoudige kliertjes, welke hier geftelt wor- den by te komen , zyn te vore al tegeogefproken. En ’t is zeer ongerymt deze zeer groote ingewanden te vergelyken met die gewaande allereen- voudigfte klieren ; deze ingewanden Zyn zulke vafte lichamen, ja in ’t ko- ken zelfs houden zy haar llant, maar de tedeifte vliezige blaafies. (laan neder, en onder ’t koken verdwynen ze byna geheel. Niets minder is ’er waar, als dat den haft der herftenen beftaat uyt zodanige kleine blaas- ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN FIIEDRIK RUYSCH aan HERMAN ÜS BOERHAVEN. jes 5 maar is gantfch en gaar uyt weeke, zappige , moesvaatjes ’c za- mengeftelt. Hy kome , die wil, hy zal fyndér vaatjes als katoenwol zien , ontbonden , en in vogt gehangen, ’c Is onmogelyk zulks te verto- nen 3 of te bereiden door enige andere konft. Hier door zyn alle die dwalingen ontftaan ? en over al in de boeken zulke bedriegelyke figuren van den bafi der herfienen ter nedergeftelt. lemant, die het ware maakzel der herfienen kent, moet walgen, wanneer hy de figuren aanziec, waar in eironde blaafies getekent ftaan, als of daar uyt de bafi: der herfienen beftont. Maar niets is ’er , dat ’er na gelykt. Een yegelyk oprecht liefhebber der waarheit hoort te beletten, zo veel in zyn vermogen is , dat de Leerlingen in de Geneeskonfi:, en onderzoekers der natuurlyke zaken door zodanige afbeeldingen bedrogen worden. Geloof my , ik zegge de waarheit, zo iemant de manier om de vaten op te vullen met een ftanthoudende ftoffe niet weet; zo hy daar na die aldus opgevulde vaten niet onderfcheydentlyk van malkanderen kan afhangen; zo hy ook eindelyk de vaten aldus bereit in een bequaam vogt niet kan bewaren, hy zal nooit wel de natuur der vaten konnen aanmerken. Nu Waren deze drie zaken ten tyde van JMalpïghius onbekent; maar ’r heeft de goede Godt behaagt my die re openbaren 3 en myne werken in dezen hogen ouderdom daar mede te begunftigen : Want ik geloof, dat ik de eerfte ben, die deze dingen zo te gclyk heb waargenomen. De wangun- ftige, en myne vyanden lachten ’er in den beginne om, maar naderhant zochten zy my na re doen, ’t welk zy eerft veracht hadden * dog ’c is zo licht niet zulks na te doen, als wel te berifpen j gelyk de nako- melingen zullen zien na myn doodt, wanneer de haat en nyt meer op- houden zal. Ik meen niet alleen, maar ik vertoon in der daat, dat de jlagaderen zodanig in de ingewanden ingaan, als gy op de 1179. blatz* zeer wel befchryft; wanneer ik dit voor dc eerftemaal ondervondt, verheugde ik my , en begon hier door geheel anders van de delen van s’menfchen lichaam, en der zei ver werking te oordelen; toen heb ik een onderfcheidt tuflehen de werkende en lydende delen van ’t lichaam konne maken. Op dezelfde wyze is ’t ook volkome met de gewaflen gelegen, gelykerwys ik in V derde tiental van ontleetk. aante- llen. getracht hebbe naauwkeurig te befchryven. ’t Was te wenfehen dat uwe bezigheden U niet altydt zodanig beletten, maar dat gy langer by my konde vertoeven, en alle die berydingen zien, welke ik nu we- derom in den tydt van vyf jaren vergadert hebbe; dan zoudt gy zien, dat ik de waarheit fchreef: want gy moet met aandacht velerly , en verfcheyde bereidingen van een en ’t zelfde deel bezien, op dat gy uyc deze gemaakte vergeiyldng over ’t warè maakzel wel kont oordelen Daarom verzoek ik U zeer crnftelyk , komt, ziet, ea blyfc, geen een klein uurtje, gelyk gy gewoon zyt, maar gehele dagen , dan zal ik met al myn vermogen ü voor ’t gezicht vertonen alles, ’t geene ik gezegt hebbe. ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN Op de il So. blacz, merkt gy ’t verfchil aan tuftchen ’f gevoelen van Malpighius en my > waarop ik zegge, dit ik die blaafies op zommige plaat zen toefta, maar zo niet in ’t algemeen overal, en dat het my nooit gebeurt is derzelver inwendig maakzel te zien. Dog nademaal gy zegt, dat zy zo ontelbaar zyn , zou ik wenfchen, dat "er my maar een aldus ver- toont wiert, op dat ik daar uyt het ware maakzel van "t zelve zou kon- nen verftaan. Ik oordele , dat haar natuurlyke gedaante niet over al ’c zelfde is. Ik hebbe ü een fpier van den arm, en andere fpieren ge- zonden, in welke gy zelfs bekent door ’t vergrootglas de uyterfte ein- dens der bioetvoerende üagaderen gezien, en aangemerkt te hebben, dat zy de wafchagtige ftoffe in de gedaante van een daauw uytwerpen, zon- der enige holle vliezige blaafies met een uytloospyp voorzien. Zie daar deze zaken vertoon ik D, gy in tegendeel brengt van de uwe niets te voorfchyn. Ik zou niet vaft durven zeggen, of deze uytftorting ge- fchiedt door ingeente takken , of door een doorzweeting of door \pori~\ de zweetpypen zelfs gefchiede. Evenwel zoude ik liever gelo- ven door een doorzweeting, als door holle blaafies met een zogenaamt uytloosvat of door ingeente takken. Daar na ftelt gy de Lever voor, ik Hem ’c toe : aldus zouden wy in een klare en onderfcheyde zaak bezig zyn , zo moeften wy ook andere doorlopen : want dan zouden we eindelyk Godts heerlyke werken zien. Het eerfte bewys van Malpighius is genomen van de ontleding der heeften; die grote Man heeft in zya tydt over deze zaak wel gehandelt cn wel aldus geoordeelt : want hy konde de dode lichamen zodanig niet veranderen, dat zy waren , als te vore in haar leven} ’c welk evenwel vcreifcht wierdc : want wie deze konft kent, hy zal vele zakenmeczyn eigen Ogen zien, waar van andere alleen by gilling iets konnen onder- wyzen • maar in de onzekerheit van gilling verfchuyk dikmaals een dwa- ling. Ik zegge dit niet, om de ontleding der heeften te verachten, of verwerpen : want ik beken, en weet, dat de ontleding van ’c menfche- lyke lichaam en der heeften rechtmatig ’t, zamengevoegt zynde, malkan- deren veel helpen, en bevorderen; aldus, wanneer de tepels der mam- men van een walvifch een vinger lang bedekt met zenuwtepeltjes te voor- FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. fchyn quamen, hebbe ik,daar door geleert zynde, dezelve ook in \ bo- ven fte van een vrouwentepel gevonden. Op deze wyze heb ik uyt vier- voetige dieren nog vele andere zaken ontdekt. Maar als men de dode lichamen van menfehen met naauwkeurigbeit befchouwt, dan vint men ’er waarlyk de zaken gemeenlyk nog geheel anders. Malptghius heeft begonne van de kleinfte dieren , die hy door ’t ontleden onderzogt; maar ik in tegendeel taftede de grootfte dieren aan , als paarden, oüen, fclia* pen, enz. Ik laat den befchyden lezer oordelen, wie ’c zekerde te werk gegaan heeft. Gy zegt, hy heeft in de quahhen van de lever van jlekken enz,, gevon- den kerntjes. Waarom wort dog de naam van deze allereenvoudigfte kliertjes met hare uytloospypies hier zo verandert ? Waarom behouden zy niet haar eerde naam ? Hebben zy dan hier een ander wezen aange- nomen? Ik zie hier geen kliertjes, maar kerntjes, blaafies. O hoe ver- sheide namen 1 Zo hy zodanige gedaante van dezelve in de lever van Hekken, hagediffen , of in andere dieren anders gezien heeft, ' wat helpt dat ons in ’t kennen van een menfchelever ? Dit kan my niet bewe- gen , dat ik tot zyn gevoelen overga. ’t Zeilde zegge ik van de rupzen , enz. dit alles leert ons, dat den oneindige Schepper, oneindige wyZCH , hem alleen bekent, gewilc heeft re gebruyken, om de ingewanden der dieren te maken. Ik bekenne, dat ik, toen ikmy eerft in de ontleetkim- de begon te oeffenen, die ontelbare kleine kerntjes, welke zich in de lever van een menfeh vertoonde , toen ter tydt ook kliertjes noemde: want niemant dagt anders. Maar nu blyft deze vraag alleen, of deze kerntjes allereenvoudigfle klieren, namentiyk holle blaafies met een uyt- loosvat, dan of ze iets anders zyn ? Ik zegge, dat niemant die zoda- nig vertonen kan, als gy ze hier aanneemt. Maar ’t zal gemakkelyk we- zen, aan te tonen, dat deze kerntjes met die te vore befchrevene blaafies niets gemeen hebben : om dat zy voor onze Ogen niet verfcheynen ais holle vliefies , en ook geen uytloospypie hebben. Maar zy worden al- leen 't zamengeftelt uyt de uyterfte eiiidens der bloecvaatjes , tot een boi- ronde gedaante t’ zamengevoegt, on, voor zo veel ik zien kan, worden- de met geen byzonder vliefie omringt. Dit toon ik U aldus gaan: wan- neer deze vaatjes zacht,langzaam, en voorzigtig opgeviilt worden , loopt altydt de wafchagtige ftoffe zonder enig beletzel uyt alle deze kerntjes, dewelke anderzints zekerlyk aldaar zou moeten valt gehouden worden. In de milt zyn deze kerntjes ook, maar hare .vaatjes zyn hier veel zach- ter ,en daarom tot een ontbinding bequamer , als die van de lever, yraagt my iemant , waarom dit zo gefchiet ? Ik antwoorde, omdatzy ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN alhier iets anders te verrichten hebben, vereifchen zy een ander maakze]. Aldus is 'er ook een ander maakzel van deze vaatjes in de nieren , dar- men, den baft der herbenen, de huyt, de netwyze vlechting ,moerkoek, het dunne herflenvlies , de maag , de klieren van ’t darmfcheil: enz. Dat zegge ik niet alleen, maar ik toon ’t aan. Zal dan evenwel iemantin zyn oude dwaling volharden? Geloof my, als Malptghïus alle deze verfchei- denheden gezien hadde, en aan andere hadt konnen vertonen, welke ik uzo menigmaal heb laten zien, hy zoude volgens zyne groote oprech- tigheidt ons een andere afbeelding van deze klieren gegeven hebben. Wie hadde ooit gedagt, dat een en dezelfde ader en flagader zo vele takken zoude konne voortbrengen, die alle in hare uyterfte eindens zo veranderen in haar maakzel, en die altydt iéts onderfcheidentlyks en by- zooders uytvverken? ’t is by na op dezelfde wyze, als wanneer een ap- pel of perenboom , op verfcheide plaatzen gantfch verfchillende vrug- ten vcortbragt. Ik meen, dat ik ook vele nieuwe en zeltzame zaken van de uyterfte eindens der zenuwen zoude konne bybrengen. Over zeftig Jaren, wanneer ik eerft myne ontleetkundigc vergaderin- gen begon te houden , hebbe ik deze kerntjes ook onder de naam van kliertjes volgens het algemene gevoelen aan anderen vertoont, maar na- derhanc heb ik beter gelcert, en gezien , dat die kerntjes enkel t’zamen- geftelt zyn uyt bloetvaatjes , dog niet uyc holle vliesjes, mee een uytloos- pypje voorzien*. Gewiflelyk indien zy zo waren, dan zoude de lever on- der ’t koken geheel ingekrompen , en gebragt worden tot de grootte van een Okkernoot; maar behout na de koking byna zyn gehele vorige grootte, en ’t geen dezelve onder ’t koken verheft, komt daar vandaan, om dat alle de kerntjes zo gedrukt en by een getrokken worden, dat zy hoekig worden ; ik hebbe in vorige tyden al vermaant, dat zulks ook ge- fchiedt wanneer men bolletjes gemaakt uyt potaarde, fterk in dc handt drukt, dewelke dan haar bolronde gedaante verliezen , en een hoekige aannemen. Dog men moet weten, dat de leverkerntjes in een menfeh zo klaar niet gezien worden, als in een varken, en wel’t allerklaarfte na de opvulling der vaten: want dan verfcbynen zy ons zodanig , dat zy haar wezentlyk maakzel vertonen, ’t welk gcenzints beftaat ineenig vlie- zig omüag, of zodanige vliezige holligheit, met vogt vervult, ’t zel- ve door een uytloospyp ontlaftende, maar alleen uyt eindens van bloet- vaten, tot haar byzonder werk gefchikt, ’t welk zy alhier te verrig- ten hebben, namentlyk3 om uyt de gylagtige huy van ’t bloet zelfs een byzonder vogt te maken. Zo dat de zelfftandigheit van de lever , ’t welk de Oude al voor Malpïghius een bloetftolzel genaamt hebben, FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. t’zamengeftek is uyt bloetvaten. Ik erkenne wel, dat ’er kerntjes in dc lever zyn, maar deze zyn bloetvaatjes, en geen klieren. Gy haak den zeer beroemden ontleder, Littre, aan , die aldaar de Leverklieren be- fchryft i waar op ik niets antwoorde, als dat ik een zodanige aanmerking niet meer geloof kan geven, als duyzent eige waarnemingen, die akydc op dezelde wyze uyt vallen. En fchoon gy my alle lichamen der beeken voorftelde, gy zoudt my evenwel niet doen geloven , dat den bak der herkenen uyt zulke blaasjes beftont. ’t Is onnodig te antwoorden op alles ,’t welk gy op de i iBr. 1182. blatz. ter nederftelt: want in zekeren zin , als boven verklaart is 3 ftemme ik de nuttigheit van de ontleding der heeften toe ; dog wy worden meer gelecrt door grote lichamen in te zien, als door bloedeloze diertjes. Maar indien uwe grote Malpighius deze dingen zodanig in alle die dieren ge- vonden heeft, verwondere ik my zeer, dat wy na zo veel voorbeelden evenwel geen merkteken daar van in een mcnfchelever gewaar worden. En fchoon hy ze duydelyk in alle deze gezien hadde, zou ’t dan vol- gen, dat het ook aldus in een menfeh gefchiede? met een woort zeg ik, dat ik dat gene, k welk ik ondcrftelle, ook te gelyk vertone, en daar blyf ik by, niets verder zeg ik, voor dat ik verder zie; zulks meen ik alleen de plicht van een ontleder te zyn, en geen andere: want t€ ver- gelyken , betwiften , en redeneren, paft een ontleder niet veel. Ik ge- loof waarlyk, indien alle deze bygebragte voorbeelden, genomen uyt die dieren, als zo wel bekende en vertoonde zaken moeften voor ons gezicht gebragt worden 5 dat het nog wel blyken zoude, dat mogelyk dit ge- heel zo net niet met de befchryving zoude over een komen* Maar gy zelfs hebt my bekent in onze laatfte t’zamenfpraak , langen tydt onder ons over deze zaak gehouden, „ dat gy , na dat gy naauwkeurig door 33 vergrootglazen van allerly wyze onderzogt hadde verfcheide levers, ,5 van my door myn konft bereit, cerft met olie beftreken, toen ter deeg in de zonnenfehyn gehouden , klaar gezien hebt, dat de takjes van de J 3 poortadcr kerntjes, aan dezelve gehangen, droegen, in welke zoda- ,, nig een takje verdween ; dat die kerntjes zelfs, met een grote naauw- keurigheit, op verfcheide plaatzen , in verfcheide levers bezichtigt, l] en by malkanderen vergeleken zynde , op ’t klaarblykelykfte gezien „ wiemen te beftaan uyt ontelbare zeer kleine , echter ’klaarblykelykc, 55 en altyt zeer ordentclyk verfpreide pypjes, welke haren oorfpronk na- -3) men uyt dien bloetvoerenden tak, en met dezen zelfden tak door een 3, uytftrekking verknogte pypjes waren. Dat die uyterfte pypen 20 fyn » waren, dat gy ze alleen met vergrootglazen van ’t vyfde flag konde ontleetkundige BRIEF VAI\r „ gewaar worden, maar dat ’er zo vele te voorfchyn quamen, dat gy ~ ze nooit in een enkel kerntje konde rellen. Eindelyk voegt gy ’er by r ,5 dat gy moet bekennen, dat gy behalven deze vaatjes in ’t geheel in „ dat kerntje niets konde zien, Ie hoon gy het voorwerp op allerley wy- , ze omwendende, van alle kanten, met een onvermoeiden yver , en „ een wel gefcherpt gezicht, onderzocht hebt. ” Deze zyn dezelfde woordendie in uwen brief , onlangs my toegezonden, vervat (taan, waar in gy fchryft, dat gy my toeftaat, dezelve in myn antwoort te la- te drukken , op dat blyken zou , dat gy oneenzydig zyt y u Jchïkkendena de waarheit alleen, en altydt gereed zyn de voor een klaar blykelyke zaak te zwigten. Dog gy zyt niet gewoon zo licht te geloven, ten zy de zaak u zo klaar voorgeHelt wort, dat gy gedwongen zyt , daar geloof aan te geven. En ik hebbe altydt gezien , dat uw gezicht zo fchcrp is, als ik ooit in iemant befpeurt heb; daar en boven zyt gy gewent, zeer naauwkeurig de vergrootglazen te gebruyken. Indien gy dan dit evenwel* moet bekennen , gelyk gy nu openbaar doet, waarom hebt gy Malpi- ghius tegen my willen verdedigen, en zo lang met grote moeite allesr wat in uw vermogen was, getracht op te zoeken, en voor zyn gevoelen voor te Hellen ? zeg nu, of ’t niet billyk is, hier in met my te beruHen , en ce onthouden van alle verdere zakendie geenzints vertoont worden? Laten we dan die kerntjes moesagtige uyteindens van de poortader noemen. Op dat 118 2. blatz. zegt gy , dar Malyighius zo groot een gelykenh tnjfchen de allereenvoudig ft e kliertjes, en de kerntjes in de lever gevon- den heeft, dat hy bejloot, dat aan belde by na alles gemeen was, Ik toonc een zeer groot onderfcheidt aan, en zegge , dat zy volkomen met malkanderen ftrydig zyn. Ik zou de poortader niet licht willen noe- men- een flagader ; om dat de poortader het aderlyke bloet rot het hart brengt, maar niet van ’t hart af, en om dat de lever heeft eigentlyk ge- naamde Het uytwerp vat van de lever re vergelyken met de uytloospypen der blaasjes-, is zo ongerymt, dat ik ’er my niet verder wil in Heken. Op de 1183 en volg. blatz. fpreekt gy myn kon ft van op te vullen dooreen wafchagtige ftoffe tegen. Ik moet u voor eerft zeggen, dat, als gy my op myn manier van opvullen hadt zien werken , gy zeggen zoude, ik fta verdomt ! hoe is ’t mogelyk, dat een oudt man van vyf en tachentig ja ren , die zo lang by dag en nagt gevroet heeft, nog kan zien > vin? dén , en behandelen zulke fyne vaatjes, als fpinnewebbe ? en dat zonder enig ge welt. Zy worden zo niet uytgefpannen, als gy meent. Ik zeg FREDRIK KUYSCH aan HERMAN US BOERHAVEN. wederom, indien gy my werkende gezien hadde, dan zoudt gy niet zeg- gen , dat ik eniggewelt gebruykre: want die vaatjes, welke by ft leven met vogten vervult waren, en na de doodt van vogten berooft, zyn- de nedergevallen, vul ik wederom door myn konft op , zo konftig, zo zacht, zo zoetjes, dat men niet zien kan, dat zy uytgefpannen zyn ; zulks heb ik nooit ontmoet, als waar ik wil, dat gefchicdt, gelykerwys wanneer ik begeer een konft igc ontfteking in een doodt lichaam te maken; dan heeft die manier plaats en gebiuyk , maar in andere gevallen gebruyk ik die niet. ’c Is een jaar geleden , wanneer ik met myn Zoon Henr. JRuyfch het dode lichaam van een jonge, oudt omtrent vyfjaren, zo- danig bereit hebbe, dat hy geheel levendig fcheen: want alle dc Inge- wanden hadden volkome een glans van een levendige bioet-couleur, de wangen van ft aangezicht waren rooscouleurig , gelyk in een levendig gezont menfeh, enz. Derhalven , indien myne konft de vaten uytfpande, moeften zy ook in ’t aangezicht van deze Jonge uytgefpannen verfchy- nen, maar zulks gefchiet niet. Waarom oordeelt gy aldus van myn konft? Wanneer my een ander zodanig aandede, als gy hier doet, zou- de ik denken, dat hy op die wyze van my, myn konft wilde uythoren. Maar ik wil die zo nier bekent maken , daarom zal ik ook niet op alles, ’t geen gy hier tegenwerpt, zo naauwkeurig antwoorden, als gy zoudt willen, en ik wel zou konnen. Gy fpreekc van die zaak, als of gy my werkende gezien badde. Maar gy dwaalt, zy worden niet .uytgefpan- nen : anders zouden de uyterfte emdens niet gezien en opgevult konne worden. Daarom haJt gy ft woort met gewelf hier niet moeten gebruy- ken. Wanneer men geweit gebruykt, dan verandert alles in een ont- fteking , hoe welft zomtydts goec is, als men de lever (leen-hart wil maken, om in de collegicn aan de leerlingen te vertonen , wanneer men geen verfche Menfchenlevers by der handt heeft. De lever heeft ontel- bare uyteindens, indien zy alle zo uytgefpanne wierden, als gy hier meent, hoe groot zoude de lever dan moete worden ? Maar hebt gy by my Ooit gezien , dat het zo gefchiet ? geeruzints. Op dc r 184, bJatZ. noemt gy die vaten zeer wel weyvoerende vaten-, ik zal ze Gyl-weyvoe- rende, of voedende weyvaten noemen, zo lang zy uyterfte eindens der flagaderen zyn, vervattende [chylo-firofitasSanguims~\ de voedende wey van ft bloet; maar, als [Sanguis ferofus , S. ferofitas Savguinis~\ het weyagtige bloet in de aderen gevonden wort, en wederom na het hart keert , noem ik ze allecnlyk Weyvaten, om dat de wey dan zich van ft voornaamfte voetzel ofte gyl ontlaft heeft. Het verdere, ft welk gy te- gen myne konft inbrengt, zou byna een menfeh, die wat haaftig. was. tot toom verwekken. Want over al worden bewyzen van daan gezogt om die konft te veragten, door welke zo vele zaken ontdekt zyn, die anders nooit bekent zoude zyn geweeft. Deze konft maakt maar alleen zichtbaar, ’t geen te vore onzichtbaar was, om dat het na de doot toe- gevallen was : £n zo mogelyk het vat een weynig meer opgevult wort, als ’t maar niet boven maten gefchiet , wat quaats kan ’t , men zal ’er uyt befluyten, dat die vaten aldaar zyn , die te vore door geen konft konde ontdekt worden. Zo dat deze konft nooit iets te voorfchyn brengt, dat natuurlyker wyze niet tegenwoordig was. Maar wanneer de vaten zo verre niet opgevult worden; en ik weet, waar ik moet ophouden, dan vervalt alles, dat gy tegen deze konft bygebragt hebt. De Lever- kerntjes kende men wel voor de opvulling, zo dat de opvulling niet aan- gewent wort om ze te vinden, maar wort alleen gebruykt, om door de- zelve het maakzel dezer kerntjes te ontdekken. Gy zelfs hebt gezien in opgevulde levers, dat de kerntjes waren kleine rondtagtige bolletjes, beltaande alleen uyt uyterfte vaatjes , op een zeer wonderbare wyzc al- daar veripreir* en dat ’er geen vliezig holletje met zyn uytloosvaatje rc vinden was. ONTLEF, TKUNDIGE BRIEF VAN ’t Was te wenfehen, dat die blaasjes in de huyt van ’t aangezigt zo zeer vertoont wierden , als gy op de 1185*. blatz. onderftelt. Het aan- gezigt van een doodt menfeh kan ik als verlevendigen, 20 dat ’er niets als de Ziel aan fchynt te gebreeken. Ik heb ’c aangezigt van een Jon- gs ZO fraay toebereit, dat eca zeker groot Monarch in Europa ’c zelve omhelft en gezoent heeft. Evenwel zie ik ’er geen blaasjes in. Gy moeft- ook geen blaasjes in ’t lichaam van den pisweg ftellen; laten wy ’t lie- ver noemen het fponsagtige lichaam. Wanneer gy zegt, dat ’er vliezen zyn, wanneer gy haare fynhcit befchryft , dan fpreekt gy yan zaken die gy eerft moeft voor ’t gezigt brengen , en dan zouden wy daar na oordelen , hoe zy geftelt waren. Aldus vertoon ik alles, wat ik zegge, door de konft van op te vullen, dewelke dan over al en altydt zegen- praalt tegen alle tegenwerpingen gemaakt van degene, die deze konft niet kennen, en daarom ook niet konnen gebruyken ; maar zo zy die wiften, men zou aanftonts zien, dat zy dezelve meer zoude pryzen, als zy die nu veragten. Ik ontkenne niet, dat ’er behalven de opvul- ling door een wafchagtige ftoffe , ook nog meer manieren aangewent moe- ten worden ; want dat heb ik zelfs over ai gedaan. De Proeve op de uBd. blatz. befchreven gelukt alleen ineen flappe lever, niet in alle levers, maar beter in een milt. Aldaar zegt gy, dat ik de afwezentheit der kerntjes aantone, Gy dwaalt hier in. Ik hebbe FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. daar altydt klaarblykelyke kerntjes maar ik hebbe alleenlykgc- zegt , dat zy geen holle vliezige blaasjes met een uytloospyp, maar zeer tedere moesvaatjes zyn. Gy erkent myn derde bewys zo kragtig , maar indien gy de tydt hadde, en met zo vele bezigheden, waar onder gy by- na verdrukt leeft, niet bezet was, zo, dat gy alle die andere bereidingen konde zien, welke ik u zo menigmaal aan myn huys heb willen verto- nen , dan ben ik verzekert, dat gy aanftonts tot myn gevoelen overgaan, en van Malpighius afvvyk'en zoudt; want ai wat ik van alle deze dingen gefchreven hebbe, hebbe ik met zo veel naauwkeurigheic onderzogt, cn eerft overwogen, dat gy veylig kont vertrouwen, dat zy zodanig zyn, als ik ze befchreven hebben. Gy (lek op de x 18/• blatz. een dubbelde weg door de Jlagaderen in de darmen, maar ik zeg ge, dat het nog eniger maten duyfter is, hoe alles daar gefchiet: want de wafchagtige ftoffe gaat in de holiigheit der darmen door de flagadercn heen , maar of zy ook niet door de Teye- ridanfche en Brunneriaanfche klieren uytloopt, heb ik zo klaar nietkon- nen ontdekken. ’t Gene gy verder zegt op dc zelfde blatz. van de fchikking der uyter~ Jie Jlagaderen , enz,, is volkomen de waarheic, maar gy moet weten, dat ik niet ftel, dat de verfcheidentheic der vogten afhangt van de iyden* de vaten, maar alleen van de werkende. Ik beken, dar ik in de nieren zodanige ronde lichaamtjes, daar gy op de iiBB. blatz. van fpreekt, hebbende de grootte van een üaapbolzaat- je, wanneer zy door vergrootglazen gezien worden , gevonden hebbe, maar tot nog toe weet ik niet, wat ik ’er van zal zeggen- In de milt heb ik voor 50 Jaren klieren geftelt , maar toen hebbe ik de fchriften en leer der Hoogleeraren gevolge , ik was zelfs nog niet veel in deze geoeffent 5 zekcrlyk kende ik de opvulling nog niet- ’t Is niet nodig, dat dc wezentlykheit der kerntjes in de lever door ziektens bewezen wort: want dit blykt genoeg in gezonde; en men kan het maakzel uyt een gezonde beter kennen , als uyc een zieke lever. Malpigk>tus fteic de kerntjes hoekig, maar ik zegge, dat ze ronc zyn. Hy ftelt, dat kerntjes holle vliezige blaasjes met uytloospypen zyn, maar ik tone, dat ze uyt vaatjes beflaan. Nu zegt gy hier, dat de kernt- jes naauwlyks zigtbaar zyn, te vore hadt gy gezegt, dat ze klaarbly- kelyk konde gezien worden. Ik doe door de opvulling in de flagadc- ren niet, dat de ziektens daar in doen. ’t Is een grote dwaling. Dc op- vulling doet, dat dc natuur, het leven, en gezontheit deden. Zy ver- groot de vaten niet, maar vertoontze natuurlyk. Waarom veragt gy zo 1224 ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN zeer de fraayfte van alle konften? in andere landen verheffen zy die tot den hemel toe , gelyk ik met brieven kan getuygcn. Ik geloof, en ik zegge, dat ler nieuwe vaten konnen groeyen, nieuwe beenderen, nieuwe banden. /llle die gebreken van de lever, welke gy op de r 188 en volg blatz. ver- haalt, heb ik ook gezien, maar daar uyt heb ik nooit konne leren,dat ’er holle blaasjes zyn, voorzien met uytloo pypen, gehangen aan de uyterfte flagaderen. Op de 1193. blatz. zegt gy de waarheit, dat ’er al genoeg gezintwift is. Ja meer als genoeg! Ken kleine brief was genoeg geweeft; gy hadc een oudt man , die zo veel bezigheit heeft, niet moeten quellen met een geheel bock. En dat het ergfte is, ’t is nog niet aangetoont, dat die holle vliesjes met uytloospypen klieren zyn , dat zy aan de flagaderen hangen, of dat den bafl der herffenen klieren met uytloospypen heeft, enz. Maar wel vele, ja alte vele redeneringen hebt gy bygebragt, tegens welke ik alleen ftelle Komt en Ziet! Volgens myn Oordeel moet een [glandula] Klier bepaalt worden, dat het is een vaji lichaam, in ’t koken zyn ftant houdende, fzamengefielt uyt een verzameling van vaten, over al met een vlies bekleet; welke vaten verfchillen na de verfeheidentheit van vochten, die zy moeten ma- ken j daarom zyn de bolronde klieren vm V darmfeheil, het klierbedde, de quylklicren, enz. alle verfchillende. Een [crypta] Groefie zeg ik te zyn een Jlap lichaamtje, in V koken zyn fiandt verliezende, befiaande uyt vaten, met een vlies, dog niet over al omringt, maar boven open, als [fovea] een deukte, kuyltje, of holletje. Maar [acini S. acinulf] de Kerntjes zyn ronde lichaamtjes , met geen vlies bekleet, (voor zo veel ik tot nog toe zien kan) befiaande uyt vaat- jes, welke ontbonden zynde de gedaante vm zeer fyne pencelen aan- nemen. De Vaatjes der groefles kan ik aantonen, maar zyn 10 fyn , dat den loop niet onderfcheiden kan worden; alleen ziet men ze met een rode couleur door de opvulling rontom begoten. Ik bekenne, dat 'er vele zulke groefies zyn, maar ik ontkenne, dat zy ’t gehele lichaam doorge- vende worden. Ik ftem toe , dat ’er holle vliesjes met uytloospypen zyn, maar moeten geen klieren genaamt worden , gelykerwys de Zaat~ blaajies , enz. Ik bekenne, dat ’er in een menfche nier ronde lichaamtjes zyn , maar zo klein, dat ik ’er niets van bepalen kan, en by gevolg mag men niet zeggen , dat zy meer klieren zyn . als iets anders. FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVE. Derhalven is ’t verfchil tuflchen dien groten Man en my dit; I. dat hy meent, dat de vochten in de zo genaamde allercenvoudigfte klieren nedervallen, aldaar gevoet, en verandert worden. Ikmeene, datdeuyter- fte flagaderen de zappen maken , en gemaakt zynde in de groefies ne- derftorten, en dat deze vaatjes vcrfchillen van de vaten van een ware klier. 11. Ik meen, dat deze deeltjes geen klieren genaamt moeten wor- den, om dat ’er geen gelykenis met een ware klier, nog overeenkomft met de naam is Gy hebt ze ’t eerft met den oprechte naam van Groef es of Kuyltjes uytgedrukt, welke benaming zy ook altydt zullen behou- den, om dat zy waarlyk zyn als een klein, boven open , onderaartfeh holletje. 111. Malpighius oordeelt , dat de tegen natuurlyke gezwel- len daar uyt voortkomen , zulks geloof ik niet. Zyn ’er dan in den ge- zicht zenuw ook die klieren ? nogtans hebben zomtydts gezwellen, heb- bende de grootte van een erwt, daar in ontftaan , een blintheit aange- bragt. Men ziet wel gezwellen , uyt een affeheiding van ’t inwendige vlies van de fchede, die groter zyn als een kaatsbal. In de pynappel- klier zyn gezwellen , ja zomtydts kleine (lenen. Zoude [yariolac~\ de pokjes, f»Vtaphylomd\ een druyfgezwel der Ogen , de gezwellen in c fpinnewebs vlies, waar mede het Highrnonaanfche hoi bekleet is, ont- ftaan, alle moeten voortkomen uyt zodanige te vcoren daar wezende blaafies? Na verbrandingen, drukkingen, (lagen, vallen, komen ron- de gezwellen voort, als mede in gebrokene. Vele gezwellen konnenwel uyt de groefies ontftaan, maar waarom ook niet uyt verdopte uyterfte vaatjes, voornamentlyk in ’t vet onder dc huyt,en in de inwendigedee- len van ’t lichaam gelegen ? IV. Malpighius hout die huytpuyfies , de welke onder ’t netwyze lichaam zitten, en die buyten de huyt uytpuy- len, voor kliertjes j ik toon klaar aan, dat zy zenuwagtige geveeke- peltjes zyn. Nu houde ik op verder over deze zaken te fchryven : want ik meene dat ik op alles genoeg geantwoorc hebbe, dat gy voor Malpighius cn tegen my bygebragt hebt; ’c welk gy mee zo grocc naarftfgheit verza- melt , met zo veel vlyt vborgeftelt, en zo gunftig voor hem verklaart hebt, dat ik gelove, dat ’er naderhant niets verders voor hem, en tegen my kan bygebragt worden. Dewyl ik nu alle die tegengeworpe zwarig- heden in die myn antwoort heb weggenomen, zo dat ik niets onaange- roert voorby gegaan hebbe, denk ik, dat alle Lezers nu genoeg over de waarheit zelfs konnen oordelen. Ik durf u zelfs rot rechter ovcr’t gehe- le verfchil verklaren, om dat ik denke, dat gy, "t belle van alle, mync vindingen in de ontleetkunde verftaat, en om dat gy Malpighius zo vele ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN Jaren altydc zo naarftig hebt gelezen, dat gy alle zyne werken als in uw geheugen hebt. Ik zie ook genoeg in deze gehele verhandeling, dat gy vele dingen hebt bygebragt, die gy zelfs niet gelooft alzo te zyn, maar die gy gewilt hebt, dat van my door myne eige proeven wederleit wierden , gelyk gy zelfs opentlyk bekent. Gy hebt uwen vrient, een man van hoge jaren , laftig genoeg gevallen, en moeite aangedaan! Ik zal hier nog iets by voegen aangaande de bolronde klieren van V darm- fcheil, dewelke wy alle voor ware klieren houden, Niemant heeft tot nog toe het ware maakzel van deze zodanig konnen afbeelden , als ik hier nu gedaan hebbe : want het is volftrekt onmogelyk zulks te doen, ten zy na een konftige en gelukkige opvulling. Schoon ik zo vele jaren lang geafbeid t hebbe, nogtans heb ik nooit de wonderbaarlykfte loop der vaten in deze klieren aangemerkt, als nu maar voor drie jaren: want toen begon ik eerft te zien, dat zy beltonden uyt een zeker byzonder zoort van bloetvaten, welke met een gemeen vlies omringt wierden, maar zon- dereen een ige Mal pighiaanfche uytloospyp. Wanneer ik naderhant klaar- der of volmaakter alle deze vaten zag , lp rong ik op van vreugde , en aldus wierde ik aafigemoedigt, om verder te onderzoeken , opdat ik, geftadig arbeidende, eindelyk dezelvekonde befchryven. Maar hoegrote zwarigheic was er, wanneer ik een afbeelding van deze zaak op een ko- pere plaat wilde late maken ! want die zo fyne vaten konde niet gefchildert worden , om dat zy fynder waren ,als elke ftrepen , die op papier gehaalc konne worden. Dog evenwel heeft de Ervarende van alle Plaatfnyders Jacob Wandelaar , die met zo veel behendigheit en trouw de delen van 5c menfcheiykc lichaam afbeelt, gaarne op zich genomen dit te doen door middel van een vergrootglas, en zulks heeft hy,geholpen zynde door den Doctor Cant y zo getrouwelyk, als ’t hier nu verfchynt, volbragt., Alle zullen moeten bekennen, dat’er nooit tot nog toe een bolronde klier met zyne bloet vaatjes in eenige plaat afgebeelt is h nu heeft men hier het beloop van deze vaatjes na ’t leven * Gy zyt een naauwkeurige on- derzoeker van deze zaken geweeft .* want ik hebbe U het voorwerp zelfs , waar na de plaat gefneden is, overgezonden , in welke gy zelfs aangemerkt hebt, gelyk gy aan my hebt gefchreven , Eerjlelyk, 5, dat des darmfeheil flagaderen hare takken van verfcheide plaatzen na ~ een yder van deze klieren toezondenj zo dat ’er geen een tak daar „ na toeging, maar verfcheide en vele , van tegenovergeftelde plaatzen, „ en dat zy ook door verfcheide wegen en leidingen lopende, na yder „ klier gingen. Ten twede, dat die flachaderen, aldus van verfcheide plaatzen afgezonden, na dat zy dan gekomen waren tot het lichaam FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. 33 yan die klier, aldaar gelyk als onder maikanderen doormengc wier- -33 den; fchoon zy nogtans vaatagtig bleven , en dat overal , en door ~ alle de delen. Ten derde , datzy eindelyk zeer fyn geworden zynde ~ zodanig onder een vermengt, en door de verfcheidentheidt van on- 3, telbare bogten op yderpunt verwart wierden,dat zy alleen vergeleken konde worden met een kluwe van vele, verfcheide,draden tot onuyr- -33 reddelyke vlegtingen verwart. Dat hier met enige fchyn van waarheic >3 niet konde gezegt worden, dat deze pypies,in een zeker vlies gefchikc 33 zyndc, gezien konnen worden in haar eenvoudige aaneenfchakeling. Ss Ten vierde, eindelyk, dat tuflchen deze zeer verwarde, en zo fyne >3 vaatjes, op vele plaatzen hangen kleine, en vele onderfcheide kern- -3> tjes, gelyk in de lever. En zo veel als men door vergrootglazen met 33 het gezicht kan bereiken, fchynen deze zelfde kerntjes weder te be- ,3 ftaan uyt zeer kleine, uyterfte, geheel in haar maakzel byzondere, ,5 flagaderlyke pypies. Echter kan men niet zien, dat deze kerntjes in 3, een zeker byzonder vlies belloten 3 omringt wordend’ ’t Is zeer waar- fchynelyk, dat door deze moesagtige uyterfte pypies dat byzondere werk Verrigt wort, ’t welk Godt gefchikc heeft in de darmfcheilklieren gemaakt te tnoete worden. Maar op dat die kerntjes konnen gezien worden , moet het voorwerp in de heldere zonnefchyn, fchynende achter den rug van den aanfchouwer, gehouden worden, wanneer men dan van’t hooft moet wechnemen al dat gene, ’t welk de minfte fchaduwe kan veroorza- ken , ja zelfs de haayren van ’t hooft beletten gemeenlyk dit licht. Laat nu overwogen worden 5 of wel ooit zodanig iers van den Groten Malj>i- ghius gedaan is $ beziet deze plaat naauwkeurig: want de arbeit ,en konft5 die tot het maken van dezelve befteet zyn, verdienen, dat men ’er zo licht niet over heen loopt, maar met aandacht befchouwt. Want nog my5 nog den ervaren konftenaar Wandelaar zou ’tmogelyk geweeft zyn, zodanig, als in deze figuur, de zaak afte beelden , ten zydefchran- dere Heer y4rent Cant, Med. Doctor , in de ontleetkunde, teken, en Icnilaerkonft zeer ervaren, en door zyn uytgegeven werk beroemt, door zyn behendigheit te weeg gebragt hadde, dat de afbeelding zodanig is, als gy ’er U met recht over verwonderen zult. Ziet gy niet de draa- tjes , fynderals fcheerwoi, in hare verwarring zelfs uytgedrukt ? Dit kan niemant nateekenen, als die, welke zich in de ontleetkunde geoef- fent heeft, en dezelve in de gront verftaat, en daar en boven zeer wel ervaren is, in de fchilderkonft. Om dat de Hr. Cant hier in uytmunr, kan het gemeen vele andere zaken van hem verwagten. Deze dingen zeg ik niet, om my zelfs te pryzen, maar cp dat ervare ONTLEET KUNDIGE BRIEF VAM mannen oordelen konnen 5 of myn konft verdelgt, bederft, opfchikt, of verwart ? 1t welke gy weet, dat evenwel de onervarene, en wan- ,r aniline gewoon zyn te zeggen : Zy moeften liever den Goedertiercn- Iten Godt danken , dat hydeze zyne verborgene werken door my, zynen zeer onwaardigen geringen dienftknecht , haar heeft willen openbaren. Aldus nu vermoeit zynde door dit grote werk, eindige ik, na dat ik alleen heb moeten (Iryden tegen zulke twee grote Mannen Malpighius en Uj die beide zeer ervaren zyt in de wetenfehap van ’t maakzel van ’s mcnichen lichaam, en die als tegen my hebt t'zamengefpannen ; gy hebt de zaak van Malp'tghïus zo krachtig verdedigt, als of ’t uw eige was geweeft. Echter berouwt het my niet: want ik heb mogelyk in myn antwoort eenige goede , cn ongehoorde zaken bekent gemaakt $ tegelyk beken ik , dat ik met uw gefchrifc te lezen ook verfcheide dia- gen geleert hebbe, waar voor ik U bedanke. Eindelyk Wenfch ik, dat Godt U, tot roem van zyn Haam , meer gelukkige Jaren verleent, als hy my on waardige gegeven heeft, op dat de brave Leerlingen , die zo talryk Jaarlyks op ’t wytberoemde Hol- lantfeh Hogefchool komen, om van U de Gcneeskonft te leren, en die naderhant zo wel vergenoegt daar van daan vertrekken, nog lang dienft van zo groot een Hoogleraar genieten mogen. Godt geve, dat wy, dit leven in zyn liefde ea dienft geeindigt hebbende, hier namaals malkan- deren ontmoeten op die welgelukzalige plaats, alwaar wy niet met twif- ten, maar met eeuwig HaleLujab te zingen leven zullen tot in der eeu- wigheid Vaar wei. Gefcbreven in Zhnfttrdam den i van Zomer maant in 't yaar 1722. Verklaring van deze Figuur. WAar mede een gedeelte van ’t darmfeheil, door myn konfi door de darmfeheil Jlagader opguvult, vertoont voort: waar in niets afgebeelt is, als alleen llagaderen , klie- ren, de kerntjes der klieren, en dat zo oprecht, dat een iegelyk ftreepje een hyzonder Jlagadertje aanwyfi. Dat grote Imiddelfte deel vertoont U eene dwalende klier van ’t darm- fcheil, om welke uyt te tekenen het voornaamfie werk hefteet is. Maar weet, dat ’er, be- halven deze hier nu af geheelde vaatjes, menigvuldige andere in ’t voorwerp zelfs door ver- grootglazen gezien worden, zo dat, als de Plaatfnyder dezelve hadt zoeken af te beelden, de geheele plaat niet anders, als een enkele zwarte vlek aldaar zoude vertoont hebbe. A. De dwalende of verfpreide klieren van ’t darmfeheil van een 7nenfch. B. De kerntjes in de klieren verfchynende; of de moesagtige eindens der Jlagaderen. C. C. C. De takken van de darmfcheils Jlagaderen. Om duydelyk te zien, moet gy deze plaat met een vergrootglas befchouwen. Zie van deze figuur de I*l3. iii 4.1226.1127.1228* blatz* Jleerd. Tóf- BRIEFSGEWYZE VERHANDELING VAN JOH. CHRISTOPH. BOHLIÜS, Med. Do& Aan den zeer beroemden Heer, FREDERIK RÜYSCH, Hoogleer aar in de Ontleet en Kruyt kunde, Mede Ut van de Keyzerlyke Hoogefchool in 'Duyfchlant, en van de Konïnglyke Maatfthaffy in Engelant, Over het gebruyk der nieuwe fpruyten van de Holader in het gylmakendc geflelt, als mede over het maakzcl van den JrlcriTcnbait. 1231 BRIEFSGEWYZE VERHANDELING VAN JOH. CHRISTOPH. BOHLIUS , Med. Doft. Aan den zeer beroemden Heer , FREDERIK RUYSCH, Hoogleeraar in de Ontleet en Kruytkmde , Medelit van de Keyzerlyke Hogefchool in Duyfchlant , en van de Koninglyke Maatfchappy in Engelant. Zeer Beroemde Heer. 1 i||"l|||Snu twee Jaren geleden, dat ik onbekent ü heb bezocht. M De liefde, welke ik hebbe voor de redenerende oefeningen er genees^onfl:5 °f de ware wyze om ’t menfchelyke lichaam te doorzoeken , kennende op onwrikbare proeven ,en ’t geen gy met behendigheit en een onvermoeide vleit , door een gelukkigen uytflach van konft buyten nydt alleen hebt voortgezet, en met een gelyke oprechtigheit, welke de geleerde in U roemen, aan de geleerde waerek hebt bekent gemaakt, heeft my, begrave in de duyftere fchuyl- plaatzen van myn ware Zelfbewegende lichaam, uyt myn omtrent de- ze oefeningen flaanwe vaderlant na het Amfterdamfche Gorinthen doen gaan. Ik verwonderde my waarlyk, en nog houde ik niet op my te verwonderen, zeer vermaard Heer , over uwe genegentheit omtrent my , dewelke gy van dag tot dag buyten verdienften boven maten vergroot. Alle uwe moeyelyke ontleetkundige werken , welke gy met grote kollen hadt ondernomen, er* door eer» lange reeks van Jaaren in een zeer dierbaar huysraat bewaart, hebt gy openhartig bekent gemaakt, en ten toon geilek, afkeurende de geheimen der vernieuwers, die hare vin- dingen tot groot nadeel der aangroeyende geleertheit met haar doot in ’t graft brengen. De nydt zelfs zegt, dat gy de Trince der Ontlede- ren zyt, ja ieder een bekent gaarne, dat gy in een eenig maakzaal van een te ontvouwen ingewant, en de hoedanigheit en wyze van een ee- nig te fcheiden vocht meer te weeg gebragt hebt, als al de arbeit der oude ontlederen in de gehele huyshouding der kleine waerek tot onze BRIEFSGEWYZE VERHANDELING, tyden toe ons heeft nagelaten, hoe ? Byaldien ik de gehele gefchiede- nis der vcrfcheide vochten in ’c menfchelyke lichaam omlopende , uyt tegenftrydige deeltjes van zo veel verfcheide fpys en drank voortkomen- de j alleen uyt de enkele vermenging van ’t rode bloct en verdeling door verfcheide wcrkruygelyke bewegingen der vaHe cn wederzydtfch rakende der vloeibare delen na ’t pasloot tot kegelagtige confiftentien van een verfcheide bepaling toegemaakt, verhaalde, in welke te verkla- ren Ervaren Mannen in de zuyverder meetkonH, en redenerende genees- konft grote moeite befteet hebben, gelyk de *Doorl. Baron G. G. Leib~ nitius , BernouUi, Hermannus, Borellus, Bicarnius, B. A. Michelott en J. New tonus, dat hemelfche verHant, en het ontflcrfly- ke luyfter van geheel Engelant, zo hoog te achten als alle andere ’tza- men. Hoe veel is ’t? Ider een voor ’t gezicht dooreen ingefpote vocht te vertonen, de vochten in ’t lichaam omlopende, door ’c enkele werk- tuyg der haairfyne vaten zynde allcenlyk van een verfcheide figuur, de- welke of penceelsgewyze eindigen, gdyk in de milt, lever, enz. of in moesvddtjes verdwynen, als in’t wonderbare maakzel van den herflen- baft, of gelyk dons uytgaan, gelyk in ’t dunne herffenvlies, darmfeheil, de zenuwagtige rok der darmen, (liever celluleus-vaatagtige) of worms- gcwys met flangagtige ftreken in verfcheide krullen en onwentelingen ge vormt worden, gelyk in de nieren , ballen, enz. en daar uyt onver- vvinnelyke Hellingen opmaken , dat na de reden van den loop der wer- kende vaten, de verfcheiden aart der vochten, cn vcrfcheiden wyze cn werking der fcheiding zich gedragen : Ja wat is ’t veel ? de verzonne fcheidingen door fcheivogten, opgeflingen, van dc floffeheiders in de geneeskonft ingevoert, daar uyt te verdryven ? Deze Helling (om niet van vele te fpreken) komt beter met de natuur, altydt een korte en een. voudiger weg inflaande . over een, als de leer van Malpighius aangaan- de een werkzamer fcheiding door Klieren, Groevenwant deze, ter- wyl zy voor een tyde de vochten onrfangen , vaHhouden, verdikken, Hryden tegen een altyde behendiger omloop aan. Laat ik niet zeggen; zeer Beroemt Heer, dat gy dit geHel van vaten, (’c welk gy voor andere vindingen in de ontleetkundc U beroemt vertoont te hebben,) in de ontleding der gewaden hebt beveHigt, en de ware overeenkomH der zappen in de Zapvaten gefcheiden met de dicrelyke fcheiding door de flagaderen, tot een krachtig bewys van de klaarblykelykhcic uwer leringen aangetoont hebt. Want wie doch heeft ooit gedroomt, dat de planten uyt dezelve werktuygen beHaan, leven, gevoetworden, vruchten voortbrengen, als de menfeh door beHendige vermogens der van JOH* CHRISTOPH. BOHLIUS. werkende natuur het leven of gezontheit behout. Myn gemoet ftaat ver- ftelc, zo menigmaal als ik herdenke aan de peren, pruymen , abricozen , ontwonden, ontvlcefcht, en tot geraaratens gebragt , en is geheel be- zet in de herhaalde proeven omtrent de huyshouding der gewaflen,wan- neer gy my, Vermaart Heer , volgens de gewone gunft de Boerhaaviaan- fche groeven ook in meloenen , pompoenen en by na in ’t gehele geüacht van Conkommergewaffen voor myn vertrek vertoonde. Want in ’t voor- gaande Jaar, waar in , datfmertelyk is , maar een dcodt lichaam vooruwc onvermoeide onderzoeking in de ontlectkonft van ’t menfchelyke lichaam tocgelaten wiert te openen , (gelyk gy my toen ter tydt met droef- heit gefchreven hadt) hielt gy LT op met de vermakelykheden en bouw van gelegen tuyn , en met de aarde te doorfnuffelen bevlytigde gyUookde planten te ontleden en door uwe konft te onderzoeken ; wat nuttigheitgydaardoor verkregen hebt, gaf gy met vreugdefprongen , en uyrgeftorte verwonderingzuchtingen , als gy gewoon zyt, te kennen, Wat doch hebt gy namenclyk ontdekt; [polygamiaplant ar ra] een velerhuwelyk der planten ,of een plant ineen plant. Ik zal late Haan de verdere nieuwe ontdekkingen , en /preken uan de/neuten -van de kolader in de ingewanden tot de gylmaking dienende , in welke men giffen mag, (dewyl Zommige nog te ontdekkene zaken in dit werk over blyven,) dat het bloet, niet van de fcheiding van ’t gehele lichaam} maar van iedere byzondere voe- ding van ’t ingewant , en deszelfs , om met de fpreekwyze der ouden te fpreken , bloetftolzel wederkerende Zynde dik , zeer vetraagt, en lang- zaam in de om gedraaide ftreken bewogen overgebragt wort. Want ik mene waarfchynelyk te zyn , zo niet zeker, dat, gelykerwys in de long door een byzondere [Hena Bronchialts'] longcpys-ader in de [Hena ongepaarde ader, niet in de onderhen telbenige of in dcholader zich ont- ladende, volgens de aanmerking van Rau, in de fpicr van ’t hart door de kroonaderen, aldus ook in de ingewanden tot de gylmaking dienen- de het voedoende bloec weder te rug loopt in eige aderen, en dat ook niet al het bloec van de delen in den onderbuyk hebbende zyn bedie- ning van fcheiding al waargenomen, van dat werk wederkerende, door de fcheiladeren tot de lever omloopt, maar dat het bloet de ingewan- den voedende door een nieuwen weg in de kolader voortgedreven wort. Wantin een zeker byzonder geval is er aangemerkt geweeft, ’t welk my geheugt van den zeer Beroemde Heer Boerhaave in de verklaring over de \_Hepatites] lever onfteking verhaalt re zyn, dat het bloet, van het net, klierbedde, milt, darmkheil, darmen, enz. wederkerende de le- ver onaangeraakt en wegens de fchaarsheit van ’t uytdrogende bloet ont- BRIEFSGEWYZE VERHANDELING, vliefcht, inde holader gegaan was,al» in ’t geopende dode lichaam bleek. Hier was die zwarigheit, welke U , zeer vermaarde Heer 5 ftont uyt den weg te ruymcn,zullende een ontleetkundige oorzaak van een wonderbaarlyke aanmerking opgeven , en verklaren aan ’t bloet een verblyfplaats in de kolader verleent wort, zonder de lever aan te doen, Gy vervul- de de fcheil-flagaderen , en met een gelukkigen uytkomft vloeide dc wafch geftadig niet alleen in de hollighcit der darmen, aldaar een wafch- agtige rollc, en dc opene noppige aanhangzels der flagadcren met een openftaande mont nalatende, maar keerde ook weder in de verzeilende aderen, en de lever * gy vervulde door een zeer diep doordringende in- fpuyting de aderen, en dc wafcht ontlaftede zich dan by de flagaderen, dan by de darmen , eindelyk na vele ondernemingen van ydele hoop, vertoonde de holader, op zekere plaatzcn toegebonden zynde, den ge- zogten weg , en dc aangedronge wafch bragt in de dunnen darmen en ’t darmfcheil te voorfchyn omgckrulde aderen van een fraay werktuygig maakzcl, anders als de poortader ,die dc darmen taks en ’t darmfcheil boogs- gewys omringt. Het groote luyfter van Europa, Berm. Boerhaave, mync eerwardige begunftiger, in de 325* afdeling van zync Inftit. Medic. vermoedt, dat deze nieuwe aderen en uytwerp vaten, waar in een afzonderlyk vocht door V eige maakzel van de milt toebereit, maar niet al, dat van de affeheiding voor V leven van V lichaam wederom komt, zoude vloeyen, eindelyk te ontdekken Of eindelyk door uwe infpuyting de vaten in den bafl vertoont ofte ont- bonden worden, welke het rode bloet het dikfte van alle vochten na- tuurlykcr wyze afflaan ? Ik zal U , zeer vermaarde Heer , zeggen, BRIEFSGEWYZE VERHANDELING, waarom rnyne bespiegelingen den berffenbaft geen varen toeftaan. Van zelfs zult gy, zonder de waarheit te bewimpelen , bekennen, dat uwe geterpentynde wafch zodanige vaten, (deze zyn zeer week) doorloopt, die in geopende lyken, veel min in levendige voorwerpen, nooit met rootbloet vervult te voorfchyn komen, nog altydt uwe wafch aanne- men i want aldus, (laat ik een enig voorbede u’yc duyzenden bybren- gen) bereit gy door uwe konft het darmfcheil , de darmen , den herA fenbaft, enz. dar zy met hare rodigheit het naafte by het uyterfte ftip van een zeer hevige ontfteking komen, ten tweden, zult gy toeftaan, zo gy de aanmerkingen van Leeuwenhoek en de waterloopkundige re- denen aangaande de fcheiding der vloeibare delen begrype, datdennud- dellyn van het rode bloetbolletje is tot de wytte van 't bloetvoerende pypje in den herffenbaft meer als i. : : ico. en dat hierom het bolletje van ’c rode bloet hondertmaal overwint de fterkte van ’c vafte in den baft, welkers uyterfte eindens, door de vorige vertoningen , verdwynende als een dampige dons zelfs niet door deVolfte infpuyting root worden, ja door geen vergrootglazen gezien worden j daarom zult gy toeftem- men , dat, dewyl yder tak ot rontje van ’t dunne herftenvlies na de wyt- te van zyn ftam of fchietloot, waar uyt het voorkomt, altydt afneemt, de monden der vaten van den herffenbaft in de uyterfte krullen en ron- den , zo week en klein zulle zyn , dat zy zeer verre een fpinnewebbe overtreffen, en ook geen wey, zesmaal dunder als ’t rodebloet, ja laat ik niet zeggen, het allerdunfte vocht , toelaten , dat zy bygevolg de kracht van ’t gevoel en verbeelding , en alle ontleding van oneindige kleine zaken verachten. Indien gy deze toeftaat, dewelke gy uyt de oncleetkunde op uw proefnemingen gegront, en uyt een werk- tuygkundige redenering toeftaan moet, fteekt gy tj zelfs met uw eigen zwaart den keel af, en door uwe konft vertoont gy in den baft der herA fenen vaten van de eerfte zoort, alwaar natuurlyker wyze geen konnen zyn, nog wezentlyk zyn, gcvolglyk zal de herffenbaft met vaatagtig zyn, Gy zoudt weder tegenwerpen, waar van daan zaldan myne wafch in de vaten komen , alwaar ’er geen zyn ?Ik antwoorde: Weet, Beroemt Heer, dat gy mogelyk door fchudding van ’t opgefpote dunne harffen- vlies, de nog niet opgevulde pypjes van deszelfs webbe, die in de eerfte proefneming vezelagtig verfchcnen , nu door op nieuws te weken ont- bonden worden, en de wafch aannemen , kont houden voorden her A fenbaft, (zie het voorgaande) ’t welk ik Ü uyt een toebereidt dun herA fenvlics genomen van een onvoldrage kintje voor ’t gezicht zou konne vertonen , dat hierom de weking in water U miftchien bedriegt. (’t Zy - van JOH. BOHLIUS. geoorloft zo re fpreeken. ) Dat de vaten ontbonden worden cn weg- gaan , toont zo het drabbige als pluyzrge water aan ; ten anderen, weet, dat ik de vaten in den herflenbaft , zo gy wilt, niet ontkenne, maar dat ik alleen zoeke, hoe die, welke van den eerften rang en grootte zyn, bloetvaten konnen gezegt worden? Voorts; zoude iemant tegenwer- pen , dat in uwe konflgreep omtrent den herflenbaft, (by aldien hy de wafch aannam) dezelfde oorzaak zyn kan , waar door in geworgde, en van een herflenontfteking geftorve lichamen, de herflenbaft zomtyts zichtbaarlyk root fchynt te zyn,in welke lichamen een zekere natuurly- ke gefteltenis van een ontftek-ng of een geweldige inftoting de huur- vogten in vreemde vaten , met tegennatuurlyk de wanden der vaten buyten haar kracht uyt te zetten, gedrukt hadde. Dog uyt dien ftant zult gy voor U niets konnen bewyzen , anderzints zoudt gy met het zelfde recht de mergagtige zelfftandigheit der herflenen ook bloetdra- gende noemen , om dat deze ook met gelyk een bloedige dauw, uyt de door een geweldige inftoting afgebroke kleine vaten als rode ftip- pen, (gelyk de uyterfte eindens der vaten door de infpuyting niet vervult zynde, gezien worden) in deze voorwerpen als benevelt ver- fchynt, ‘’t welk de zeer vermaarde lVej>ferus , handelende over de be- roertheit, verhaalt, en anders zoudt gy zeggen , dat het bloet piflen, bloetzweten, enz. wegens de fnelle beweging alleen van 't bloet bo- ven de ruymte der vaten, in de fcheivaten gaande, en dezelve uytfpan- nende, natuurlyker wyze gefcheiden wert. Wat zal dan vloeyen uyt deze zaken, waar aan ik, Vermaarde Heer , al te wydtlopig om de edelheit der vrugtbare ftoffe heb blyven hangen , en waar van ik het tiende deel niet hebbe aangeraakt , ’t gene ik ’er van zeggen moeft? Dit namenüyk : dat het niet volftrekt waar is, dat, alwaar de wafch vaten vertoont, aldaar natuurlyker wyze root bloet doorloopt, en dat den herflenbaft nog is, nog met enige werktuygkundige redenering kan gezegt worden vaatagtig te zyn. Laaftelyk verftaa ook dit: zo gy toe- beryde herflenen rot moten doorfnyden zult, dan wil ik, dat gy met een vergrootglas befchouwt dan het dikke, dan het dunne herflen vlies, dan ook den herflenbaft, en wanneer gy tot den baft zult komen, hout een weynig ftil, dan zult gy hem enigzints asgrauw, by na wit bevin- den , en, indien gy de waarheit wilt bekennen, gy zult zien, dat die vaten, welke gy aan uwen herflenbaft toefchryfe , niet anders zyn als vaten, op dat ik zo fpreke wegens de onmeetelykheit van de moeyly- ke ftoffe, van het uyterfte webbe ofte aaneenfchakeling van den kring van de uyterfte uytgeftrektheitvan’t dunne herflenvlies, ’t welk deze on - B R lELS GE WYZE VERHAN DE LIN G, gelooflyk kleine vaten onderfteunt; welke aaneenfchakeling van ’t uyter- He webbe, dikmaals, ja by na altydt vezelagcig gezien wort, en poogt het dunne hcrflenvlies tezyn , het welk dog met anders is als een ’t zaraen- hang van zeer vele uyterfte flagaderlyke rontjes, aan malkander door een rechten ttant uytgczonden tot de volgende aaneenfeha- keling van den kring, vaftgehegr. Deze vezelen nu, wanneer zy door ’t weken in de tweede bereidingwafch aannemen , fchynen my vaten te zyn, die gy voqr vaten van den balt hout, maar welke in de eerfte bereiding waren vaten van ’t dunne hcrflenvlies nog niet ontbonden zynde, dog niet van den baft, Eer ik afbreke, houde ik my in de herflenen nog wat op. De Ontleders, waar onder de zeer fcherpzinnige Rïdley cf the Brain Cap. IV. T. I. i. fpreken veel van den ruggegraats Jlagader , die eerft voortkomende uyt het het ftip van gemeenfehap en beginnende omkrom- ming der wervelbeen flagaderen, door het te rug gaan den driftigen loop van ’t weeldrige bloet na ’t benige hol verbrekende gejyk als een net door ’t grote gat van ’t achterhooftsbeen den gehelen ruggegraat door tot het heilig been toe uytgeftrekc wort. Wat dunkt U, Zeer Zermaar- de Heer, zo ik dezelve oordeelde genomen te zyn uyt een hont ? . Dit zy voor dit maal, Vermaarde Heer, genoeg! neem myne reden ten beften op, die gy miflehien wytlopig zult noemen, dog zy vervat in een kort begrip vele zaken. Gyzelfs zult bekennen, dat geen een ftukvan uwe zeltzaamheden, f laat ik niet zeggen zeer vele, of’t welk onmo- gelyk is, alle ) in eenen dag met een volkome begeerte en vrucht door een naauwketirig liefhebber van wetenfehappen onderzogt kan worden, hoe zal dan lemant met een afgsbroke redenvoering alles konnen on- derzoeken ? Laat hierom genoeg zyn dit tekennen gegeven te hebben, ’c welk my gebeurt is met een groot vermaak dagen lang te befchouwen. Voorts indien gy my met uwe oude gunft omhelft, zal ik my verheugen, voor een eer opnemen, en ten eerften U, Zeer beroemde Heer, een op- recht denkbeelt van uw vlies Chorion, de moerkoek aan den bodem van de baarmoeder vafthegtende; opgeheldert door uwe proeven aangaande het bloet, aanbiedenj want dat hebt gy verzogc, en ik heb ’t belooft. Leef lang, leeef gezont en blymoedig rnyn IVaarde Ruyfchy en zytmet uwen Zoon den Doctor Henrkus Ruyfch myn zeer lieven vrient bevreit van hatelyke weder Waardigheden. Vaarwel j en ga voort my te be- minnen. Gefchreven in yinifterdcm én ’t ffaar 1726. den van IVynmaanti ANTWOORT * VAN FREDRIK RUYSCH, Hoogleer aar in de Ontleet en Kr uyt kunde, Mede Ut van de Keyzerlyke Hoogefchool in Uuyfchlant , en van de Koninglyke Maatfchapfy in Engelant , OP DEN briefsgewyze verhandeling, Van den zeer beroemden Heer, JOH. CHRISTOPH. BOHLIC7S, Med. Dod. Welke hy geschreven heeft over het gehruyk der nieuwe Jpruyten van de hol ader in dt Gyimaking, als mede over het Maakzel van den herjjenhrji. Zeer Geleerde en Vermanrde Heer. ■We Brief van den 27. van Wynmaant aan my gefchreven heb ik met groot genoege door gelezen , en daar in gevonde een diepe geleertheit, dewelke ik al lang , zo verre gy my bekent ge wee ft zyt , gekent hebbe. Gy hebt in ’t fchryven een fraye ftyl, zedigheit, ja alles, wat een geleert man aanpryft en lof by- brengt, waargenomen 3 20 dat yau U niet eezegt kan worden ( het geen Ovidtus van een onnutten arbeider gezegt heeft 5 met deze Zinfpreuk} gyploegtde ftranden met offen, die ’er geen voordeel mede zulle doen. Maar ik verzoek, zeer geleerde Heer, dat gy my verfchoont, indien ik in zommige zaken, waar over tulïchen ons gehandelt vvort, een an- der gevoel hebbe; want myne Philofophie is. Komt en ziet* wel wy- nige woorden , maar een groot bewys ! Ik ben ’t nog niet vergeten, tnyn vrïent Bohle, wat in mynejeugt aan zeker Student te Leide ge- beurde jdie den Heer Hoornbeek toen ter tydt Hocgkeraar in de Godt- f ff f ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH, gelecrtheic aldaar, vroeg, wien hy in de Philofophie volgde, Ariffote- les 5 ofte Carteftus? Waar op de Hoogleeraar antwoorde, üq Heili- ge Schrift! op gelyke wyze zoude ik ü ook antwoorde, komt en ziet! zo gy my vroeg, wat zekerder was, de zaken met oogen des lichaams te befchouwen , of met oogen des verftants ? Insgeiyks drongen do geleerde toen ter tydt op deze vraag aan , of men de Gogen moet ver- trouwen ofte niet ? Ot lemant met een Oog of byde oogen ziet? en aldus verfpilden de Hoogleeraars in de Wysbegeerte en Geneeskonft haar tydt in onwetenheit, die ik alleen gebruike, om te zoeken, of ik door komt en ziet! zo veel ’c mogelyk is, de waarheit kan beveiligen. OndertufTchen moet gy van my niet verwagten een antwoort en oordeel over alle uwe, vry zwaarwigtige , aanmerkingen, waar van gy een op- loftlng van my begeert : want zulks paft geen oudt Man, die zynuyter- fte leeftydt nu verlieten heeft, ik zal maar trachten met myn antwoort op uwe vragen iets by te brengen, ’t welk ftrekken kan tor vermeerde- ring en verbetering van de kennis van ons lichaam, (*t welk ons in de oenening der Geneeskonft zo veel hulp toebrengt) voor ’t overige zal ik in plaats van difputeren, redeneren, en philofopheren myn komt en ziet alleenlyk ftellen. Gy zegt , hoe veel is V , ieder een voor V gezicht door een ingefpo- ie vogte te vertonen, de vogten in V lichaam omlopende, door een en- kel tuygwerk der haair fyne f aatjes alleenlyk van een ver fcheide figuur, dewelke of penceelsgewys eindigen , gelyk in de milt, lever, enz. of in moesvaatjes verdwynen , nis in V wonderbare maakzel van den herjfen• haft, of eelyk in V dunne hersenvlies, darmfcheil, de zenuwaqtigen rok der darmen, (Jiever celluleus-vaatagtige) of worms-gewys met Jlang- agtige [treken in verfcheide krullen en omwentelingen gevormt worden, gelyk in de nieren , ballen, enz. Met recht dringt gy hierop aan, zeer geleerde Heer, *t welk voor deze ongchoort, nooit gezien was, en my , toen, ik ’c ontdekte en aan de geleerde waerelt bekent maakte, veel twift verwekte, dog wort nu evenwel met veel lof aangenomen ! Verders beveiligen ook myne {tel- ling de vruchten, en bladeren der boomcn, kruyden,enz. dewelkeduy« delyker de onderfcheidentheden der vaten aantonen, gelyk ik in ’c ver- volg zal aanwyzea. Uyt de zaken , die gy bybrengt, volgen waarlyk zaken van een zeer groot belang, dat namentlyk deze of gene bepalin- gen moeten verandert worden ; Wanneer ik uwe aangehaalde woorden eerft gelezen hadde , heb ik zo een vruchtbare ftoffe van redeneren gevonden, dat ik met myn antwoort ccn geheel boek zoude hebbe konne op de BRIEFSGEWTZE VERHANDELING. maken, ’c welk voor een oude man niet raatzaam wezen zou : Maar evenwel op dat ik fchyne iets gezegt te hebben , zal ik enige dingen voorftellcn rakende het zeer verfchillende maakzel der uyterfte vaten. Gy hebt waarlyk de zin van myne (telling wel begrepen, en beter daar over geredeneer:? als andere, die nog begraven leggen in den nevel van onwetenheit, niet tegenftaande myne heufche en dikmaals herhaalde no« diging, komt en ziet \ of gyl. die om uwe bezigheden dit nier kondt doen , ftuur uwe Klerken, om te komen en te zien, en dat zy gezien en gehoort hebben , weder over te brengen, gelyk de zeer beroem- de Hoogleeraar Scbelhamer gedaan heeft , dewelke myne werken lezen- de, en vindende, dat ik den herflenbaft vaaragtig ftslde, my manhaf- tig tegenfprak, maar na wynige weken door onderregting van anderen de zaak beter begrypende, fchreef hy , dat ik de waarheic gezegt had- de. Volgden alle dezen man! ’t is te verwonderen, dat ’er evenwel nog zyn, die gelyk de mollen verblint zyn en myne vindingen niet be- grypen. Andere zyn ’er, die dezelve tegenfpreken, en dat om verfoe- yelyke oogmerken, waar door haar vry oordeel belemmert wort* Gy zegt zeer wel, en daar uyt envtrwinnelyke JteHingen opmaat:en , dat na de reden van V beloop der werkende vaten, de verfcheide aart der vochten en verfcheide wyze en werking der fcheiding zich gedragen: Ja wat is V vee 17 de verzonne fcheidingen door fcheivogten, opgejhn- gen, van de Stoffcheiders in de Geneeskonft ingevoert, daar uyt te ver- dryven 7 hier mede hebben de Autheuren ons lang opgehouden, maar in deze eeuw hebben wy door Godts genade een oprechter, en zuyver- der wezentlyke kennis van ons lichaam verkregen , waar in men niet moet blyven ruften , maar met alle krachten arbeiden om deze kennis voort te zetten. Wy moeten den Wyzen Schepper danken, dat hy on- ze Ogen verligt heeft, om te konnen zien, dat wy van den weg zyn afgedwaalt door de leiding van onze blinde meefters, en dat wy gele- gentheit verkregen hebben, om verfcheide gebreken beter te kennen en té genezen 9 als voor dezer» , waar vnn myne OVCT de kringswyze moer/pier en tegennat uur lyke vaji zitting der nageboorte ge* tuygen, welke niet in ’c licht zoude gekomen zyn , zo de oude onwe- tenheit ons by gebleven was, maar nu verftrekken zy tot nut van ’t ge- meen , en behoudenis van zeer vele, ja van duyzcnde kraamvrouwen, die te voren het leven verloren, gelyk uyt voorbeelden in de gemelde verhandelingen blykt. Voorts zegt gy, zeer geleerde Heer; laat ik niet zeggen, dat gy dit geftel van vaten, ( V welk gy voor andere vindingen tn de ontleetkun- ANTWOORT van FREDRIK KÜYSCH, de *ü beroemt 'vertoont te hebben ) in de ontleding der gewajfen hebt be~ veftigt, en dc ware overeenkomfi der zappen in de planten door de zap- vaten ecfcheiden met de dierlyke fcheïding door de Jlagaderen, tot een kra%ttg bewys van de blykbaarheit uwer leringen aangetoont hebt. Want ■wie doch heeft ooit ge droomt, dat de planten uyt dezelfde werktuygen bed aan, leven, ge voet worden, vruchten voortbrengen , als de menfch door beften dl ge vermogens der werkende natuur het leven of ge zont heit behout ? Myn gemcet faat ver fielt, zo menigmaal als ik herdenke aan de peren , pruymsn , abrtcozen, ik antwoorde : Wanneer ik my de eerftemaal tot het ontleden der gewaflen begaf, heb ik zo een groot onderfcheit gevonden niet alleen omtrent de Zapvaten der vruchten, ( die ik ’t eertte onderzogtj maar ook omtrent de Vaten der bladeren, en aldus ben ik mettertyde geko- men tot kruyden en bloemen. Deze zaak komt des te meer wonderly- ker voor , om dat de geleerde nooit iets daar van gedroomt, gezien ,of gehoort hebben, maar heeft nu een grote achting by voorname onder- zoekers van ’t menfehelyk lichaam verkregen, laat tot een blyk zyn die Grote Leydtfche Hoogleeraar, myn Vrient Boerhaave, die niet zonder lof in zyne leffen daar van, gelyk my andere verhaalt hebben , fpreekl, en gy, die zegt, wanneer gy my, volgens de gewone Boerhaa- viaanjehe groeven ook in meloenen, pompoenen, en by na in V gehele ge- (lacht van concommcrgewajfen voor myn vertrek vertoonde. Uyt het aangehaalde zie ik, zeer geleerde Heer, dat gy met achting aangenc- bebc, 3t gene ik U omtrent de ontleding der gewaffen heb vertoont. En waarom zoude iemanc dit niet doen, nademaal in deze ontleding dingen gevonde worden , dewelke onze behouding raken. Wat een groot be- wys is ’t tot bevefting van myn nieuw geftel van bloetvaten J Eer ik my tot dat werk begaf, was alles vol dwalingen , maar toen ik betere zaken onderwees, hebben ’er zig vele tegen aangekant, zeggende, dat ik altyde een vernieuwer was, dog deze heb ik dikmaals wederleit, en hare on weten heit weggenomen. Een zaak van groot belang! Wanneer ik myne tuyn, digc by de ftadt leggende , intreedde, zag ik rype peren en vruchten, ’c was, als of zy met my fpreken en zeggen wilden ; on- derzoek ons, op dat gy T) befchermt tegen de twijlen, die alle menfchen tegen en uwe leer omtrent de bloetvaten verwekken, dewyl onze zapvaten het zelfde en *1) tot uw eer befchermen ! Toen ter tyde fcheen ik de menfehen wonderen te verkondigen, wanneer ik een overeenkomft van een menfchelyke milt meteen peer vertoonde, een aan- zieo der vaten, waar uyt dc Zelfftandigheit van deze vrucht by na be- op de BRIEFSGEWYZE VERHANDELING, ftaat, gelykerwys ik te vore gezegt en vertoont hebbe, en nu nog ten overvloede vertonen wil, op dat een yder de zelrzaamheit van deze vin* ding zoude zien. Ik toone dan aan, dat een peer , gelykerwys onze mik, met een dubbelt vlies bekleet is , ’t welk het gemeen de fch'tl noemt, dat de inwendige zelfftandigheit, ofte het maakzei der vaten, ’t welk ’t voornaamfte is,overeenkomt met dat van de milt, namentlyk, dat dezapvaten van de peer regelykmecdie van het bekleetzei van ’tzaat der peren de zelfde zyn, als die van de milt, welkers vaten voor ’c groot- fte gedeelte loutere bloetvaten zyn. Daarenboven gelykerwys de bloer- vaten van de milt tot vele takken uytgefpreit worden , aldus gefchict ook in de peren ; de eindens der bloetvaten in de milt eindigen in moes, zo ook de zapvaten der peren: emdelyk durf ik dit nieuws nog beveili- gen , dat ik, wel overwegende het moes van de milt , en dat van de peren, dadelyk kan zeggen, of het my voorgefteldc moes is der péren, dan of ’t is van de milt? Niet zonder reden , myn Heer Bohle, zegt gy, dat gy deze zaken met verwondering belchouwt hebt, en dat ’er niemant te vore van gedroomt heeft 5 wie heeft ooit gefproken van een overeen kom ft van een Zuykerpeer met de milt van een menfeh , ten aanzien van de zelfftandigheit, leven, enz. toen ik de ontleding der gewaden onder- nam, en deze wonderen zag, ftonde ik van verwondering verftompr, waarom ik ’t raatzaam geoordeelt hebbe deze zaken aan ’c gemeen bekent te maken,gelyk te zien is in myn derde tiental van aantekeningen. Want zonder befchryving zoude my niemant gelooft hebbe; nu beginnen ande- re ook de planten zodanig te handelen , maar niemant met zo een geluk- kigen uytkomft als ik, die in vocht de voorwerpen beware, alwaar zy de zelfde figuur behouden hebben, die zy hadden , toen zy nog aan den boom hingen. Naderhant hebbe ik de zelfde proefftukken ook on- dernomen in abricozen, perfiken, pruymen, en onlangs heb ik begonne te onderzoeken de volkome aartgewaffen, voornamentlyk [plant# utH* Jklhfer*e~] een zonnefcherm of kroon dragende, als \_apium\ Zellery, f dmCUS ] kroofltjeslcruydc , porot-ZOlio , £ tsrsi J bergeppe, in deze komen de v 'ten met de bloetvaten van ons lichaam over een. Daar en boven brengt gy deze woorden by : Want in ’t vertedene Jaar > waar in, dat fmartelyk is, maar een doodt Lichaam voor uwe onvermoeide onderzoeking in de ontlmkenfi van ’t menjcheiyke lichaam toegelaten wiert te openen, (gefyk gy my toen ter tydt met droef heit gefchreven hadt) hielt gy V op met de vermakelykheden en houw van uwe na by gelegene tuyn, en met de aarde te doorfnuffelen hevlytigde cy r[) ook de planten te ontleden, endoor uwe kenjt te onderzoekeny wat nut- ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH, tigheït gy daar door verkregen heht, gaf gy met vreugdefprongen , en uyigcftotte verwonder ingtzuchiingen , ö/j gy gewoon te kennen, heht t V ontdekt ? namentlyk een veler huwelyk van planten, £ƒ/>£? plant in een plant, enz. ’c Is waar, zeer geleerde Heer, dat ik toen ter tydt het gehele Jaar door maar een doodt lichaam geopent heb , en met vele bezigheden bezet was , ’t welk ik hope, dat in ’t vervolg zo niet zyn zal. Hier zoude gy my met recht vragen, gelyk vele algevraagt hebben, of ik van de ontleding van ’t menfchelyke lichaam en der gewaden niet affeheide- de, en myn bediening voor’t korte einde van myn leven neerleide? Ik antwoorde : Zekerlyk , zeer geleerde Heer, indien ik gedenke, dat ik al ’c naafte aan de eeuwigheit ben , dat ik zo een langdurig leven tuf- fchen de bezigheden en den doot verlieten hebbe, en wat zo een hoge ouderdom benodigt heeft, zou ’t beter wezen , myn overige leeftydc ftil in vrede door te brengen, daarom heb ik dikmaals al voorgenomen een einde van myne ontleetkundige oeffeningen te maken , maar ik heb niet gekonnen : want dagelyks worde ik met brieven overladen, waar ia men my verzoekt verfcheide zaken te onderzoeken, en, daar ik my over ver wondere , hoe ik door Godrs genade en voorzienigheit ouder worde , hoe de liefde tot de ontleetkunde groter en de nieuwsgicrigheit cm de lichamen te onderzoeken onverzadelyker wort, waar van getuy- gen myne laatfte vindingen , die ik tot behouding der vrouwen, welke eeuwen lang qualyk gehandelt zyn, maar nu door my het leven behou- den , waereltkundig gemaakt hebbe. Myn liefhebbery is nog zo groor, en ’t geftel van myn lichaam nog zo krachtig, dat ik, zo de almogen- de Godc my dit Jaar alleen het leven .en gezontheit vergunt, zou be- ginnen te verhandelen een befchryving van zeltzamer Vindingen, wel- ke zien op den ziekelyken toeftant van een menjeh, ofte hoe ’t menfche- lyke lichaam door de jaren langzamerhant verandert wort, ’t welke ik in my zelfs, die zo oude ben, met myn eigen voorheek oadervonde en aangemerkt hebbe. ik zie ook, zeer geleerde Heer, dat gy fpreekt van myne vinding omtrent die gewaffen, dewelke, nadat zy uytgedient hebben, verdor- ren , en een andere plant in hare Zelfftandigheit voortbrengen, dewelke geen overeenkomft met zyn Moeder heeft, maar is een nieuwe, onre- gelmatige plant. Dezen loop van de natuur noemt gy aardig,maar met een welgepaft woort, een. veler huwelyk van planten. Gy hebt by my, myn getrouwe medehulp , twee planten van ’t zelfde gellacht gezien, hebbende yder een byzondere zelfftandigheit van den andere verfchillen- op de BRIEFSGE W YZE VERHANDELING. de ,en dat ’er als een velerhouwelyk of een tweewyffchap was. Het eene gewas was hol, en, dat aanmerkelyk is, het hadde in de inwendi- ge oppervlakte holletjes, overcenkomdig met de Boerhaaviaanfche groe- ven. ’t Is wonderbaarlyk dat een plaoc hondert en meer Jaren gedient hebbende, nu dervende een andere plant binnen zich voorrbrengt, die de Zon nooit befchouwt, nog van lucht, maan, regen, of iets anders verquikt wort. O diepte! O geleerdelyk met weren! wanneer de Schep- per voor zich alleen iets behoudt. ’t Zoude te wydtlopig wezen, alle uwe zaken, zeer geleerde Heer, die gy van my vordert, en die een fchranderen onrleder vereifchen,aan te raken. Ik zal maar alleen fpreken van den Herffenbafi , een doffe van U met recht genaamt vol van twift* wy moeten tot deze tyden toe bekennen, dat, terwyl wy nu veel weten ,wy nog zeggen moeten , wat is *er w/j dat wy niet kennen / daarom zegt gy zeer wel, Nooit ben ik omtrent uwe en myne berydingen meer in gedachten , als wanneer ik den fchors der herjfenen onder zoeke, dikmaals niet wetende, of de Mal- pigiaanfche onder fielling van klieren , dan of uwe van vaten de bejie is♦ Beide maken zy veel fpels, Het oog en vergrootglas hegmijligen Wüariyk die vaii Alalpighius ’ want als gy den hajt , alwaar dezelve ver* knogt is met het dunne herjfenvlies, ziet, ztilt gy met my zien een ge* lyke loop van zeer zachte V zam en ge drukte Jlagaderen ? en eironde klier ige verwar de lyk aan malkan der en gehegte lichaamtjet, als in dt baf aart kliertjes der darmen , die zich zo naauw in de kronkels der herjfenen , en derzclver diep ingegraveerde groeven na de kronkels der-darmen gelykende, heen begeven, dat gy zweren zoudt, (zo uw mening V niet bedroog ,) dat ze klieren waren , fchoon een jyri- der geboorte van V herjfenmerg en van den baf, enz. ’t Is geen won- der, zeer geleerde Heer, dat gy in gedachten daat, als gy dat by- zondere deel van ’t lichaam overweegt, de geleerden hebben ’er zich al voor my over verwondert j cn zullen ’er na myn doodt nog over ver- wonderen , nademaal het is het voornaam ftc deel cn ’c moeydykffe Om te onderzoeken : maar evenwel hebben wy in onze eeuw meer onder- zogt, als onze voorgangeren geweten hebben, dewyl wy door Godts genade die kennis hebben verkregen, waar door wy de lichamen als in een levendigen daat konnen brengen, van welke kond, by onze voor- gangeren een diep fdlzwygen is 1 Dat het dunne herffenvlies verknogt is met den herffenbaft , gelyk gy zegt, zoude ik liever aan de ilag- aderen van ’t dunne herffenvlies toefchryven, als aan het dunne herffen- vlies als vlies. Zekerlyk del ik , dat het dunne herffenvlies , zynde ANTVOORT van FREDRIK RUYSCH, een zeer zagt vlies , uyt wonderlyk overvloedige üagaderen beftaat, Zo dat het na de opvulling niet anderrs fchynt te zyn, ais vaten, maar de- ze overvloet van vaten fchynt ray aan \ dunne herffenvlies als een zeer fyn vliesje niet gegeven te zyn , dat die het zelve voedt , of iets tot des zelfs warmte toebrengt , maar gefchikt om den baft te maken, wel- ke ik , nu door proeven overtuygt zynde , mene te beftaan uyt eindens van de zo evengemclde flagaderrjes, die in een ander wezen zyn ver- andert , of , dat de eindens der uyterfte flagaderjes van ’t dunne herf- fenvles in een ander wezen ontaardende de baft zelfs zyn. Dit zal nie- mant ongemeen fchynen,als ik eensaan toone, dat ook meer andere vaten meer in een ander wezen veranderen, en dat niet alleen in een gezonde nacuurlyken ftaat, maar ook in een zieken, welke aanmerkingen gele- gentheit zouden verfchaffen , dat ik een geheel boek zoude konne be- fchryven. Sta my toe, zeer geleerde Heer , dat ik U nog iets zegge, dat het verfchil raakt. De Hr. Boerhaave , wiens uytmuntende kennis in de ontleetkunde van ’c menfchelyke lichaam ons byde bekent is , heeft my niet lang geleden twee malen gevraagt , of ik zomtydts gezien hebbe, dat de flagadercn kloppende door den baft liepen. Ik heb geantwoort: Neen: maar indien hy my voor de derde maal zulks vroeg, zoude ik ant- woorden , daar zyn vaten , komt en ziet ze ! Hy zoude dan zien, dat den gehelen baft niets anders was als fcheutea van llagtadertjes in een ander wezen verandert, en eindigende in moes , gelykerwys de vaten van pe- ren. Naderhandt denkende op die verhevene vraag van den Hr. Boer- haave, heb ik my begeven om die zaak te onderzoeken, en dezelve waar- dig gevonden, om myn tyde daartoe te hefteden. Voor dezen was ik re vreden met het gevoelen der ontlederen, zeggende, dat’er door den baft flagaderen liepen } want alle meenden , dat ’er geen deel in ons lichaam gevonden wierdt, of het hadde wynig of vele vaten, maar na- derhanü heb ik een verwarde Chaos gevonden, en nu roep ik uyt, komt en ziet! Zeer geleerde Heer, gy zegt, niet te weten welke ftelling de befte is , wanneer gy uwe en myne voorwerpen befchouwt, maar ik antwoor- de , komt en ziet! Zo gy myne berydingen, die ik tegenwoordig heb- bs, onderzoekt , zult gy gemakkelyk zien , welke onderftellinge de befte is. Gy meent, dat het oog en vergrootglas Malfiighius begunfti- gen,5 maar ik meen , dat, byaldien uwe grote Malp ighius leefde en ons gefchil hoorde, by met my oordelen moeft, O! Dat komt en ziet is zo krachtig, dat alle, 20 veel ’er zyn, moeten, zwygen ! op de BRIEFSGEWYZE VERHANDELING, Naderhant overtuygt gy U zelfs met deze uwe eigen woorden, (trek- kende tot myne verwering; namentlyk, gy zult met my zien een loop van zeer zagte V zamengedrukte jlagaderen , en eironde klierïge ver- wardelyk aan malkander en gehegte lichaamtjes. Wat aan belangt die gemelde lichaamtjes 3 zy bcftaan maar alleen in dc inbeelding, zonder enige wezentlykheit. ’t Geheugt my nog, wat my gebeurde , toen de Hoogleeraar Bidloo tot zyn verwering regens my in een openbare ontleding wilde vertonen 5 dat den herftenbaft ’c za- mengeftelt was, uyt eironde kliertjes 3 hy hielt namentlyk den herften- baft in zyne handen, vragende zyne toehoorders, of zy niet zagen, dat den gemelden baft beftont uyt zodanige klieren , als hy in zyn werk gefchreven hadde ? Maar wanneer hy tot den Hoogleeraar de Polder gekomen was, ( die niet zo licht , als zommige uyt inzichten, iets ge- woon was aan te nemen) en het zelfde vraagde, kreeg hy totantwoort; neen, myn Heer. Indien ik nu van U, zeer geleerde heer , verzogt, dat gy my deze gewaande eironde lichamen vertoonde, zoude ü niet het zelfde gebeuren ? De Zoldaten, wanneer zy den vyant horen aan- komen , roepen, by de wapenen! by de wapenen! zo zeg ik hier ook, hy V gezicht! by V gezicht! Maar ik breek myn reden af, zeer geleerde Heer, dewyl myne zwaar- wigtige bezigheden, en het korte einde van myn leven, ’z welk my nog overig is, my zulks gebieden. Ik vergeet U niet myn Vrient Bohle, ik bemin U om uwe gefchiktheit en gehoudene ’t zamenfpraken. Ik wenfeh, dat Godt de deugden, die hy in zyne genade in ü geplant heeft, verder zal bewaren tot zyner eere en welzyn van onze evennaa- ften. Gelyk gy begonnen hebt, bevlytigt U verder in de konft. Zyt niet bedroeft over die rampen, welke U zyn overgekomen, maar ftel uw vertrouwen op Godt, die alles ten beften voorziet. Leef altydt geluk- kig, en in alle uwe ondernemingen gezegent, ’t gene ü van gantfeher Harte toewenfcht Gefchreven in Amjlerdam den 15. van Zomermaan!, in 't Ja ar 17 Uwe Dienftwillige Dienaar, FREDRIK RUYSCH. ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH, UYTLEGGING van deze FIGUUR A. Een ftutc van ’c dunne herffenvlies genomen uyt een kinc. B. Slagad crlyke Hammetjes voortkomende uyt de üaap en nekflagade- ren. C. Derzelver uyterfte eindens, makende den herfTenbaft , uytgera- feit. D. Het moes, ofte moesagtige deeltjes 3 die den plaatfnyder onmo gelyk wel veibeelden konde. laf. 23 z . het eerste CABI N E T DER dieren. VAN frederik rüysch, Trtfejfor van de Anatomie > en Kruyd~kunde 3 als mede Lid van de Kejzerlyke Academie der Natuur Ontdekkeren* AAN DEN doorluchtigsten en machtigsten prins EN HEER, DEN HEER JOHANNES WILHELMUS, PALTSGRAAF AAN DEN RHVN, OPPER SP Y SDRAGER EN KEUR PRINS VAN ’T HYLIGE ROOMSCHE RYK, HARTOG VAN BEYEREN, GULIK, KLEEF, EN BERGEN, GRAAF VAN VELDENZ, SPONHEIM, RAVENSBERG EN MOERS, HF.ERE VAN RAVENSTEIN, enz. enz. enz. ZEER ‘DOORLUCHTIG EN MACHTIG HEER, ' t altyd voorzichtig vermaant, dat die gene, wel- SmÉËI’ ke Koningen en Vorften niet laftig wil zyn, met 1111 wynig woorden zich uytdrukken moet. ’t Zelfde heb ik my in myne aanlpraak tot Uwe Doorluch- tigheh, welke onder het lafbige en de ooren niet wynig ontroerende gedruys van dezen oorlog zekerlyk wat an- ders te doen heeft, voorgeftelt, gedagtig zynde aan ’t zeggen van Hufomus : bhemant heep met fltlzwygen behaagt, maar vele met beknopt te [preken. My dunkt, dat ik reets zie de Grote, Middelbare, Geringe, zich zorgvuldig en yverig ge reet maken, verfchynen , en ver- voegen om uwe Voorluchügheit te gemoet te komen, om over uwen geboorten dag geluk te wenfehen, en de handen te kuffen. Maar ik , wien nader toe te komen ,de handen te kullen, over ZOO een langduurige , gelukkige, en vreedtzame regering met den monde geluk te wenfehen , en my met de algemene blytfchap met anderen te verheugen, de gelegen theit niet toelaat, dit ge- lukwenfchfchrift, als van verre toegereikt hebbende, bidde uyt gront van mynhart, dat Godt den Koning der Koningen, den Heer der Heer en, uwe Doorluchtigheidt veriene alle voorfpoet, geluk en welvaart; ik wenfche, dat uwe Doorluchtiglieit langen jaren « T gelukkig , fterk , bloeyende , mag leven en gezont zyn. Myne vyf Cabinetten, dewelke by na ontelbare iaden vervat- ten vervult met lichaamtjes, zo van kleine menfchelyke fchep- zeltjes, als beesjes, visjes , bloedeloze gediertens, kruyden, en uytheemfchen gewaden, bergftoffen, en andere zaken, hangende in een zeer helder vocht, of hart gebalfemt, moeken aannie- toegeeigenc worden, als aan Uwe Doorluchügheït, Want het onderzoek en befchouwing van deze zaken heeft uwe Doorluchügheït voor enige jaren ten mynen huyze, zo ik ’t wel onthouden hebbe, eenuytnement genoegen gegeven, en verre boven pragtige gaftmalen, cn andere lekkerneyen vermaakt. Door deze reden aangemoedigt zynde heb ik de befchouwing van die zeer aangename dingen, van my , hoedanig die ook zy , belchreven , aan ’t oordeel van Uwe Doorluchügheït onderdanig- lyk willen opdragen, verzoekende op ’t allerootmoedigke, dat zy zich niet verontwaardige dezelve met goetgunftigheit en vriendelykheic aan te nemen. Welke wenfeh zo uwe 'Doorluchügheït my deelagtig gemaakt heeft, zal zy my aanfporen tot het verhaaken met de verdere vruchten van myn konk, en verzamelingen in ’t licht te bren- gen, indien my de Almogende in ’t leven laat. Dien ik van gantfcher harte bidde , dat hy uwe Doorluchügheït met haar geheel zeer Doorluchtig Huys , lang gezont beware, met zynen zegen bekrone , en den lof van uwe hekhafcige deug- den in een altoos durende heerlykheit bloeyende vermeerdere, op dat onder uwe zeer gelukkige regering de Chrikelyke gerech- tlo-heit, en oeffeningen der Geleertheit onophoudentlyk bloeyen, uw lant onbefchadigt blyve, en boven andere in Godcvruch- tigheit, cn roemruchtige deugden uytmunte. Ondertuffchen tckeoe ik te zyn Uwes Deorhchtigheks Ootmoedigfti Dienaar FREDRIK RUYSCH. GOEDWILLIGE, LEZ E R «ler ziet gy de Befchryving van het eerftemyner Cahinetten der Diertjens :op een byzondere ivyze te zamen gejlelt, om daar door ( zoo veel in my isj niet alleen de begeerte te voldoen der geener, dewelke liefde hebben om de wondcr- & i werken van God Almagtig te bejehouwen, niet alleen omtrent vreemde en uyt- landfche Vijfchen, Zeegewqjfen, Viervoetige Dieren, Vogeltjens en Bloede- kofe dierkens ; maar ook eenigzints omtrent de Hoorntjens, Schulpen en vreemde ge- wajfen. Hierom is ’t} dat de vlejjeni waar in deze diertjens bewaart werden, niet alleen met kork en blaas gefloten, maar ook met rood fluweel bedekt zynde, voor voetjens dienen , waar op gezet zyn, of een bouquetie van raare bloemen, die haare couleur redelyk wel hebben behouden, of dezelve zyn verciert met fchoongemaakte Indiaanfcke Hoorntjes , en Schulpjens , rots-wyze by een gevoegt, tujfchen dewelke ook gevonden werden Zee-takjens, uyt dezelve geweften : tujfchen deze vindmen hier en daar ook zeer raare Indiaanfche Vis- keus , dewelke gebalfemt en hard gedroogt zynde daar in zitten. Wilt gy ondertufjehen waarde lezer, dit niet qualyk opvatten, dat hier Viskens tujfchen de Zee-takken zyn geplaatft, want dat zy levendig zynde, door de zelve, uyt de grond van de zee groeyende gedurig fwemmen, is een yder wel bekend : zoo dat dit myn doen niet t'enemaal is te verwerpen, maar mg wel yets goets daar in fteekt, want hier door zoo ko- men ons in een kleene fpatie veele voorwerpen te voorfchyn, waar door ik ook veel plaatze uytwin, om het goed te zetten. Alzoo ijl mede gelegen met de heklcetzels, waar op de botwquetjes Jlaan, want tujfchen deze zamenflel van raare Kruydjens, Bloemkens en Zanden, vindmen ook eenige bloede- loofe vlinderkens, en andere diertjens, welke by leven zynde, haar voedzel uyt dezelve wee- ten te halen. Daarenboven behaagt een yder niet het gezigt der Dieren, die egter liefhebbers van de bloemen zyn, andere wederom hebben meer liefde mor de Hoorntjes en Schulpen, zoo dat door dit doen een yder zyn plaifier kan krygen in t zien. Denkt ondertuffehen niet IV. L. dat myn mening is alle myne Cabinetten der Dieren fuccejjiv elyk d'een na dander (waar van dit een van de kleenfte is) te hejchryven en te ge- lyk de 6 overige groote en zeer veele kleene Cabinetten, het lighaam van den menfeh ? en deszelfs deeïen betreffende, * uit te geven , aangezien my zulks te moejelyk zoude vallen want daar zyn 15 Cabinetten alleen met ged\ertens\ en daar in meer als ifga. vleffen; voegt hier by doezen met Vlinders, Sprinkhanen, Schalbyters, kleen viervoetig gedierte, Zee-gewaffen meefi uyt Ooft en Weft-Indie, en zyn deze over de 1010. Behalven deze, zo werden der nog 180 droge vleffen gevonden, waar in rare vogels bewaart worden; en zyn deze meeft uyt Ooft , en JVeft-Indie gekomen : en hebben deze rare takxkens tuffehen hare pootjens , en van zoodanige Takjens is het vyfde vertrek voorzien met xxxix. kruyd- boeken, (Herbaria Viva) meeft vervult met gewaffen uyt vreemde Landen} en minft van die van onze landkaart : behalven nog die dewelke los tuffehen papieren leggen, De vlejjen, rakende de Anatomie, zyn ruym 1300 in getale. Om nu nog niet te fpreeken van een groot Cabinet, waar in de groote viervoetige gebat- femde Dieren bewaart worden. Als mede van veelvoudige Rotzen, waar opgezet, ook op gewajfen zyn, veeler- hande Coralen , Zee-takken, andere zaken meer. Voegt hier ook nog by een kleen Cabinet, met de gebreken of ongemakken der menfchen op- gevalt , dewelke zoo wel, en natuurlyk met haare couleur gebafemt én geconferveert zyn, datze als vers uyt het lighaam fcbynen gekomen te zyn. Onder deze vimmen bet infchie- ten van het eene gedeelte des darms in ’t ander. De aderige vlegtinge in waterblaaskens verandert, waar van die menfch ontziming was geftorven. De milt met hagelgelykende gefwellekens vervult, een Jle ent je uyt de gal-blaas, door de Jloelgang geloft. Een ftuk van een verfware long, van een die de teering hadt. Een ftuk van de lever , in waterhlaa- zen verandert. Een ftuk van V dy-been, ’t welk in den hals van ’t been gebrooken zyn- de, bevonden word zonder eenig overblyfzel van den hals: alwaar de natuur in plaats van den hals, veele zeer fterke banden voortgebragt heeft. De moeder-koek in waterblaaskens ontaart* En werden deze en andere zaken 'in de vogt bewaart, ten eynde niemand aan de waarheyt en zoude twyfelen. Van de Hoorntjes, Schulpen , en in een fteen verandert goed , zal ik niet veel zeg- gen, alzoo daar maar 2. Cahinetten van hebbe opgevalt en in ordre gelegt, de re ft in groot getale zynde werden nog buyten de Cahinetten gevonden. Hierom dan, zoo ifi, dat ik oordeele beft te zyn, (na het uyt geven van dit Cabinet) my wederom te begeven tot het verder hefchryven der refierende Cahinetten, s menfchen lig- haam rakende-, ’t welk ik gaarne voor myn dood zoude willen volbrengen, zoo God Almag- tig my zoo lang ’t leven geliefde te vergunnen. Alle deze zaken overwogen zynde, zoo is ’t niet te verwonderen, dat niemand, tot nu toe , alles heeft bezien, ’t welk in myn 5 Camers, zoo groote als kleene verzamelt is , want wynige zyn gekomen tot de 3, en veel min tot de vierde en vyfde, zoo om de kortheyd des tyds, ah om dat zy verfadigt zynde , haar niet verder hebben begeven. Ik heb zom- ■mige voorgefïagen, dat indien zy alles wilde zien, ik haar gelegentbeyd zal geven, om twee- maal s’ weeks te komen, en dat op een zeker bequaam uur voor my, zulkx confiderende ah een gemeene medicynfche confulatie of vifite. Zulks heb ik voormaals ( wanneer myme verzameling nog zoo groot niet was ontrent s’menfchen lighaam) met eenige byzondere weetgierige fiudenten in de Medicynen ondernomen menende ’t zelve binnen drie maanden wel te komen verrigt werden, edog hoewel wy alle dagen een uur, en menigmaal langer, beezlg waar en, zoo kmden wy nog de twede ka- mer niet verhandelen; het is wel waar, dat wy daar niet haafiig over been liepen ; want yder voorwerp wierd naukeurig , gelyk zulks behoort, bezien. Men kan van een hooge plaats de geheels fiad van Arnfterdam, wel by na in een ogen- blik zien, maar niet yder huys, veel min ’t geen in elk huys onthouden werd : alzoo mede is ’t gelegen met deze myn 47 Jarige ColleStie, die men in geen korte tyd kan bezien. Ondertujfchen wenfeh ik Waardige Lezer, dat gy deze myne befchryving van ’t eerfte Cabinet der Dieren met een gunftig oog wild aanzien, en wie zulks zoude willen beknib- belen , wmfch ik heter zinnen. • HET EERSTE CABI N E T *Vyt Oiyvenhoud toebereyd, waar in gevonde werden viervoetige , kruypende, vliegende, vqpr een zoorc van Thlaspi gehouden, Dc van FREDERIK RUYSCH. De 11. PLAN K. N°. XXL En wit cn fraay Americaans Slangetje met fvvarte vlakken, i i ’c zelve heeft zyn kopje opwaarts geftelt, als wilde het een kleen plat rond-agtig Afric. visken , met vier bruyne overdwars loo- pende brede ftrepen oplnappen. Op het bekleetzel van de mont van de vies werd gevonden een t’za- menftel van gewaden, waar onder, nevens de bovengemelde gevonden werden, de takjes van een vreemde Boom mos, dewelke ontrent zes el- len lang van de boom afhing. Africaanfe Peerdeftaart, of Heermoes , met geele bloemkens. Valer iaans-wy ze klokjens. enz. N°. XXII. Pen kleen Americaans Slangetje, van de kanten met op en nederwaarts gaande caftanje bruyne dwarfe ftrepen voorzien * en is van dat zoort, dat qualyk gezegt en gehouden werd voor twee hoofdige Slangen, want zy maar met een hoofd voorzien zyn. N°« XXIII. Pen glas met twee zeer raare Afric. Viskens, waar van ik de onderfte gelobde Afric, vis geheten heb, om datze onder de kop en buyk een platte lobbe , of afhangzel heeft, dewelke na proportie van de vis vry groot is, deze vis is van couleur caftanie bruynen giaanw gemarmerd, ook zonder fchubbens, maar in ’s aantafte rouw en zoor. De bovenfte heb ik groot-keelige .vis geheten , en dat van wegens des keels byzondere uytgeftrektheyd: dezelve heeft kleine zilververwigefchub- bekens , en dewyl het aan een hayrtje in dit viesje met heldere vogt hangt, met uytgeftrekte vinnen, zoo fchynt het waarlyk in de vogt te leven, wanneer men de vies wat komt te beweegen. Van Africa is dezelve af komftig. N°. XXIV. Een zeer aardige gemarmerde Americ. Kikvors is een glas met vogt. N°« XXV. Een zeer groote Amencaanfclje Rups, in cc zeer lang1 Wit en fwarte hayren, die ook digt by een gevoegt zyn, gelyk in de Wa- terhonden : weshalven wy dezelve nu nog nameloos zynde, de Water- hond zullen noemen* Aanmerkt daarenboven 3 dat deze Rups gezeten s op een tak van dc Note Mufchaat boom, en wel in die geften , als of zy de bladeren opat, N°* XXVI, Een wit plat Africaanfch Viske3 met acht of negen over- dwars loopcnde ftreepen, en is de zelfde van dat zoort ’t welk voorheen de naame gegeven is van Qlïp-vïfch. HET CABINET DER DIEREN. Op ds grond van de vies doet zig ook op een kleen wit en £wan Americaanfch gevlakt Slangetje. N°. XXVII. Een Amenc. Rups met zeer lange hayren; welkers uyt> eynde een zeer fyn heuveltje hebben, gelyk als neten of eyeren van luy- fen , dezelve zyn zoo kleen , datmen een vergroot glas noodig heeft om ze te zien. Op ’t dekzel werden onder andere gevonden de bloemen vandeCoral boom, een takje van de melk gevende boom van Porto nko met Eyke bladeren , hebbende twee doornen aan elksblads tuflekomen , van de wel- geoefende en groote kenner der gewaden de Hr. Francoïs Kiggelaar befchreven ; ook ’t zaad en bladeren van de Abrus van Alpin. Als mede bloemen van Baftart Saffraan met geele bloemen dewelke voor van my geplukt en met haar volkome couleur nog begaaft is. NO. XXVIII. Een Afric Hagedis, van my wydkeelige hagedis ge- heeten zynde , deze is fraay met fwarte vlakken en ftrepen voorzien, en fchynd door de toebereyding nog te leven. N°. XXIX. Een droog glas, en daar in een zeer raar Amboins drie couleurig Vogeltje, in ’r geheel, dat is met vlecfch en beenen zoo toe- bereyd, dat het nog fchynd te leven. Op de grond van de vies werden gevonden de bloemen van de Afric. Rynvaar met bloemen tien maal kleender als de gemeene, vanmyn waar- de Collega de //r. C. Commelin befchreven. N°. XXX. De Lohgo met deffelfs Eyerftok en onvolmaakte jongs- kens. Aanm. dat op de grond van de vies gevonden werd een gedeelte van des- zelfs Eyerftok met een ontelbaar getal van eyerkens : daarenboven zoo hangter aan de zyde van de zelve een gedeelte van de Eyer-ftok waar in ontelbaare onvolmaakte jongskens werden gezien , dewelke alzoo verre zyn geavanceert, datmen de oogjens al zien kan. Her dekzel en bekleetzel is verdere met eenige zee gewaflen , nament- lyk heefteragtige zee duyzent blad, getakte zeefponce, Zee-heellers, &c. Ziet Tafel 11. Fig. I. N°. XXXI. Een blaauw Africaanfch flangetje met een witte ftreep boven op de rug; deze is gelegen tuflehen een tak van de Rakette met vierkante doornige peultjens van Monpelliers, van de Hr. Morifin be- fchreven : deze Slang heeft in zyn opgefperde bek een uytgerafelde Tefti- cul van een Rot. Onder de gewafTen en v rug ten, die boven op ’t dekzel (laan, vint men onder andere de Koaings nagelen ? en geelagtige Ooft; Gierft. van FREDRIK RÜYSCH. N°. XXXiI. Een zeer groote Americaanfe Rups, waar nevens ook geplaaft de kleene Americ. gedoomde Vyg } waar op gezeten is een bloet root fluweele Americ. Spinnekop, dewelke wy ook in deze lande meer maals hebben gevonden , edog zeer veel kleinder. N°. XXXIII. Een groote Indiaanfche gemarmerde Kikvors,dewelke op een zeer groote Americaanfchc Rups jacht fchynt te willen maken, deze Rups is wit van couleur met fwarte over d war ie banden en heeft ook veele kleine heuveltjens op den rug, waar uyt zeer kleine zwarte hayrtjens, fterre wys, voortkomen. N°. XXXIV. Een Africaanfche Hang met een breede zwarte llreep flangs-wyze loopende, op de rug. Deze fchynt een Americaanfchc Torre hangende aaneen hayrtje te wil- len aandoen om ze te grypen. No. XXXV. Een Americaanfch Pad-gelykend dier, wiens agterile poten met die van een gans over een koomen, ’t zelve werd van de In- woonders Pipa en Pipal geheeten, op wiens rugge zeer veel eyerkens in kleene cellekens zitten, waar uyt eyndelyk de jongskens voortkomen- Aanm. Dat ik dezes Diers rugge geopent hebbe, om te onderzoeken, of deze eyerkens uyt de buyk voortkomende haar m den rug op deede edog het contrarie blykt in dit voorwerp, want ik.gants geen gemeen* fchap dezer eyerkens heb konnen vinden , met de holte des buyks, zit- tende dezelve alleen in ’t vel van de rug, als in cellekens of als in kleene lyfmoerkens, en dat onder een hartagtig bekleetzel, welk afgenoomen zynde,zoo komen de eyerkens te voorfchyn. Ziet de 11. Tafel Fig. 11. en 111. Ik hebbe van deze voorwerpen veelerhande zoorten, zoo uyt Welt, als Ooft-Indie gekregen, waar van zommige graan couleurig zyn op de rug, andere fwart als mede zommige met eyerkens, andere met de jonge, die ik mogelyk alle zal laaten afbeelden zo God almachtig my gezont- heyd en gelegcntheyd daar toe gelieft te geven. Het gezeyde dier is voor veele Jaaren uyt America overgezonden, en WCI eerft aan den Ed; Heer Burgermecftcr NICO LAAS "W I'l'S EN naauW- keurig Onderzoeker der curieufe zaken, wiens uytmuntent Cabinet daar van mede voorzien is. jsK XXXVI. Een Curaflbufche Vis, Orbis geheeten, met fwarte flippen ; dezelve in een heldere vogt hangende, is zoo curieus geconfer- veert, dat dezelve nog fchynt te leven, en in die vogt te fwemmen, N°. XXXVII. Een groote witte hoorn uyt de groote Oceaan , op wiens rug is vaft gegroeit een zee gedrocht, van my naar haar gelykenis, Zee-borft, geheeten; daarenboven zoo vint men op de grond van devies HET CABINE! DER DIEREN. twee doorzigtige voorwerpen uyt dezelve Oceaan, hebbende een ronr hooftjen, en op de rug vyf rontom loopende banden, diebruyn en niet doorfchynend zyn , hier nevens ziet men ook een driehoekige en door- Holothurius. Het bekleetzel van ’t dekzel is verciert met een Zee-boomtje, wiens fchorffige fubftantie purper verwig van couleur is 3 in deffelfs takjens zit een Africaans plat viske,uytwiens rug een lang hoorntje voortkomt, en mag wel geftelt werden onder de zoorten van de Caprifcus van Rondektius. N°. XXXVIII. Een Guineefch plat zilver Viske zyndevan ’tgellagt van de Braifiliaanfchc Mutu van Marcgr. Boven het zelve hangt aan een paards hayrtje een viske uyt het geflagc van de bagre, gelyk als N°. XV. N°, XXXIX. Een fchone drie couleurige Ooft-lndifche flang, nament» lyk rood , wit cn fwart gevlakt. N°. XL. Een kleen twee couleurig WeA-lndifch llangetje. N°. XLI Een fchoon Caaps Honing vogeltje, met een lang krom en fcherp bekje, bloed rood fwart,. blau en groen glinfterend borftje,en is het zelve van ’c geflagt van Tomieio van Marcgr. Deze vogelrjens voeden haar zelfs als vliegende, de honing uyt de bloemen , gelyk de Colubrierj.ens met haar zeer lang en twee fpleetig tongetje; lekkende. Het heelt ook tuflehen deffelfs nageltjens der pooten de bladerkens van gedoornt levent kruyd of kruytje roert my niet, welk gewas yets by- zonders heeft; namentlykzoo iemand her zelve met de vingers ofryske komt aan te raken , zoo vouwen de bladerkens haar niet alleen aanftonds toe , maar ook de takjens neygen haar zelfs ter aarde, en dus fchynthet gewas een dierlyk leven te hebben,, waarom het ock gemeenlyk levent kruyt geheten is. liet gezeyde vogeltje is mede zoo gebalfemt, dat hetfchynt te leven, het vleefch, de beenderen, en herffene geenzinfs daar uytgenoomen zynde. N°. XLIL Een groote twee couleurige Americaanfche Rups hangen- de aan een paarde hayrrje zoodanig toeberyd, dat dezelve haar kruypendc actie heeft behouden. N°. XLlir. Het hoofd van een Africaanfche Vogel, Flamingo geheeten* N°. XLIVr. Een kleen rotsje van Indiaanfche fehoon gemaakte zeer kleene hoorntjens fchulpjes* en zee takjens toebereyd. N°. XLV. Een zeer kleen vierkant net-vvyze Geylons Viske , met fwarte vlekjens, het zelve is niet grooter dan een middel matige dobbel ileen y en de vlekjens als een fwarc moflert-zaadje 3 welke ordente- van F R E D R I K R U Y S C IT. lyk op Het gantfche viske verfpreyt zyn. Ziet de 111. Tafel. Fig. 1. N°. XLVI. Een kleenebruyne Americaanfe vergiftige Congerof Zee- aal, niet witte ftreepen en vlakken , verbeeldende eenigzints Arabifchc letteren j in ’t zelve viesje hangt ook aan een paarde hayrtje een kleen Americaanfch krabbeke. N°. XL Vil. Een kleen Americ. flangerje met caftanie verwige vlekken cierlyk getekenf, als mede een Sprinkhaan uyt die zelve geweftcn. N°, XLVIII. Een Curaftbus groen en gout blinkent Vogeltje,’t welk van de Inwoonders Colubrierje geheten is, hebbende een lang fwart en regt beekje, deze werden ook onder de honing zuygerrjes gerekent, om datze van de honingagtige zoctigheyt der bloemen haar voedzel trekken, weshalven het hier zit op een takje van de doornagtige Cichorey, N°. XLIX. Een zee Rups met goude-blaauwe , groen blinkende, en op zy ftaande hayren, even als de Regenboog, van de Hr. Rhedus werd het genaamt Zee-Yzerverken. N°. L. Een twee couleurig Americ. flangetjc,’t welk zeer aardig des voorbands verciertzel of brazelette der Vrouwen is gelykende, en daar- om van my brafelee üang is geheten j op deze zyn rugge ftaat een kleen venynigc Americ Hagediske, van de Indianen Gecko geheten, en dat wegens haar geluyt dat zy van haar geeft. N°. LI. Een zeer kleen rotsje van verfcheide hoorntjes , fchulpjens-, cn andere zee takjens als de voorgaande toebereyt. N°. LIL Een Americaanfche fwartachtige Kikvors met twee witte ftrepen over het lyf van de kop tot de agterfte pooten toe y en 6 witte vlakke op de dye. Hier nevens ziet men nog een donker graan Americaanfche hagedis, met twee witte lange ftrepen aan de zyde en met een geele ftaart. N°. LIIL Een gebaart Ceylonfch Viske j Slcaruana geheten met vief lange witte ftreepen van ’t hoofd rot de ftaart toe uytgeftrekt. In dezelve vies vint men ook een zilver Aaltje uyt de Weft-Indie. N°. LI V. Een donker graan Africaanfclie platte viich ; met vier ZCet witte over dwars loopende ftreepen. N°. LV. Nog een kleen Rotsje van verfcheyde Indiaanfche hoorntjes, fdiulpen, en andere zee zake toebereyd als in de voorgaande. N°. LVI. Een zeer dun Americaanfch fchietJkngetje* beven het zel- ve hangt nog een dikke Rups uyt dezelve landftreeke. N°. LVII. Een zeer groote en dikke Rups dewelke dikmaals gevon- den word in de kruyn van de Palmiet boomen : deze brengt een groot «luaad aan de zeyde boomen., en werd daar ook van de Inwoonders • r « het cabinet der dieren. Falmiet-worm genoemt , echter zoo en doenfe der menfchen maag geca qnaad, ja zy houdenze daar voor een delicatefle, N°. LVIII. Een caftanie- en wit gevlakte Americaanfche kikvors. N°. LIX. Een Afric. twevoetig üangetje met lange graauwe en witte ftreepen; in ’t zelve vleske hangt ook aan een hayrtje een kleen gemar- msrt viske uyt dezelve landftreeke. N°. LX. Een Afric. Orbïs, of blaazer met zes fwarte ftreepen op de Rig : hier nevens vind men op de grond een zee-fterre. N°. LXL Een Indiaanfch biaauwagtig flangetje 5 hebbende in deszelfs bek een Indiaanfche Spinnekop met verfcheyde couleuren. N°* LXII. Een vies op wiens grond een witte Americaanfche Kik- vors is gezeten, hebbende twee bultjens omtrent deszelfs billen : boven dezelve hangt aan een paarde haartje een Indiaanfch gemarmert viske, > welk door de uytgeftrekte vinnen in de vogt fchynt te fwemmen, N°. LXIIL Een rond, plat Indiaanfch Viske, van my een penning viske gebeten , alzoo het zelve door zyn ronte en platte een penning ge» ]yk is : of’er nu ook grooter als deze gevonden werden, daar aan zou ik twyfeien, nadien my ook op die zelve tyd veel wierden gebragtsbyna van dezelve groote; en nademaal men op de rug eenige wynige bultjens vind en dat het viske rond is, zoo dunkt my dat het onder het geflagt van blazers moet werden gerekent. Ziet de Fig. VII. van de 111. plaat* Op de grond van de vies vintmen ook een asgraauw Afric. flangetje. N°. LXIV. Een droog glas en daar in een Ooft-Indifch Vogeltje, blaauagtig van couleur, met fwarte veeren boven op ’t hoofd, en met witte veeren aan deszelfs zyde des hoofds* Tuffchcn de nagels derpootjens hout het een tak van de doornige Fim- pernelle. N°. LXV. Een as graauwe Americ. Kikvors met drie witte breede ftreepen , na de lengte van ’t lighaam loopende daar benevens zyn de poten gemarmert. N°. LXVI. Een Ooft-Indifche Hagedis, Kemphaantje geheeten, met zaap- wyze tanden op de rug enChameleons hoofd, ligt blaauw van cou- leur en met witte banden op ’t lyf, deze zit op een tak van de Afric. Melk gevende plant, van de Hr. Joh, Commeltn, in zyn leven Raad dezer ftede, cn voornaam kenner en liefhebber der gewaden befchreven in ’t cerfte deel van de Amfterd. Hof befchryving N°. LX VIL Een asgraauw gemarmerde Afric. Chameleon , zittende op een tak van de Afric. gedoomde Acacia, wiens zeer langge tong een fnuyc of worm gelykt; deze uytgeftoken zynde, heeft aan deszelfs van FREDRU RÜYSCH. uyterfte een holte in ’c leeven met flym bezet, waar in hy komt te vat- ten een blinkend fchalbytertjen , geiyk zy in ’t leven ook gewoon zyn te doen. Op ’c bekleetzel is een bouquerje van gewaden, en onder andere vint men daar ook onder Mollugo, Amaranthus , met hangende ayrwyfc bloe- men ? roode Ooft-Ind. gierft , Afric. Laurier met eyke bladeren. N0* LXVIIL Een fwarie land Salntander met gecle vlekken. N°. LXÏX. Een Ceylonfch gekapte visken, van my alzoo geheten, om datze agter aan ’c hoofd gekapt is, het uyterfte der vinnen js fwarr. N°. LXX. Een kleen pedeftalietjen van Noteboome hout, waar op een Rotsje is geplaaft, ’c welk toegefteld is van kkene fchoon gemaakte hoorntjens 5 fchulpen en Zeetakjens. Ho. LXXI. Een zeer wit geraamte van een Papegaytje, in zyn bee* nige pootjens houd het de geraamtens van twee gewaden (om zoo te fpreken) waar van het eene is van de Kelk van de bloem van ’t bilzen kruyd; ’t welk van alle deszelfs happige vlieskens ontdaan zynde, en wegens de overgeblevene zenuwkens, verbeeld het een kleen fchepnetje, het andere voorwerp is geraamte van een bJad van de Elze boom, ver- beeldende zeer aardig een geweef der aderen van den menfeh. N°. LXXII. Een droog glas en daar in een Ceylonfche faffraan Vo- gel, van de Hr. Profed, Hermans alzoo geheeten, om datze iaffraan-ver- wig van couleur is en word van de Ceylonfche Inwoonders Khacurullo geheeten. Deze Vogel is zoodanig gebalzemt en toebereyt, dat ’t niet alleen liet vlees en de beenderen, maar ook zelfs de ingewanden in zig nog is ont- houdende, en alzoo zyn natuurlyke geftaite behoudende, is gezeten opeen tak van de doornige en heefteragtjge cichory. N°. LXXIII. Een Ceylons zeyl vliegend Holbthumrs , van de Hr. Profeftbr Hermans in zyn Ceylons cabinet befchreven, en ook alzoo ge- heten : dit is zeer venynig, en invrereijfL ’c welk op de oppervlakte yan de Zee zeylende , van gedaante een uytgefpanne en met wintver- vulde blaze verbeeld. Het bovenfte verftrekt als tot een zeyl, en vcelc zeer lange aanhangezelen, voor riemen. N°. LXXIV. Een fchoone Afric. Hagedis, met lange witte en fwarte flrepen, de pooten en buyk daarentegen zyn voorzien met witte vlecken: deze Hagedis zit op de vrugt van de groote fteekende Indiaanfche vyg, N°. LXXV. Een Afric. blaazer, of blaasvis, met een twee couleu- leurige ftaart, boven dewelke veele fwartagtige dwarsloopende banden gevonden werden, verder is het lighaam voorzien van zeer veel ronde fwart- het cabinet der dieren, agtige vlakken de mg uytgefondert zynde: de vinnen van deze vis, alg meede de ftaart zyn zoodanig uyfgezec, gelyk in ’t fwemmen der viflea te zien is. ]S°. LXXVL Een Indiaanfch Hoorntje, met deflelfs Hekke, dewelke na proportie van ’c hoorntje bytler groot is : daar en boven is de grond van 'c glas bezet mee de gemeene Corallma, dienjea dagclyks gebruykr, als mede die met fyn hafige takxkens. No. LXXVII. Een Afric- zeer fchoon Ys vogeltje, wiens hoofdje is met zeer lange en {malle fwart en blaauwe vederkens dewelke achter het hooftje afhangen: onder dit geflagt van vogelkens , hebbe ik ’cr die zeer veel klecnder zyn, als die van onze landt. N°. LXXViII. Een nooteboome pedeftalletje, waar op geplaatft is e>n Rotzke uyt Indiaanfchc fchoon gemaakte kleene hoorntjensen fchul- pen. N°. LXXIX. Een wie en fwart gevlekte Americaanfche, alzoo ge- noemde, tweehoofdige fiang, edog nadien zy twee hoofdig zyn gehee- ten en maar een hoofd hebben, zoo zoudetncnfc beter dikftaartige , of voor en agterwaarts kruypende Hang mogen hceten , van wegens haar kruypen, zoo men ons berigt heeft. N°. LXXX- Een Ooftind. langbeenige caftanie verwige fpinnekop, met een langwerpig rond lighaam, wiens yoorfte pooten byfter lang, ja langer zyn, als eenige van dc andere, ook zyn zy dikker, en aan een zy- de met hayrtjess bezet j daarenboven zoo eyndigen zy in kromme door- nen , o’elyk die der crecften in fchaaren : deze hare tanden zyn krom, blinkend fwart, en fcherp toeloopende, niet ongelyk de tanden van de Fhalangium 5 daarenboven zoo hebben zy aan alle haare junctuuren een witte vlak. N°. LXXXL Een wit Armodillirje, of fchiltvarkcntje, een kleenc vinger groot ’c welke gezeten is op een tak van de Afric. Ficoides, met korte dikke doornige en hoekige bladeren. Ziet dc I Plaat Fig. I. N°« LXXXH. Een groote water Salamander. No. LXXXHI. Een kleen Rogje, nogin zyn asgraauwe fchelof tas- jen (tefla) zittende, welke fchell* t’onrcgt Zee muys gehecten is. Ik heb veelerhande zoorten van dusdanige fchellcn van roggen ; na- ment : zeer groote asgraauwe, en fwarte, ook kleene lankwerpige, ronde, fwarte, en ook geeUagrige met en zonder klauwiertjen , edogwat voor zoorten van roggen, dewelke zeer veel zyn, uyt die alle voort komen, is gay nog niet al te wel bekent. Ziet de lil Plaat, Fig. 111. N°, LXXXIV. Een groote eraauwe eyer fchaale van een rog waar in van FREDRIK RUYSC H. jongsken nog zit, gelyk ik het na het openen van de fchale gevon- den hebbe. •N°* LXXXV* Een groote grauwe eyer fchale van een rog, ten dele geopent, om het ey te konnen zien. . N°. LXXXVI. Een groote grauywe eyer fchale van een Rog, zooda- nig toebereyd, dat deszelfs binnenlle oppervlakte, dewelke gout geele zyde verheelt, gezien kan werden. N°. LXXXVIL Een gedeelte van de eyerftok van een Rogge in een heldere vogt : ’t is te verwonderen hoe veele eyerrjens in een eyerftok van een Rog gevonden worden j hierom de zeer geleerden Heer Fran- cifcus Boflutus eenige Latyniche veerflen daar over by een geftek heeft gelyk in de Latynfche befchryvinge te zien is. N°. LXXXViIL Op dit Cabinec werd ook gevonden een zoorte van fponce die om de veelheyt der takken, en kleene hollighedcnrjens van nay genoemt is, zeer getakt cn geoogde fponcy-agtig gewas; aan dezel- ve zit een zoorte van Crabbe die van Rondelet Pagurus is geheten, op wiens rugge veele groote toorens zyn gegroeyf. N°. LXXXIX. Een vies met vogt, en daar in een bruyne Ceylonlchc Vis met zeer witte vlekken, die ordentlyk na de lengte van de vis tot de ftaart toe geplaatft zyn. Op de grond van de vies, ziet men ook een zeer raareZee-qualle met pyramied-wyze, en caftanie couleurige ftreepen , dewelke in de rontc loopen ? gelyk een fterre. Mogelyk is deze van Fab. Columna Velella geheten. Op het bekleedzel zyn gezeten Indiaanfche hoorntjes cn fchulpen 5 rots-wyze by een gevoegt, en tuflehen dezelve Indiaanfche zee-takjens, te weten van zeer witte en teedere Koraal van Amboin Witte fyn-takkige coraal ? welke groote gelykenifte heeft met dunne gefuykerde Caneel , die men kaneel Capittei-ftokjens neemt : ook falc- jens van de Sargoftb met de vrugten. Ambons Zce-mofch van hoorn/gc fubftantie. TulTchen deze alle is mede geplaatft, een gout geel gehoornt Amboinfch Viske. Ziet de ï. Fig. van de VIL Plaat N°. XC. Een kleen kinds armtje in een heldere vogt 3 het welk levendig van couleur is , wiens handje een bevrugt Ey van een zee Schilpadje houd, ’t welk het ons fchynt te willen vertoonen;ditEy van de eene zyde geopent zynde, ziet men het hoofd, en de twee voor- fte pooten buyten het Ey uytfteken. En hoewel het in groote met een hoen der Ey overeen komt, zoo bevind HET CABI N E T DER DIEREN, men hier het zelve met geen fteenige fchorfle omvangen te zyn , gelyk in hoender of Crocodil eyeren. Het bekleetzel van de vies is mede bezet met raare fchulpen en hoorn, tiens, en tuflchen dezelve raare Zee-ge wasjes, uit Aha en Africa, als daar zyn fwarte fteen harde coraal boomtjens van Amboin. Zee mofch, uyt de zelve la n dhr eek. Rood buyzig coraal. Sargoflb met haar vrugten. '1 uflchen deze vmt men ook een Amboinfch vliegend en byna geheel beenig viske, met veele beenige heuveltjes, de oogfeheLlen, niet uytge- zondert zynde , behalven daar de vinnen geplaait zyn , hierom heb ik ’t geheten vliegend en Been-buksg viske uit Amboin met een faagwy- ze fnuitje♦ Ziet de 11. Fig, van de VIL Taf. N°. XCI. Een vies met heldere vogt, en daar in een groote Guinee- fche Tepelhoorn, waar in nog zit deszelfs (lekke, in groote den hoorn overtreffende, en van de natuur als in twee gefpouwen. Ziet de I. Fig. van de IV. Plaat. Hst overdekzel van ’t glas is mede rots wyze voorzien van hoorntjens, fchulpea en zee rakjens, tuflchen dezelve zit ook een Ooftrlndifch ge- hournten gebuggelt driekant beenig viske, aan alle kanten met zeer klee- ne doorntjes voorzien. Onder de Zee-gewafïen werden ook gezien. Swarte Zeeboomrjes van Amboin. Wit ligt brekende Coraal uyc het zelve gewed:. Zee-lenticula met gefc haarde bladeren van Lobek .Kleene Eentvogel-dragende fchulpkens. Zee-Lenticula van Serapro. Omgekromde fteenige Zce-buyskens tkc. N°. XCII. Een jong Crocodillctje, dewelke in de vogt wierd bewaart • Nademaal de groote en oude Crocodillen haar niet ontzien zelfs de menfchen aan te doen, en re verflinden , zoo heb ik deze in zyn bek gegeven de Lever van een jong kind, dewelke zeer konftig toebereyd is, namentlyk alle de bloetvaten, door myn kond tot het uyterde toe vervult zynde, is de geheele Lever rood geworden. Op het bekleetzel van de vies vindmen onder anderegewaflenen vrug- ten , dewelke niet minder de menfchen konnen dooden, als vergiftig zyn de, weshalven het noodig is dezelve te leeren kennen, namentlyk de bladeren van Aconitum , die blaau we bloemen voortbrengt, waar van on- langs in onze ftad een arbeydsman de wortel had gegeten , menende dat van FII E DII K RCYSC 11. u/y het Selery was 3 waar door hy ’c leven weynig uuren daar na quam at te leggen. Ais mede de vrugt van de Datura; wiens zaden onderons climaat, ge* lyk ik heb ondervonden , ook iemant konne doden , voornamentlyk jonge kinderen, wanneer zy de zaden te veel eetcn. In de Bloenvdraac hadde over eemge jaaren een Tuynier, den hof van een burger dezer deede opfchikkende, onder andere gewaden, ook deze geheele plant van Datura op de dra at uyfgefmeten. Twee kinderen hadde de geheele plant weggenomen , en ’c zaad opgegeten , waar door een van dezelve ’t leven met de dood haadig verwidelde : ik wierd by de tweede geroepen, dewelke na ’t gebruyk van eenige middelen, herdelt is geworden. De vrugt of zaaden van de Cicutana fucco virofb> Dat deze de dood kan veroorzaken , heb ik mede ondervonden ontrent rnyn Chß rurgyn , wanneer ik nog in s’Gravenhage woonde, welke meteen Doctor in de Medicyne in een hof gekomen zynde , en geen van beyde dit kruyr kennende, hadde deszelfs wortel gegeten , waar van zy beyde groote pyn in ’c lyfkregen, en de Chirurgyn dierf haadig mee fwaare trekking der zenuwen aangedaan zynde , zoo cl at het bed is zoodanige kruyden uit den hef (beha Den der Medecyns Hoven) te weeren , als met dezelve die tc verderen. Wanneer my dit gewas voor veele jaren ge toont wicrd van den Heer Franpis Kiggelaar 5 die ons in ft uk van de kennifte der gewaden veel ligt toegebragt heeft 5 heeft hy my van het zaad medé gededc, ’t welk wy in dezen Medicyn Hof ook hebben laten zayen, waar in het nog tegenwoordig vigoreuslyk groeit. Nadien nn de bladeren eenige overeenkomfte, met die van de vrouw- merk of felery hebben, waarfchouwe ik de aanfehouwers van ’t gevaar dat in ’c eeten yan dit gewas fteekt3 wanneer ik over de kroontjes kruyden leeze. E Y N D E. HET CABINET DER DIEREN. UITLEGGING DER FIGUREN. De I. Fig. van de I. TAFEL. Verheelt ons een droog glas, waar in een Ceylons vogeltje gevonden werdy zittende op de kleenjie diftel van Profp. Alpinus. A. Het Vogeltje. B. He gezeyde diftel. C. Een t’zamenftel van bloemen. D. Een bont VJinderke uyt Turkye wiens onderfte of agterfte Vlekjens zeer lang en een flroo breec zyn. De 11. FIG. JVyfl ons aan een Armodilletje of Schilt Varkentje, niet groter ah een pink, hangende in een heldere vogt 5 en daar bene- ven een tak van den Ficoides van de Caap de goede Hoop met korte dik- ke doornige bladerkens die aan haar kanten uytgeholt zyn. A. Het Armodilletje. B. Een tak van de Afric. Ficoides met korte , dikke y hoekige en door- nige bladeren. C. Een bouquetje van bloemen. De I. Fig. van de H, TAFEL. Wyft ons aan een Lolïgo met een gedeelte van de Eyerjiok die met Jongs kens vervult is, hangende in een heldere vogt. A. Een ft uk des eyerftoks met de jongskens. B. Loligo. CE Een zeer kleen ftukjen des Eyerftoks met de Eyerkens. D. Een t’zameoftel van zee rakjens* E. Een brafüiaanfch viske3 Abacatuaia geheten* Tab. I. Z7y?e ll* FIG. Een Pa dag tig Americaans dier , by de Inwoon der s Pi pa en Pip al ge heet en, wiens agterjle poolen die van de Ganzen ge- Ijk de Krabbe zyn gegroept. IV. FIG. Het rotsje , waar op het gezeyde gezet is. De I. Kg. van de VI. TVA FEL. Een groot e Guineefche Tepelhoorn met des zelfs Slckke, A. De Tepel. B. De Slekke. C. De opening of gefpouwentheid van dezelve. D. Een gebuggeld, beenig en van alle kanten gedoornt Ambonfch drie- kantig Viske. De 11. F I G. A. Een bevrugt Ey van een Crocodil aan eene zyde geopcnt > om de jongske ten deele te konnen zien. B. Het hoofdje. C. De vliezen van ’t Ey. D. Een tak van de Zee Eyke door wiens toedoen het Ey vaft zit in het Glas. Een Africaanfche Zee appel 3 met roode doornen. De VI I. TAFEL. A. Een gevlakte bruyne Ceylonfe Vis. B. Een Zee Netel. C. Pyramidwyze fcherpe toelopende ftreepen. D. Zazelingcn , dewelke als tot riemen verftrekken a met deze 3 uytge- fpreit zynde, weten zy te fwemmen. E. Een gehoornt Amboinfch Viske. E. Een enge groeve 3 waar in zig dat hoorntje weet te verbergen. HET CABINE! DER DIEREN. De 11. FIG. IVyft ons aan het Armt je van een kindje, in wiens hand* je onthouden werd het Ey van een bevrugt Zee fchikladdeken. A. Het Armtje. B. Het Ey. C. Hec hooft en voorfte poten van een zee fchilpaddeken. D. Ambons vliegend ? beenig en bultig visken, met een faagwys fnuy- tjen* E Y N D E. breedvoerige B L A D-W Y Z E R VAN ALLE UYTGEGEVENE ZOO ONTLEEDT- GENEES- ALS HEELKUNDIGE WERKEN VAN FREDERIK RUYSCH, Med. Doft., Hoogleer aar in de Ontleed-en Kruydkunde: Medelidtinde Keyzerlyke Akademie in T)uytslant, en *van de Koninklyke Maatfchapjyye der Geleerde in Engelant, OFGESTELT DOOR BAVIUS BAARD A; S. S. Minifi. Candid. iA M S T E R D A M, By deJANSSOONS van W A ESBE R G E, Boekverkopers op ’t Water. 1739. VERKLARING DER VERKORTE BEWOORDINGEN V A N D E TRACTATEN. Verhaal van ’t Leven en de Verdienftenvan Fredrik Ruyfch 3 door Joh* Frid. Schretherus. Klapv, Aanm. Ontdekking der Klap-vliefen, enz. —■■■■- Pag- i Ontl. Aanm. Anatomifche Aanmerkingen. ■ * 3r Rarit. Naamlyft der Rariteyten. ■ ■ "1 —■ —— 345 Br. I. Eerfte Voorftellende Brief. ——— —• 227 Br. 11. Tweede Voorftellende Brief. —— 236 Br. 111. Derde Voorftellende Brief. *— _ 247 Br. IV. Vierde Voorftellende Brieft —— 256 Br. V. Vyfde Voorftellende Brief. • 267 Br. VI. Zesde Voorftellende Brieft —— - —• 277 Br. VII. Zevende Voorftellende Brief. —— —— 289 Br. VIII. Agtfte Voorftellende Brieft * - 295 Br. IX. Negende Voorftellende Brief. - ■■ ■ 307 Br. X. Tiende Voorftellende Brief. - ■ —— 318 Br. XI. Elfde Voorftellende Brieft —■ ■ —— 32f Br. XII. Twaalfde Voorftellende Brieft —— 337 Br. XIII. Dertiende Voorftellende Brief. ——— -■"» »■ Br* XIV. Veertiende Voorftellende Brief. «-. .» 401 Br. XV. Vyftiende Voorftellende Brief. ~ M Br. XVI. Zeftiende Voorftellende Brief. —«- - —— 4^o Antw. aan Bidl. Antwoort op het Boekje van G. Bidloo; Verdediging genaamt. 439 Cab. I. Eerftè Kabinet. ——-. Cab. 11. Tweede Kabinet. * —* 522 Cab. lII* Derde Kabinet. —■ ■. »—, sgs A 5 o fi a n n n n_i Cab. IV. Vierde Kabinet. - Cab. V. Vyfde Kabinet. _ . y5l Cab. VI. Zesde Kabinet. —— „„ Cab. VII. Zevende Kabinet. . * 657 Cab. VIII. Agtfte Kabinet. —— 720 Cab. IX. Negende Kabinet. ~~ 741 Cab. X. Tiende Kabinet. ’ 775 Cab. XI. Elfde Kabinet. . - ZHZZ Cab. XII. Twaalfde Kabinet. --- ■ Tient. I. Eerfte Tiental van Ontleedt- Genees- en Heelkundige Aantekening 899 Br. Ettm. Voordiende Brief van M. E. Ettmulkr. aJ^an£ei 93S Tient. 11. Tweede Tiental van Aantekeningen, enz. , Tient. 111. Derde Tiental van Aantekeningen, enz. . . , 99ï Ontl. Verh. Ontleedtkundige Verhandelingen. 1047 Br. Vat. Brief van A. Vat er. • ’ Io9r Br. Hecq. Brief van Hecquet. —— —. - * ~~ "J 1123 Br. Boerh. Brieven van H. Boerhaven aan F. Ruyfch, en van F. Ruyfch aar, w 113 i? Boerhaven. —— _ .. __ JJ dn Br. Bohl. Briefswyze Verhandeling van J. C. Bohlius. —— """* 1140 Cab. Dier. Eerlte Kabinet der Dieren. * „ “* 1229 1253 B L A D-W Y Z E R DER WERKEN v.» RUYSCH. A. Aangezicht, klieren, niet alleen verfchey de zoorten van aldereenvoudigfte , maar nog een ander zoort, van Boerhaven aan het zelve toegefchreven, Br. Boerh. p, 1158. 1159- 1176, _ worden beyde van Ruyfch ont- kent, ibid.p. 1205. i2Gg. 1213.1222. met zeer veele 11 ag-ad eren voorzien, Cab. IV. p. 605. N. 13. - puyjljesen zweertjes van het zelve, wat zyn? zie Gezwellen’. regter zyde des aangezichts van een Jonge. Cab. X. p. 827. N. 27. van een kleyn kint afgebeelt, Cab. 111. p.599. Taf. IV. fig. 1. —— waar door de fchoonheyt van het zel- ve dikwils gefchonden wort ? Er. Boerh. Aal, zilver JVeftindifch Aaltje , Cab. Dier. p. 1269. N. 53. Aalbezien-vernielders, wat dieren, en waar- om zoo genaamt. ibid. p. 1263. N. 10. Aaltaarten, derzel ver geraamten zeerkon- Ilig toebereydt, Cab. V. p. Ó5O. N. 105. Cab. VIII. p. 763. N. 84. Aamborjiigheyt by een waterzugt, uyt een hoop Waterblaasjes beltaande , ontl. Aanm. 27. —— gebeurt meermalen, als wel tot nog toe aangemerkt is, ontl. Aanm. 21. - met een blaauw wezen der lippen, en het gantfche aangezicht verzelt gaan- de, Ontl. Aanm. 19. van wegens een verftopping en uyt- Ipanningder longblaasjes veroorzaakt, Ontl. Aanm. 19—21. Aangezicht, beursjes, en wel veele in de huyt van het aangezicht, en derzelver gebruyk van Boerhaven aangemerkt, Br. Boerh. p. 1165.1170. konnen volgens het oordeel van Ruyfch niet licht aangetoont worden, ibid. p. 1208. blinkend gelaat daar van, word ver- oorzaakt door een uytzweetende olie, die uyt den blaasagtigen rok vloeyt door uytlozende zweetgaten. Tient. I. p. 947. Br. Boerh. p. 1153. 1159.1205, p. 1159. 1165. —— wormverbeeldende ftoffe hier gevon- den , zie JVormen, Aangezichten van gezonde menfchen, hoe en wanneer gelyk als met Olie beftree- ken haar vertonnen ? Ti ent. I. p. 947. van Jongelingen, Cab. VI. p. 706. N. 97. Cab. XI. p. 576. N. 55. —van jonggeboorene Kindertjes, Cab» IVa p. 602. N. 3. Cab. V. p. 649. N. 95,, Cab. VIII. p. 7ÖO.N. 66. verfcheyde gedeeitens van Kinder aangezichten, Cab. 111. p. 577- N. 23. Cab. IV. p. 601. N. 2. Cab. X. p. 848, N. 133. B L A D-W Y Z E E DER Aangreeyzeh, zie Beenderen. Aantoonen is de plicht, van een Ontleder, Br. IX. p. 313. Br. XL p. 330. Tient. I. p. 949. Tient. 11. p. 1013. Br. Boerh.p. Jcbterbreyn, /%««r der kieyne harden en op tweederley wyze befchreven,Br.Xll. p. 352. 353. gedeelte daar van uyt een Kalf, Cab. XL p. 874- 4°* —— onder (te gedeelte van het zelve over dwars gefneden, Cab. IX. p. ]\j> geheel verhard,Cab ULP.580.N.29. —- heeft geen Klieren, Br.Boerh.p.j 201. hoe deszelfs oppervlakte in ontcl- baare mindere verdeeiingen onderdcelt wort? Br. XIL p. 353. Cab. IX. p. 793. N. 52. is uyt verfcheyde ronde dwarfchc Plaatjes te zamen geilek, Br, VIL p. 293. Br. XII. p 352. —- met haar aanhang hetonderfle bo- ven gewendt, Cab. UI. p. 586. N. 4c. Cab. Vil. p. 728 N. 31. —— met het begin van het ruggemerg, Cab. Lp. 504. N. 5. natuuriyke geflalte, .en koleur van het zelve, Cab. 111. p. 586. IV. 45. Netwyze vlegting daar van, ibid. Slag-aderen van het achterbreyn , op wat wyze over deszelfs oppervlakte loo- pen? ibid. zy n ontelbaar, Cab. 111. p. ca r, N. 29. p, 586. N. 45. —• Stukken des achterbreyns uyt ver- fcheyde voorwerpen, Hark. p.21 g. Cab. HL P' 575- N. r 6. p. 592. N. 71. Cab V. p. 644. N. 65. 66. Cab. VI. p. 7, j juj 121. Cab. VIII. p.759. N.59. Cab.’lX*. p. 798. N. 52. Cab.X. p. 827. N. 26. —— Tweede HarJJen vlies van het achter- breyn , het Spinneweb-vlies gelykcn- de, Cab. 111. p. 581. N. 29. ! • uytftcekzcds der kieyne harjjenen moe- ten om haar gedaante niet minder worm- wyze uy tfteekzels genaamt worden, als . de oprechte worm-wyze uy tfteekzels 5 1 Br. XII. p. 363. Taf. XIII. Lett. Z. Cab. . V.p. 044. N. <55. Zie Uytfleekzels- 1198. I2of. 1204. 1209. 1210. 1212. 1219. Aantrekkingskragt der lichaams deelen, wat? Tient. 11. p. 1004. Aars is van natuur rimpelagtig, Cab. 111. p.575. N. 1 r. Cab. VI. p. 673. N. 1. —— Toe gefloten aars befchre ven, Tient. 11. p. 1039.1040. ——— dikwils in Kinderen aange- merkt, ibid. * gevallen van deze quaal aange- haalt, ibid. van een jong Kint, Cab. X. p. 841. N. 96. Abrikoos uytgerafelt, en afgebeelt, Tient. 111. p. 1089. Taf. 11. fig. 9. —— Zap en Moesvaten van deze vrugt, van een ander gefteltenis, als die gevon- den worden in een Perfik en in een Peer, Cab. XI. p. 895. N. 200. Cab. XII. p.918* N. 60. Tient. 111. p. 1089. Taf. 11. fig 9. —* van waar voortkomen? Cab. XI. p. 895- N. 200. Abrus, Cab. Dier. p. 1263. N. ic. Zaad, en bladeren van de Abrus van Alpin, ibid. p. 1266. N. 27. Acaruana, naam van een Ceylonfche Vifch, ibid. p. 1269. N. 53. Achmella, Kopjes en Zaaden van dit Ooft- indifch Gewas, ibid.p. 1263. N, 10. Achterbreyn afgebeelt, Br. XII. p. 365. Taf. XV. fig. 4. •—— Dunneharffen vlies, de kleyne harde- nen bekledende, met deszelfs zikkcl wyze uytfteekzels, en de af beeldzels van dien, Br. VILp. 293.294. Taf. VIII. fig, 1 en 2. Br.XILp.363.Taf.XIII. Lett. a. Cab.l. p.504. N.j.Cab.l V.P.603.N.6. ftukje van dit Vlies nvt een jonggeboorenKinc, Cab.V.p.(533.N.24. WERKEN VAN RUYSCiï. Achterbreyn , uytfteekzels op wat plaats gevonden worden ? Cab. V. p. 644. N. 65. p. 646. N. 78. —— waarin van de groote bar Henen ver- fchilt? Br. VIL p. 292. 293. —— wyze van deszelfs ontleding door Vieuffens is niet voldoende, Br. XII. p. Ader, Hart-ader ten deele door het regter oortje, dog voor het grootfle gedeelte door de zelfflandigheyt van het hart verfpreyt, Br. X. p. 324. Taf. XL fig. 4. Hol ader, Cab. IX. p. 782. N. 6. afbeelding daar van berispt, Antw. aan Bidl. p. 455. 47 g. * deszelfs evenredenheyt, ibid. P- 452’ N. 82.P.704. N.gg. Cab.X.p. 837.-N.BO. gedeelcens van deze Ader, Cab. VI. p.yoj. N. 82. p. 704. N.gg. heeft veel meer kleyne takjes als de hof ader, Cab. 11. p. 536. N". 1. hoe de darmen en het darm* Longe ader, deszelfs vliezige zak, als zynde de grondt of uytbreyding van deze ader, maakt met het linker hart- oortje een gemeene holiigheyt uyt, Br. X. p. 323. Taf. XL fig 1. is met Slag-aderen bezaayt, ibid. p. 323. veel meer in getal, als in de figuuren afgebeelt wort, Cab.lV. P.610.N.41. Takjes van deze ader zyn vier Rammen uyt, en geen twee, zoo als de Schryvers willen , Br. X. p. 323. Taf. XI. fig. 1. Cab. I. p. 494- N. 3. Longe-pyps ader ,of ’er waarlyk is ? Br. VI. p. 281. Zie Slag-ader, Longe• pyps-flagader. Milt-ader afgebeelt uyt een Menfch, Br. IV. p. 265. Taf. IV. fig. 1 en 4. Cab. VIL p. 737- Cfig. J* deszelfs doorbooringen wor- den in de Milt van een Menfch te ver- zendt in het linker harc-oortje geefs gezogt,Cab. IV. p. 62f. Lett. A. haar hoedanig in een Menfche Milt, hoe in een Kalfs Milt? Br. IV.. p. 263. fcheylomringt? Br. Bohl.p, 1234. niets klierigs, of eenigeby- zondere geronne ftoffe wort alhier ge- vonden ? Cab. VI, p. 702, N. 8S* P* 7°4« N.«B. Ader, WERKEN VAN EUYStH. Jder, Peort-ader, ftukje van dezelve, afge- beek uyt een Kalf, Cab. II p. 563. Taf. VI. fig. 1. der Kalveren, met groote togtgaten; als een zeef doorboort, om het bloet zoo veel te rader te doen wederkeeren, waar door de fchielyke flapheyt der roe- de ontftaat, dat van niemant voor Ruyfcb aangemerkt is, ibid. Aderen dienen niet alleen om het bloedt Takken daarvan uyt de Le- ver van een Menfch, Rarit. p. 202. Cab. X. p.837. N. 80. van een Kalfs-lever heeft geen Klieren, maar zappige uyteynden, Cab.lll.p.S7°- N- 3- ~ uyt een onvoldragen Vrugt, Cab. V. p- 647. N. 83* —— wort te onregt een Slag-ader genaamt, Br. Boerh. p. 1220. Zaad ader, gedeelte uyt een Kraam- vrouw, Rarit. p. 161. . grooter als na gewoonte uy t- gerekt in een Vryfter, aan een Wa- terzugt in de buyk geftorven , Ontl. Aanm. 19. Aderen, Arm-aderen van een Menfch, Ra- door de flag-aderen toegevoert, te rug te voeren, maar zyn daar en boven nog tot andere gebruyken gefchikt, Br, XV. p. 419. Tient. 11. p. 1012. Hart-aderen van Fieujfens en Thshe« fms, nieuwlings ontdekt, Tient.l. p.952. van waar voortfpruyten ? Cab. IX. p. 787. N. 23, Melk - aderen hebben een zeer fyn beginzel, Tient. 11. p. 1004. met Klap-vliezen voorzien. zie Klap vliezen. van de eerfte zoon in de rit. p. igó. Darm-fcheyh-aderen door het darm- fcheyl verlpreyt, Cab. I. p. 512. N. 13. Menfch, door de klieren van het darm- fcheyl overgaande, vereenigen zig met de Melk-aderen van de tweede zoort, gebleeken wegens een proef door een opblafmg genomen, Tient. 11. p. 1004. in de Paarden aangemerkt, met opregte Klapvliezen voorzien te wezen, Tient. 11. p. 1005. waar in die van de eerfte of mogelyk de drank en het zoort, van die van de tweede zoort verfchillen, ibid. p. 1012. wie derzelver eerfle uyt- vinders ge weeft zyn? Br. VI. p. 281. Milt-aderen en Slag-aderen van d® Menfch befchreven, Br. IV. p. 26b. enz, —. boe verfchillen van die der Kalveren? Klapv. c.3. p. 15. Ontl. Aanm. fynfte van de gyl niet opflorpen ? ibid. p. 1012. Tient. 111. p. 1073. der Mannelyke roede, loopende over de rug van dezelve, worden gemeenlyk opgeblazen, wanneer het groote ze- nuwagtig fpongieufch lichaam opgebla- zen wort, Ontl. Aanm. 100. — op wat wyze deszelfs In- wendige aderen door Ruyfch ontdekt worden? ibid. . _—— ten opzigte van deszelfs inwendige zelfftandigheyt van niemant ter degen onderzogt, om dat zeer be- zwaarlyk te voorfchyn gebragt wor- den. ibid. , zyn gelyk de Milt-aderen 100. Br. IV. p. 2(52. 2Ó J. Navel-adercn twee in een Kalfslever ontdekt, Klapv. c. 4. Aanm. 7. -—— Nier-aderen, Cab.X. p.gjtf.N. 175-. Lett. M M. onderfcheyt tuflehen der- zelver uyteyndens en die der flag-ade- ren is groot, Cab. IX. p. 799, N. 55. Cab.X. p.838. N. $6. Bbbbbbbb Aderen, B L A D-W Y Z E R DER Aderen, Nier - aderen , uyt de Hol - ader , voortkomende, dat zeer ongewoon is, Cab. V.p.051. N .5. Zyn groot in getal en by- zonder fyn, Cab. IX. p. 799. N, 53. Cab. X. p. 839* N. 86. * Poort-aderen uyt Kalfslevers, Cab. 11. p. 544. N. 17. Cab. lil. p. 570. N. 3. Cab. IV. p 604. N. It, Hukken van Aderen die opgebla- zen zyn, Rarit. p. 199. Cab. VIL p. 736. N. 69. • van Hals-aderen uyt een Paard, Cab. V. p. 635. N. 35. Cab. IX. p. 805. N. 67. -7— worden meeilen tyt ook te gelyk in het opvullen der Slag aderen vervult, om dat de manier van opvullen zonder force gefchiet, Cab. VI. p. 700. N. 73. Zaad aderen in de Kraamvrouwen wyder als in andere Vrouwen, Rarit. p. 161. met aderfpatten bezet, zie Aderfpatten. — van waar voortfpruyten ? Cab. I. p. 517. Lett. Men N. Cab. V. p. 652. N. 5 en g. Cab. X. p. 856. N. 175. Lett. H H. Aderlating by Tovery vergeleeken , Br. Hecq. p. 1140. natuurlyke flondevloedt door een aderlating op den arm gedaan, herftek, ibid. of niet van een groote nootzake- lykheyt is omtrent de gebreken van de nablyvende Moerkoek? ibid. waarom in barende Vrouwen in het begin der Baring op den arm ge- bruykelyk? ibid. Aderfpatten der Zaad aderen, wat gebrek? Tient. 11. p. 1016. van het Bal-zakje, in de jeugt ge- komen, veranderen in den ouderdom meen Waterzugt, ibid. p. ioi8* Afgang door een harde verdikking Van den Endel-darm verhindert, Ontl. Aanm. 95.96. Tient. 11. p. 1040. Afzetting der Leden en deszelfsmanieren, zie Ledematen. voorbede daar van bygebragt in de voet, met de uytkomfh der afzetting, Br. XIV. p. 403. 404. van de linkerkant met een gedeel- te van den arm, op wat wyze in het werk geilek, en hoe genezen? ibid. p, 407—412. wat in de afzetting van de handt of arm aan te merken Haat? ibid. p. 412. 413. Aloë Afrikaanfche, hoe de zapvaten lopen in de bladeren van dit gewas ?Cab. XII. p. 919. N. 72. Tient. 111. p. 1061. Amerikacmfche, bladeren van dezelve, hoedanig geilek? Tient.lll. p. 106 r. Amaranthoïdes uyt Afrika oorfpronkelyk, met een witte en purpere bloem, Cab. XII. p. 929. Amaranthus gekamt met rode bloemen, Cab. Dier. p. 1260. N. 2. met hangende ayrvvyze bloemen, ibid. p. 1271.N. 67. Amrbinnenfte vlies van de Nageboorte, Rarit. p. 199. in de vrugt van een Menfch heeft geen bloed-vaten, Br. IX. p. 313. Br. XIII. p. 373- Tient. 111. p. 1078. in twee deden gefpouwen, dat zotn- tyts ook wel van de natuur voortkomt, Cab. IX. p. 786. N. 21. .- of’er tuflehen dit vlies en het vlies Chorion nog een derde in de Menfch ge- vonden won? ibid. ontfangt zelfs het minfte takje van bloed-vaten niet van het vlies Chorion, Br. IX. p. 313. Huk van dit Vlies, Cab. IV. p. Ci 2. N. 52. uyt een Schaap, Cab. XII-P:577. N. 20.. Amnm WERKEN VAN RUYSCH, Amniosvan een Schaap, met een menigte van bloed-vaten voorzien, ibid. Cab. IV. p. ón.N. 49. —— zit lichtjes vaft aan het buytenfte vlies Chorion, Br. IX. p. 313. •—— zoo dun als een Spinneweb, Cab. X. p. 85' •N. 150. p. 859 • Taf. I. fig. 3, Apothekers y haar blinde en onbezonne ligc- vaardigheyt, Ontl. Aanm. 49. Argus veeloogig capelletje, een alder- kleinfte blaauwe Argus genaamt, Cab. Dier. p. 1262.N. 6. Arm afgezec, enopwatwyze? Br. XIV. p. 407.403. wonde daar van hoe gene- zen? ibid. p. 408—412* deszelfs Slag-ader-breuk , ziq Breuk. gedeeltens van een afgezetten arm, met de handt afgebeelt, Br. XIV. p. 416. 417. Taf. XVII. fig. 1. Taf. XVUL fig. 1. Armen, Menfche armen, Rarit. p. 205.206. ■ van Kinderen, Cab. I. p. 497. N. 3. Cab. 11. p. 538. N. f. Cab. 111. p. 575. N. 14. Cab. IV. p. 605. N. 12. Cab. V. p. 630. N. 3.4.6.7. p. 632. N. 16. Cab. VI. p. 683. N. 26. 27. p. 684* N. 29. p. 686. N.35. 36. Cab. VII. p. 726. N. 18. 21. p. 734.N. 58- Cab. VIII. p. 749. N. 22. p. 762. N. 74. Cab. IX. p. 782. N. 8- p. 791. N. 33. Cab. X. p.835- N. 7f.p. 850. N. 148-p- 853* N.161. Cab. XL p. 880. N.po.p. 895- N. 196. Cab. XII.p. 914. N. 25. p. 9 25. N. 120. Cab. Dier. p. 1273.N, 90. ■ van onvoldragene Vrugtjes, Cab. IX. p. 796. IV. 50. Cab. XI. p. 87p.JV.50. p. 879. N. 79- Cab. XII. p. 913. N. 14. p. 918.N.62.P.919 N.73.P.920. N. 77. uytjonggeboorene Kindertjes,Cab. 111. p. 570. N. 1 • Cab. V. p. 629. N. 2. Cab. Vl.p. 679* N. 20. p. 682. N. 23. p. 708- N. 110 Cab. IX. p. 783. N.p.Lett. A. p. 797- N-5i- Armodilletje, zie Schiltvarkentje, Amfpieren, zie Spieren. Afclepiades Aïzoides, een Afrikaanfch gewas van Tournefort, Cab. XII. p. 911. N. 4. Afpergies flekelagtige uyt Afrika, Cab. Dier. p. .12 64. N. 14. B. BAaring al te grooten haaf}; daar omtrent door een Vroedvrouw in het werk ge- flelt, hoe fchadelyk ? Tient. 11. p. 1035. HeupeofZitbeenderen moeten in een moeyelyke arbeyt eenigzints vaa malkander wyken, ibid. p. 1039. Moerkoek en Scheede fchieten in de baaring veeltyts voor hetKint uyt, Ontl. Aanm. 25. moeyelykheyt deszelfs veroor- zaakt door het Maagde-vlies, het welk in zyn geheel was, en zeer dik, als ook wegens de tegenftant van een ander te- gennatuurlyk dik vlies, de fcheede die- per toefluytende, Ontl. Aanm. 22. natuurlyke arbeyt in de Baaring hangt ook af van de beweeging der fpierdraden des Baarmoeders, Tient. 11. p. 1029.1030. • of door een Aderlating gelukkiger voortgang krygt? Br. Hecq. p. 114 ongehoorde baaring, door de mond voorgevallen met de omftandigheden der gefchiedenis , met egte bewyfen beveiligt, Cab. IX.p. 793. enz. N.48. p. 812. Taf. 11. fig. 2en 3. vrage daar omtrent voor- geftelten voorgehouden, ibid. p. 7P>". JV. 48. Staart-been in een moeyelyke ver- loflinge zeer verre nabuyten wykende, veroorzaakt groote pyn , die in deze deden overblyft, waar over de Vrou- wen zoo veele jaren klagen, Tient. 11. p. 1039. van byzondere vreemde ftoffen, met een verhaal van dit voorval, Cab. 11. p.539. N. 6—i 1. B L A D-W Y Z E R D E R Baaring van een Üekgeiykenc diertje nyt de mont van een Meysje, Tient* I. p. 954. enz. vinger in een zwaare Baaring in den aars van barende Vrouwen door de Vroedvrouw opgeßooken , wat onge- makken veroorzaakt? Tient. 11. p.1035. — waarom in de Baaring verkeerde* lyk drank aan de Vrouwen wort ge* weygert? ibid. p. 1034. 1035. waar van af hangt, het gehele werk van het zwanger gaan, en de baaring? Br. Hecq. p. 1145. wanneer de inwendige mond der lyfmoeder in de baaring uytfchiet, wat in zulken geval te doen Baat. ? Ontl. Aanm. 25. wonderlyke baaring, waar in,een on- gewoone fluyting deswegen egterdoor de Konß omfloten , Ontl. Aanm. 22. wort gemakkelyker, en is voor- deelig van wegens de afftandt tuflchen de opperhoofds en voorhoofdsbeende- ren in een jonggebooren Kint, Cab. UI. p. 596. N. 2. Cab. VUL p. 742. N. 2.. • zwaare baaring ontßaac veeltyts van wegens gezwellen van het agter- hoofd der Kinderen afhangende, Ontl. Aanm. 52*. veroorzaakt gemeenlyk een verßopping der Trompetten van Fallopius, als ook onvrugcbaarheyt, Ontl. Aanm. 83. Baarmoeder, zie Lyfmoeder. Baars van Amboina gemeene , zie Zee- baarsje. vliegende, wat Vifeh be- Ichreven en afgebeelt , Cab. Dier. p. 1200. N. 3. p. 1277. Taf. 11. fig. 3. Bagre,, zoort van een Vifeh, zie Visjes. Bal uyt een Kalfs-maag, Cab. XI. p. 874. N. 39. jßallen uyt witte en groote Koe-hayren be- üaaade, in de Maag van een Koe ge- vonden, Raric, p. 164. Cab, XL p. BS>r. N. 169. r Balzakje, bereyding daar van is zeer moe- yelyk , Br. 11. p. 241. ““ dooi de Konfl van zyn langwer- pige ftreep , en natuurlyke rimpels be- rooft , ibid. p. 237. — hoedanige inwendige gedaante na de opdrooging vertoont? Br. I. p. 2 q c Taf. I. fig. 3. r 00' —7 ~ hoedanig geftelt is ? befchreven, ibid. p. 229. 230.233. r 1 k°e deszelfs ader/patten met de tyt veranderen? Tient. ll.p. ioig. is niet geheel van vet ontbloot, dewyl het in deszelfs opperße gedeelte gezien wort, Br. I p. 229. 233. Cab.III. p. 598. Taf. 111. fig. 1. —•— konßig toebereyt, 8r.1Lp.237, 1 ' na deszelfs opblaazing, en droog- making boven aan geopent, Br. I. p 235. l af. I. fig. 1. ■ of uyt deszelfs Kliertjes hayren voortkomen? ibid.p. 233. 7omgekeert uyt een Jonge, Cab. XI. p. 878. N. 70. opgeblafen en opgefneden.Cab. V. p.649. N. 100. ——op wat wyze te vertoonen?Br I. p.234. TTi ZT descz;elfs Sh8' aderen oorfpronkelyk ? zie Slag-aderen. *“— voornaamße maakzel van het zelve, welk? Br. XIII. p. 339, ' Vuur van het zakje op wat wyze genezen ? Ontl. Aanm. 75. —*— wat door deszelfs vlies Dartos verßaan wort ? zie Vlies. —-- wort door een middelfchot in twee deelen verdeelt, Br. 1. p. 229.230. 234- 235* Taf. I. fig. 1. zie TufTchen- fcheidzel. —• zyn langwerpige Breepofnaad, ibid. p. 229, Br. 11. p. 237. Br. XIII. P-39 2. WEKKEN VAN KUYSCH. Balzakje, zyn dwaalagtige ftelling om- trent dezelve wederlege, Br. XIII. p.392. Bal zakjes, hoe geftelt in gelubde? Br. I. Been, Achterhoofds-heen vjort alleen in jon* ge Kinderen van het juk-been gefchey- den, ibid. p. 159. Beytelwyze been , valfchelyk het vierde genaamt, ibid. p. 174, —— Borft-been, zie Borfibeen. Darm-been aan weerzyden, uyt drie deelen beftaande in jonge Kinderen, Rarit. p. 150. doorn van het zelve is in P 233' Balzem in het binnenfte van degehoorweg, van waar volgens Boerhaven voortkomt? Br. Boerh. p. 115 - — zoo de inwendige als uytwendige lichaams deelen verzagtende , overal daar een geftadige wry ving plaats heeft, alle jonggeborene kraakbeenig, ibid. Dye-been, Aanwajfen daar van, en wel de bovenjle in jonge Kinderen ge- heel kraakbeenig zynde , beftaat uyt verfcheyde beenige deeltjes, die met- ter tyt tot een lichaam worden, Cab. X. p. 858- N. j 82. p. 860. Taf. 111. fig. 4. ■ * ■—l 1 —— onderfteaanwas van dit been afgebeelt, Cab. VIL p.739. Taf.' 111. fig. 1. bovenfte deelen van- het zel- ve uyt een hinkende oude Vrouw, Cab. IX. p. 793. N. 44. p. 806. N. 74. —— - buytenfte, hardfte, en vaftfte zelfftandigheyt van dit been, gemeen-, lyk Tmr genaamt, is nergens dikker, als in het midden , Tient. 111. p. 1088. Taf. 11. fig. 1. Lett. I. " door een beenige vereeniging met het fcheenbeen en kniefchyf aan elkander gegroeyt, Rarit. p. 216. ■ gedeelte van dit been aangedaan met een bederving, ibid. p. 180. door fcherpe humeuren uyt gegeten, en van de natuur liytge- dreven , Cab. 111. p. 566. —■ ten deele vleezig, ten deele pezig, met het af beeldzel, Tient. 11. p. 1044. Taf. I. fig. 1. *— uyt een jong Kint afge- beelt, Cab. X. p* 858. N. 182.9. 860. Taf. 111. fig. 4. Hals van dit breekt zeer ligt, en waarom ? Cab. VIII. p. 770. N. 103* ibid- p. 117°' Balzemen van dode lichamen , loftuyting aangaande deze Kond:, 8r.V.p.267.268. verfcheyde manieren van balze- men , Cab.lV. p. 61 i.N. 49.9.623. N. 96. Bartifch zyn Werktuyg, zie Werktuyg. Bajiaart-vleefch, en bederving van het ver- hemelte, door het Mes en gloeyende Brandyzers gelukkig weggenomen, Ontl. Aanm. 43. Baftaart vleefchkhmp, door Konft uyt bloed toebereydt, Cab. I. p. 497. N. 3. Cab. VII. p. 729. N- 39. Cab. XL p. 883. N. iog. p. 897* Eetc. F- Baftaart-uytfieekzels, zie Beenderen. JBafiaart-zuygers uyt de nageblevene Moer- koeken in de Baarmoeder na de Ver- lofling, Ontl. Aanm. 28. zie Zuygers. Bederving der ribben door een Slag-ader* breuk der groote Slag-ader, Ontl. Aanm. 37- ——— van de onderfte Kaak weggeno- men en genezen „ Cab. IX. p. 791. N. 29. • van het Scheen been, zie Been. j- van het verhemelte , met het Baftaart-vleefch door brandyzers enz. genezen, Ontl. Aanm. 43. Been, Achterhoof ds heen beftaat in jonge Kin- deren uyt vier beendertjes , Cab. V. p. dji.N. 1. _ - meteen tegennatuurlyk beenig uytftek voorzien, Rarit- p. 159. - uyt vier deelen tezamen , gevoegt, ibid. p. 150. B L A D-\V Y Z E R DER Been, Dye-beeny dikwils in oude mank- . gaande Vrouwen gebrooken bevonden, ibid. Cab. IX. p. 793- N. 44. . - harde langronde banden in plaats van de hals zittende, waar u\ t voortkomen ? Cab. IX. p. 806. N. 74. p. Bu. Taf,l. fig. 1. . hoe en op wat plaats we- der vaftgegroeyt ? ibid. p. 793. N.44. p. 806. N. 74. - na de breuk geheel ont- breekende, en t’eenemaal te niet ge- worden, Cab. VIII. p. 770. N. 103. Cab. IX. p. 793. N. 44. p. 806. N. 74. -- waar uyt beftaat ? Cab. VIII. p. 770. N. 103. hoe geftek in een krom been? Tient. 11. p. 1044. Taf. I. fig. 2. _ Hooft, of bovenfte gedeelte van het Dyebeen afgebeek, Cab. V.p. 654. Taf. 11. fig. 1 en 2. Cab. VIII. p. 773- Taf. 111. fig. 1. Cab. IX. p. Bn. Taf. I. fig. 1. - is van binnen in alleMenfchen niet even hol, Tient. 111. p. 1082. > ■' - kraakbeenige geflake van dit been, zie Kraakbeenderen. krom uyt een fesjarig Kint, Rarit. p. 160. —— Mergbekleedende vlies van het zelve, zie Vlies. —. ■ om wat reden deszelfs beyde drayers voor onechte uytfteekzels ge- houden moeten worden? Rarit.p.xóo, 204. Tient. 111. p. iogi. roB2.> » onlydelyke pyn in dit been, voornamentlyk in Venerifche qualen, waar uyt ontflaat? Cab.X.p.BsB* N.182. flukken daar van, wonderbaar- Jyk dik geworden, Cab. XI. p. 898* Lett. H. Cab. XII. p. 9 26. N. 13 2. van een Endvogel, na een breuk weder te zamengegroeyt, Rarit. p. 20$, Been, Dye been, uyt een Kint van omtrent agt jaren afgebeek , en vertoont met een daar in zittende Diertje, hetwelk een Schallebyter verheelt, Tient. 111. p. ioB/. Taf. 11. fig. 1. —~—• uyt een Menfch ,in welkers holligheyt veele kleyne Wormtjes, en derzeiver overblyfzelen gevonden wor- den , met de afbeelding daar van, ibid. p. ie 86. Taf. I.fig. r. ~— zeer uytgezet van wegens de humeuren, Rarit. p. 217. Elleboogs-been, ibid. p, 213. ■ door uytteering gantfch ont- aard en mismaakt, in welkers hollig- heyt een ronde en lange besne pyp worc gezien , Cab. X. p. 856. N. 176. af- beeldzel daar van, ibid. p. 859. Taf. 11. fig. 1. Heupe-been, deszelfs pan, zie Heup. • Heyligbeen door een beenige verec- niging met de naaralooze beenderen vereenigt, Rarit. p. 215. gezwel in deszelfs onderfte gedeelte gevonden, Oncl. Aanm. 35. onderfte deel van dit been gaapt akyt aan het agterfte gedeelte, en is met vet bezet, ibid. * Slag-aderen van het zelve, hoe wederzyts loopen? Cab. V. p. 652. N.7. ft uk daar van uyt een Kint af- gebeelt, ibid. p. 645. N. 69. p. 655. Taf. 111. fig. 1. —— Wervelbeenderen van dit been verfchillen zeer veel van de wervel- beenderen van de rugge-graat,ibid. Hoofd-been, in wat tyt vliesagtig is? Cab.III. p. 567. ontbloot, en van de lucht zwartagtig geworden , echter zonder zigtbaare fcheydmge van fchilfers her- fielt, Ontl. Aanm. 5. koot en hielbeen, Cab. XI. p. 89& N. 208. WERKEN VAN RUYSCH. Been Kraakbeen, zie Kraakbeen. —* Naamloos been, afgebeelt voor een ■ groot gedeelte, Tient. 11. p. 1045. Taf. 111. fig. i. .—— Pan van dit been uyt een onvoldragen Vrugt, Cab. V. p. Ó34. N. 25. . van de linker zyde lager ge- plaatft als dat van de regter zyde, waar uyt voortkomt? Rarit. p. 154. van een Schaap, ibid. p. 172. Zenuw -kraakbeenige hand uyt dit been voortkomende met flag-aderen voorzien, en van wat gebruyk dezelve is? Cab. V. p. Ö34. N. 25. • Opperhoofds-been van een Reus, won- derbaarlyk groot, Rarit. p. 193.194. Ploegyzer been, hoedanigen been? Br. VIII. p- 302. Cab. VI. p. 694. N. 64. • met het middelfchot der neusgaten vereenigt, Rarit. p 158. Br. VIII. p. 302. j?riemswyze*heen groeyt met het Reen- been zomtyts vaft m zeer oude licha- men tegen de natuurlyke gewoonte, als door een t’zamengroeying, Tient. 111. p. 1081. moet voor geen uytßeekzel van het Ileenbeen gehouden worden , ibid. waarom byna nooyt gevon- den kan worden in Doodshoofden, uyt de graflieden gehaak? ibid. wortindejeugtaan hetflaap- been vaflgehegt , niet door een kraak- beenigc vereeniging , maar door een ondiepe lofie geleding, ibid. zomtyts door banden te za- men gevoegt zynde met het tonge- beentje, groeyt daar mede zoodanig vall dat het een been wort, ibid,- Schaambeen byzonder uytpuylende in Vrouwen die in een moeyelyke ar- beyt Kinderen baren, Tient. 11. p. 1039, Been, Scheen-been altemets met twee Ta- fels, en tuflchen dezelve met Diploë voorzien , Cab. VIII. p. 746. N. 8. bovenfle Ruk van dit been aan twee gefpouwen uyt een begraven Menfch, Cab. IX. p. 730* N. 2. —___ door een verouderde caries bedorven, Rarit. p. 210. gefbeden uyt de nek van een Schaap, als tegen de natuur aldaar ge- groeyt, ibid.p. 216. hoe deszelfs merg in het graf vvort ? Cab. IX. p, 780. N. 2. hoe geilek in een krom been? Tient. 11. p. 1044. Taf. I. fig. 2. is niet ten eenemaal van twee Tafels ontbloot, Cab. VIII. p. 745. N.g. krom met een harde knobbel in het voorlle deel,Rarit.p. 217. met een hard-beenige uyt- fetting en Ipongieus-beenige uytfpat- tingbefet, Cab. X.p. 857-N. 177.178, afbeeldzels daar van, ibid.p. 859. Taf. 11. fig. 4-5- 6-9- io* niet het dye-been door een beenige zamengroeying aan een gewas, fen, Rarit. p. 213. 216. • mismaakt, van buyten uyt- gegeten , en inwendig met een hard been vervult, Cab. X. p. 855- 856. N. i? - P- 859* Taf. ll* %• 2 en 3. fiag-aderen door een gedeel- te van deszelfs been-vlies lopende, Br. V. p. 270. 274. Taf. V.fig. 1. verfcheyde gedeeJtens van dit been afgebeelt, Cab. VIII. p. 773. Taf. UI. fig. 2 en 4. Cab. X. p. 857. N. 177-178- P- 859-860. Taf. 11. fig. 2—6. en 9.10. uyt een hoer op verfcheyde plaatzen doorvreeten, Rarit. p. 212. weggegeten door de beder- ving, uyt welkers holte een lang,hol, en rond Ruk beens is uytgeworpen in BLAD-WYZEE. DER de gedaante van een ronde Pyp, ibid. p. 210. Cab. VIII. p. 745. N. g. p. 773. Taf. KI. fig- 2-3-4- Beeriy Scheen been, wiens beyde oppervlak- tens, zoo binnenfle als buytenfle uyt- gegetenzyn, Cab. X. p. 857. N. iyj. - zelffiandigheyt van her zel- ve, hoedanig? Cab. IX. p.780. N. 2. • Schouderbeen afgebeelc uyt een Kint, met de overblyfzels van vervelde Wormtjes in deszelfs holte gevonden, Tient. 111. p. 1086. Taf. I. fig. 2. - gedeelte daar van uyt een Jongetje vertoont, Cab.X. p. góo. Taf. 111. fig. 2. - opgevreten van fcherpe vog- ten, Rarit. p. 195. van omtrent een fesjarig Kint, ibid. p. 160. waar in een fpongieus-bee- nige fubffantie , gelyk het Diploë van de harfïenpan wort gevonden, Cab. X. p. 85ö. 857- N. 176. —— Staartbeen komt in de Mannen meer na het fchaambeen toe, Rarit.p. 152. — wykt in de Vrouwen door £en zware arbeyt zeer verre nabuyten, Tient. 11. p. 1039. zießaaring, fluk beens met het beenvlies be- kleedt , en afgebeelc uyt een Jonge, Tient. IIL p. 1088. Taf. 11. fig. 8. ■ Tonge-been uyt een Menfch* Rarit. p. 197. • Voorhoofds beenf holte in deszelfs on- derlle gedeelte zeer kleyn, ibid. p. 158. met een fyn vliesje bekleet, zie Vlies. —_ fluk daar van en van de neus, Cab. IX. p. 805- N. 68. van een onvoldragen Kint, het welk zonder verrotting langer als een jaar in de Baarmoeder hadde geze- ten , nog zeer blank zig vertoonende, Cab. XI. p. 896. N. 210. Been, Voorhoefds-been, waar deszelfs langs fleuven haar oorfprong nemen? Rarit. P- f 57- uyt de vleugel van een Hen voor- heen gebrooken, en van de natuur we- der aan een gegroeyt,Cab. VIII. p. 755, N. 49 PVanfchapen been in een papgezwel van de Maag gevonden , Cab. XL p, 890. N. 160. —— Wiggebeen , wiens holte bekleedt won met een dun vlies, metflag-ade- ren voorzien, Br. IX. p. 315. Becnagtigheyt van zommige lichaams dee- jen, waar door wort veroorzaakt ? Ontl. Aanm. 70. Beenderen, Aangroeyzels daar van in jonge Kinderen, hoe geftelr?Rarit. p. 151 .Cab. X. p. 858- N. iB2.p. Söo.Taf.lll.fig. 2. waare aangroeyzels, welke die zyn? Rarit. p. 151. zoo bovenile als onderfte, worden voornamentlyk door het been- vlies , en niet door middel van een kraakbeen aan het lichaam der beende- ren vaftgemaakt, Tient. 111. p. logo. —— Achterhoofds beenderen, twee boven elkander Baande, Rarit. p. 213. Arm-kenderen wegens de fpaanfche pokken bedorven , en wonderlyk om- gekromt, ibid. p. 212. Baflaart - uytjieekzeh der beende- ren , op wat wyze voortkomen ? Tient. lII.p. logi. 1082. waarom voor onechte uyt- fteekzels gehouden moeten worden? Rarit. p. 151. Tient. 111. p. 1081.1082. Bekkemels - beenderen groeyen in Menfc he-vrugtjes flraalswyze uytgelyk water dat bevriefl, Cab. Lp. 493. . van fpaanfche Pokken dóórvreten, Rarit.p.2l2. ■ —• —"7 van verfcheyde Doods- hoofden , ibid. p. 157—160. WERKEN VAN EUYSCH. Beenderen , Bekkemels - beenderen uyt een Doodshoofd van een eerftgebooren kint, ibid.p. 149. worden in een jong- gebooren kint niet door naden, maar door toedoen van vliezen te zamenge- voegt, Cab.ll.p. 552-*^-i- -— zyn in een levendig kint niet door onderling aanraken, maar door een zekere afftant te zamengeftelt, ibid.Cab.lH.p.s96. N. 1.2. enz. befchreven, Tient. 111. p. 1079- door een tegennatuurlyke t’za- mengroeying vereenigt, Klapv. c. 4. Aanm. g. dradigbeenigzamenftel inwendig in de beenderen als een wonderlyk weefzel aangemerkt, Tient. 111. p. 1 og 2. Dye-beenderen na een breuk onge- fchikt herftelt, Rarit. p. 172. jElleboogs - beenderen van omtrent een fesjarig kint, ibid.p. ióo. —• groote beenderen gebrooken zyn- de, groeyen altemets nooyt weder aan malkander, en wat in zoodanigen ge- valle doen Haat? Ontl. Aanm. 4. Tient. 11. p. 999- haar inwendige holligheden wor- den niet overal met een mergbekleden- de vlies omringt, gelyk de Ontleders Hellen, maar zyn dikwils vervult, of met een fpongieus beenagtige zeifftan- digheyt, of met een draadige beenige ftoffe, Tient. 111. p-108 2. haar kraakbeenige eygenfchap verloren hebbende , gaan dezelve in een beenagtige over, ibid. p. iogo. haar verfcheyde ongemakken, Ra- rit. p. 219. , , , hoe uyt de weeke beenderen der kinderen , wanneer gedwongen wor- den te Haan en te gaan , zeer veele qualen voortkomen ? Tient. 11. p. 1010. Beenderen ineen gefmolten , en als in een ander weezen verandert, Cab. V. p. 640. N. 53*. in vogtigheyt bewaart zynde, wor- den beter aangetoont, als gedroogt, Cab. 11. p. 554. N. 11. Cab. IV. p. 607. N. 25. in wat beenderen geen gemeen mergbekleedende vlies gevonden wort? Tient. 111. p. 1082. juk-beenderen , haar uytfleekzel, zie Üytfteekzel. - Kaak-beenderen, vyf van dezelve vertoont, Rarit. p. 2\ 6. ■ konnen door middel van een zuure vogt zoo week en zagt gemaakt wor- den , dat als gebogen konnen worden, Cab. IV. p. 689- N. 38. Cab. VI. p. 678. N. 13. Tient. 11. p 1010. Lichaamen van beenderen won- derlyk vernietigt, Onti Aanm. 67. Menfche beenderen , een begraaf- plaats verbeeldende, Rarit. p. 156.160. Naamhofe beenderen , haar beenige vereeniging met het heyligbeen, ibid. p.215. • in drieën gefcheyden, ibid. P- 155- na de breuk, van de natuur we- der aan een gegroeyt, ibid., p. 176. Cab. VIII. p. 755. N. 49. p. 765. N. 98. of uyt tafels heftaan ? Cab. X. p. 857. N. 176. ontfangen van het merg geen voedzel maar vaftigheyc , Cab. IX. p. 7Si. N. 2. — op hoedanigen wyze de kromheyt van de beenen kan genezen worden? Tient. 11. p. 1010. -—— Opperhoofds-beenderen, afftant tus- fchen dezelve, en de Voorhoofds been- deren in jong-geboorene kinderen is grooter , als wel van de Schryvers in haare afbeeldingen uytgedrukt is, wel- B L A D-W Y Z E R DER ke afflandt in het baaien zeer voordee- lig is, Cab. VIII. p. 742. N. 2. Beenderén, Opperhoofds- beenderen , dik wils doorboord bevonden in eerflgeboorene kinderen, Rarit,p. 214. niet ver van malkander, maar digt by een flaande te gapen ter breedte van een fchryfpen, Cab. 111. p. 596. N. 1— 5. • zyn in een Menfche vrugt- je niet kraakbeenig, maar vliesagcig, ibid. p. 567. Schaam -beenderen zyn in de Man- nen zoo wyd niet van elkander gefchey- den als in de Vrouwen, Rarit. p.152. 15 <5. *" Scheen-beenderen met bloed-vaten voorzien, zie Bloed-vaten. ——■ na een breuk konftig ge- nezen en vaftgegroeyt, Rarit. p. 217. —1 * van beyde fcheenen, ibid. p. 209. -—— van kinderen, Cab. X. p. 835-N.72. p. 844-N. i 15.p.845-N; *2r. ■ uytfpattingen van dezel- ve , zie Uytfpattingen. zonder holte bevonden , dat zeer ongemeen is, Cab. 11. p. 554- * Cab. 111. p. spó. N. 5. Cab. IX. p. 781. N. 2. Tienc. 111. p 1082. • Slaap beenderen, derzelver Tepel- wyze uytfteekzels, zie Uytjieekzels. . ipongieuze beenagtigheyt in der- zelver holligheden is in verfcheyde Menfchen zeer veel van malkander ver- fchillende, Tient. 111. p. 1082. van beyde voeten van een ver- maarde hoer zeer ligt, en op het water dryvende als een pluym bevonden, Ra- rit. p. 212. Cab. VII. p. 725. N. 14. van de voorband gebrooken , en driejaar na de breuk nog niet te zamen gegroeyt in een gauwdief, Ontl. Aanm. 4. Rarit. p. 213. Beenderen van de voor-wet als in een ge. fmolten , en in een ander wezen veran- dert, Cab. V. p. 640. N. 53. p. 656. Taf 111. fig. 4. gedeelte van de voor-voet- beentjes uyt een Vrouw, ibid. p. 640. N. 53. na een bederving zoo ge- fielt , dat niet minder als voorvoet- beenderen haar opdoen , Cab. VIII. p. 761. N. ontaart en afgebeelt, Cab. V. p. 656. Taf. 111. fig. 4, van de lucht zwart geworden, Ontl. Aanm. 5. en gi. van een bedaagd Man, Rarit. p. 151. 152. van eeneerfigebooren kim,ibid. p. 173. 174. van een kint van agt jaar, ibid. p. 203. van agC maanden, ibid. p.ifi. van anderhalf jaar, ibid. p. 203. 204. van drie jaar,ibid. p. 150. van een jaar, ibid. p. 204. 205. van twee maanden, ibid. p. 186. van vier jaar, ibid. p. 154- ifs- - van vier en een halve maand, ibid. p. 162. ■ van vyf jaar, ibid. p. 155- 15& • • yan vyf maanden, ibid. p. iB5- —— van zes en een halve maand, ibid.p. 190. * van zes weeken, ibid. p. 150. xsi* van zeven maanden , ib id. p. 152. Been- WERKEN VAN RUYSCH. Beenderen van een Lamsvoetje ontleedt, ibid.p. 183. ■ van een Meysje, ibid. p. if 6. van een veelvingerig geraamte, ibid. p. 225. 226. • • van kinderen van zes maanden, ibid. p. 178.179.18& van Menfche fchepzeltjes, ibid. p. 164 166. Cab. VUL p. 771. Taf. I. ■ van misgeboorten van verfcheyde maanden dragts,Rarit.p. 153.1^4.166. • van oude Menfchen , waarom zeer veele vaten vernietigen? Tient. 11. p. 997- ■ van twee voeten zeer net te za- men geilek, Rarit p. 173* - van verfcheyde zoort uyt kinde- ren , in wat tytkraakbeenig of beenag- tigzyn? ibid. p. 149. enz. van waar haar vafligheyt ver- krygen? Cab. IX. p. 78 r.N. 2. _ uytgefchudde velletjes of dopjes van vervelde Wormtjes, of jonge Vlieg- jes in het binnenfte der beenderen ge- vonden, Tient. 111. p. 1069.1070.1079. 10 waar door derzelver aaneen- groeying dik wils belet wort, fchoon na de breuk wel behandelt zyn ? Tient. 11. p. 999. . waar door gefchiet, dat m een moeyelyke baanng in eerftgeboore kin- deren gebrooken worden ? Tient. 111. p. logo. waar in haar maakzel in de JVlenfch verfchilt van dat der heeften ? ibid. p. 1082. waarom veel bezwaarlyker bree- ken in het midden, als eenigzints hoo- ger of lager? ibid.p. 1081. — waar van daan het komt, dat een maal gebrooken, en onvolmaakt gene- zen zynde, zeer licht wederom komen te breeken ? Cab. VIII. p. 755. N. 49. Beenderen, waar uyt derzelver inwendige pynen veroorzaakt worden, en hoe ge- nezen? Tient. 111. p. 1071. '■ wat de reden is, dat zoo week zyn in die geene, dewelke met de En- gelfche ziekte en fcheurbot gequelt zyn? Tient.ll.p. 1 oio. ■ ■ 'meer van gebrooke beenderen, waar uyt beltaat, en van wat hardig- heyt? Rarit. p. 176. >— Zitbeenderen fchynenin eenmoe- jelyke arbeyt eenigzints van malkander te wyken, Tient. 11. p. 1039. —1 zonder inwendige holligheyt zynde , is zulks veroorzaakt wegens toeheeling na een voorgaande ziekte, Tient. 111. p. 1082. zoo week als pap of koek bevon- den, Ontl. Aanm. gi. Tient. 11. p. 1010. • zyn inwendig niet even hol in alle Menfchen, Tient. 111 p. 1082. Beene-pyp lang en rond, overal van de buy- tenfte beenige fubflantie van het Elle- boogs-been gefcheyden, en waar door veroorzaakt? Cab.X. p. 856. N. 176. — verheelt en vertoont, Cab. VIII. p. 773. Taf.III. fig. 2en 3. Cab.X. p.859- Taf. 11. fig. I. Been-eter, waar zyn oorlprong krygt ? Ontl. Aanm. gi. wat ongemak? ibid. Beenmaking, zie Beenwording. Been-merg, zie Merg. Beentjes, drie in het pyn appels klSerrje ge- vonden, Cab. V. p. 643. N. 03. • driekantige uyt een Doodshoofd, Rarit. p. 215. • tot de toeflel van een Graftombe, met deszelfs deur gebruykt, Cab. VIII. P-757- N.57.P.771. Taf. I. fig. x. twee uyt een Hoendervleugel, door een beenige vereeniging tegen de natuur te zamengegroeyt, ibid. p. 755. N.49- Cccccccc 2 Beentjesf B L A D-W Y Z E R DER Beentjes van de geraamten van teedere tweelingen zyn zeer verfchillende van de beenderen van oude lieden, Rarit. p. 179. 180. . van een byzondere vreemde floffe tiyteen Kraamvrouw,, met de afbeeld- zels van dien, Cab. 11. p. f 39. 540, N. 6—ll. p. 560.561, Taf. ÏV. fig. I—s.1—5. van het gehoor, zie Gehoor-beentjes. van twee Menfche vingeren, Cab. VIII. p. 763. N. g 5. * verfcheyde IVormiaanfche in ver- fcheyde naden, Rarit. p. 157. enz. uyt de Lyfmoeder van een Schaap uytgedreven, Gab. IX. p. 780. N.. r. uyt End-vogels vleugels gebroo- ken, en van de natuur zeer vaft weder aan eengeheelt, Rarit. p. 176.Cab. VIII. p. 7óf. N.98. afbeeldzei daar van, p. 774. Taf. 111, fig, j. Beenwording gefchiet door vezels, die vol- gens de lengte zig uytftrekken,Cab.Xll. P.927.N. 142. Tient. 111. p. 1080.1081. — in verfcheyde beenderen aan- gemerkt, op verfcheyde tyden te ge- fchieden, Rarit. p. 1 q. enz. p. lÓ4. enz. Tient. 111. p. 1080. begint, en hoe voltooyt wort? Tient. 111. p. 1 c go. 1081. - nette tyt van ’s Menfchen ou- derdom kan in de beenmaking niet naauwkeurig bepaalt worden, Rarit. p. 179. Tient. 111. p. iogo. Been-zuyger, hoedanigen quaal? Rarit. p. 217‘ verfchilt van Been vreter, ibid. Beere-klauw van Dodoncsus , Cab. Dier. p. 1264. N. 14. Bekken aan ieder nier gemeenlyks enkeld, dog niet zelden iatween , ja in drieën gefpleten aangemerkt , Ontl Aanm. 79. deszelfs nierbuykjes, wat zyn?Cab. Lp. joi.N. ii.p. 506. N, 8, Bekken, doet zig voor het gezigt op , wanv neei de nier in twee deeJen gefpouwen is? ibid. p. 501. JM. ii. - - gioGuCi als ordinaaten van da fteenen zeer verwydert en uytgefpan- nen , Klapv. c 4. Aanm. 2 en 13. Ontl. Aanm. 13 56 en 57. heeft een geheel andere gedaante in een moeyelyke arbeyt, als in een na- tuurlyke ftaat, Tient. 11. p. 1039. —— in de Vrouwen wyder als in de Mannen, Rarit. p. 156. Tmeeftaartig, Klapv. c. 4. Aanm. 14. Ontl. Aanm, 79. • van het uyterlyke en bultige ge- deelte des niers iiytgefchooten , Klapv. c- 4. Aanm. 2. van waar zoo zeer uytgefpannen wort? Ontl. Aanm. 79. vervult met vogten uyt de lyfmoe- der van een Kraamvrouw , mogelyk door de Trompetten tot in het bekken geperft, Ontl. Aanm. 43. waar door in de Mannen naauwer? Rarit. p. 152. ieder bekken met een ongemeene groote fleen bezet, Ontl. Aanm. 95, Bekkeneelgefcheurt uyt een kneuzing, zelfs door de naaden, Ontl. Aanm, 47. hoe ftraalswyze groeyt omtrent de naaden des hoofds? Cab. VIII. p. 742. N. 2. in een zwaare breuk of bult van het zelve, wort altyt geen fnyding 0f doorbporing vereyfcht, Ontl.Aanm.6o. in het opperhoofds - been geflo- ten, Rarit. p. J 5 o. met een fleenige floffe op ver- fcheyde plaatzenbezet, Cab.lX.p. 791. N. 30. of het gebruyk van deszelfs naa- den dient, dat het eene been van het hoofd gefcheurt zynde, het ander ook niet zoude komen te fcheuren? Ontl. WEKKEN VAN EUTSCE Bekkeneel ontbreekt dikwils op veele plaat- zen, Cab.Xl.p. 895- N. 195. opperfte deelen daar van uyt jong- geboorene en onvoldragene Kinderen, Cab. X. p. 8 24. N. 6. Cab. XI. p. 896. N. 207. fchynt in hcoftkneufmgen dikwils ingedrukt te wezen, wanneer met de vingeren gedrukt wort, Ontl. Aanm. 60. uytgejirektheyt van deszelfs pyl- naad tot de wortel der neus, llarit. p. f 57—159* 173* . beteekent geenzins de ver- fcheydentheyt der fexe, ibid. p. 159. Bekkeneelftnk van een vermaarde hoer, ge- heel uytgegeten,Cab. V11.p.724. N.14 uyt een Doodßager, door de Scherpregter in tweën verdeelt ,Rarit. p. 172. uyt een Water-hoofd, ibid. p. 191. Bekleedzel zeer valt en dik , uyt Wey van ontftooken bloedt, Cab.X.p.Bs3.N. iói. Bekleedzelen algemeene en uytwendige van ’s Menfchen lichaam driederley, Tient. 111. p. 1074. enz. - op wat wyze, en door wat konft moeten worden gefcheyden? ibid. p. 1076. ■■ .- ■ zyn nootzakelyk om te weten, ibid. p. 107 Ö. Bereydingen moeten aangaande de deelen van ’s Menfchen lichaam niet alleen in vocht, maar ook zomtyts droog ver- toont worden , Cab. 111. p. sS<5- -N- 41. Br. Vat. p. 1137. Br. Boerh.p.i 215.121 <5. _ van wat nuttighey t?Br. Boerh. p. 1221. Beursje van een ronde gedaante, plat en dik, in zig onthoudende een diertje ten monde van een Vrouw nytgeworpen, Cab. IX. p. 794- N. 48. Bevrugting en vrugtbaare ontfanging, Tient. 1p.p37» Bevrugting gefchiet met behulp van dc blaasjes, uyt de balletjes der Vrouwen oorfpronkeiyk, ibid. p. 940. hoe en op wat wyze te wege ge- bragt wort? Tient. 111. p. 1067. 106 g. ~ ~is mogelyk, fchoon hetMaagde- vliesin het geheel blyft, en dat tot de tyt der baaring toe, Ontl. Aanm. 22. kan geleideden in een Vrouw, hoewel de Lyfmoeder ten deele uyl het lichaam hangt, Ontl. Aanm. 22. ■ veele tekenen daar van moeten voor onzekere gehouden worden, Ontl. Aanm. 32. Tient. 11. p. 1022. * uyt wat tekenen blyken kan? Cab. VI. p. 680. N. 21. p. 684. N. 32. Cab. VIII. p. 744. 745. N. 7. * 7 waar van de nette tyt wanneer ge- fchiet, met geen zekerheyt kan bepaalt worden, Cab. VI. p. 6go. N. 21. Tient. 11. p. 1022. wat ongemak voorheen verkeer- delyk gehouden wierde vooreen valfchc bevrugting? Ontl. Aanm, 33. Cab. X.p. 834- N. 63. Tient. I. p. 943. * wat tot dit werk vereyfcht wort? Cab. VI. p. 630. N. 2T. * wort aangemerkt in de trompet- ten van Fallopius te gelchieden niet al- leen gemeenlyks in de Beeften, maar ook zomtyts op een buytengemeene wys in de Menfchen, Br. Ettm. p. 981. Bezaantje driehoekig , en doorzigtig, Cab. Dier. p. 12Ó8. N- 37. Jlezaantjeszcylvliegende van Ceylon,en der- zelver befchryving, Cab. XII. p. 926. N. 134. Cab. Dier. p. 1271. N. 73. Bezoar-ft oenen in een dikvliezige beurs zit- tende ,en daar in geboren, Cab. IX. p, 78.i. N. 4. * verfcheyde raare ftukken van dezelve, ‘ ibid. Billen derzelver Vrouwen zyn volgens Boerhaven voorzien met groefjes die een B L A D-W Y Z E R DER oliagtig vogt geftadig uytdampen, en waarom? Br. Boerh. p. 1161.1163.1170. Bilnaadt by wat gelegentheyt ds huydt daar van fchearen kan? Tient.ll p. 1034. —'i ■ - op wat plaats deszelfs huydt eyn- digt? Cab. 11. p. 544. N. 18. Blaas, Galblaas, zie Galblaas. • Water-blaas, zie Water-blaas. Blaasjes der Lyfmoeder befchreven ,en wat dezelve zyn? Br. Ettm. p. 979. ■■■ ■ of oprechte water-blaasjes, dan of ze klieren zyn? ibid. p. 980. ■ ■— Long blaasjes, zie Long-blaasjes. —Water-blaasjes, zie Water-blaasjes. Zaad-blaasjes van een Menfch, Ra- rit. p. 193. 218. Cab. X. p. 853-N.163. met zaadt nog opgevalt, Cab. X. p. 842. N. 101. — wiens inwendige celletjes de hooningraadt der byen vertoonen, Rarit. p. 2ig. — van een Baard, waar in van die van een Menfch verfchillen? ibid. p. 2 21. uyt een Hengft zeer aardig twee gal-blaasjes uyt een Menfch verbeel- dende, Cab. V. p. 651. N. 2. Bladeren tot geraamten gebragt, zie Ge- raamten. van de Abrus van Alpln, Cab. Dier. p. r 266. N. 27. ——• van de Aconitum zyn vergiftig, ibid.p. 1274. N. 92. van de Cïcutaria fucco virofo heb- ben een groote overeenkomft met die van de Selery , ibid.p. 1275.N.92. aangeraakt wordende, vouwen zig niet alleen aanftonts toe, maar ook neygen de takjes haar zelfs ter aarde, ibid. p. 1268. N.4r. wyze van dezelve te ontbinden, door konfbontdekt,Tient.lll.p. 1061. enz. Br. Vat. p. 1133. •—•—- Zap vaten daar van, zie Zap-vaten. Bloed, Aderlyk bloed, op wat wyze te rugge keert, en waar de aders haar we- derkeerend bloed omfangen? blykt niet al te klaar, Cab. 111. p. 5g5. jnj. 4*x< ——— ——* wat weg zomtytsregelregt doorbet hart neemt? Tient. I. p. 932. ■——— geklontertbloed in de Lyfmoeder van een Vrouw gevonden, en aan de Eyer- ftokken valt zittende, Ontl. Aanm.’Ss. Cab. IV. p. 624. Lett. C. groote menigte van het zelve, hoe zomtyts zonder pyn quyt te raken? Br. XI. p. 332. —~— heeft een zeer gelykmatige bewe- ging in de harlTenen, Br.Bohl.p. 1238. - hoe btjyten zyn vaten geraakt zyn- de , dikwils verandert in onwaare en gefingeerde vliezen? Cab. VI. p. 676. N. 7. p. 679. N. 15. hoe door de roede en Eekel te rug lopende, verder zyn loop neemt ? Ontl. Aanm. 100. hoe en door wat oorzaak alcemets door de mond uytgeworpen wort? Ra- rit. p. 177. is aangaande deszelfs natuur na de harfienen lopende in alle deelen eenaar- tig, en geen klierig maakzel van noden hebbende, voor het zenuw vogt zeer be- quaam , Br. Bohl. p. 1238.1239. - klomp van geronnen bloéd in de Lyfmoeder zomtyts een zuyger ver- beeldende, Ontl. Aanm. 29. of door ingenomen rottekruyt ge- üremtwort? Cab. VIII. p. 761. N.70. of week vet in zig bevat? Cab. I. P 497- n-3- —— omloop des bloeds, van Harvceus eerft uytgevonden, Br, XII. p. Br. XV. p- 418. 1 ' ■■ ftüftaande verwekt niet alleen vele ziekte en ongemakken, maar is daar en boven zeer gevaarlyk, Ontl. Verh. p. 1097.1093. Br. Hecq. p. 1145. * *46- Bloed, WERKEN VAN RUYSC H. Mloed van Beeften komt met dat van een Menfch in alle deelen niet overeen, Cab. XII. p. 93°-. —— van de ingewanden tot de gylma- king dienende, of weder te rug loopt door een nieuwen weg, en in de kol- ader wort voortgedreven, gelyk met een byzonder geval aangetoont wort? Br. Bohl. p. 1233-1234- van het hart wederkeerende, heen gevoert wort? Cab. IX. p. 804. N. 63. Tient. I. p.952. r uytgefiort door de huydt van het opperhooft, ooren, oogen, mond enz. Tient. 111. p. 1063. enz. waar in deszelfs natuur met de klie- ren ftrydig? Br. Bohl. p. 1238. ——• waarom de gebreken der Baarmoe- der dikwils uyt het bloet ontftaan , en om wat reden haar genezing aan het bloet verfchuldigt zyn?Br.Hecq.p. 1 j 45. ——— wat geronnen bloedt alleen door ge- duurig roeren kan voortbrengen ? Cab. VJ.p. 676. N 7.Cab.VIL p. 729. N. 39. Bloedfpuwing, hoe en op wat wyze? Ka- nt. p. 177. Bloed vaten der gehoor-beentjes, zie Ge- hoor beentjes. T- der Milt, alleen zonder klieren dezelve uytmakende, Cab. IV. p. 603. N. 7. Cab. X. p. 84°- N. 94. haar werking, waar in be- ftaande? Cab. X. p. 84-0- N. 94. hoe ten opzigte van het geftel der Milt in de Menfchen , zeer veel van die der Koeyen en andere vier- voetige Dieren verfchiilen? Klapv. c.4. Aanm. 22. Cab. I V.p. 603. N.7. Cab. XI. p. 88ö. N. X2P. . Üyteyndens van dezelve hebben aangaande haare zappigheyt een groote overeenkom!! met de pap of moes der Peeren, Tient. 111. p. 1059. enz. Br. Bohl. p* 1246.1247. Bloed-vat en der Milt, hoedanig geflelt zyn f Br. IV. p. 260. Cab. VIII. p. 762. N. 79. • op een konftige wyze ont- bonden , Br. Boerh. p. 1222. • waar in van de klieren on- derfcheyden moeten worden ? Br. IV. p. 2do. waj de reden is, dat kliert- jes fchynen te verbeelden ? ibid. • worden in opzicht van de zappigheyt verkeerdelyk voor klieren gehouden , Cab. X. p. 840. N. 90. zyn naad malkanderen ge- legen, Br. IV. p. 261. zyn veel tayer in de Men- fchen als in de viervoetige Dieren, Cab. IV. p. 603. N. 7. • zyn zeer fyn en talryk, Br. IV. p 260.261. • der Oog leden, zie Oog-leden. der üog-v/iezen, zie Üog-vliezen, der Scheen beenderen in de openbare ontledingen niet aangetoont, en waar- om? Br. V. p. 269. 270. ware loop en gedeltheyt daar van , Cab. X. p. 845. N. 121. door de hart-oortjes zig verfpreyden- de, zyn ontelbaar, en van niemantte voren aangetoont, Br. 111. p. 248. 250. 2f2. Br.X. p. 321.324 Taf. XI. fig. 4. Cab. IV. p. 622. N. 96. p. 623. Taf.III. fig. 1. 2. door de latten , of oogluykende klapvliezen der darmen in een ontel- bare menigte ontdekt, Cab. I. p. 516. N. 5. Cab. X. p. 852. N. 156. p. 853. N. 159- door de Wat er-blaas, hebben een by- zondere loop , die geenzins overeen- komt met die der andere deelen, Cab. X. p. 846. N. 126. zyn zeer menigvuldig en ontelbaar, Rarit. p. 196. Cab. X. p. 846. N. 126. p. 847. N. 128. B L A D-W Y Z E R DER Bloedlaten door de zeer harde zelfftandig- heyt der tanden en kiezen loopende, Cab.Lp.sl4- N.i8.Cab.X.p.827.N.27. —— hoe derzelver wonderlyke worm- wyze loop beft voor het gezigt kan aan- gewezen worden? Cab. IV. p. Ö25. N. 1. hoe de takken van de groote bloed- vaten nog in weezen, nog omtrent haar gebruyk en uytvoering overeenkomftig zyn, wort als een zeer groote nuttig- heyt aangemerkt, als te voren onbe- kenc, en met een voorheek opgehel- dert, Ontl. Verh. p. 1098. » hoe in water-blaasjes konnen ver- anderen ? Cab. VI. p. 678. N. ii. p. 707. N. 104. hoe nuttig en nootzakelyk de konft van de opvullinge der bloedvaten in de ontleding? Tient. 111. p. 1074. 1082. Br. Boerh. 1178- n? - enz- zielnfpuytingen. » huyshouding, ware gebruyk, en het verrigten hunner werkingen is ons tot nog toe niet ten vollen bekent, Cab. 11.p.536. N. 1 .Ontl. Verh. p. 1098-1099. — in de Boerhaviaanfche groeven zyn zeer menigvuldig, welkers voortgang Xotin de laatfte en kleinfte groefjes van Ruyfch worden aangetoont, Br. Boerh. p. 1199.1202. in de Nieren. Aanmerkelyk kleynin een groote Menfche-Nier, Rarit. p. 163. haar ware loop komt niet overeen met de figuur van FieuJJens., Cab. IX. p. 809. N. 89- , - wonderbaarlyke natuurs- fpeelingen daar in aangemerkt, Ontl. Aanm. 79. Cab. I. p. 516.517. _—, wonderlyk gekromt, ge- kronkelt en omgeflingert, Cab.ll. p. 547. * N. i.p.563. Taf. VI. fig. 7. Cab. 111, p. 584-N. 4i- P* 599- Taf. IV. fig. 3. wormwyze loop van dezelve afgebeelt, Cab.ll.p. 547.* N. I,p. 563. Taf. VI. fig. 7, Bloed vaten in de Nieren, hoe bed voor het gezigt vertoont kan worden? Cab.lV. p. 625. N. 1. - in de Tong-tepeltjes, Cab. I. p. 502* .N. 2. —— in wat lichaams deelen niet te vin- den zyn ? Br. Xlllp. 373. Cab. 111. p. 582. N. 34. Onnvindingen van dezelve, waar ge- vonden worden ? Cab. 111. p. 585- N. 41. van de harjjenbajl , hebben een groote overeenkomft met die van de Moerkoek., ibid. p. 583. N. 38. Cab.Xll. p. 926. N. 128- of in de eerfle opvulling de wafch verwerpende, en in de twee- de aannemende, alleen ontbonde va- ten van het dunne harfTenvlies, of by- .zondere vaten van den harflenbaft zyn? Br. Boni. 1237. 1238. 1241.1242. — . voor wat vaten van Bohl worden gehouden? ibid. p. 1241. van de Huydt hebben een verfchil- Jende loop van die der ingewanden, Cab.lX. p. 789- N. 27. p. Bog- N. 82.p. 813. Taf. UI. fig 2. Cab. X.p. 823. N. 2- Lett. D. p. 848 • N. 131. * komen ook geheel niet overeen in loop met die van den Cellu- Jeuferok, Cab. XL p. 870.871. N.iy.itf. p. 882. N.99. Cab. XII. p. 917. N.52. zyn zeer veel en ontelbaar Br. XIV. p.415—417. Taf. XVII. fig / Taf. XVIII. fig.i. Cab. 11. p. 552.* N.3! Cab. VIII. p. 747. N. 16. p. 763. N. 90. Cab. IX. p. 813. Taf. 111. fig. 2. Cab. X. p. 844. N. 115. Tient. I. p. 945. Tient. 111. p. 1077—1079. • van de kniefchyf door deszelfs kraak- been verfpreyt, Cab. VII. p. 739. Taf. 111. fig-1- Tient. 11. p. 1044. Taf. I, fig. r. in wat voorwerpen nage- fpeurt en gezien konnen worden? Tient- XI- P-9P7- _ . WERKEN VAN RUYSCH. bloedlaten van de kniefchyf, waarom in openbare ontledingen zelden aange- toont worden? Br. V. p. 269. van de Lever byzonder taay en broos, Cab. I. p. 505. N. 7. hoe verdeelt worden ? Br. IX. p. 309. konnen in Water-blaasjes ontaarden, Cab.1.p.507.N. 12. Zappige uyteyndens derzelver in wat gedaante en geftalte zig voor het oog opdoen? Cab. 1X.p.801. 802. N.59. p. BX3-Taf. IV. fig. i. 2en 3. op een konftige wy- ze ontbonden, Br. Boerh. p. 1186.1222. te onrechte Kliertjes geheten, Cab. I. p. 5°5- N. 7. .. van Malpighius hoe genaamt? Cab. IX. p. Boi* N. f 9. worden niet ongevoeg- lyk by het zap of moes der Peeren ver- geleeken, ibid. Tient. 111. p. 1059. enz. _ zyn gefchikc om uyt de gylagtige huy van het bloed een by- zonder vogt te maken, Br .Boerh.p. 1218. zyn penceelswyze bundelkens, die zeer aardig kliertjes verbeelden, Cab.l.p.5°5*N.7. van de Long, gedeelte daar van, Rarit. p. 164. ■ zyn ontelbaar, Cab. IX. p. 808. N. 87- . . _ —— van de Lyfmoeder, zie Lyfnweder. • van de Maag hebben een zeer vet- Ichillende loop van die der jNieren en andere deden , Cab. VI. p. ?°B. N. 106. —-— fchynen tweederley toeftel te hebben, Br.Boerh. p. nB7- _____ —— zyn zeer talryk, Cab. 11. p. 542. N. 14. Cab. IV. p. 620. N. 92. Cab. V1.p.685-N.33- , . - van de tnannelyke roede, hoe naar loop nemen? Ontl. Aanm. 100. Cab, X. p. Bloedlaten van de mannelyke roede, zyn zeer groot en menigvuldig, Ontl. Aanm. ioo* Cab. 111. p. 571. N. 5. ■ van de Moerkoek, kleyne takjes daar van zyn zeer menigvuldig, Cab. 11. p. 545. N. 2. p. 563. Taf. VI. fig. 2. konnen niet onmiddelyk met de bloed-vaten der Lyfmoeder ver- eenigt worden, Cab. 11. p. 54f. N. 2. Cab. V. p. 641. N. 57. Cab. X. p. 833, N. 60. Cab. XI. p. 888- N. 151. Ontl. Verh.p. mg. : op hoedanigen wyze, en door wat middel derzelver vereeniginge met die der Lyfmoeder gefchiet? Cab 11. p. f 49.550. N. 18. flronken dezer vaten zoo fyn als of ’t watervaten waren, Ontl, Verh. p. mg. Uyteyndens van dezelve, hebben een groote overeenkom ft met die, dewelke de harfienbaft uytmaken, Cab. 11. p. 545* N. 2. Cab. 111. p. 583. N. 38.Cab. XII. p.526. N. lig. [loe derzelver fynte beft befchouwt kan worden? Cab. 111. p. 591. N. 69. Ontl. Verh. p. n 18. verfchillen zeer veel van malkander, Cab. 11. p. 545. N. 2. Cab. 11. p. 591. N. 69. waar voor te houden zyn? Cab. IX p. 792. N. 38.9 800.N.57. zyn aangaande haar loop nergens in het geheele lichaam zoo door malkander verwart, en dus Onder- fcheyden van die der andere bloed- vaten, Cab. 111. p. 591. N. 69. Ontl. Verh.p. ii 19. van de Netzvyze vlegting der harjje• nen in kleyne ronde bolletjes verandert, Cab. VII. p. 731.N. 48. • van de pan der heup, zie Heup, van de vliejen der Lyfmoeder zie Vliefen, B L A D*W Y Z E R DER Bloed-vaten van de Wervelbeenderen , zie Wervelbeenderen. vanhet Ader vlies, zie Chorion. . van het Darmfcheyl en derzelver Klieren hebben een onordentelyke en byzondere loop, Cab.X. p. 833. N. 6r. p. 853- N- 160. Tient. 111. p. 1074. Br. Boerh.p. 1213.1226.1227. tot wat gebruyk dienen? Tient. 111. p. 1074. Br. Boerh. p. 1214. 1227. Uyteyndens daar van eyndi- gen zoo niet als van de Ontleders afge* beek wort, maar in een moesagtige zelf- ftandigheyt, Tient. 11. p. 1003. 1045. Taf. 111. fig. 2. Tient. 111. p. 1074. van het gedarmte, Cab. 1. p. 501. N. 12. - hebben een geheel an- dere loop en geftekenis in een Kalf, als in een Menlek, Cab. Xll. p. 930. ** .. Zyn in een groote me- nigte door de darmen en darmvliezen verfpreyt, Br. XI. p. 330. enz. Tient. 111. p. 1087. Taf. I fig. 4—7. van het hart, in een zeer groot ge- tal daar door verfpreyt, Cab- IV. p. 62 2. N.96. Tient. I. p. 953.972. Taf. 11. fig. 1 en 2. * • *— flronken van deze vaten welke? Cab. VIII. p. 760. N. 67. Cab. IX. p. 789. N. 26. Cab. X. p. 830. N. 35. van het Maag' kliffen, zie Maag- hjfen. van het Oor, zie Oor. van het Water-vlies, zie Amnios. van ’s Menfchen lichaam, hoe niet alleen met de vaten van verfcheyde vrugten, maar ook met die der aardge- waflen overeenkomen, wort met geno- mene proefftukken beveiligt , Tient. 111. p. 1059—1063.1088. Taf. 11. fig. 3. Br. Vat. p. 1129.113 3. Br. Bohl. p. 123 2. J 233.1246.1247. Bked-vaten, uyteyndens der vaten , dikker als de takjes zelfs , Cab. VIL p. 730. N. 40. dunder als dons en fpin- rag, door infpuyting van Ruyfch ont- dekt , Tient. 1. p. 953. Ontl. Verh. p. 1097. eyndigen niet op een en de zelfde wyze , maar verfchillen in loop, toeflel, en maakzel grootelyks van malkander, volgens hare byzon- dere uytvverkingen, als gelladig bezig, om met een bellendige gedienlligheyt uyt te voeren de aanbevole bedienin- gen , waar toe elk in het byzonder van God gefchapen zyn, Br. XV. p. 419. Cab. 1. p. 505. N. 7. Cab. 11. p. 545. N. 2. Cab. VI. p. 699. N. 73. Cab. X. p. 839. N. 86. p. 841. iM.94. Tient. T. p. 950. Tient. 111. p. 1063. Ontl. Verh. p. 1097. 1098. Br. Boerh. p. 1172. 1178. 1179. 1197—1199.1205. 1207.1217. 1218. Br. Bohl. p. 1232. — hebben een onuytlegge- lyke kragc haar van God in de fchep- ping ingefhort, Br. Boerh.p. 1198- hoezooverfcheydentlyk op verfcheyde plaatzen gemaakt wor- den,kan de Menlek niet nafpeuren, ibid. konnen haar werk ver- rigten zonder tuflenkomende klieren, of vliezige blaasjes, ibid. p. 115 6.119 3, 1202.1206.1207. Br. Bohl p. 1232. onderzoek van dezelve is zeer dienltig en nuttig, Cab. 111. p. 592. N. 69. op een fraye wyze ont- dekt van Ruyfch, die in derzelver be- fchryvinge Malpighius verre te boven gaat, Br. Boerh. p. 1178* 1179. 1197« 1214.1215. Br. Bohl p. 1232. fchoon in een weeke of zappige zelfflandigheyt veranderen, verliezen zy egter hare holligheyt nJet zonder WERKEN VAN KUYSCH. zonder quetzing zelfs van de ingewan- den, en omvangende vliezen, Cab. 111. p. 58 2. N. 33. Cab. IX. Voorr. p. 776. en p. 801. 802. N. 59. Bloed-vaten uyteyndens veranderen in ver- fcheyde ingewanden in vaatjes van een andere natuur , zonder tuffchen- komft van voorgegeve klieren, Cab. VI. p. 698. N. 73. Cab. X. p. 842- N. 99. Br. Vat. p. 1125* - waar in de oorzaak der gebreeken zyn zitplaats heeft, Br. Boerh. p.1209.1210.1225. . ■— worden niet alleen ge- bruykt om het bloed heen en weder te voeren , maar haar geduurige werk- zaamheyt is tot iets anders gefchikt, Br. XV. p.419. Cab.Vl. p. 699. N.yg.Tient. I. p. 953. Tient. 111. p. 10 yB. Ontl. V erh. p. 1097. - - zyn aangaande derzel ver ware geftake aan de Ontleders tot nog toe onbekent en verborgen geweeft, en waar door ? Br. XV. p. 418 • Cab. IX. Voorr. p. 777. Tient. 111 p. 1058. zyn werkende en uyt- voerende deelen, Br. Boerh. p. 1198. 1202.1205.1209.1210. e» ■ waarom derzelver kennis noot- zakelyk ? Antw. aan Bidl. p. 450. worden bykans in alle lichaams deelen gevonden, hoewel met een by- zondere loop voorzien, Br. V. p. 270. Br. IX. p. 313. Br. XIII. p. 400. Br. XV. p. 419. Xient.ll. p. 1000. ioor en 10:3. , —> worden door vliezen in een be- hoorlyke fchikking gehouden, en te zamengebonden, Br. Boerh. p. 1205. ■ zyn in een groot getal door het Trommel-vlies verfpreyt, Br. VIII. p. 298. zie Trommel vlies. zyn met een Celluleus vlies voor- zien , Cab. VI. p. 678. N, 11. p. 707. N. 104. . Bloedvaten zyn volgens de verfcheydent- heyt harer werkingen en bedieningen grootelyks van malkander onderfchey- den, Cab. IX. p. 798. N. f 3. Tient. 111. p. 1058. Bloedvloed zeer groot uyt een zweer van de roede dooreen byzondere kond tegen- gehouden, Ontl. Aanm, 42. BJoedvfoeyingen, door wat middelen te flil- len? Ontl.Aanm. 2. Br. XIV.p. 409-41 r. Bloedzuiger (Indiaanfe) Cab. VIL p. 726. N. 21.* Bloem van de oprechte Ooftindifche China- wortel, een zoort van Kruys-wortel verbeeldende, Cab. XIL p. 929. Bloemen van baflart Saffraan metgeele bla- deren , Cab. Dier. p. 1266. N. 27. van de Afrikaanfche Rynvaar, Cab. VIII. p. 757. N. 57. Cab. Dier. p. 1261. N. 6. p. 1266. N. 29. van de Koning’nne van het veldt, Cab. Dier.p. 1264. N. 14.. ■ van de Koraalboom, ibid. p. 1266. N. 27. —— van het Afrikaanfche Duyzentblad, Cab. VIII. p. 757. N. 57. Cab. Dier. p. 1262. N. 6. p. 1264. N. 13. van vreemde gewaffen, Cab. XII. p.929 en 931. Boekje zeer raar uyt geraamtens van boom- gewaffen gemaakt, ibid.p.930. Boerhaviaanfche groeven, zie Darmen. Hollens, zie Ontfangplaatsjes, ■ 1 ■ ■« Sleuven in vericheyde lichaams deel en voor klieren gehouden , waarom dus genaamt? Br. Vat. p. 1126. Borfi gedeelte deszelfs afgebeelt uyt een kley n Kint, Cab. I. p. 518* Taf. 111. fig. 3, *— zydelyk gedeelte daar van5 Cab. IV. p. 613. N. 56. - heeft van binnen drie vliezen, het Borft-vlies, het Celluleufe vlies, en het Been-vlies der ribben, Cab, VIII. p. 743. N. 4. B L A D-W Y Z E R DER Borjl, Holligheden, die hier tuflchen de lichamen der werwel-beenderen zitten, Cab. VIL p. 7 34-N. 57. i—. holte wort onder het borftbeen alhier uyt de natuur niet gevonden in een Menfch, Tient. 11. p. 1014. ——- van een klevnkint, Cab.V.p. 652. N.7. ■ ■ ■ verfcheyde Rukken van het zelve, Cab. IX, p. 784- N. 14. _ met het hart, en de long daaraan zittende, Cab. VI. p. 678. N.14. Cab. XI. p. 871- N. 18- 1 van jonggeboorene Kinde- ren, Cab.lV. p. 613. N. 56. Cab. VI. p. 684- N. 27. Cab. IX. p 786. N. 19. Lett. B. C.P.809.N.91. *—- ——■ van Kinderen, Cab. Vl.p. 708. N. 110. Cab. Vll.p.729. N.38.P. 734. N. 57. Cab. VIII. p. 743. N. 4. p. 74(5. N. 11. p. 750. N.27. Cab.iX.p.7B4. N.14.P.810. N.97. Cab.Xl. p.8?<5.N.58. Borjlbeen befchreven,Tient.lf.p.ioi 3. enz. - - beßaat zelden uyt elf ronde beent- jes, Rarit. p. 155. • —■ holligheyt wort onderbet zelve in de Menfch nooyt gevonden, Cab.Xl. P.871.N. i - Tient. 11. p. 1013.1014. in wat ouderdom uyt vier beende- ren befhaat? Rarit. p. 156. ■ van eenKint,Cab.lX.p.7B4.N.i4. ———- van een oud Man , uyt een enkel been beßaande, Rarit. p. 216. —— uyt vyf ronde beentjes beßaande, ibid. p. 155- wort met de kraakbeenderen der ribben door toedoen van banden te za- men gevoegt, ibid. p. 215. Borfi beenderen uyt een Kint omtrent vyf maanden oud, Cab. VILp. 732.N.52. n . uyt verfcheyde voorwerpen, of met de kraak-beenderen der ribben, of dat dezelve afgefneden zyn, Rarit. p. 215. Cab. X. p. 842. N. 102. p. 845. N. 118- Cab. XI. p. 879. N. 82. p. 888- N. 149. Tient. 11. p. ,045- Xaf> u fig 3, Borjtbuys, zie ifoyj. 0 J Borfteh, bondelke van bonte borftels uvt derug van een PVeft-mVarken, Cab. X p. 821.N. 1. Lett. F. Borjlen, zie Mam. Borjl-klier, zie Zweferik. Burfi-tepels, zie Mam-tepds. Borjl vlies, anders het Rihbevlies, zie /^Vr. Borpmde in deszelfs voorße gedeelte doorgaande, veroorzaakt overvloedig bloedt, Br.II. p. 243. met een uythangende gedeelte van de long, hoe genezen ? Ontl. Aanm, 5?- Branding van het baßaart-vleefch van het verhemelte, Ontl. Aanm. 43. Brandmerken op de rug van een Menlche huyd na deszelfs bereyding overgebk> ven,Rarit. p.224. Cab. IV.p.^.Lett.B. Biand-yzers tot het wegnemen van een on- gemak van het verhemelte gloeyende gebruykt, Ontl. Aanm. 4g. enk, Darm-breuk, Cab. Vll.p. 732. N.51. —— deszelfs waare ge/chapen- heyt, ibid. veroorzaakt dikwils het on- gemak Mos, Ontl. Aanm. 91. —, T verwydering van de Kron- kel-darm daar door ontftaan, Cab. XL p. 890. N. 166. ; waar deszelfs zaadvaten zyn gelegen ? Cab. VIL p. 732. N. jr. —• hoe voor te komen? Ontl. Aanm. 75. Klootaders-breuk, aardt van dit ge- brek, wat eygentlykis? Tient.ll. p.ioitf. m A ■ verandert dikwils in een waterzugt van het bal-zakje, en waar door zulks veroorzaakt wort? ibid p. 1018.1019. ““ * wort aldus verkeerdelyk genaamt, en hoe beter genaamt koude worden ? ibid. p. 101 & WERKEN VAN RUYSCH. Breuk, Kniefcbyfs-breuk, meteen voorheek opgeheldert, Ontl. Aanm. 3. Tient. 11. p. 999* Lies-breuk door fchrik ontllaan, en met een blaas-breuk gepaart, Ontl. Aanm. 93. met een gedeelte van den omgewonden darm ontkoken, en met vuur bezet, ibid. met een wonderbaarlyke uytfpanninge van den kronkeldarm, Ra- rit. p. 199- —. waar in een vertrekplaats van de bogtige darm zitten kan, zonder zware toevallen, die een Lies-breuk ver- zeilen, Cab VII. p. 725. N. 15. waarom dikwils niet kan ingebragt worden? Ontl. Aanm.9B* —— Milt-breuk by zeker voorval aange- merkt, Tient. 11. p. 10J7. Navelbreuk heeft in eerkgeboorene Kinderen geen plaats, en waarom? Ontl. Aanm. 71. - —— voor wat ongemak gehou- den,en wanneer dus genaamt wort? ibid. Nier breuk, wat is ? Rarit. p. 188- «_ omkaat dikwils na een gene- zene wonde, die in de buyk doorgaat, Ontl. Aanm. 75. Slag-ader-brenk, aangaandedeszelfs natuur niet duydelyk genoeg befchre- ven, Ontl. Aanm. 38. ■ byzonder groot, Ontl, Aanm. 37. —.— ■— ■■ I—i.'1- genezing daar van door een ring, Antw aan Bidl. p. 401 - 480. _ monkreufe in de bork, Ontl. Aanm. 38- van de groote Slag-ader, met een bederving der ribben daar door veroorzaakt, Ontl. Aanm. 37. fig. 38- , - *— van de flag-aderaan den arm zeer gevaarlyk, dog gelukkig ge- fneden, Ontl. Aanm. 2. Breuk , Slag-ader-breuk van een tuflchen- ribbige llag-ader uyt een Jongeling,Cab. IX. p. 781-782. N. 5.^ —— waar in niet altyt een klopping gevoelt wort, Ontl. Aanm. 38. wat is? Ontl. Aanm. 2. - wort zeer bezwaarlyk ge- nezen, en in degroote vaten voor doo- delyk gehouden, ibid. Strots breuk uyt een Endvogel, Cab. IV. p. ÓlB. N. go. van de Baarmoeder, te gelyk met de daar in zittende vrugt, Tienc. 11. p. 1018. van de geheele vrugt in het verwy- derde buykvlies, ibid.p. 1018. JVater-blaas-breuk, hoedanigen on* geraak? ibid. p. 1017. . . met een Lies-breuk te za- mengevoegt, Ontl. Aanm. 98- tVater-breuk aldus qualyk genaamt, Tient. II p. 1017. hoe en op wat wyze volko- men genezen kan worden? ibid. — wat ziekte?ibid.p. 1016.1017. wat eygentlyk is? Ontl. Aanm.98. Tient. 11. p. 1016. Breuken konnen dikwils uyt zeerligte oor- zaken ontkaan, Ontl. Aanm. 98. Tient. 11. p. 999- ■ Water-blaas-breuken , Ontl. Aanm. 1 en 98. Cab. VIII. p. 767. enz. N. 102. Tient. 11. p. 1017. • wat lichamen breuken maken, en daar onder te tellen ? I'ient.ll.p. lOlö- 1017, Breukfnyding van een nieuwe manier door Broeder Jacobus in het werk geilek, is lofwaardig, Br. XIV. p. 402.403.407. Bril-Jlangen van Ceykn befchreven, Cab. XI, p. 876. N. 56. Cab. XII. p. 911.N. 5. Buyk, langagtig gezwel van dezelve, na de baaring door toekrimping van het net veroorzaakt, Ontl,Aanm.62, B L A D-W Y Z E R D E R Buyk, ontbeering van de huyd, en de fpie- . ren des buyks omtrent de navel in een eerltgebooren Kint is doodelyk, Ontl. Aanm. 71. Buykloop,of deszelfs waterig vogt alleen uyt de baftaartklieren van het gedarmte en maagkuilen voortkomt, of ook door de togtgaten der darmen uytgedreven ? Br. XI. p. 333- Buykpynen in een Kraamvrouw ontdaan van wegens de waterblaas met een fcherpe ontfteeking aangedaan , en vervolgens in het vuur verandert, Tient. 11, p. 1019.1020. - *—■ komen niet altyt voort uyt de qualen van de Kraamvloedt of Nage- boorte, ibid. p. 1019. worden dikwils na al te hevige buykzuy veringen veroorzaakt, wanneer de zenuwtepeltjes van haar bekleetzel ontbloot zyn, ibid. p. 1021. Buykfpieren, zie Spieren. Buykvlies, gedeelte daar van, Cab. VII. p. 732. N. jr. ■ van een gebrookene, Rarit. p.173. heeft zulken verdubbeling niet als van de Ontladers befchreven is, ibid. ,-—- in een breuk uytgerekt, dog niet gefcheurt, ibid. is niet voorzien met klieren , om deszelfs hollighey t te bevogtigen,Tient. I, p. 949. Br. Boerh. p. 1201. . Lever daar aan vadgegroeyt,Ontl. Aanm. 65. met water-blaasjes vervult, Br. XII. p. 354- Cab. VIL p. 728. N. 37- Tient. I. p. 943. op verfcheyde plaatzen met harde deeltjes bezaayt in een waterzugtige Vrouw, Ontl. Aanm. 70. ——- Hukken van dit vlies uyt waterzug- tige Menfchen , met waterblaasjes ver- vult en afgebeelt, Cab. IV. p.620. N. 90. Cab.VH.p.728.N.37.p.738*Taf.11.fig.3. Buykvlies vol van een taay, lymig , glasag- -SÏS. he,der water, Br. XII. p. 354- Cab. VII. p. 723. N. 37. wegens een waterzucht van de buyk zeer verdikt, Ontl. Aanm. 19. ~ Zaad-vaten van het zelve, zie Feiten, Buykwater een zoort van waterzugt Tient. 11. p. 1019. — waar door wort veroorzaakt ? ibid. Buykmnde, zie Wonde. Buykzuyvering, van waar na een ingeno- men buykzuyvering het waterig vogt voortkomt ? Br. XI. p. 333. Buys, Borft-huys aan de regter zyde der ne- derdalende groote flag-ader groeyt, Cab. XI. p. 886. N. 136. ü 11 Val! CCH JP'CICIT'dt VOOt 6011 gW” deelte met de Klap-vlieten afgebeelt Klapv. c. 2. p. 13. fig. 5. Oog-buys door Nuck ontdekt, een by- zondere buys, Br. XIII. p. 374. Buy Jen, Melk-buyfen, zie Melk-buyfen. Quyl-huyfen, zie Quyl vaten. - van Fallopius, zie Trompetten van Fallopius. —— Water-huyfen der oogen door Mey- hoom ontdekt, verrigten enkel haar werk met vaatjes zonder een tuflchenkomen- de klier, Br. Boerh. p. 1202. Byjiaanders of Foor ft anders, haar bloedva- ten met quikzilver gevult, Rarit.p. 193. van waar haar zap, en hóe af- gefcheyden ? Br. Boerh. p. 1193. * uyt een Haas, Rarit. p. 193. C. CAlotmutsjes, of bonnetjes uyt het vel van Kinderhoofden toebereyt, Cab. IX. p.792. N. 3f. Cab.X.p.Bs2. N. 151- Cab. XI. p. 870. N. io. Campernoelje gevonden op een Ruk vleefch van een Menteh, een kleyne nageboorte WERKEN VAN RUYSCH. met deszelfs dikke vlies verbeeldende, Cab. VIL p. 734. N. 58. p. 738. Taf. 11. fig- 1. Canaal, Adenge Canaal van de Lever, Cab. IV. p. 614. N. 60. ——— Slag-aderlyke Canaal uyt een jong- gebooren Kalf, Cab. VIII. p.764, N.94. Traan canaal, Cab.lX. p. 784. N.13. _ . . - ■ - deszelfs loop en uyteynde in de holte van de neus, Cab. V. p. 649. N 92. Cab. VIII. p. 748. N. 20. Capeiletje, of kleyn blaauw vlindertje «iet veele oogen voorzien , Cab. Dier. p. 1262. N. 6. Ca si e Hot, Cajiinjot, of Potvis genaamt, wat zoortvan Vifch?Cab. X. p. 836. N. 73. Cab. XI. p. 893-N. 181. .. waar voor de harflenen van deze Vifch gehouden moeten worden? ibid. Ceraftes, zie Slang. Chameleon Afrikaanfche, Cab. VIII. p. 762. N. 74* _ _ van een asgraauw gemar- merde coleur, Cab. Dier. p. 1270. N.67. Chorion, busjes van het zelve, niet grooter als fpeldehoofden , Cab. IV. p. 614. N. 61. Cab. V.p. 650. N. 107. gedeelte van dit Ader-vlies intweën verdeelt, Cab. X. p. 852-N. 155. uyt een jonggeboren Kint, Cab. V.p. 636. N. 41. • uyt een Koe, ibid. p. 633. N. 21. • uyt een Schaap met ontel- bare bloed vaten voorzien , Cab. IV. p. 606. N. 19. ■' - - uyt een Varken , ibid. p. 614. N.61. Ihikken van het zelve uyt Kalveren, Cab. 11. p. 551- *N. 3en 4. Cab. XL p. 898- Cab. XII. p. 925. N. 122. -——■ afgebeelt met de wonderbaarlyke en verfchillende loop der vaten van dit vlies, van die der an- dere ingewanden, Cab. 11. p. 564. Taf. VI. fig. 8- Cab. Xl.p. 898. Taf. 11. Chorion, ftukken uyt Schaapen, met nog ee- nige daar aan zynde Cotyledones zonder klieren, Cab. 11. p. 547. N. 10. Cab. XII. p. 922. N. 91. -——- tulleken dit vlies en het vlies Am* mos wort geen derde in de Menfch ge- vonden , Cab. IX. p. 786. N. 21. Cab. X. p. 852. N. 155. van een Menfch heeft overal geen bloed vaten, maar alleen door deszelfs middelffce gedeelte verfpreydt, alwaar de Moerkoek valt zit, en niet verder, Br. IX. p. 313. Br. XIII. p. 373. kan in twee van den ande- ren zeer verfchillende vliezen gefchey- den worden, Cab. V. p. 636. N. 41. p. 641. N. 57.p. 653. Taf. I. fig. 1. ■ van een Varken, hoe zig uytwendig, hoe inwendig vertoont? Cab.i V.p. 614. N. 61. Cab. XII.p. 928. N. ify. met holle napjeswyze lig- chaamtjes of moerkoekjes daar door verfpreydt, Acetabulageneten , Cab. IV. P-6n.N- 45. p. 614. N.61. Cab. V.p. 650. N. 107. van Kalveren, waar van de uyteyn- dens der flag-aderen met een byzondere loop voorzien zyn , Cab. 11. p. 553. Cab. XI. p. 894. N. 189- vogtigheyt tulfchen deszelfs ver- dubbeling verzamelt, is onnatuurlyk, Cab. V. p. 642. N. 57. Cab. X. p. 852. N- iJS- - zomtyts in een levendig Menfch in twee vliefen verdeelt wort? Cab. X. p. 852. N. 155. Zappig of Noppig deel van dit vlies voortkomende, is beyde de oppervlak- tens van de moerkoek bekledende, Cab. V.p.636.637. N.41. Cab X.p.833-N.60. waar mede continueel is? Cab. V. p. 637. N. 41. p. 641. N. 57. B L A D-W Y Z E R DER Chorion, zit ligtjes vaft aan het binnenfte vlies Amnios, Br. IX. p. 313. Chryfanthemum met geele bloemen, Cab. Dier. p. 1262. N. 6. Ocers, takje van roode Cicers, Cab. IV. p. 612. N. 52. Cicutaria fucco virofo , doodelykheyt der wortel van dit kraydc met een voorbeelt aangetoonc-, Cab. Dier. p. 1275. N.92. Clipvis, een platronde Amerikaanfche Vifch, ibid.p. 1261. N. 3. Coleuren der vaten vertoonen zig dezelfde als die der vogten in de vaten, Cab. VI. p. 698- N. 73. verfcheydentheyt van dezelve hangt af van de vogc, die in de vaten onthouden wort, ibid. Colocafia , hoedanig gewas befchreven , Tient. 111. p. 1062. of niet een oprechte zoort van Arum geweeft is ? ibid. Colubrietje een Curajfouws Vogeltje, Cab. Dier. p. 12d9. N. 48. waarom onder de honingzuy- gertjes gerekent? ibid. p. i2Tient.l.p.949.Br,Boerh. jp. 1207.1225» : Gezwellen, vele komen voort uyc groefjes > : vele uyc verftopce en ontaarde vaatjes, Tiem.1.p.949. Br. Boert», p. 1209.1210. 1225. ——— Vleezige gezwellen uyt de Lyf- moeder gedreven, wat zyn? Ontl. Aanm. 58. Cab. 111. p. 572. N. 7. Cab. VI. p. ÖB3-N. 25. worden te onrecht voor Zuygers gehouden, ibid. Gierfi, Oojtmdifche geelagtig, Cab. Dier. p. 12 65. N. 31. van een roode coleur, ibid. p. 1271. N. 67. zwart en blinkende, ibid. p, 1260. N. 2. Gnaphalium breedbladig uyt Amerika, ibid. verfcheyde zoorten van dezel- ve, Cab. VIII. p. 757. N. 57. Godheyt, deszelfs verzaking kan alleen te- gengegaan worden uyt het wonderbaar* lyk maakzel van de nieren, Cab.X. p. B3- N. 86. Goudmaker door zyn gewaande konfl: hoe in zyn meening bedroegen? Br. Boerh. p. iïs6. Grafjteeden uyt Kinderbeentjes, en ver* fcheyde andere dingen zeer aardig, en- konftig te zamengelteJc, Cab. VIII. p. 757* N. 57. Cab. IX. p. 788. N. 26. Graftombe, zie Tombe. Granadiltakje, Cab. XI p. 875. N. 47. Gras bevend, of drillend , groot en kleyn, Cab. Dier. p. 1260. N. 2. van een kleyner zoort, ibid. p. 126 r. N. 6. Groefje hoe van Ruyfch wort bepaalt? Br*. Boerh. p. 1224. Groeven bevatten in zich vele zappen ea vogten, ibid. p. 1187. 1223. 1225. Boerhaviaanfche, waarom genaamt^ Tienc. ll.p iooi.Br. Vat. p. U 26. - haar zamenfte! is zoodanig, dat z& geen klieren genaamt konnen worden. B L A D-W Y Z E R DER en om wat reden? Br. Boerh. p. 1199. 1203.1209. 1210.1224.1225. Groeven hebben vojgens Malpighius en Boerhaven verfcheyde gedaantens, ibid. p. 1171. in de gewaden vertoont en afge- beelt,Br. Vat.p. 1135. 1138.%. 2. Br. Bohl. p. 1233. 1246.1249. in wat lichaams deelen gevonden worden , van Boerhaven naauwkeurig aangetoont, Br. Boerh. p. 1169. enz. konnen met de vingeren gedrukt zynde, nu minder, dan meerder over- vloet van vogt uytgeven, dog deze verandering gefchiet met ge welt, en als tegen de natuur, ibid. p. 1201 —1204. Maakzel van binnen is hier tot nog toe niet ontdekt, en derzelver natuur- lyke gedaante is niet over al ’t zelfde, ibid. p. 1171.121(5. —— met bloed-vaten voorzien, zie Bhed-vaten. • met veelderhande namen zonder onderfcheyt uytgedrukt, Br. Boerh. p. U 55. 120(5. • fchynen aan Boerhaven te wezen het derde zoort der zweetgaten van Ruyfcb ontdekt, ibid.p.i^B.njP-i173- vele, dog niet alle gezwellenuyt dezelve oorfpronkelyk , ibid. p. 1209. 1225. verfchillen veel van ledige regen- bakken , waar in het water niet gemaakt wort, ibid.p. 1202. waar in van waare klieren onder- fcheyden? ibid. p. 1225. worden in vele plaatzen, dog niet overal, door den geheelen omtrek van het lichaam gevonden, ibid. p. 1201. 1203.120(5.1210. 1216. 1224. -r—- zeer bequaam dus genaamt, wor- den gezegt te zyn holle vliesjes met uyt- loospypen voorzien, ibid. p. 1199*1 203* 1209. 1210. 1224.1225. Groeven zyn niet overal nootzakelyk, ibid. p. 1202. 1206. Gundelia, een gewafch, van Tonrnefortzoo genaamt, Cab.XLp.B97.Lett.fi. Gyl door wat weg by gebrek der melk- vaten tot de lever overgaat ? Tient. IJL p. 1073. hoe in de melk-aderen, enz. ingedre- ven wort, door een opblazing ontdekt Tient. 11. p. 1004. Br. Boerh. p. 1214. * in wat vlies der dunne darmen zig zet? Cab. V. p. 636. N. 41. of mogelyk niet het fynfte van de gyl van de darm-fcheyls-aderen wort opgê- florpt? Tient. 11. p. 1012. Tient. IlLp. io73* ontfangplaats daar van wort natuur- lyker wyze in de Menfch niet gevon- den, Tient. 11. p. 1005. —• van Riolaan, en de Bils qualyk aange- merkt, met het aderlyk bloedt vermengt te wezen, Klapv. c. 4. Aanm. 15. op het eynde. - waar volmaakt, en door wat middel helderder gemaakt wort? Tient. 11. p. 1005. H. HAft hoedanigen Diertje? Cab. lII.p. 569. Cab. XI. p. 881. N.97. Hagedis Afrikaanfche met zwarte vlakken , wytkeelige genaamt, Cab. Dier, p 1266 : N.28. fchubagtig, met een Baart vol dorens, ibid, p. 1264. N. 17. zeer fchoon en gevlekt, : ibid. p. 1271. N. 74. 1 . Jrnerikaanfche, met een roode Afri- , kaanfcbe Tor in de bek, ibid. p. 12(54. N.16. ■ * van de Indianen gecho gehe- ten , en waar om? ibid. p. 1269. N. 50. . van een donker graauwe colcur, ibid. p. 1269. N. 52. WERKEN VAN RUYSCH. Hagedis Ooftindifche, met zaagwyze tanden op de rug, het Kemphaantje geheten, ibid. p. 127 c. N. 66. — Vliegende hagedis, Rarit. p. 220. HagediJJen verfcheyde, ibid. Halsdragt,\an wat nuttigheyt in een inge- wortelde hoofdpyn? Ontl. Aanm. 40. Halsfmeering middel tot dien eynde vóor- gefchreven , lient. I. p, 970. Hals■ wervelbeenderen alle, als mede eenige van de bovenße des borßs, in tweën o-efpouwen, en zonder rugmerg bevon- den, Cab. VIII. p. 74i. N. 1. met malkander vereenigt, Klapv. c. 4. Aanm. 8- zommige van dezelve uyt Kin- deren , Cab. I. p. 512. N. 12. Cab. 111. p. 588. N. do. Cab. XI. p. 888- N. 147. Handt, gezwellen daar in zittende, van hoedanigen aardt ? Br. XIV. p. 405.415, Handen van Kinderen, Cab. V. p. ógo. iSI. 5. Cab. VIL p. 731. N. 45. Cab. VIII. p. 747. N. 13.p. 749.N.22. Cab. X1.p.880. N- 9°* Handtpalmen Belt Boerhaven met een byzon- dere vogt voorzien te wezen , en waar- om? Br. Boerh. p. 1170- Handtvatzels van mesjes en vorkjes , uyt het fcheenbeen van een Menfch ge- maakt, Cab. 11. p. 554-* Cab. 111. p. 596. N. f. Cab. IX. p. 781 • N. 2. Hanekam, wanneer geheel en al kraakbee- nig is? Cab.l.p 498- N. 4. Hanekammen waar aan deze naam akemets gegeven wort? Br. XV. p. 424. HarJJenen aangaande derzelver byzondere deelen vertoont en afgebeelt, Br. XII, p. 362—365. Taf. XIII. XIV. XV. balletjes en billetjes van dezelve zyn geen klieren, maar uytpuylingen der harfienen, Br. Boerh. p. 1201. . door wat middelen de Geneeshee- ren dezelve hebben zoeken te vertoo- nen? Br. XII. p- 348. HarJJenen eenigzins bedurven in een zinne* ]oos Schaap, Cab. VIL p.731.N.43. — gedeelten* van MenJche-harJJenen af- gebeeiten omgekeerc, Br. XII. p. 363. Taf. XIV. fig 2. Cab. VIL p. 738- Taf, IL fig. 2. • in deoly gekookt, Cab. VI. Voorl. p. 672. fig. 7. 8- Cab.Vlll. p. 752. N. 35. Cab.X.p. 829. N. 32. onderfiegedeeltenSjCab. V. p. 646. N. 78- Cab. IX. p. 806. N. 73- • Been hard gemaakt, Cab. VI. p. 707. N. 94. Cab. VIII. p.765. N. loi.Cab.X p. 835- N.73. twee gedeeltens daarvan uyt een Vrouw die haar Kint verflikt hadde, Cab. XI. p. 86}. N. 5. • voorlle gedeeltens, Ra- rit. p. 171. igo. uyt verfcheydene voor- werpen, ibid. p. 171. 219. Cab. 111. p, 58i-N.33.Cab. V.p. 632. N. iö.p.638. N.45. 46.p. 639. N.49.52. p. 647. N. 79 84- p- 648- iN.B6.Gab.VI Voorl. p. 672. fig. 8- Cab. IX. p. 799. N.54.p.g00. N. 56. Cab. X.p. 828. N. 28. p. 852. N. 153. Cab. XIL p. 923. N. 109. hoe van het .Agter-breyn verfchil- len? Br. VII. p. 293. • in verfcheyde zoojonggeboorene, als onvoldragene Kinderen niet gevon- den , Cab. VIII. p. 741. N. 1. Tient. L P- 956- — maakzel ten opzichte van derzel- ver baft, en waar uyt te zamengeflelt? Cab. VIII.p. 752.N. 35. Cab.X.p. 829. N. 32. Tient. lü. p. 1055. Menfche -harflenen zoo hard als Been-, en omgekeert, Rarit. p. 170. mergftreeken hier ontdekt, Br.XII. p. 358. 364. sóf, Taf. XV. fig. 2. 6. hoe voor het gezigt gebragt wor- den? Br. XVI. p. 438. B L A D-W Y Z E R D B R Harjjenen, Netwyze vkgting der harjjenen af- gebeelt, meteen aanhangend gedeelte van het dunne harflen-vlies, Br. XII p. 365. Taf. XV. fig. 3. ■ bedaat niet uyt klieren, maar uyt bloedvaatjes, ibid. p. 354. 365. Taf. XV. fig. 3. Cab. 11. p. 552. N. 7. Cab. V. p. 644. N, 68- Cab. VIII. p. 765. N. 100. Cab. X. p. 826. 827. N. 24. 25. Br. Boerh. p. 1201. - Bloed-vaten van dezelve, zie Bloed-vaten. - . buyten de harffen-groe- ven nytpuylende, Br. XII. p. 358. 362. Taf. XIII. Lett.O. * gebruyk aan deszelfs zoogenaamde klieren toegefchreven, komt alleen de flag-adertjes toe, ibid. p. 354. » geheel ontaart uyt de hardenen van een Schaap, en afgebeelt, Cab. Vil. p. 740. Taf. HL fig. 5. - ismetdeuyteynden van cenige flag-aderen vereeoigt, Cab. 11. p. 552. N. 7. Cab. lIL p. 5 86. N. 45. met waterblaasjes ver- vult ,en afgebeelt, Br. XII. p. 354. 356. 364. Taf XV. fig. 1. Tient. I p. 943- - qualyk gedelt bevonden in het doode lichaam van een zinneloos Menfch, Cab. VII. p. 731. N. 48- - ■ ■ Slag aderen van deze vlcgting tot uytwerking van een wate- rig vogt gefchikt, br. XII. p. 355* Stukjes van dezelve,Cab. Vl.p-700.N.77.Cab.V111.p.765.N.i00. _ . van een jonge Reufinne, Cab. VII. p. 726. N. 22. afbeeldzeldaar van, ibid.p. 737* laf. L fig. 2. van een zinneloos Schaap, ibid. p. 731. N. 48. voor zoo veel buyten het Agterbreyn uytpuylt, is alleen van het Spinnewebs-vlies, en niet van het dun Ne Harflen-vlies omvangen , Cab. 111. p. 586. N. 45. Harjjenen .Netwyze vlegting der harjjenen, wat eygentlykis? Cab. V. p. 645. N. 68- ■ wortgezegtklieragtig te wezen, Br. XII. p. 353- 354- Cab. V. p. 645. N. 68- Wort voor een gedeelte ” zonder de minde quetfing van het Ag- terbreyn gezien, Cab. 111. p. fB6. N. 45, Netwyze vlegtingen uyt verfcheyde voorwerpen, Cab. ll.p. 552. N. 7. Cab. 111. p. 587. N. 51. Cab. V. p. 629. N. 1. p. 644. N. 6g. • Olyfs- en Piramiedswyze lichaamtjes der Harflenen, Cab. I. p. 512. N. 11, Cab. V.p. 647- n-78. —■ wat lichaamtjes zyn ?Br. XII. p. 358. 304-Taf.XIV. fig. 5. zyn van VieuJJens in het onderde gedeelte der harflenen niet al- leen , maar ook van Ruyfch in derzelver hovende gedeelte ontdekt, ibid. p. 358. omgekeerde, en uyt het bekkeneel genomene hardenen, ibid. p. 362.Taf. XIII. • op verfcheyde manieren derzelver opening in het werk gedelt, ibid. p. 342—348. zie Harjjenjnyding. • op zyde daande holligheden van dezelve, wat zyn? Cab. V. p. 647. N.yg. ■ Ringwyze uytbulting alhier heeft in het midden een langwerpige groef Br. XII. p. 364. Taf. XV. dg. 2. •—— is altyt gedelt boven op de dam van het verlengde merg,maar niet de dam van het verlengde merg op de ringwyze uytbulting, ibid, p. 357. - met ontelbaare dag adert- jes bezet, ibid. p. 3 62. Taf. XIII. Lett.P. —7— voorzien met dreeken of mergagtige uytwendige dwarfche ve- zels , zynde een vervolg van die, de- welke de mergagtige zelfdandigheyt WERKEN VAN RUYSCII. van het agterbreyn uytmaken, ibid. p. 364. 365. Taf. XV. fig. 2 en 6. HarJJenen, Slagaderen door dezelve ver- fpreyt, Cab. V. p. 631. N. 10. -— uyt kleyne Kinderen, en afgebeek, Cab. lil. p. 577* N. 23. p. 599. Taf. IV. fig. 1. Cab. XI. p. 885- N. 127. waarom zoo teder en dim van wezen zyn? Cab. IX. p. 798. N, 53. __ Stuk der barjjenen van een oud Menfch, Cab. X. p. 824. N. 8- — uyt een Kalf het welk een halfjaar lang in het lichaam van een Koe dood was ge weeft, wei flap en flenterig, dog zonder verrotting, Cab. XI. p. 889- N. 158* Tient. 11. p. 1031. afbeeldzcl daar van, Tient. 11. p 1045.Taf. 11. fig.2. uyt een Kint, Cab. V. p. 633. N. 22. uyt een Schaap, Cab. VI. Voorl. p. 672. fig. 7. — uyt een water-zugthoof- dige Jonge, Cab.lll.p. f 72. N. 9. Tregters van dezelve , met flag- aderen voorzien, Br. XII. p. 362, Taf. Xlll Lett. R. Cab. I. p, 495. N. 4. — TuJJchen fcheydzel der groote en kleyne harllenen , wat verheelt ? zie Tujjcben-fcheydzel. — van een dood Kalf, een halfjaar lang zonder verrotting in de baarmoeder van de Koe gezeten, Cab. XL p. 889- N. 158- Tient. 11. p. 1031. Ontl. Verh. p. 1105. „ - van een kleynder zoort van Wal- viftchen, Caflinjot genaamt, waarvoor te houden? Cab. X. p. 836. N. 73. Cab. X1.p.893-N-J»1- ‘Van een Schaap, als van zinnen be- rooft, Cab. VII. p,7sj. N. 49* —y" die fteen-hard gebalfemt zyn, Rarit. p. 18t• op de manier van Willis toebereyt zynde, vertoonen zig zeer veele inwendige deden , Cab. 111. p. 590. N. 65. HarJJenen, van waar derzelver zenuwag- dge vezeltjes oorij3ronkelyk? Br. XVI. P- 438- verfcheyde deden, waar uyt be« ftaan, opgetdt, Rark.p. 170. 171.8 r. XII. p. 344—343. 362. enz. Verwelf zei der harjfenen, met des- zdfs twee alzoo genoemde armen, Cab, V. p. 647. N. 79. waare manier om de opregte zelf- ftandigheyt der harfienen te kennen, ontdekt, Br.XII.p. 348. 349. waare water-vaten worden alhier niet befpeurt, ibid. p. 356. Cab. IX. p. 798. W. 53- ■ waarom na de verharding niet in mooten verdeelt moeten worden met de vingeren? Br. XVI. p. 438- Cab. X. p. 828- N. 2g. wanneer in oly gekookt worden, waarom zulks voor een onnutte manier van toebereyding te houden? Cab. X. p. 829- N. 32. ■ wat gevaar door de klieren onder- hevig zyn? Br. Bohl. p. 1238. wat ziekten en gebreken uyt der- zelver drukking konnen ontftaan ?ibid. • Wondernetten der harfienen , zie Wondernetten. I • wormwyze uytjleekzel van dezelve, zie Uytjleekzel . wyze, hoe in water of olie te kOO- - ? Br. XII. p. 339. Zelfflandigheyt van dezelve, afge- deek in verichevde onderdedingen , ibid. p. 353. * Bajlagtige zelfjlandigheyt, afgebeek geheel, of een gedeelte daar van, ibid. p. 363. 364. Taf. XIV. fig. 1 on 3. ■ beftaat geenzins uyt klieren, maar is een zeer verbonde ineenfchakeling en zamenftel van bloed- vaatjes enflag-adertjes, welkers fcheu- ten in een ander wezen zyn verandert, en in Moes eyndigen, ibid. p. 339. enz. 349—352. Cab. I. p. 515. N. 19. Cab. 11. p. f51. N. 3. p. 546. *N.l.p.sf o. * N. 13 Cab. 111. p. 581 N. 33. P. 584. N.40. Cab. IV. p. 618. N. 78. Cab. V. p. 638. N. 44 p. 639, N. 48. Cab. VI. Voor), p. 664. 665. enz. p. 695. N. 73. p. 700. N. 75. Cab. VII. p. 726. N. 25. Cab. VIII. p. 752. N. 35. p. 76r. N. 69. Cab. X. p. 829. N. 32. 33. p. 851. N. 150. p. 852. N. 153. Tient. 111. p. 1055. Ontl. Verh. p. 1096. Br. Boerh.p 1206.1214.1215. 1224. Br. Bohl. p. 1237. 1250. Marfjenen, zelffiandigheyt van dezelve, haftag. tige zelffiandigheyt, Bloedvaten, dezelve uytmakende, zie Bloedvaten. •r' door konfl ver- hardt, vertoont haar klonterig, Cab. I. p.JU.N.ip. *T*"- * t* *—— eyronde klierige ■ lichamen zighier vertoonende, beftaan in inbeelding, en wat dezelve zyn?Br. Bohk p. 1237. 1249.125 t. —— gedeekens van de- zelve uyt verfcheyde voorwerpen, Cab. I. p. 515. N. 19, Cab. 11, p. 55 r. N. 3. p. 550. *N. 13. Cab. IV. p, 61 g. N. 78. < Cab. VI. Voorl. p, 672. fig. 6. p. .N. 73. p. 700. N. 75. p. 708. N. 109. Cab.X. p. 824 N. 5. p. 829. N. 31. Cab. XI. p. 880. N. 91. p. 88c N. 93. Cab. XII. p. 924. N. 118- —— hoe van Bohl be- fchreven? Br. BohJ.p. 1237.1249. —— is op verfcheyde plaatzen dikker als de mergagtige, Cab. • V.p.638. N. 45- *-—* is ten opzigte van deszelfs natuur zeer moeyelyk om te - onderzoeken, Br. XII. p. 338. 341. Br* Bohl. p, 1237.1249. B L A D-W Y Z E R DER ' HarJJenen, zelfjiandigheyt van dezelve, ha [lag tige zelfjiandigheyt, komt ons in de afge- , itorvene lichamen graauw voor Cab. . VI. p. 697. N. 73. Br. Bohl. p. 1241. , ; ” ‘of alhier ook uyt- eynden der aderen gevonden worden ? is tot nog toe niet ontdekt, hoewel her waarfchynelyk is, Cab. Lp. 515. N. Tol Cab. VI. p. 699. N. 73. —— of rood, of asver- wig is in een levendig en gezondMenfch?' Cab. VI. p. 598. N. 73. - • fchorffige deeltjes daar van, niet ontdaan zynde, worden te onregte voor klieren gehouden, Cab. X. p. 829. N.31. ' “ : Stelling, dat nog de harflenbalt vaatagtig,nog deszelfs vaten bloed-vaten gezegt konnen worden, van Bohl met bygebragte redenen beweert, en door opgelofte tegenwerpingen nader aangedrongen, Br, Bohl. p. 1240-1242. ’ ’ ‘— van Ruyfch wederlegt, en het tegengeftelde verde- digt, ibid. p. 1245. 1250. enz. * ~ ten opzichte van deszelfs natuurlyk maakzel, hoe te noe- men of waar voor te verklaren ? enz. van Bohl 111 twyffel getrokken, ibid. p. 1239. —————— vaacagtigheyt der harflenbalt, tegen de Helling van Schel- hamer bewezen, Cab. VI. p. 697. N 7 - enz. Tient. 111. p. 1055. 1056. Br. Bohl p. 1245. * ■ verfcheyde gevoe- lens der On tleders aangaande de harflen- bafl bygebragt, Br. XII. p. 333. 339. 350. 351. * ’ * vertoont zig op zommigepJaatzen in het dunne harflen- vlies, Cab. VIII. p. 750. N. 26. - r ■ waar door ontbon- den kan worden ? Cab. I. p.515. N. 19* Br. Bohl. p. 1237, VERKEN VAN RUYSCH. Bar [Tenen, zelfftandigheyt van dezelve, haftag- i zelfftandigheyt, wat voor het ware rnaakzel der harfienbaft van Bohl wort gehouden? Br. Bohl. p. 1239. „ . welke Helling daar - omtrent,of de Malpighiaanfche, of die van Ruyfcb de befte?ibid.p. 1237.1249.1250. ■ —— wie eerft ontdekt heeft de fchorfte der harffenen uyt bloed-vaatjes te beftaan ? Cab. VIII. p. -,52. N. 35- Cab.X. p. 829. N. 32. Tient. 111. p. 1055- wonderbaar maak- Zel daar van heeft veel ftoffe tot twift gegeven, Br. Bohl. p. 1237.1249. wort door het koo- ken in oly in een ander wezen veran- dert, Cab. VI. Voorl. p. 672. fig. 7- 8- p.SO7. N. 73. Cab. VULp.752. N. 35. 1 i— wort van Malpi- ghius, Hippocrates, en de hedendaaglc .e Ontleders voor klieragtig gehouden, Br. XII.p. 339* 350- 351-Cab. VI. Voorl. p. 664. 665.667. Br. Boerh.p. 1178. _ - bydehedendaagfeintwee lichamen verdeelt, en wort genaamt of bakagtig of mergagtig, Br. XII. p. 338. — by de Ouden gezegt van een byzondere aart te wezen,ibid.p.3so. _ mergagtige zelfftandigheyt afgebeelt uyt een Kint, ibid. p. 35 2.365- Taf. XV. fig. 7. Ru „ — fchorllig wezen daar in gevonden, Cab.V. p.048. N.g(s. _ flag-aderen uyt een ionggebooren Kint door het zelve loo- pende, Cab. 11. p. 546. N. 7. Barften-groeven hebben , om met een dam- pig vogt befproeyt te worden , geen klieren van noden, die ook aldaar niet gevonden worden , Tient. I. p. 949. __—— met een al te groote veelheyt van vogt opgehoopt, in gekke en dom- me menfchen gevonden, Br. XII.p/356. HarJJen groeven, tot wat gebruyk derzel ver vogt gefchikt,in wat zin nootzakelyk, en wanneer fchadelyke ziektens voort- brengt? ibid. p. 355—357- . «—— * van het diklie harjfen-vlies, Cab. I. p. 495. N. 4. -——* Langwerpige groef van dit vlies wort niet onmiddelyk door de llag-aderen, maar door middel van de aderen opgevalt, Cab. VIII. p. 742* 2- , 1 —-- vierde groef na de ope- ning van dezydelyke groeven te voor- fchyn komende, Cab. 1. p. 495. N.4. Zeyfen-wyze groeven, Cab. V. p. 6yo. N. x. Cab. IX. p. 788* N.26. — r bloed-vaten der zeyzen-wyze groef , Cab. 111. p. 597. N. 7. .. van waar haar vogt voortkomt? 8r.X11.p.35f- ' - . HarJJen-klieren van wat Schryvers geltelt worden? ibid. p. 350. 351. . —. worden nog in de groote nog in de kleyne har Tenen, nog in derzel- ver vliezen gevonden, Br.Boerh.p.l2ol. HarJJen-pan, beyde deszelfs Tafels zyn al- temets met malkander vereenigt, Cab. VUL p. 74f. N. 8- - bovenfie gedeelte daar van afge- beelt uy t een kleyn Kint, Cab. V. p. 654. Taf. 11. fig. 4. uyteenMenfch, Cab.Xl. p. 897. Lett. G. — uyt een Meysje, Cab. I. p. 494. N.3. ■— uyt een onvoldragen Kint, Cab.ll. p. 552.* N. 3. Opper (Ie deelen van dezelve, uyt jonggeboorene en kleyne Kinderen, ibid.p. 535-N. 14-P.sn-*N. i.p.552. *N. 2. Cab. 111.p.596. N. x. 2.3. enz. Cab. VUL p. 741- N.2.P.757.N. 57. Cab. IX. p. 788. N. 2(5. B L A D-W Y Z E R DER HarJJen-pan, hovenfie gedeelte uyt verfchey- de voorwerpen, Rarit. p. 213. 217. Stuk der harffen-pan met een gedeelte van dat van het aangezigt, Cab. IX. p-783- n* i - , van een menfch met twee op een leggende fchyven of Tafels voor- zien , Cab. VUL p. 745- N. 8. • zomtyts zonder Diploë bevon- den in een bejaart menfch, ibid. HarJJen-fnyding, deszelfs verfcheyde ma- nieren gefchiedenis wyze verhaalt, Br. XII. p. 343. enz. hoe van Sylvius in het werk ge- Relt? ibid. p. 346. «■■■■■' nieuwer fnyding , Varoliaanfche genaamt, ibid. p. 343. 345. enz. op wat wyze van Willis gefchied? ibid. p. 346—348. Cab. 111. p.ypo.N.óy. Oude of gemeens fnyding, Br. XII. p. 343—345. jUarJJen-vlies, dikke of harde harden vlies, Cab. V. p. 650. N. I. afgebeelt uyt een menfch, Cab. VIL p. 737. Taf. I. fig. 3. als een hoedtje uit- gefpannen, Cab. XI. p. 896. N. 205. blinkende witte zyde verbeeldende, Cab. VIL p. 723. N. 10. p. 7 27. N. 29. Cab. VIII. p. 753. N. 42. Cab. X. p. 836. N. 75. — gedeeltens van dit vlies, Cab IV. p. 61 g. N. gi. Cab. VIL p. 728-N. 34.35. — hoedanig geilek is? Cab. V.p. 630. N.6. is ongemeen taay en peesagtig, Cab. I. p. 496.N. 5. Cab. V. p. 630. N. 6. .—— met de inwendige oppervlakte van het pannevlies veree- nigt, Cab. IX. p. 788- N. 26. • Slag-aderen van het zelve, Cab. iv. p. 6iB. N. gi. Cab. V.p. 654. i af. 11. fig. 4., HarJJen-vlies , dikke of harde harden* vlies van een menfch, Cab. V.p. 630, N. 6. ■ ’ “—- van een Reufmne, Cab. VIL p. 728. N. 36. ’ ‘ ‘ wyze van deszelfs flag-aderen op te vullen zeer moejelyk, Cab. IV. p. 618. N.g-i. • zeer kleyne ronde geerflgelykende lichaamtjes in deszelfs langwerpige groef, van Pacchioms ont- dekt , belchreven en afgebeelt, Cab. VIL p. 728. N. 34.35.36. p. 737. Taf.l. fig. 3 en 4. ZeyJJen daar van in haar natuurlyke Raat, Cab. IX. p. 788» N. 26. met de treg- ter zeer net gedroogt, Rarit. p. 21 9. — waar uyt een tegennatuurlyke uytfpat van een rond en lang vliesje voortkomt, Cab. IX. p. 788. N. 26. Dunne harjjen vlies al tem ets op verfcheyde plaatzen dikker voorko- mende , als men gewoon is te zien, en waar door ? Cab. HL p. 591. N. (58- Cab. VI. p. 701. N. 79. * gedeelte daar van af- gebeelt uyt cenKint,Br.Bohl.p. 1252. Lett. A. ——- zeer verdikt geworden, Cab. X. p. 8 25. N. Ig. hoe diep zig tulleken. de harflengroeven vervoegt ? ibid. p. 828. N. 28. —— —— mjchieüng van het zelve in de zelfßandigheyt der harffe- nen, aangaande deszelfs waare manier en gedaante door Rilzwygen derSchry- vers voor het gezigt niet vertoont, Br. VIL p. 291. 293. door flangswys lopende uytßeekzels» ibid. P* 293—295. Taf.. VUL fig- 3 etL^ WERKEN VAN RUYSCH. HarJJen vlies, Dunne harflen. vlies , in wat zin met den harflenbafl verknogt is? Br. Bohl. p. 1249. is zeer dun en teer, byzonder in jonggeboorene Kinderen, Cab. I. p. 508. N. 13. p. fl9. Taf. IV. fig. 3. Cab. 11. p. 549- *N. 8- Cab. V. p. 633. N. 24. Cab. IX. p. 792. N. 36. Cab. X. p. 825-N-1?- « —■ kan bezwaarlyk van de baflagtige zelfftandighey t der harfle- nen afgefcheyden worden, Cab.lV.p. 614. N.58. Cab. VIILp. 748.N. ig. kleyne deeltjes, waar mede deszelfs oppervlakte bezet is, waar voor te houden ? Cab. IX. p. 792. N. 42. • . komt voor de opvul- ling der bloed-vaten veel dikker tevo- ren als in der daad is, Cab.HL p. 591. N. 68» Cab. V. p. 633. N. 24. Cab.lX. p. 792. N. 36. Cab. X. p. 825- N. 17. met deszelfs aanhang- zels, Cab. V. p. 646. N. 73. zie Uyt- jteekzels. — ronde witte lichaamt- jes van dit vlies, waar voor te onregte gehouden, en wat eygentlyk zyn ? Cab. V. p. 629.N. 1. Cab. Vl.p. 682. N. 23. fchynt byna geheel uyt bloed-vaten te beftaan, Cab.l. p.508. N. 13. Cab. 11. p. 549. * N. R. Cab. 111. p. 591. N. 68. Cab. V. p. 633. N. 24. Slag-aderen ineengroo- te menigte door het zelve verfpreyt, die de bafcagtige ze/fftandigheyc der harflenen voortbrengen, Br. Vil. p. 295. Taf. VHL fig. 4- Br. XII. p. 365 .Taf. XV. o. Cab. 1. p- 500. N. 10. p. 508. N. 13. Taf. IV. fig. 3. Cab. 11. p. 552. N, g. Cab. IH. P* 584- N. 40. p. 591. N. 6g. Cab. V. p* 646. N. 73. Cab. VI. p. 700. N. 79- Cab. VUL p. 748. N. 18. Cab. X. p. 828- N. 28* Cab, XL p. 880. N. 90, Br. Bohl. p. X2s°> HarJJen vlies , Dunne harflen - vlies , Slag- aderen , loop van dezelve afgebeelt, en vertoont, Br.IX. p. 314. 317. Taf.X, Br. XII. p. 362. Taf. XIII. na het affter- ven hoe geflelt zyn? Cab. IX. p. 792, N. 36. • tot wat ge- bruyk dienen ? Cab. I. p. 500. N. 10. p. 503. N. 13. Cab. 111. p. 584. N. 40. Cab, Viil. p. 748- N. 18- Br. Bohl. p. 1250. • uyt een jong- gebooren Kint, Cab. X. p. 855. N. 173. waarom haar cours na beneden zetten? Cab. VI. p, 700- N. 79. • Zyn byzonder dun en fyn, gelyk mede derzelver uyt- eynden, en de oorzaak daar van ? Cab. V. p. 631. N. 11. Cab. IX. p. 798- N. 53. Cab. X. p. 825. N. 17. • flag-aderlyke Ham- metjes van dit vlies, en derzelver eyn- dens, de harflenbafl: makende afgebeelt., Br. Bohl. p. 1252. Lett. B. C. • Stukjes van het zelve t afgebeelt, met deszelfs ilag-adertjesr Br. VIL p.294. 295.Taf. VIIL fig. 3en 4, uyt onvoldrage- ne en jonggeboorene Kinderen, Cab. I. p. 507. N. 1 3* p. 512.N. 14. p. 519; Taf. IV. fig.3. Cab. 111. p. 577. N. 20. Cab. V. p. 647. N. 79.Cab. XLp. 881.N.91. Cab. XII. p. 915. N. 37 p- 9 ig.N. 64.P.P20. SS. 77. - uyt verfchey- de voorwerpen, Cab. UI. p. 591. N. Cab.lV. p.öos.N.y.p.ó [4. N.sB.Cab. V, p. Ó39. N. 5 k p. 646. N. 77. Cab. VL p* 682. fsT. 23. Cab V11.p;728.N.33.p.73r8 N. 45. Cab. VUL p. 747. N. 13. p. N. 18- p. 761. N. 69. p. 762.N. 72. IX. p. 792. N. 42. p, 793, N. 4 (5. Cab. p. 823. N. 5. p. 829. N. 33. Cab.XL.pl B L A D-W Y Z E R DER 874- N. 38. p. 880. N. 91. p. 88i* N. 92 en 93. Cab. XIL p. 913. N. ió. p. 921. N. 83- . HarJJen-vlies, Dunne harken- vlies, Stukje t van het zelve, waar aan nog een kleyn gedeelte van de harflenbaft vaft zit, Cab.Lp.sis.iM.l9. Cab.X. p.827. N.25. • —• tegen de natuur aan de eene zyde verdikt, Cab. X. p. 824. N. 10. m— - -———— tegennatuurlyke knobbeltjes alhier gevonden , worden - qualyk klieren genaamt, Br. Boerh. p. 1201. — ——— tot wat gebruyk dit vliezig wezen dient van wegens des- zelfs dunte, Cab. 111. p. 5 84. N. 40. Cab. . X.p. 8 26. N. 17. van een Jongeling, Cab. VII. p. 724. N. 13. _ - waar mede dit vlies voorzien is, en op verfcheyde • plaatzen aldaar gevonden wort, Br. IX. p. 312. Cab. V. p. 629. N. 1. p. 631. N. 13. p. 64.6. N. 73. Cab. VI. p. 68 2. N. 23. - Cab. IX. p. 793. N. 42. : —— . wort te onregte voor kliertjes gehouden, Cab. V.p. 629. . N. i.Cab. VI. p.682. N. 23. —- uyterfte takjes van het zelve zyn menigvuldig, Cab. VI. p. . 701. N. 79. j - ■ wat van Bohl daar door verllaan wort ? Br. Bohl. p. 1242. - x - - —— zendt in alle de plo- yen zekere uytfteekzels uyt, Br. VIL p. 293. , Dunne harjjen-vliezen van jong- geboorene en onvoldrage Kinderen, Cab. 111. p. 584- N. 40. Cab. XIL p.924. N. 118. r - - uyt verfcheyde voor- werpen, Cab. V.p. 631. N. 13. Cab. VI. p. 700. N, 79. Cab. VUL p. 750. N. 26. Cab. IX. p. 792. N. 36, Cab. XI. p. 875. N. 45. p. 880. N. 87. P.891.N.174. Cab. X1Lp.928.N. 154. ' HarJJen-vlies, Spinnewebs - vlies (middeljle harjjen - vlies afbeelding daar van zeer moeyelyk, en waarom ? Br. \x. p. 312, ■—- ————— byzonder dun en fyn , ibid. p, 312.314. Antw. aan Bidl. p. 444-453- 475- gedeelte van het zelve, Cab. I. p. 504. N. 5. is het derde harflen- vlies, Br. IX. p. 309. opgeblazen zynde, hoe valfche zoo genoemde water-vaten verheelt? Cab. VIL p. 738. Taf.ll. lig. 2. —— °P wat wyze te voorfchyn gebragt wort ? Br. IX. p. 312. 317. Taf. X. Lett. D. qualyk afgebeelt, Antw. aan Bidl. p. 443.444.475. fchynt bloed-vaten te verbeelden, en waar door ? Br. IX. P- 313- —— van wie, en wan- neer ontdekt? ibid. p. 312. Antw. aan Bidl. p. 453. waare groeven, en kronkels van het zelve vertoont, Br. IX. p, 317. Taf. X. —— —— waarom zoo ge- naamt wort? ibid. p. 312. Antw. aan Bidl. p. 453. zeer weynige of geen bloed-vaten zyn daar door ver- fpreyt, onzigtbaar , en niet vertoont kennende worden, Br. IX. p. 312. Br. XIII. p- 373- Cab. IV. p. 603. N. 6. Tient. HL p. 1078. Hart aangaande de natuurlyke legging en plaats van alle Ontleders in de af beeld- zels niet opregt uytgedrukt, Br. 111. p. 249. Cab. IV. p. 612. N. 96. Tient. L p. 951-952- WERKEN VAN R UY S CH. Hart, beenderen alcemets in een menfche hart gevonden , Ontl. Aanm.69. —— beweegdraaden van het zelve, Cab.lX. p. go7. N. 75. beyde deszelfs holligheden zoo reg- ter als flinker, aangaande haar inwen- dige gedaante afgebeelt, Tient. I. p.971. 972. Taf. 11. fig. i - 2. —— Bloed-vaten van het zelve, zie Bloed- vaten. — deszelfs vlezige fpierdraatjes en hare pezen , met vele blocd-vaten ver- vult, Tient. Lp. 953. — door rouwigheyt met het hartefakje vereenigt, Cab. VI. p. 686. N. 36. —— form van deszelfs natuurlyke leg- ging in de menfch verfchilt zeer veel van die der heeften, Cab. IV. p. 622, N.96. Tient. I. p. 952. —— groot Jluk van een menfche hart, Cab. XII. p. 912. N. 13. —— uyt een Meyt die haar Kint vermoort hadde, Cab. Xl.p. 871. N. 19. heeft een andere form en gedaante in een vigoreus lichaam, een ander in lichamen van menfchen, door ziekte uytgemergelt, Cab. IV. p. 622. N. 96. is het voornaamfte der ingewanden van ’s menfchen- lichaam, Tient. I. p. 951* is met geen klieren voorzien, Br. Boerh. p. 1201. Kiap-vliezen van het zelve, zie Klap♦ vliezen. _— klopping daar van op wat plaats ge- voelt wort? Br. 111. p. 249. __ Kroon-ader van het hart, zie Ader> Hart-ader, enz. maakzel van het zelve, waar voor eertyts gehouden, en waar inbeftaat? Tient. 1. p.95*. . Menfche hart van agteren vertoont,. Ontl. Aanm, 37- fig. 38. met de waare figuuren van deszelfs byzondere deelen afgebeelt, Cab. IV. p. 628. Taf. 111. fjg. 1 en 2. Hart, punt van het hart, in twee deelen ver- deelt , ibid. p. 623. N. 96. Cab. VII. p. 727. N. 28. Cab. VULp. 761.N. 67. —— vertoont zig effen wegens het vet dat daar wort gevonden, Cab. IV.p. 623. N.96. Cab.VIILp.76I. N.67. van een Endvogel, Rarit.p. 182. van een jonge, met de bygevoegde ftammen der vaten, Br. 111, p. 254. Taf. 111. fig. 2. van een Konyn, Rarit. p. 182, van een Schaap tot een Mumie ge- maakt , Cab. VUL p. 764. N. 93. van Steno voor een konftige fpier verklaart, Tient. I. p. 952. vele. dingen daar omtrent niet ge- noegzaam nagefpeurt, ibid. p. 951. «• vertoont zig in de viervoetige dieren in de gedaante van een kegel, en als een ronde pyramide, Cab. IV. p. (s22i N. 96. Tient. I. p. 952. - vol van lage bevonden, Br. XVI.p, 437- waar toe deszelfs geduurige bewee- ghig vereyfcht won? Ontl. Verh.p. 1098. wie eerfte uytvinders van deszelfs. Ipierige vezelen? Br. VI, p. 281. Harten van Jongelingen, Cab. I, p. 494. N.3. Cab. 111. p, 576. i\T. 17. Cab. V. p. 646.. N.75. Cab.X. p. 83°- N.38. P.831.N.42.. Cab, XL p. 890. JNT. 165. van jonggeboorene Kinderen, Cab, IV. p. öio. IV. 44, Cab. V. p. 043. N. Cab. VUL p. 749. N. 25. Cab.1X.p.703, N. 45. Cab. XL p, 875* N. 52. -- van Kalveren, Cab. VUL p. 762. N. 80. Cab. IX, p. 807. N. 75. van Kinderen, Rarit.p. 131,219. Cab. I. p. 500. N. 9. Cab. HL p. 57& N. ig, Cab. VI. p, 678- N. 14. Cab. IX. p. 789». N. 2Ö.p. 805. N. 70. Cab.XII. p. 913, N- -14, p. 921, N. 88. B L A D-W Y Z E R DER Hartenvan menfehen uyt verfcheyde voor- werpen, Rarit. p. 155. 208.218. 219. Cab. IV. p. Ö22. N. 96. Cab. VI. p. 711. N.i 25. Cab. Vil. p.727. N.2g.Cab. VUL p. 760. N. 67, Cab. IX. p. 737. N. 23. p. 804.N. 63. Cab. X.p. 830. N. 35. • van onyoldragene Kindertjes, Cab. XI. p. 877. N. 62. p. 886. N. 135. Cab. XII. p. 919. N. 69. van Schaapen, Rarit. p. 181.182. • zeer fraay toebereyt, Br. 111. p.249. Hartezokje heeft geen klieren om het zelve te bevogtigen , Tient. I. p. 949. Br. Boerh. p. 1201. ■— met het middelrif; zeer vaftver- eenigt, Rarit. p. 207. - onverdragelykepynuytontftee- king van het zelve ontftaan, Cab. VI. p. 68(5. N. 36. Slag-aderen van het zelve afge- jDeelt, Br. 11 p. 246 Taf. 11. fig. 4. haar wonderlyke loop, cn van waar oorfpronkelyk ? ibid, p. 239. 243.244.246. Cab. IV. p. 610. N. 44. . zyn zeertalryk,en van niemanttotnogtoe afgemaalt, Br. 11. p, 239. 243. Antw. aan Bidl. p. 450.477. • Stukken daar van uyt jonge Kin- deren , Cab. XI. p. 877. N. 68» Cab. XII* p. 929. N. 156. • van een Kint, Rarit. p. 207. voorfbe gedeelte van het zelve vlak uytgefpannen, Br. 11. p. 246. Taf. 11. % 4. Hartoortje, regter afgebeelt uyt twee by- zondere voorwerpen, Br. X. p. 3 23.324. Taf.Xl.fig» 3 en4. ► eenige aderen uyt het zelve voortfpruytende, Cab. IX. p. 787. N. 23. Z. is wyder en grooter als het flinker, Br. X. p. 322. Cab. IX.p. 787.N. 23. flinker, in de omtrek eenHane- kam gelykende, Br. X. p. 322.313. Taf. XI. fig. 1. Cab. I. p. sco. N. 9. Cab. XI. p. 886. N. 128. Hat t oortje , flinker, uyt twee by zon de re lichamen vertoont, Br. X.p.323. Taf XL fig. 1. 2. Hamertjes, afbeeldzels van dezelve qua- Jyk uytgedrukt, ibid. p. 319. enz" — dwaaling van deze af- beeldingen , waar uyt ontftaan ? ibid. p 320.321. “ harten van Schaapen, en Kalveren tot dien eynde te baat geno- men , ibid. p. 321. heweegvezels, en gierige pylaart- jes of vleefige ftutzels van dezelve, ibid. p. 321.322. Cab. V. p. 648. N. 85. ' ’ zYn aangaande haar uytwendige gedaante van een wonder- baarlyke verfcheydentheyt, Br. X. p. 321.322. 324. Taf. XI. fig. 3en ““ - beyder gefleltenis en waare ge- daante verfchilt niet weynig van die de welke door de Ontleders is afgemaalt, Cab. IV. p. 622.N. p 6. Cab. IX. p. 805! n-63. '— Bloed-vaten door dezelve ver- Ipreyt, zie Bloed-vaten. ~~ - hebben een gemeene holligheyt met de vliezige zak, uyt welke, gelvk als een gront de Long-ader en Hol-ader voortkomen, Br. X.p. 323.324. Taf.Xl. * komen zeer zelden in de figuur en grootte overeen, ibid.p. 323. 324. 1 af. XI. ng. 2. 3.4. met byzondere fiag-aderen voor- zien, Br. 111. p. 248. 230. 252. 2y4. Taf. 111. fig. 1. Cab. IV. p. 628. Taf. IV. fig. 1 en 2. Regter oortjes van menfche harten, Cab.V.p.64B. N.85. Cab.X.p 831.N.41. " van Offe-harten, Raric. p. iSi.Cab. ViH.p. 755. N.52. WEKKEN VAN RUYSCH. Hartoortjes, flinker oortjes van menfche har- ten, Cab. X.P.831.N.40. Cab. XI. p.gBs* N. 128* Cab. XII. p.923. N. 102. — tot wat gebruyk dienen ? Br. X. p. 322. • verkrygen volgens veler gevoe- lens haar voedzel van het bioeci der groote vaten , Br. 111. p. 248. . waare grootte en natuurlyke ge- ftalte van beyde hartsooren , Cab. I. p. 500. N.9- Cab. IX. p. 793. N.45. p. 806. i\. 70. ' s . worden als zekere mismaakte vleezige deeltjes aan het hart hangende van de Schryvers afgebeelt, Br.X p. 319. zyn grooter als van de Schryvers in de figuuren uytgedrukt worden, ibid. P- 3 21. 3 23- 3 24- Taf. XI. fig. 1 —4. * zyn van een wonderbaarlyk maakzel, ibid. p. 320. Hai •vceus zyn gevoelen aangaande de ver- bly fplaats, en weg van het ontfange man- nelyk zaad, Tient. I. p. 937 Hay, een levend - baarende Vis , Rarit. p. 220. Hayren, bundelke hayren door de waterwe- gen geloft, Cab IX. p. 796. N. 50. op verfcheydeplaatfen met een fteenftoffe omvangen , ibid. p. 796. N. 50. p. 8 r 2. Taf. 11. fig. 1. .-— te zamengeftelt uyt kleyne hayrtjes, omtrent de wortel van de neus, onder de huydt voortgekomen, uyt een jongMeysje, Cab. XII. p. 912. N. 8- van een viervoetig Dier, Pharaoos Muys genaamt, Cab. X. p. 321. N. i.Lett.D. - uyt een pap-gezwel te voorfchyn'komende, Cab. VI. p. 676. N. 6. . .-— bundeltjes in pap-gezwellen in het net van waterzugtige Vrouwen gevon- den , Cab. IX. p. 79Ó. N. 50. Cab. X. p. g2X. N. 1. Lett. A. Hayren, groeyen niet aan na de doodt * Cab. IX. p. 782. N. 8. Tient. 11. p. 1042. hoe en op wat wyze gemeenlyk in hayrige pap-gezwellen gefteit zyn? Cab. X. p. 823. N. 3. • hoe haar kokertjes na het ontvel- len van het oppervelletje, en de zenuw- tepeltjes ons voorkomen ? Cab. VIII. p. 764. N. 97. Hoop hayren van zelfs,en in een ogen- blik van het hooft afgevallen, Cab.lX. p. 796. N. 50. Cab.X. p. 821.N. i.Lett.B. in een pap-gezwel van de maag gevonden, Cab. XI. p. 890. N. 160. Tient. 111. p. 1033. • met hoedanige vettige vogtig- heyt befmeert worden, en om wat re- den ? Tient. I. p. 947. • nemen niet altyt haar oor/pronk uyt de kliertjes van heU>al-zakje , maar uyt de hayr-kokertjes, Br. Lp. 233. • of uyt de huyd-kliertjes voortko- men? ibid. p. 228. 233. fchynen uyt het vet zelfs haar oor- fpronk te nemen, ibid. p. 233. zwarte hayrtjes in een Amerikaans Negrinnetje tot op de wynbrauwen uyt- geftrekt, Cab. V. p. 64.6. N. 74. van verfcheyde lengte , en met hoofthayren overeenkomende in een pap-gezwel van het net, in hetlykvan een waterzugtige Vrouw gevonden, en afgebeelt, Ont). Aanm. 18. Rarit.p.l7l. Cab. lil. p-58p- spo. JV. 63. p. fpB' Taf, RL fig. 3. Cab. XI. p. 8?8- N.74. ■ verharding, en verdroging onder derzelver gebreken aan te merken , Tient. I. p.947. • verfcheyde uyt het Traan-kliertje voortkomende, Cab. 11. p. 551. N. 1. vette olye, waar mede beftreken worden, oordeelt Boerhaven geftadig uyt kleyne togtpypjes uyt te waaflemen, Br. Boerh. p. 1157. enz. B L A D-W Y Z E R DER Hayren uyt de bovenfte lip van een Wal- rus, Cab. X. p. 821. N. 1. Lett. C. 11—? waar door droog worden, en ko- men te fplyten ? Tient. I. p. 947. Br. Boerh. p. M 57- waarom in het uyttrekken zulken grooten pyn veroorzaken? Cab. VUL p. 764. N.97. Cab. X. p. 823. N. 3. waar voor te houden zyn ? ibid. • Wortels van dezelve, worden gelyk die der nagelen met een oppervelleke omvangen, Cab. 111. p. 574. N. 13. Cab. V. p. 629. N. 2. zyn in de mênfch oorfpronkelyk uyt de uyteyndens der zenuwen, dog hoedanige zenuwtepeltjes, waar uyt de hayren voortkomen , nader befchreven? Cab. VIII. p. 764. N. 97. Cab.X. p. 823. N. 3. p. 847. N. 130. Tient. I. p. 945. 946.950.951. Tient.ll p. 1042. Heelkonft, gemeenfchap daar van met de geneeskonft, Br. Hecq. p. 1145. • voortreffelykheyt van deze konft, Ontl. Aanm. 41. Heermoes , of Afrikaanfche Paardeftaart , Cab. Dier. p. 1-265. N- 21. Heeiïergewas uyt Afrika van een asverwige coleur, ibid. p. 1263. N. 10. Hehnjay wat gelegentheyt de Kinderen ge- meenlyks gezegt worden hier mede ge- boorente zyn?Cab. VIII. p. 760. N. 62. Heup, Pan daar van afgebeek uyt een Jon- getje, Tient. II p. 1046. Taf. 111. fig. 3. - - voor een gedeelte bekleed met een zeer fyn vliesje, waar door vele bloed-vaten verfpreyt zyn , ibid. p. 995. _ uyt een Kalfsheupe-been, Cab. XI. p. 894. N. 192. Heuppyn menigmaal ongeneeslyk, Tient. 11. p. 996. waar haar zitplaats heeft, ibid. p. 996. iJey,boomagtige uyt Afrika met witte bloe* men, Cab. Dier. p. 12Ö1.N. 6. Hey met bladeren van de Tamarishoom, Cab. Dier. p. 1261. N. 6. Heylig been, zie Been. Highmorus, zoogenaamde fpelonk van de- zelve , zie Hol van Highmorus. Hoedtje gemaakt uyt het vel van een Kin- derhooft, Cab. XII. p. 93°* Hoeft, ftronkjevan een Polypusmet des- zelfs takjes uyt de Jongepyp door de hoeft uytgeworpen,Cab.lV.p.d2i.N.93. —— verfcheyde vliezige deeltjes- met hoeften uyt de Long-pyp geloft, Cab. ll.p. 551.N.4. Hol van Highmorus met een fnottig vogt be- zet , zie Vogt. — van binnen bekleet met een vliesje, zoo dun als ipinrag, en vol van bloed-vaten, Cab. VIII. p. 743. N. 20, Cab. 1X.P.784. N. 13.Br.Boerh-p.1207. -■ ■ verfcheyde flym-proppen in het zelve bevonden, üntl. Aanm. 77. fig. Co en 61. Rarit. p. 219. waar door met de holligheden van de neus gemeenfchap heeft ? Cab. IX. p. 784. N. 13. Br. Boerh. p. \ 207. waarom zoo genaamt? Cab. IX„ p. 783- N. 13. Holotburins, zie Bezaantje. Hom van een jong Walvisje, Cab. V. p. 646. N. 71. _ zeer wonderlyk van maak- zel, Cab. VIII. p. 747. N. 1^ Hond na uytfnyding der milt, en zwaare bloedftorting in het leven behouden, Ontl. Aanm. 66. Antw. aan 8idJ.p.463. Hondshonger door een verflapping van de fluyter der maag veroorzaakt, Ontl. Aanm. 74. Hondtje, of daar na zwemend diertje, ten monde van een oude Vrouw uytge- braakt, Cab, IX. p. 794. N. 48. Tient. I. p. 954*enz- Tient. 11. p. 1007. ■ —* van tweederley coleur, Cab. XI, p .885» N.123. Honing-gczwel met huydkliertjes volgens Boerhaven bezet, en deszelfs natuur be- fchreven, Br. Boerh. p. 1166. -*» van waar Boerhaven Relt oor- fpronkelyk? Tient. 1. p. 948•• - sz/ygm/Vi', Arnerikaanfche Vogelt- jes , waarom zoo geheten ? Cab. Dier. p 1261. N. 6. p* 1269. N. 48. Hoofd, Doods-hoofd, zie Doods-hoofd. gedeelte van het voorhoofd van een Kint, en deszelfs af beeldzel, Cab. X. p. §ss. N. 184- P- Böo. Taf. lll.'lig. 6. - - voorße gedeelte van een Kalfshooft, Cab. XI. p. 893. N. 182. Kalfs-hoofdt wanfchapen, en onge- meen groot, Klapv. c. 4. Aanm. 4. -- -—— wondernet uyt dit hooft, Cab. XI. p. 883* N. 110. —— Scbaaps-hoofd afgebeelt zonder mont, Cab. IV.p. 627. Taf. I.fig.4. -—— Strotte-hoofd, zie Tong. - van een Aap zeer wit, Rarit. p. 216. •- van een Afrikaanfche Vogel, Cab. Dier. p. 1268. N. 43. . - van een Amerikaanfch viervoetig dier, Cab.lX.p. 791. N. 31. • van een jonggebooren Kint van een Negerin, Cab. VII. P.726.N. 23. ■ ■ - van waar deszelfs Rerke lugt voorc- fpruyt? Br. Boerh. p. 1158. verfcheyde geßeltheyt der vaten in de voorße deelen van een Kalfshooft gevonden , Cab. XI. p. 893. N. 182. Hoofden twee in een onvoldragen Kint, Tient. I. p- 956. _—— van Jongetjes, Cab. VII. p. 727. N. 29. Cab.XL p. 872. N. 22.p.88i.N. 94. Cab.X11.p.912. N. 12. — van Kinderen, Rarit. p. 185. 2rr. Cab. 1. p. 495- N. 4.5. Cab. 11. p. 532. N. 5. p. 535. N. 14 Cab. 111. p. 571. N.4. p. 575. N. 16. Cab. IV. p. 601. N. 3. p. 605. N. 13. Cab. V.p. 629. N. 1. p.632. N. 20, Cab. VI. p. 679. N. 18. Cab. VIL WERKEN VAN RUYSCH. p. 723. N. 10. p. 717. N.31. Cab.VlIL p. 753. N. 42. Cab. IX. p. 800. N. 56. Cab.X.p. 826.N. 22.p, 83Ö.N. 75. Cab. XII. p.912. N. 9. Hoofden van onvoldragene Schaapjes, mis- maakt , zonder mont, en met verkeerde oogen, uyt de lyfmoeder gefneden, Cab. IV. p. <513. N. 55. Tient. I. p. 957. verfcheyde deelen van Kinder- hoofden , Cab. I. p. 497. N. 4. Cab. VIL p. 724. N. 12. Cab. XI. p. 878. N. 69. p. 894- N. *95- deelen van menfche hoof- den , Rarit. p. 214. • wat ongemakken voortkomen uyt de tedere hoofden der jonggeboorene Kinderen , wanneer ze verkeerdelyk met valt toegehaalde banden worden gedrukt? Tient.ll.p. 1035.1037. Hoofdgezwellen, zie Gezwellen. Hoofdkneuzing, alleen door flooving zon- der fnyding gelukkig herflelt , OntJ. Aanm. 60. * hoofdkruyden tot dien eynde dienßig? ibid. Hoofdpyn ingewortelt zynde, opgehouden door een halsdragt, dog door het weg- nemen van dezelve, altemets wederko- mende , On tl. Aanm. 40. wat middelen aangewent om dat quaat weg te nemen ? ibid. Hoofdfchubhen waar uyt voortkomen? Br. Boerh. p. 1158. —!——— zyn niet voor afgefchraapte eyndens van de opperhuydt te houden. ibid. Hoorn, zie Zeehoorn, Hoornen der Lyfmoeder, zie Lyfmoeder. Huyd, by wat gelegentheyt bloedt door de huyd van het opperhoofd uy tgeborßen? Tient. 111. p. 1063. enz. door de werking van aangeflooken buskruytontvelt, isdikwilsgevaarlyk, ibid. p. 1075. B L A D-W Y Z E R DER Huyd, gedeelte daar van, Cab. XI. p. 89ö- N. 208. .—. van een Oliphant, Cab. VIL p. 736. N. 73* ■ - van een JValvifch, Cab. XL p. 896. N. 206. —— van het aangezigt van een Jongeling, ibid. p. 870. N. Ir. rT -- —— van het voorhoofd van een jonggebooren Kint,Cab. V .p. 649. N.p 4* '•m— « uyt de mam van een Moo- rin, Cab. XIL p. 911. N. 6. —.— uyt de voet van eenmenfeh, Cab. 111. p. 582. N, 34. afbeeldzel daar van, Cab. IX. p. 813 - Taf- RL %2- » —... uyt de voetzool van een Jon- ge , Cab. X. p. 847- N. 130. —— —— uyt een Kint, Cab. IL p. 551. * N. 1. , - - —uyt een Vrouws aangezigt, Cab. XI. p. 87°-n- i - —. —— uyt een Zwart, Cab. X. p, 857. N. 180. L - hoe en door welke konft wortafge- fcheyden ? Tient. 111. p. 1076. 'èm ■— in vezels ontbonden, Rarit. p. 1 go. is in verfch geboorene Kinderen op zommige plaatzen zoo dun en fyn, dat ze de opperhuyt van volwaflène ver- heelt, Tient. 111. p. 1079. «—— is niet altyc het voorwerp van fchurf- te? Ontl.Aanm. 78 u, -- Kon elsge wy ze deeltjes van dezelve, Cab. XL p. 882. N. 99. met oncelbaare bloed-vaten voor- zien, zie Bloed vaten. m ontheering van de huyd van de buyk omtrent de navel in een eerftgebooren Kint is doodelyk, Ontl.Aanm.7r.fig.s9. n, ———— uytftorting der ingewan- den door dezequaal veroorzaakt, QntL Aanra. 72. wat omtrent dit ongemak 'm het werk te Rellen £Ontl Aaam. 71. Huyd, ontheering van de huyd, word te ©Dregt een Navelbreuk genaamt, ibid. gen, Cab. XI. p. 881.N. 99. p. 89 t. N. 173. Cab. XII. p. 920. N. go. van Kinderhooftjes, Cab. IL P- 553- N. 4. Cab. 111. p. 597- N. o. enz. Cab. IX. p. 789. N. 27. ■ vanmenfche-hoofden, Cab, IX. p. 789. N, 27.- Cab. X. p. 822. N. 2* Lett. D. p. 848. N, 131. van menfche-veltot leer toe- bereyt, en in draden nytgerafelt, Rarit, p. 2i 1. Cab. V. p. 649. N. 96. van JValruJfen, Cab. X. P.B 24. N. 11. Cab. XII. p.922. N. 96. • uyt de ballen van menfche voeten, Cab. I.p 5r°* IX. 4. Cab. X. p. 823. N. 2. Lett. E, Cab. XI. p. 883. N. 113. Cab. XII. p.920. N. 79. uyt onvoldragene Kinderen, Cab. X. p. 844. N. 113. Cab. XI p. 871. N. 17. uyt verfcheyde voorwerpen, Cab. VIII. p. 747. N. 16 p. 763. N. 90. Cab. X.p. 822. N. 2. Lett. A. Cab.XL p* 889* N. 156. Cab. XII p.916. N. 46. p. 926. N. 131. p. 928. N. 14Ó en [53. p.918• N. 59. p. 921. N. 87. Togtgaten van dezelve zie Zweet- gaten. —— van de menfeh met driederleye zweet- gaten voorzien , Cab. I. p. 503. N. 3. ->— —waar van een groot Vaan- del gemaakt, Cab. XI. p. s 94* N. 193. -- van een Amerikaanfih Varken, Cab» X. p. 822- N, r. Lett. E. van een menfche voet, Rarit, p. - van het bovenfte deel van menfche hoofden , fchoteltjes en ealotjes ver- beeldende ~ Cab. VI. p. 711. N, 123». Cab. VIL p. 733. No. 53. Cab. XI. p. 873° N..32> . WERKEN VAN RUYSCH. HUyd van het onderfte van de voet van een Zwart, Cab.X.p. 858. N. 183. -•- uyt een Europiaanfche Vrouw, Cab. XII.p 920. N. 79. van Kinderhoofdjes, waar door on- telbaare bloedvaten loopen, Cab. 111. p. 576. N. 19. Cab. IX. p. 792. N. 35. —— veroorzaakt onlydelykepynen,wan- neer het van deszelfs bekleedzels ont- bloot is, Cab. UI. p. fg2. N. 34. volgens Malpighius, en Boerhaven met verfcheyde zoorten van klieren bezet, Br. Boerh.p. 1157—1159.1173—1176. zie Huyd-kliertjes. voor het grootfle gedeelte met de fpieren in het voorftevan de buyk ont- brekende , Ontl. Aanm. 73. *— waar afgefcheyden wortin het aan- gezigt, wort zeer klaar bepaalt, Cab. I. p. 505. N. 6. Huyd-kliertjes, en huyd-tepeltjes worden beyde niet te gelyk in de huyd gevon- den , Cab. X. p. 847* N. 130. Br. Boerh. p. 1208. _ —in de grootfle en wydfle zweet- gaten van de neus bloot leggende, en qualyk geilek, Cab.l. p. 505. N. 6. konnen in de rnenlch voor het srezifft niet ontdekt worden, Tient. I. P- 945- 948- te onregt voor kliertjes gehou- den zynde, moeten voorzenuw-tepelt- jes geboekt worden, en waarom? Cab. X. P.847.N. 130. Tient.l.p.946. Tient. lil. p- 1065. Br. Boerh. p. i i 74. 1203. 12 08- * 209. 1212. 122 J. van wat Ontleders te gelyk met de tepeltjes in de huydt tegenwoordig worden geftelt? Tient. Lp. 945- * - verkeerdclyk grafnaaltsgewys afgebeelt, Antw. aan Bid Lp. 441* enz* 453-474- r au » wanneer na de Helling van Boerha- ven zigtbaar zig vertoanen? Br. Baerh. p* 3174* Huyd-kliertjes, wezentlykheyt van dezelve, hoe Boerhaven trage te bewyzen, en te beveiligen uyt de iofpiiytingen met wafch niet alleen , maar ook zelfs uyt de huydqualen? Br. Boerh. p. 1174.1175. worden van Ruyfch ontkent,ibid. p. 1174. 1205. 12*3, Huydqualen, waar door veroorzaakt wor- den? Tient. I. p. 947. Huyd-tepeltjes, Cab. VI. p. 677. N. g. Cab. XI. p. 884- N. H - - befchreven en afgebeelt, Br. I. p. 234.235. Taf. I. lig. 5. 7. Br. XIV. p. 416.417. Taf. XVII. fig. 2 en 3. Cab. I. p. 519.520. Taf. IV. fig. 1 en4. Tient. I. p. 945. enz. —— beftaan niet uyt enkele , maar uyt zeer vele takjes van zenuwen, Cab. XI. p. 894. N. 193. — door wat middel worden aange- toont? Cab. I. p, 521. Taf. IV. fig. 9,, Tient I. p. 945. 951. hebben mogelyk dekzels lothaar befcherming , Br. Boerh. p. 1212. —:— of ze er wel gevonden worden? Tient. L p. 945. 946. '— * van haar uytwendig bekleetzel ontbloot zynde , . erwekken zware py- nen, Cab. 111. p. 332. N. 34. Cab. IV. p. 620. N. gg. verleenen een grontflag aan de voortkomende hayren, en hoedanige tepeltjes het zyn , waar uyt de hayren voortkomen ? Tient. I. p. 945.946.95 r. uyteynden van dezelve na de doot te kunnen aan toon en, voor iets raars _ gehouden , Cab. X.p. 858. N. 183. —- waar dezelve voorkomen, ©n valt zitten? Cab. 111. p. 581., N.3o..Cab» X. p. 824.N. 11. wanneer zy kleynder, en mi& fpitzig haar opdoen in een menfeh? Cab* X. p. 825. N. ii. worden in het bultige deel, of B L A D-\V Y Z E R DER rug van de voet niet gezien, Tient. I. p.945* , , , Huyd-t egeltjes, worden verkeerdelyk huyd- kliertjes genaamt, Cab. XI. p. 870. N. 13. p, 887. N. 142. Cab.Xll.p. 916. N. 46. Br. Boerh. p. 1203. 1208. zyn tot het oeifenen van het ge- voel gefchikt, Cab. 111. p. 582. N. 34. Cab. XI. p. 874. N. 37. Tient. I. p. 945. 950. Br. Boerh. p. 1208.1212. I. IChneumon, wat dier ? Cab. X. p. 8 21. N. 1. Lett. D. Jenever Afrikaanfche, Cab. Dier. p. 1264. N. 14. Ileos, zie Ontfermt uw myner. Inblazing van lichaams deelen door een drooge lugt opgefpannen, voor een lof- waardige kond van Ruyfch te houden, Br. Boerh. p. 1185- Jngewanden door ontfieeking tot elkander getrokken en vereenigt, Ontl.Aanm.B3. • haar werking hangt niet af van de verfcheydentheyt der zweetgaatjes, maar van de verfcheydentheyt van de uytcynden der vaten, ten opzigte van haar loop, gedaante en zelfdandigheyt, Cab. X. p. 841 - N- 94* • klieragtige blaasjes, of wey en wa- terklieren , welkers gebruyk nog niet genoeg verklaart is , van Boerhaven daar aan toegefchreven, Br. Boerh p. iiög. 1169.1187* MB9-H9O. «. klieren en wel onteibaare, zeer kleyne van Malpighius daar in aan ge- merkt, ibid. p. 1176. 1177.1214. ten opzigte van haar maakzel en gebruyk van Boerhaven naauwkeurig befchreven, ibid.p. 1177. 1180—1182. — worden van Ruyfch ver- worpen , doordien der ingewanden zelf- Ilandigheyt beftaat uyt kleyne vaatjes, der flag-aderen zonder eenig tsfichen- komend toeftel van klieren , Br. XV. p.419. Cab. IX. Voorr.p. 777. Br. Boerh. p. 1178—1180.1214.1215. Ingewanden opregte en waare maakzel van verfcheyde ingewanden, waar door ont- dekt? Br. Vat. p. 1125. van waterzugdge, hoedanig ge- ilek? Ontl Aanm. 86. 87* uytgeberflen van wegens ge- brek van de huyd omtrent de navel van eeneerflgebooren Kint,Ontl.Aanm.72. wonderlyke veranderingen, en verfpreydingen der flag - aderen , aan yder ingewandc in het byzonder volko- men eygen, door een vernuftige kond van Ruyfch ontdekt, Br. Boerh. p. 1178. 1179. 1209. 1215* 1218. Br. Bohl. p. 1232. 1244. Inmondingen des holaders voor afzetzels van de poortader te houden , en met een verfcheyde loop voortlopende, Br. Bohl. p. 1235. ■ tuflchen de onderbuyks en zaad- flag-aderen in de baarmoeder, en tus- fchen de krop en wervelbeen-flag-ade- ren in de harlfenen , Br. VI. p. 281. Br. IX. p. 317. Taf. X. Lett. H. van de Jongepyps-flag-ader , met de longs-flag-ader, Rarit. p. 202. Br. VI. p- 285. 287. 288.Taf. Vll.fig 5. • van de tuflchenribbige flag-ade- ren met die dewelke door de tufichen- kraakbeenige plaatzen loopen, Br. 11. p. 246. Taf. 11. fig. 3. van flag-aderen met flag-aderen, Antw. aan Bidl. p.470. 471. * waar door het wecromvloeyen- de bloedt van de aderen ontfangen wort, Br. XV. p. 422. Infpuytingen dooreen byzondere konfi: van Ruyfch ontdekken met een watfige fiiolfe opgevult, zonder quetzinge van de in- wendige vafte deelen, Br. XII. p* 349- WERKEN VAN RüYSCE Infpuytingen hebben de eerfte gelegentheyt gegeven, om de waare toeftant van de eekel der roede te onderzoeken, Ontl. Aanm. 100. hoe volgens de meening van Boerhaven gefchieden ? Br. Boerh. p. 1174. 1183 1!8Ö. - Tegenwerpingen van Boerhaven, tot veragting van de konfl van opvul- ling bygebragt, ibid. p. 1183—1185. 1188. — worden van Ruyfch we- derlegt, ibid. p. 1220—1222. 1224. 1228. ——— van hoedanigen nuttigheyt? Tient. 111. p. 1074. 1082. Br. Boerh. p. 1178. 1179. lip?» 1199* I2II« 1212. 1215. 1222. 1223. enz. • ~ veele benydersen wangunftige berispers door dit werk gaande gemaakt, Ontl. Verh. p. 1095. 109 Ö. Br. Boerh.p. 1200. 1215. 1222. verfcheyde misflagen door deze infpuytingen ontdekt, Ontl. Verh. p. 1094. 1096. 1097. —— uvtevnden der bloed-vaten hier W J t door als zigtbaar vertoont, ibid, p. 1094. 1097. Br. Boerh. p. 1197. waar door niet alle Jichaams dee- len toebereyt en vertoont worden , Br. Boerh. p. 1185- 1186. 1222. wat hier toe eerfl aanleyding heeft gegeven? Ontl. Verh. p. 1095. worden niet behoorlyk gedaan met fpatting van de wafïïge ftoffe, even- eens als kleyne bolletjes, Cab. VUL p, 7f 1. N. 31. Jongetjes nog onvoldragen , zie Vrugt, Menfche-vrugtjes uyt de mannelyke fexe. Jiiffrouwnerk, of zelery met een blad van Zeevenkel, Cab. XII. p. 925. N.i 23. K. KAak hovenfie aangaande zyn hoogte we- gens vernietiging der kaflen veel ver- loren, Oml. Aanm. 82. fig. 65. Rarit. p. 174. gedeeltens der opperkaak uyc Schaapen , Rarit. p. 207. Cab. VIL p. 734. N. 63. Stuk van dezelve uyt een Kint, Cab- 11. p. 549. *N. 5. uyt een onvoldra- gen Kalfje, Cab. VIII.p. 748.N. 20. uyt een Os, Rarit, p. 207. zoo genaamde fpelonk van de opperkaak, Cab. VIII. p. 748. N. 20. • met alle tanden die fneeuw wit zyn , voorzien , Cab. XI. p. 879* N. 80. onderjle-bedmven, en Hukken daar van uytgetrokken, Cab.lX.p. 791 .N.29. • bykans van alle hare kallen berooft, en van de hoogte verloren, Rarit. p. 173. heeft een rond kraakbeent- je tuflchen hetgewrigt van deopperfle en onderile kaak geplaatfl, en tot de beweeging aldaar zeer nootzakelyk, Cab. VUL p. 753. N.40. hoe de vereeniging van haar beyde deelen gefchiet?Rarit.p. 154. is met een overtollig beent- je voorzien, Cab. V. p. 651. JNT. 1. • kneukel wyze uytjleekzel van deze kaak is met een hard, dik, en byna kraakbeenig vlies voorzien , om geen geluyt in het kaauwen van de fpys te geven, Cab. IV. p. 6 r P- 931- Lever. Stukjes van dezelve uyt tige menfehen, Cab. 1. p. 507. N. 12. Cab. II p.540. N.y. p. 559. Taf.ll. fig.3- Cab. VI P.677.N. luCab.VHlp.746. N. ic. Cab. IX. p. gog. N. 83. van een Jongeling afgebeelt, Cab. IX. p. g 13.'Taf. IV. fig. 1. van een Muys, waar in twee kleyne ronde gezwelletjes gevonden zyn , Cab. 11. p. 551. N. 5. » van een ongebooren Walvisje de- welke ontvleeft is, gelyk men gemeen- lyk fpreekt, ibid.p. 548. N. 15. —— van een onvoldragen Schapevrugt- je, Cab.Xl. p. 878. N. 76. van een Paardt, met de water-vaten afgebeelt, Klapv. c. 1. p. 9. fig. 2. ■ van een Schaap met vyf galblaasjes. voorzien, Tient.l. p.957. verandering der gehele lever in wa- ter-blaasjes volgens Ruyfch en de wyze hoe ? Br. Boerh. p. 1191. - van Boerhaven wederlegt, ibid. p. 1192. van Ruyfch verdedigt, ibid. p. 1224. Verzweering daar van gelukkig ge- nezen , Ontl. Aanm. 50. Vlies de lever bekledende, zie Lever. Üytwerppypen van dezelve , welke volgensikfa/p'gfo'«r-deopregte?Br.Boerh. p. figi. enz. — worden na de mening van Ruyfch qualyk vergeleken by de uyt- loospypen der blaasjes, ibid. p. ngr. 1182.1220. - ware manier om deszelfs geftel te onderzoeken ~uytgevonden, Cab. 11. p. 536. N. i. • waar uyt te zamengeftelt? Cab. VL p.678. N. ir. -—-* wat weg de ingefpooten ftoffe.door dezelve, neemt? Br, Boerh. p. 1183* ijJJö. WERKEN VAN RUYSCE Lever, wort gemeentlyk ontvleefcht g£* naamc, dog qualyk, en hoe men beier zoude zeggen ? Cab. I. p. 505. N. 7. Cab. 11. p 536. N. i.p. f4B. N. 15. Cab. IV. p. 614. N. 60. p.617. N. 73. Cab.V.p.639. N.50.p.644.N.67.Cab.V1.p.708.N.i08. Zelfftandigheyt des levers beftaat niet uyt klieren, maar alleen uyt bloed-va- ten, Ontl. Aanm. 65. Cab I. p.506. N.7. Cab. 11. p 53ö-N-1-Cab. 111. p. 570. N.3. Cab. IV. p- 614, N. 60. Cab. VI. p. 708. jq. jog. Cab. VIL p. 722. N. 4. Cab. IX. p. goo. N.59. Cab. X. p. 836. N.77. Cab. XL p.sBo* N.gó. Br.Boerh.p.i 218>i 219. Lever-ader, zie Ader. Lever -korreltjes, Cab. XL p. 88i* N.pg. Cab. XII. p. 9 id. N. 43* doen zig zoo klaar niet op in een Menlek, als in een Varken, dog het alderklaarlte na de opvulling der vaten, Br. Boerh. p. 1218 —1220. haar gedaante in een menfche lever van Mal pighius qualyk vergeleken by die der levers in andere dieren, ibid. p. 1217. 1219. volkomen ftrydig met de alder- eenvoudigfte kliertjes,ibid. p. 1220. • waarom geen klieren konnen zyn wort met een genomene proef be- wezen, ibid. p 1218. wat eygentlyk zyn ? Cab. XII, p. 931. ■ wezentlykheyt van dezelve blykt klaarder na de opvulling der vaten, als door ziektens bewezen wort, Br. Boerh. p. I2lg 1220. 1 223. worden van Ruyfch in een men- fche lever erkent, ibid. p. 1217. 1219. 1222.1223. zyn geen klieren of holle vliezi- ge blaasjes, maar te zamengeftek uyt de uyterfte uyteynden der bloed-vaat- ■ jes, tot een bolronde gedaante te za- „ mengeveegt, ibid. p. 1201. 1217-1220. 1222—1224.. . Lever korreltjes, zyn niet hoekig gelyk Mal- r pighius fielt, maar rond , ibid. p. 1223. . Leverontfteking waar in het wederkerende bloedt, zonder de lever aan te doen, in de hol-ader gegaan is? Br. Bohl.p. 1233. enz. t Levers in doode, lichamen var. waterzugti- ge qualyk geftelt, en hoedanig? Ontl. Aanm. 8ó en 87. . van Jongelingen, Cab. VUL p. 753. . N. 37. Cab. IX. p. goo. N. 59. Cab. XI. p. 880. N. 86. . van Kalveren, Cab. IV.p. 614. N, . 60. Cab. V. p. 639. N. 50. - van kleyne en jonggeboorene Kin- deren , Cab. I. p. 505. N. 7. Cab. IV. p, 620. N. 87 Cab.VIII.p. 763. N.89. Cab. 1 IX. p. 787. N. 22. Cab.X.p. 836. N. 77. : Cab. Dier. p. 1274. N. 92. , van onvoldragene Kinderen, Cab. 11. p. 536. N. 1. Cab. VII. p. 736. N. 75. : Cab. XI. p. 875- N. 44. p. 881. N.pg. 1 Cab. XII. p. 928. N. 150. van waterzugtige menfehen, geheel en al uyt water-blaasjes beflaande, en in dezelve verandert, Br. XII p. 35:4. Cab. I. p. 507. N. 12. Cab. VI. p. 677. N. 11. Cab. VIII. p. 746. N. 10. Cab. IX. p. 808. INT 83. Tienc. I. p. 943. waar in twee naveladeren zyn ge- vonden , Klapv. c. 4. Aanm. 7. Cab. IV. p. 608. N. 34. zyn dikwils geheel verhardt in wa- terzugtige menfehen , Ontl. Aanm. gó. 87- Levers-klieren, zie Klieren. Levers-flag ader, zie Slag-ader. Levervaten afgefcheyden van hare klierag- t!ge bloedige floffe, Rarit. p. 190. w” —— Bloed vaten, zie Bloed-vaten. niet opgevalt, Rarit. p. 210. • Wat er-vat en, zie Wat er-vat en. LJchaam, hoe en op wat wyze de plaat- zing en gefleltenis van de deelen van L 1111111 3 het het menfchelyke lichaam na te vorfchen? Br.XIII. p. 367. 368. 3?ï- 372. Lichaam, Net - wyze lichaam , door Malpi* ghius eerft ontdekt, Br. I. 9,230. 234. Cab.III. p. 595- 'N. gi. Cab. V. p. 630. N. f. Cab. VUL p. 756. N. 54. —~ gedeelte van het zelve van een Europiaanfche Vrouw, Cab. XI. p. 870. N. 8. uyt de mam van een Moorin, Cab. XII. p. 911. N. 6. — hoe beft te voorfchyn komt? Br. Lp. 234. -— is een zeer nootzakeiyk en nuttig deel van ’s menfchen lichaam, Tient. 111. p. 1075. js in jiet ge’neel van bloed-vaten berooft, Br. XIII. p. 373. Cab. 111. p. 576. N. 19. p. 582. N. 34. Cab. X. p. 822. N, 2. Letc. A. Cab. XII. p.pïj. N. 38. • is zeer dik in de Walvis* fchen, Cab. 11. p. 554. N. 13. met een Puk van het bekleetzel van een Walvistong, Cab. XII. 9.913. IX. 19. —* met het oppervelleke vereenigt en omgekeert, Cab. 111. p. 582. N. 34. * op wat wyze, en door wat konft van de onderleggende huydt word gefcheyden ? Br. I. p. 234. Tient. 111. p. 1076. Eyramidaals wyze tepelt- jes van het zelve, zie Zenuwtepeltjes. — Stukken daar van uyt hal- ve Zwartinnen, Cab. XL p. 870. N. 6 en 7. Cab. XII. p. 911.N. 3. . : uyt WalviiTchen, Cab. 11. p. 554. N. 13. Cab. XI. p. 896. N. 206 en 209. . * uyt Zwartinnen, Cab.Xll.p.9lB- N. (■<;. p 921.N. 87. van de Borfttepel van B L A DAW Y Z E K DEI een Walvifch, Cab. I. p. 500. N. 17, p. 521. Taf. IV. tig.7. Lichaam, Net wyze lichaam van de grootfte toon van een menfche voet, Cab. XII. . p. 914. iV. 27. ' ‘ van huydt afgefchey- den, Cab. 111. p. 582. N. 34. ———— van een Schiltpad, met zeer ruyme gaatjes voorzien, Cab. V. p. 630. N. 3. van een \Talrus, Cab. XI. p. 877. N. 66. — van hoe dam gen coleur het zelve is ? Cab. I. p. 510. N. 4. Cab. 111. p. 532. N. 34. Cab. V. p. 630. N. f. Cab. X. 822.N.2.Letr. A.Tient.lll.p.ioyö. . in Zwarten, hal- ve Zwarten en Europiaanen, - Cab. XI. p. 870. N. 7—9. Cab. XII. p. 911. N. 6. p. 918- N. 59. p. 921. N. 87* Tient. 111. p. 1076. - van wie zyn benaming gekregen heeft? Br. Lp. 234. —— uyt de voetzool, Cab. XI. p. 883* N. 113. ■ van een Neger, Cab. X. p. 823. N. 4. •———— uyt eenEuropiaan- Jche Vrouw, Cab. XII. p. 920. N. 79. uyt een Europiaan, Cab. XI. p. 870- N. 9. • ware afbeelding hier van , Br. I. p. 235* Taf. I. fig. 4en $ • waar geJegen?ibid.p.234. waar Uyt verandering van deszelfs gaten ontftaat? Antw. aan Bidl. p. 45t.477- • wanneer de gaatjes van het zelve ruym gezien worden, kan men ze in een menfch veel eerder in het ge- zigt krygen, Cab. V. p. 630. N. 3. _ wortligter ontdekt in de tong van een Os als in die van een Menfch, Cab. Xip. 82(5. N. ig. WERKEN VAN RUYS.CH, Lichaam, omtrent cenige deeien verhardt in een waterzngtige Vrouw , Ontl. Aanm. 70. * Onnatuurlyk lichaam, door de Teel- deelen van een Koe geloft, Cab. VI, p. 682. N. 25. hoe afgebeelt ? ibid; p. 682. N. 25. P. 718. Taf. VI. -—■— wat het verheelt? ibid. p. 632. N. 25. * van de menfeh heeft drie alge- meene uytvvendige bekleetzelen, Tient. 111. p. 1074.1075. Lichamen in een gezonde Haat tonen het maakzel der deden beter aan als in ziektens, Br. Boerh. p. 1223. * Net-wyze lichamen van Kinder- handjes, Cab. XII. p. 915- N. 3fi p. 918. N. 62. Lichaamtjes, kleyn en rond, buyten het vel uytpuylende, wat eygentlyk zyn? Cab. X. p. 847- N. 130. Nabothiadnjche, waar voor zoo van de oude als de hedendaagfche Ont- leders gehouden zyn ? Tient. I. p. 940. 943. Br. Ettm. p 977—980* Liefch-breuk, zie Breuk. Liefch-gezwel, zie Gezwel. Liejfchen bezet volgens de Helling van Boer- haven met fmcerbeiirsjes , die geftadig een zagte olie uytdampen, Br. Boerh. p. 1161. 1162. 1170. met bolronde klieren voorzien, ibid. p. 1176. Lil verdikt, wanneer op het vuur gezet WOrt? Ontl. Aanm 19. Limonium van Raumlf, Cab. VIII. p. 757. - N. 57- • 11 , .... ellenlang, ibid.p. 762. N. 77* Stukken van dezelve. Rant.p. 207. Cab. X. p. 853* N. 158. Cab. XII. p. 917. N. 55* Lintwormen van dertig ellen lang in’smen- fchen lichaam, van waar ? Tient. lIL p. 1070, Lintwormen uy t een menfeh, van verfchey- de gedaante, Cab. IV. p. 619. N. 85 en 86. Lip als van het bekleedzel der tepeltjes ontbloot is, zeer groote pynen onderhe- vig, Tient. 11. p. 1021. Bovenjie, door twee banden aan de opperlte kaak vaftgehegt bevonden, Cab. 11. p. 532. N. 5. gekloofc in een tweemaandig onvoldragen Kindt bevonden , Tient. 1. p. 957. —■— ruyge verheventheden van de- zelve, Cab. X. p. 848- N. 133. _—— vaneen Jonge, Cab. VI. p. 674. N-3- welkers onderfle deel van des- zelfs vliezige bekleedzel ontbloot zyn- de, zeer ruyg en tepelagtig zig vertoont, Cab. I. p. 505. N. 6. Cab. VII. p. 739. Taf. 11. hg. 5. Tient. 11. p. 1020. onderfle Lip met een quaadaardige voorteetende verzweering aangedaan, dog gelukkiglyk genezen, Tient.ll. p. 1007.1008. Lippen beyde uyt een menfeh, Cab. VII. p. 730. N. 41. * Klieren, en aldereenvoudigfte,, en nog een ander zoort, van Boerhavenwn dezelve toegefchreven , Br. Boerh. p. 1159.1176. — worden van Rinfch te ge ö- geTprooken , ibid. p. 1213. met derzelver deden afgebeelt, Cab. VII. p. 7 39. Taf. 11. lig. 5. uyt wat deeien beffcaan? ibid. p.7 30. 731. N. 41. p. 739. 'Taf. 11. fig. 5. Zweetgaten van dezelve, waar door van de voorlippen onderfdieyden zvn? Cab. 111. p. 571. N. 4. Loftuyting aangaande deßuyflbiaanfche fny- kamer, Br. VIL p. 290. B L A D-W Y Z E R DER Loftuiting over de ontleding der gewas- fen, Br. Vat. p. 1129. 1133. • wegens de weergalooze en ver- wonderenswaardige bereyding, bewa- ring en vertooning der doode lichamen, Br. I. p. 227. 228. Br. V. p. 267. 2óg. Br. VII. p. 290. Br. Vat. p. 1125. Lofwerkje uyt de huyd van het hooft, Cab. XI. p. 870. N. 15. uyt een Buk van de nugteren darm, ibid. p. 892- N. 179. uyt een Buk van een Kalfsmilt, ibid. p. 878. N. 71. uyt een Buk van een Schaaps- long, ibid. p. 894-N. 188. ——-- uyt een Buk van het dikke ge- “ darmte van een Vrouw, Cab. XII. p. 928. N. 148. . uyt het dunne harßenvlies van een onvoldragen Kindt, Cab. XI. p.BBl. N. 91. uyt het vei van een onvoldragen Kindt, ibid. p. 870* N. 16. uyt het vlies Chorion van een Kalf, ibid. p. 894- N. 189- uyt ontelbare zapvaten van een Abrikoosy Cab. XII. p. 927. N, 138. Lofwerkjes uyt Menfchevel, Cab.Xf. p.870. N. 13. 14. p. 887- N. 142. uyt Bakken van omgewonde menfche darmen, ibid p. 878- N. 73. p. 886. N. 133. Loligo met deszelfs Eycrßok, en onvol- maakte jongskens, met het afbeeldzel van dien, Cab. Dier. p. 1266. N. 30. p. 1276. Taf. 11. 6g.i. Long-blaasjes door de lugt uytgezet en ver- Bopt, veroorzaken een zware ademha- ling,Ontl. Aanm. 19—21. fig. 20 en 21. . haar natuurlyke grootte in de menfchen, Cab. IX. p. 810. N. 99. Cab. X.p. 854- N. 168. zyn in de Schaapen zeer kleyn in opzigt van die der menfchen, Cab. IX. p. gio.N. 100, Longe aan het borflvlies vaßgegroeyt in een zware ademhaling, Ontl. Aanm. 19. Beenig Pap-gezwel in een Oflelong gevonden, Cab. IX. p. 810. N. 98. Deszelfs ware gedaante in het inha- len des adems, ibid. p. 782. N. 7. gedeeltens van de longe , Rarit. p. 175. Cab. VI p. ÓB3. N. 26. Cab. IX. p. 792. N. 40. van Kalveren, Rarit.p.l7s. 176. 177. Cab. I. p 493.Lett. B. Cab. X. p. 831. N. 45. p. 854- N. 167. Cab. XI. p. 883- N. 109. p. 888 N. 152. —_ _—. van menfchen , Rarit. p. 174.176. Cab. I. p- 493- Dett. C. Cab. 111. p.580. N. 28. Cab. VI. p. 709. N. n 7. Cab. IX. p. 808- N. 87- P- 809. N. 90. p. 810. N. 99. Cab. X. p. 831. N.44. p.845. N. 123. p. 849* N. 140. p. 854- N. 166 en 168- Cab. XI. p. 8?5- N. 52. p. 877. N.59. p. 882. N. 102. p. 886. N. 130. Cab. XII. p. 919. J\T. Ó9. ——- van Schaapen, Cab. IX. p. 810. N. 100. Cab. XI. p. 894- N. 18 8- Cab. XII. p. 915. N. 39. hoe gemeenlyk verdeelt , en ge- Imaldeelt wort? Cab. VI, p.705. N. 92. Cab. X. p. 831. N. 42. inaakzel van dit ingewant is niet ge- heel en ten vollen van Malpighius ont- dekt, Br. VI. p. 282. moet geßadig in beweging zyn, en waarom? Ontl. Verh. p. 1098. —— Quabben, aan de linkerzyde van de Jonge twee, en aan de regterzydedrie groote bevonden, Cab. 11. p. 554. N.lO. Cab.1X.p.805.N.70.Cab.X.p.83i.N.42. —— ——— derzelver verdeeling en ge* Baante in een menfche long-komt niet overeen met die van een Kalfslong, Ra- rit. p. 176. Cab. X.p. 831.N. 44.45.46. p, 854- T* i 67. —— haar natuurlyke plaats, Cab. 111. p. 576. N. 17. WERKEN VAN RUYSCH. Longe, Qudbhen in ontelbare deelen ver- deelt en gefmaldeelt, Cab. 111. p. 593. N. 75* Cah. VI. p. 705. N.92. Cab.X. p. 854- N. IÖ6. —— uyt verfcheyde voorwer- pen , Cab. X. p. 8f 3* N' 165. p- 854* N. 169. üag-aderlyke ader van dezelve wort te regte genaamt Longe-Jlag-adcr, en de aderlyke flag-ader Longe-ader, Klapv. c. 4. Aanm. 15- . - Steenen daar uyt voortgekomen, Rarit. p. 175. Cab. I. p.491:. Stukje daar van, uyt een borflwonde afhangende, afgebonden, geflorven, en van zelfs afgevallen, met behoud van het leven, Ontl.Aanm.53. • van een Kalf is aangaande de loop en verdeeling van de bloed-vaten, in y der lobbetje verfchillende van een men- fche long,Rarit. p. 176. Cab. X. p. 83r* N. 44 45. N. 854- N. 167. van een Kik vorfch, opgeblazen en doorgefneden, Rarit. p. 165. van een kleyn Schaapje, Cab. 111. p. 593. N. 75. van een Slang, Cab. V. p.634. N.29. Verborgene wegen, door welke de ingeademde lugt, binnen de Long ont> fangen tot in het bloedt doordringt, welke? Br. XVI. p.431- 432- 436.437- vleesproppige zamenrunningen al- hier , uytgefpogene aderen, en flag- aderen verbeeldende, hebben Tulp en andere misleyc, Br. VI. p. 282. 286. Vlies van de Long, zie Vlies. wonden zyn hier niet alle doode- Kk, Ontl Aanm. 53. zelfflandigheyt van dezelve, beflaat niet alleen uyt blaasjes, maar ook uyt bloed-vaten, Rarit. p. 174.176. Br. VI. p. 232. Cab. VI. p. 683. N. 26. zoo op de grond van een vat met watergevulc gevonden wort, is het een zeker teken dat de vrugt voor de ver- lofling in de Lyfmoeder geflorven is want zoo de vrugt van te voren niet ge- florven is, dryft de long op het water, Rarit. p. 209. Cab.V.p. 636. N.40. Cab. IX. p. Bog. N. 86. Longeader, zie Ader. Longen, hoe zommige Ontleders in het onderzoeken en maken van de af beeld- zels der menfche-longen gedwaalt, en Kalverlongen tot voorwerpen gehadt hebben, Cab.X. p. 831- N. 43. 44.p. 854- N. 167. menfche longen uyt verfcheyde voor- werpen, Cab. 11. p. 5 f 2. N. 10. Cab. IV. p. 610, N.44. Cab. V. p. 636. N.40. p. 643. N.59. p. 646. N.75. Cab.V1.p.678. N. 14. p. 705. N.92. Cab. IX. p. 782. N. 7. p. 805.N. 70. Cab. X. p. 831. N.42. Cab. XII. p. 921. N. 88- • verfcheyde in een vogt op de gront gezonken, van onvoldragene kinderen in ’s Moeders lyf geflorven, Rarit. p. 209. Cab. V. p. 636. N. 40. Cab. IX. p. 808. N. 86. Longepyp, afbeelding daar van berispt, Antw. aan Bidl. p. 457. 478. bovenlle tak van dezelve, in wat voorwerpen alleen gevonden wort?ibid. p. 458. 479- • gedeelte vanveen OfTe longepyp, waar door verfcheyde waterblaasjes verfpreyt zyn? Rarit. p. 177. • gefleltheyt van deszelfs ringen, hoe aangetoonc? ibid. p. ip4- heeft van agteren gemeenlyk vele eenvoudige klieren hangen, Cab. I. p. 510. N. f. is ten deele kraakbeenig, ten dee- le vliezig, Rarit. p. 194. Stukken daar van uyt Kalveren , Cab. I. p. 493. Lett. F. Cab. X. p. 831. N. 46. uyt verfcheyde voorwer- B L A D-\V Y Z E R DER pen , Rarit. p. 194. Cab. I. p. 510. N. 5. Cab. 11. p. 535- N. 17. Cab. IX. p. 807. N. 77* Longepyp, Takken van dezelve, Rarit. p. 175. 202. Cab. HL p. 57i- N. 6. Taf.ll. Cab. VII.p. 735- N. 65. p. 740. Taf. 111. fig. 3. Cab. VIII. p. 762. N. 71, • vaneen Paard, Rarit. p. 214. ■ Zemiwagtig of inwendig -olies, des- zelfs oppervlakte bekledende, met (al- zoo genaamde) kliertjes vervult, Cab. I. p.510. N.5. Cab. 11. p. 535. N. 17. -— ■ ■ vliezige deeltjes van dit vlies met hoeften uyt de long-pyp ge- loft, Cab. 11. p. 551. N. 4. Lbngepypen , groote fteen daar in gevon- den , Rarit. p. 174. Klieren van Malpighius aldereen- voudigfie genaamt , volgens Boerhaven hier aangemerkt, Br. Boerh. p. 1155. • worden van Ruyfch niet erkent, ibid.p. 1202.1210. ** kraakbeenderen van dezelve, waarom overgeflagen ? Antw. aan Bidl. P*4fB. 479. met een balzemagtig vogc beftre- ken, zie Vogt. - omgekeerde uyt kleyne Kinderen, Rarit. p. 211. Cab. I. p. 493. Lett. D. E. van Kalveren, Klapv.c. 4. Aanm. 15. fig. 9. Rarit. p. 200. Cab. I. p. 493. 494. Lett. A. G. van Schaapen, Cab. 111. p. 577. N. 21. Cab. IV. p. 604. N. 10. uyt verfcheyde voorwerpen,Ra- rit. p. 193.21 i.224.Cab.1X.p.80(5. Longepyps-flag-ader, zie Slag-ader,. Longe Jlag-ader, zie Slag-ader 4 Longevaten, Rarit. p. 218. Bloed vaten, zie Bloed-vaten. haar loop hoedanig?Cab.lX. p. 808. N. 87- Lugt al te overvloedig in het hart is doo- delyk, Br. XVI. p, 437*438- Lugt door wat wegen tot in het bloedt door* dringt? ibid.p. 4 31.432. 43Ó. 437. • of door de long alleen, of ook door andere wegen in het bloed vermengt won? ibid. om wat reden de deelen aan de prik- kelingen van een koude lugt onderhe- vig, niet gequetfl worden? Br. Boerh. p.1170. •—• van wat uytwerking in het bloedt? Br. XVI. p. 431. 432. Lugtpyp, zie Longe-pyp. Lyfmoeder aangaande alle deszelfs byzon- dere deelen befchreven, Rarit. p. 16p. 170. 19,2.193.196. 223. 224. " beweging van de eene plaats na- de ander aan de Lyfmoeder toegefohre- ven buyten het Kraambed, waar door nu nederwaarts, dan opwaarts tot het middelrifc, ja zelfs tot in de keel op- klimt, beftaat in inbeeldinge, Ontl. Aanm. 93. —— • ware beweging, welke? ibid. „—— zeer aanmerkenswaar- dig en nootzakelyk in de baring,. ibid. Tient. 111. p. 1085. binnenfte oppervlakte deszelfs bedorven, en met vele heuveltjes be- zet, Cab.lX.p. 798.N.51. —— verandert in duyfende kleyne ronde lichaamtjes, die klièrties verbeelden, Cab. VÜI. p. 772. Taf II fig. 1. Blaasjes van dezelve, zïq Blaasjes. —— byzondere ipier daar in ontdekt, zie Spier. ■ —7: Eyerjtokken van dezelve , zie Eyerftokken. * ' Eyerwegen der Lyfmoeder, zie Trompetten van Fallopius. ■■■' 1 geheel, zoo als ze is, en niet om- gekeert, uythangende, Ontl. Aanm.7. • baar magt in het uytdry ven groe- WERKEN VAN RUYSC H. ter als die van de Ruyffchenfpier , Br. Hecq. p. M 44- Lyfmoeder, Hals van de Lyfmoeder, aan- gaande deszelfs holligheytvan de Graaf qualykafgebeelt, Cab. VI. p. 704. N.87. * hoe inwendig gefteltis? Cab. IV. p. 620. N. 89* Cab. VI. p. 704. N. 91. — is mec ve^e veuren en holletjes voorzien, Cab.lV. P.620.N.89. Rimpels , klapvliezen , of latwyze verheventheden, die in des- zelfs holte voorkomen, Cab. VI. p.704. N. 87* Tient. I. p. 940. ~ waar af beeldzel van de- zelve aangetoont, Cab. VI. p. 717. T af. IV. fig. 3. Hardtgezwellen aan de Lyfmoe- der vallzitten de, Ontl. Aanm.7. Cab.VL p.684. N.30. Cab.X.p. 843. N. 106. - hoedanig deszelfs maakzel, en op wat wyze gellelt in de menfch ? Br. Ettm. p. 977* 978- Tient. 111. p. 1085. Br. Hecq. p. ii4s: _ hoe de takjes der bloed-vaatjes, die de moer-koek uytmaken, haar ko- men te zetten in die diepe holletjes die in de uytpuylentheden van de lyfmoe- der van bezwangerde Koeyen gevon- den worden , op dat de aderige takjes hetvoedzel daar uytzouden halen, het welk geen plaats heeft in bevrugte Vrouwen , Cab. VI. p. 695. N. 71. 72. p. 700. N. 74. ... hoe kort na de bevrugcing gc- ftelt is ? ibid. p. 675. N. 5. p. 680. N. 21. p.684- N.32. Tient.Lp. 938. . —— hoe wyd, en grootin een Kraam- vrouw veertien dagen na de verloffinge? Cab. IX. P-755- N. 15. holligheyt van dezelve zzwVioxïis na het baren zig altyt bloedig vertonende, Tient. I. p- 944* •—- is dikwils zoo kleyn, dat naauwlyks een kleyne Amandel bevat* Tient. 111. p. 1067. Lyfmoeder, Hoornenvan de Lyf 'moeder van een Schaap, wat zyn? Rarit.p. 182. Cab, IX. p. 780. N. 1. worden te vergeefs in de Vrouwen gezogt, Cab. IX. p. 780. N. 1, ■ " in een ander wezen verandert, ibid. p. 798- N. 51. inwendige mond van dezelve in de baring uytgevallen zynde, wat dan (’t zy hetKindt leeft of dood is) te doen Haat ? Ontl. Aanm. 25. zie Mond der Lyfmoeder. • Kanker van dezelve, zit Kanker, • keert zig menigmaal om na de baring , Cab. VÏU. p. 767. N. 102. • klieren ter toebereydinge van des vrugts voetzel worden in de Lyfmoeder niet gevonden, Cab. 11. p. 55°• N. J 9* Cab. V. p. 636. N. 41. Lang-ronde banden, aan welk ge- deelte van de Lyfmoeder zyn vaftge- hegt? Rarit. p. 162. derde tegennatuurlyke band benevens de twee andere in de Lyfmoeder gevonden, Ontl. Aanm. 88. • hoe ten tyde des dragts verder van des Lyfmoeders grond af- wyken, Cab. VIII. p. 744. N. 7. Cab. IX. p. 78f. N. 15. Misdragten, of klompen vleefch nyt de Lyfmoeder uytgedreven, Ontl. Aanm. 58. Cab. 111. p. 572. N. 7. Cab. vi. p. 083. rv. 25. Tient. ll.p. 1027. Br. Vat. p. 1128. waar van oorfpronkelyk? Br. Vat. p. 1128. Moerbek van dezelve , zie Moerbek. na de baring omgekeert uythan» gende door een ligtvaardig onderzoek van een onervarene doodelyk verwekt, Ontl. Aanm. 26. B L A D-W Y Z E R DER Lijfmoeder, niet bevrugt zynde, en opge- vult, in wat geflekenis zig opdoet? Br. Vat.p. 1137- ornkeering daar van , een gevaar- Jyk en doodelyk ongemak, Ontl Aamn. 10. Tient.ll.p. 1030.1033. Ontl.Verh. p. UO9. —— vereyfcht een fchielyke herftelling, Ontl. Aanm. 10. Tient. 11. p. 1033.1034. Ontl. Verh. p. 1109. • 1— uyt wat oorzaken dik- wils ontftaat? Ontl. Aanm. 10.26.1'ient. IL p. 1030.1033. 1034. Ontl. Verh. p. 1109. wathulpmiddel omtrent deze quaal in de Koeyen aangewent won? Tient. 11. p. 1034. onnatuurlyke verenging der Lyf- moeder onder de oorzaken van onvrugt- baarheyt te Bellen, Cab. Vl.p.yos.N.SS* ontelbaare zenuwtepeltjes uyt deszelfs oppervlakte uytpuilende, Cab. IV. p. 604. N. 9. ontflooken na de haring, zom- tyts door de losheyt van de Vroedvrou- wen voortkomende, Oml. Aanm. 61. Scheede van de Lyfraoeder, zie Vronwlykheyt. uyt een Schaap, waar in drie of vier verfeheyde engtens , als monden worden gevonden, Cab. VL p. 701. N. 80. —— Slymvleezige proppen daar uyt geloft, Ontl. Aanm. ó.fig. 6 en 7. Stuk van een omgekeerde Lyf- moeder fchielyk na de haring uythan- gende,afgebeelr, Ontl. Aanm. 10, iig.l2. . zwarigheyt van Valer geopperc aangaande de fpongieufe en celluleufe binnenfte oppervlakte van een bevrug- te baarmoeder, en de geftekenis van deszelfs hokens , hoe te boven te ko men ? dog van Ruyfcb onbeantwoort ge- laten, Br. Vat.p. 1130.1,131.1135-1137. Lyfmoeder, Takken door de Lyfmoeder en deszelfs fcheede ioopende , waar uyt voortfpruyten? Cab. X. p. 855. N. 170. Lett. O. Ö. te gelyk met de Ruyjjchenfpier als een gepaarde magt, tot het uytdry. ven vanhetKint, en de moerkoek toe- geftek, Br. Hecq p. 1144. 1146. enz. van een bevrugt Schaap, waar uyt wegens een zweering omtrent de plaats van de Lyfmoeder ontllaan , en van zelfs opengebroken zynde , ver- Icheyde beentjes met den etter zyn uyt- gedreven, het welk zomtyts ook wel in deVrouwen gebeurt,Cab.lX.p.7 So.N.i- van een Haas in tweën gefchey- den, Rarit. p. 220’. • van een Hen met deszelfs Eyer- ftok, ibid.p. 178- van een Kraamvrouw, agt dagen kraams, met de daar toebehorende dee~ len, ibid. p. 196. omtrent drie en een hal- ve week kraams, Ontl. Aanm. 43. af- beeldzel daar van, ibid. fig. 39. • van veertien dagen kraams, Cab.1X.9.785. N. 15. van een onvoldragen Kindt van omtrent zeven maanden dragts, ver- beeldende een VJeermuys, Cab. XII. p. 926. N. 135. -—. vaneenVrouw, de maandftonden hebbende, Cab. IV. p. 624. Lett. C. met vele gezwellen van buyten bezet, Cab. Vl.p. 684. N. 30. na devleeflelyke byeen- komfl: aanflonts de hals afgefneden , Tient. L p. 938. ~ omtrent vier maanden zwanger zynde ge weeft met het Kint, Cab. VIII. p. 744. N. 7. ■ te gelyk met de beyde buyzen van Fallopius met goed wit na- tuurJyk mannelyk zaad vervult, en af- WERKEN VAN RIIYSCE gebeelt, Tient. I. p. 938. 972. Taf.ll. fig- 3* Lyfmoeder van een Vrouw, van haar Man m “overfpel bevonden, en doodtgeßooken, met het af beeldzel van dezelve , Cab. Vl.p. 680. N. 21. p. 717-Taf. V. fig. 1. . wat gedaante ten tyde der bevrugting aanneemt? Cab. VIII. p. 744. N. 7* . . - —sr wiens inwendige mondt van een byzondere engte is, Cab. VI. p. 703* van een uytgelegen Llen met de Eyerweg, Rarit. p. 179. . —> van een zwangere Vrouw bevat twee voorwerpen van een verfchillende natuur, te weten de vrugt en de moer- koek, dewelke de een voor, en de an- der na , zeer fnel geboren worden in een gezonde Raat van arbeyt, I ient. 111. p. 1085. Ontl. Verh. p. 1108. • van een zwangere Zee-flak,met zeer vele kleyne hoorntjens vervult, Rarit. p. 169. Vaten 'van dezelve, Cab. VI. p. 673. N. i. p. 676. N. 5. Bloed-vaten m zwangere Vrouwen zeer groot en wyd, Rarit. p. 162. _ worden met de vaten van de moerkoek niet onmidddyk ver- eenigt, Cab. XI. p. 888- N. iji. . ■ wortnixyze vaten van Ruyfch onlangs ontdekt, en dus genaamt, die het voedzel voor de vrugt toebereyden, Cab. 11. p* 55°* N. I 9* P* 563. Taf. VI. fig. 6. Cab.HL p- 585* N.41. Cab. V. p. 637. N. 41. Cab. VIL p. 725. N. 16. 3 . verhardt zeerfchielyk na de ha- ring, wanneer omgekeert en met ge- welt uytgehaaltis, Ontl. Aanm. 10. 61. Tient. 1L P-i°33* verfchil tuflehen een levendige en een doode baarmoeder is zeer groot, Br. Vat. P.XI3Ö- Lyf'moeder, vleesagtig gezwel van een by- zondere grootte, bezyden de mond van de baarmoeder uitgewaflchen , Cab. VUL p. 765. enz. N. 102. ■ VUefen van de Lyfmoeder, zie Vliefen. * uytgezakt of uytgezonken zynde, hoe en wanneer na de uythanging des- zelfs afbinding moet ondernomen wor- den 9 Ontl. Aanm. 50. Üytpuylentbeyt ter p’aatfe daar de moerkoek zig aan de Lyfmoeder vaft maakt, in een zwangergaande Vrouw gevonden , Cab. V. p. 6,51. N. 3. Uytpuykntheden van de baarmoe- der in bevrugte Koeyen, Cab.Vl. p.695. N. 71.72. p. 700. IV. 74. * —— wat eygentlyk zyn, en hoe anders geheten worden? Cab. V. P* ó33' N. 2f. p. ósr. N. 3. • Uyt zinking der baarmoeder, Cab. VIII. p. 7Ó7. N. roe. - AfbeeJdzel daar van ibid. p. 772. Taf 11. hg. 3. ■ belet niet dat een Vrouw kan bezwangert worden , fchoon de Lyfmoeder ten deele uyt het lichaam hangt, Ontl. Aanm. 22. * gefchiet niet altyt met een omkeeringe, Ontl. Aanm. 7en 10. hoe buyten de haring voorvallende, in zoodanigen geval de Lyfmoeder niet altyt op haar plaats kan gebragt worden , wanneer lang buyten hcc lichaam heefe gehangen ? Ontl, Aanm. 9. in hoedanigen geftelt- heyt dezenederzinking der baarmoeder zig voor het oog vertoont? Cab. VI. p. 693. N. 63. p. 7 i 7. Taf. IV. fig. 3. js geen uythanging van de fcheede, maar inderdaat de Lyfmoe- der zelfs die uyt het lichaam ukfehiet Ontl. Aanm. 7. Lyfmoeder, Uytzinking der baarmoeder met . de gehele vrugt, egter niet buyten de fcheede , maar door het verwyderde buykvlies, Tient.ll.p. 1018. ■ met de uitfchietingvan de blaas met fteenen vervult, in een tagtigjarige Vrouw, Ontl. Aanm. r. ——— met een voorbeeld uyt een oude Vrouw opgeheldert, Cab. VIII. p. 767. enz. N. 102. ~ ■ met een witte vloedt vergezelt gaande, Ontl. Aanm. 6. — met verfcheyde namen uytgedrukt, ibid. 7. ——- veroorzaakt een ruyme en wyde fcheede, Cab. X. p. 855. N”. 170. Lett. R. p-—-«• —— wort van vele ontkent, Ontl. Aanm. 7. , .. wort vaftgeftelt waar- ]yk te wezen de uythanging van de ge- hele Lyfmoeder zelfs, zoo als ze is, Ontl. Aanm.7 en 9. Cab, VI. p. 693. N. 63. p. 717. Taf. IV. fig. 2. ■■ —.— zeer verdikt en mis- maakt, Ontl. Aanm. 7. -——. waar door een ware breuk in dezelve veroorzaakt? Tient. 11. p. 1018. zie Breuk. 1 —— ——— waare Lyfmoeder her- Ilelt, en na de uythanging weder inge- bragt, Ontl. Aanm. 9, • —— kan en moet na de uyt- fchieting niet altyt in haar voorgaande plaats gebragt worden, ibid. .■.. ■—— waar uyt een tegennatuurlyk hayrig lichaam te voorfchyn gebragt wort, en dat uyt een Koe, Cab. VI. p. 68 2. N. 25. p. 718. Taf. VI. e——- waar uyt haar aftrekking na deze of gene zydegekent wort? Ontl. Aanm. 88- wanneer zonder omkeering uyt- zinkt, moet de blaas ook uy tzinken, Cab. VIII. p. 767. N. 102. B L A D-W Y Z E R DER Lyfmoeder , waterblaasjes alhier gezien zie Waterblaasjes. • wat gedaante aanftonts na de geboorte van het Kint heeft? Tient. 11. p. 1025. 1026.1037. Zweer in dezelve niet alleen quaadaardig, maajrookdoodelyk, Onch Aanm. 12. ——— verwekt onuytfpreke, lyke pynen, ibid. waar toe geen midde- len wegens de ongemakkelykheyt en nattigheyt der plaats konnen helpen, ibid. * zyde daar van voor een ge- deelte in de baring uytfchietende, Ontl. Aanm. 24. Lyfmoeders, bodems van omgekeerde baar- moeders uyt Kraamvrouwen afgebeelc Tient. 111. p. 1089. Taf. 111. fig. 1. Ontl! Verh. p. 1111. Lett. A. buyten het lichaam omgekeert hangende, hoe en waar door herftelt? Tient. 11. p. 1033. 1034. hardagtig mismaakt, zeergroot geworden, en uyt de fchamelheyt uyt- hangende , Ontl. Aanm. 7. Cab. X. p, 843. N. 106. na de linkerzyde afgetrokken, Ontl. Aanm. 88- Rarit. p. 169.192. ■■ ofgelyk eertyts voor fpongieus te houden zyn, voornamentlyk in be- vrugte Vrouwen? Br.Vat.p. 1137. —* van Schaapen, Rarit. p. 1 g 2.205. ■ 1 • van Vrouwen, met een derde langronde band voorzien, Ontl.Aanm. 88* Cab. IV. p. 624. Lett. D. na de lengte door midden gefneden, Rarit. p. 169, 221. Cab. VI. p. 704. N. 87. ■ 1 —* —■ - "om hare natuurlyke grootte en gedaante te verbeelden, met kurk opgevult, Cab. X. p. 855. N. 170. Lett. P. p. 856. N. 175. Lett. A. WERKEN VAN RUYSCH. Lyftnoeder van Vrouwen, weynige dagen voor haar doodt bevrugt geworden, en afgebeelc, Cab. VJ. p. 675. N. 5. p. 684. N. 32. p. 716. Taf. IV. fig. 1. van zwangere Vrouwen, met de afbeeldzels van dien, ibid. p. 71Ö. Taf. IV. fig. 1. p. 717. Taf. V. fig. 1. Tient. I. p. 97i* Taf. I. fig. 2. uytgezakte of uytgezonken baar- moeders afgebeelt, Ontl. Aanm. 1. fig, I. Aanm. 9* % n. Cab. VI. p. 717/raf. IV. fig- 2* Cab. VIII. 772. Taf. 11. - ————— dat zonder levens ge- vaar niet afgebonden en weggenomen konnen worden, met voorbeelden be- veiligt , Ontl. Aanm. 7.30. Cab. VIII. p. 767. N. 102. • uyt verfcheyde voorwerpen met de onderhorige deelen, Rarit. p. 169. ipr. 192. 212. Cab. IV. p. 612. N. 53. p. 624. Lett. C. D. Cab. VI. p. 673. N. 1. p. 704* N. 86-87- Cab. X. p. 843. N. 107.?. 844- N. 109. p. 855. N. 170. Lett. P. p. 856- N. 175. Lett. A. Cab. XI. p. 872-N. 24. p. 878-N. 75. — zyn in Kraamvrouwen en be- vrugte Vrouwen veel wyder uytgezet, als in die gene die niet bevrugt zyn, Ontl. Aanm. 43. Cab. VI. p. 684. N. 32. Cab. IX. p. 785- N. 15. Lyfowgebalzemt zynde, of de lugt konnen verdragen? Antw. aan Bidl. p. 468. haar verlevendiging in het begin als Toverye aangemerkt , Ontl. Veria. p. IO9Ó. - hebben een verfcheyde gedaante en geftalte in de graven, Tient. 11. p- 1043. Ontl. Verh. p. 1120. L hoe in de graven ontaarden en ver- anderen? Cab. 11. p.534. N. 15. Tient. 11. p. 1043-Ontl. Verh. p. 1120. —— hoe op verfcheyde wyzen worden vernietigt ? Ontl. Verh. p. 1120. Lyken. Konfl van dezelve als te verleven- digen , van wie uytgevonden ? Ontl. Verh.p. 1096. koflelyk opfchik der verlevendigde lichamen, waar toe dient ? ibid. p. 1100. —— of door de bereyding van Ruyfch eenige verandering ondergaan? Br. XIII. P- 372- van hoe veel waarde gefchat, om dezelve te brengen in een flaat dat ze fchynen te leven? Br. Vat.p. 1136. —— verfcheyde door een byzondere konfl van Ruyfch toebereyt, als of ze leven, en lange jaren bewaart, Ontl. Verh. p. 1099. Br. Boerh. p. 1221.1222. uyt wat oorzaken omflaat dat zom- mige begrave lyken van de wormen doorknaagt, andere wederom van de wormen niet verteert worden? Tient, 11. p. J 043. waarom derzelver opening te on- regte aan de Onileders der konfl wort geweygert? ibid-. p. 1040. Ontl. Verh.' p, 1120.11 21. worden op verfcheyde wyzen toebe- * reydt en bewaart) Ontl. Verh. p. 1099. ■ enz. —— wyze om de verlevendigde lichamen ’ Jange jaren zonder verandering te kon- nen bewaren, als iets groots, cn te vo- ren ongehoort aangemerkt, Br. XIII. p. 367. 368. Ontl. Verh. p, 1099. enz. Br. Vat. p. 1125. Lyfter veelcoleurig uyt een Indiaanjch ge-- weftj Cab. Dier. p. 1204. -N* 14. M. \ K Aag aangaande deszelfs deelen afge- I.YJL beek, uyt een Eint, Cab. 11. p. 562. • Taf. V. fig.i. - - Bloed-vaten van dezelve, zie Bloed* vaten. door gebrek van fpys en drank B L A D-W Y Z E R DER zeer toegenepen, en wonderlyk in een gekrompen, Ontl. Aanm. 6g. hg. 56. Maag, gedeelte van een Schaapemaag, met het aanhorige bekleetzel der te- peltjes afgebeelt, Tient. 111. p. 1088* Taf. 11. fig. 7. - —— uyt een gefchobde Hagedis, Cab. VI. p. 679. N. 17. ——• haarnatuurlyke plaats verlaten heb- bende, in de onderbuyk nedergedaalt, Ontl. Aanm, 56. * Hardgezwel in dezelve doodelyk, ibid. 39. —— hoe zig in het lichaam vertoont, is van alle Schryvers in hare afbeeldzels niet aangemerkt , Cab. VJIL p. 753. N. 39- •—— Inwendige vouwen van dezelve, Cab. 11. p. 538. N. 4. —— Nataurlyke rimpels van de maag, in verfcheyde deelen verdeelt, Cab. VI. p. 685. N. 33. Cab. X p. 850- N.142. omdrayingen daar van, Cab. XI. p, 884. N. 119. , opene mont van dezelve uyt een jong Kint, Cab. IX. p.803. JM.62.Lett.F'. - oppervlakte heeft hier inwendig, be- halven de vouwen, ook ontallyke en zeer kleyne vierkante celluleufe tus- fchen-fcheidfelen, welkers gebruyk on- bekent is, Cab. 11. p. 537. N. 4- p. 5Ó2. Taf. V. fig. 4. op wat wyze deszelfs tepelagtig maakzel aangetoont moet worden ? Tient. 111. p. 1084* Sluyterder maag en deszelfs af beeld- zel, Cab. I. p-499- N. 7. Cab. ll.p. 562. Taf. V. fig. 1 en 3. Mhonds honger door deszelfs verfiapping veroorzaakt, Ontl. Aanm. 74. * wat verbeeldt ? Rarit. p. 193. Takjes van de maag , hoe geftelt zyn ? Cab. VI. p. 708. N. ioó. —van een Haas > Rarit. p. 197. i Maag van een Reufinne zeer groot, Cab. IX. p. 803. N, 62. Lett. A. 1 van een Schaap heeft vier deelen, ■ IV. p. Ö23. N. 98. Cab. IX. p. 78J. verzworen wegens ingenomen rot- tekruyt, Cab. VIII. p. 761. N. 70. JVeyagtige vogtigheytïn de maag komt niet voort uyt de zoogenaamde klieren maar uyt de uy teynden der fiag-aderen’ Cab. 11. p. 542. JV. 14. Cab. VI. p. CB5. N. 33. —■— wort by gezontheyt gedurig bevog- rigt door een vogtigheyt, uyt de uyteyn- den der flag-aderen uytzvpelende, Cab. VCp. óSf. N. 33. wort te zamengehegt met de milt, door een bloed-ryk vliesje, welkers vaten korte vaten zyn geheten, Cab VIII. p. 751. N. 33. —— wort vierderley geftek in de Schaa- pen, om dat in vier deelen kan verdeelt worden, Cab. IV. v. 623. N. 98. Cab. IX. P-785-N. 17. —- zoogenaamde klieren van de maag, wat lichamen dezelve zyn? Cab.ll. p. 542. N. 14. Cab. VI. p. 685- N. 33. Cab. X. p. 850. N. 142. —worden volgens Boerhaven als aldereenvoudigfte klieren, en als beursjes aangemerkt, in de holligheyt der maag gevonden, omtrent deszelfs bovenfte mont een overvloedig voet voortbrengende, Br. Boerh. p. 11A 1161. z\z Zogt. J * —— ——— zyn van een verfcheyde ge- daante, Cab. IV. p. 621. N. 92. Zweetgaten van de maag, zie Zweet* gaten. Maagen omgekeerde, en Rukken daar van uyt verfcheyde voorwerpen , Cab. 11. P* 537* 4* p. 562. Taf. V. fig. 2. enz. Cab. 111. p. 584. N. 39. Cab. IV. p. 620. N. 92. Cab. XL p. 884. N. 119. WERKEN VAN RU Y S C 11. Macigen, Paarde-maagen met wormen be- zet, Klapv. c. 4. Aanm. 3, Schaape-maagen, Cab. IV. p. 623. N. 98* Cab. IX. p. 785* N. i?* — derzelver verdeeling,en hoe die deelen genaamt worden? ibid. Stukken van Kalfs-maagen, Cab. XI. p. 874- N. 37. p. 891 • N. 171. V.p. 631- N. 8. Cab.Xl.p. 886. N. 131 en 137* van menfche-ma-agen, Ra- rit. p. 193. 202. Cab. VIL p. 726. N. 19. Cab.lX. p. 803. 804. N.6 2. Lett. D en P. Cab. X.p. 849. N. 141. p. 850, N. 142. p. Bf7- N-179- XI. p. 893* N. 185. • van Schaape-maagen , Ra- rit. p. 209-.Cab.il. p. 538.N. 4. Cab.Vll. p. 735. N. 67. uyt Jongelingen, Cab. VI. p. 685. N. 33. Cab. XII. p.923. N. 107. p. 929. N. 159. van eerflgeboorene en jonge Kin- deren, Rarit.p. 183.209. 210.218. Cab. I. p. 499. N. 7. Cab. 11. p. 562. Taf. V. fig. 1. Cab. 111. p. 584. N. 39. Cab. V. p. 650. N.106. Cab. IX. p.803. N.62. Lett. A. Cab. X. p. 850* N. 143 en 144. — van Jongelingen, Cab. 11. p. 54 r. N. 14. Cab. VI. p.708. N. 106. Cab. VIII. p.753. N. 39. Cab. IX. p. 788- N. 2ƒ. Cab. XI. p. 879. N. 81. ■ van misgeboorten en onvoldrage- ne Kinderen, Rarit- p. 161. <2Ol. Cab. XI. p. 885- N.i24-Cab.X11.p.919. N.68. Mttttgde-vlies, Cab. VIL p. 734. N. 60. —— bezwangering van een Vrouw mogelyk geilek, fchoon dit vlies in het geheel blyft, Ontl. Aanm. 22. - - groeyc gemeenlyk in de Meysjes met ’er tyt tot een kring of cirkel, Ra- rit. p. 160. - halfmaanswyze in een voldragen JVleysje, ibid. Maagde-vlies ,in de byeenkomft onge- fchonden gebleven, door wat oorzaken? Ontl. Aanm. 22. — voor het grootfte gedeelte uyt het begin der fcheede voortkomende, Cab. VI. p. C 73. N. 1. wat gedaante heeft zoo in eerft- geboorene, als in die gene die wat ou- der zyn ? Ontl, Aanm. 23. £g. 23. Rarit. p. 160. wegens verhindering van des kinds uytgang gefneden, en geopent, Ontl. Aanm. 22. wort 'er waarlyk gevonden , Cab. 111. p. 57f. N. 15. Maagkuffen als een zamengehoopte klier van Malpighius aangemerkt, Br. Boerh. p. 1178. Bloedvaten van het zelve zyn zeer menigvuldig, zoo dat enkel uyt vaten is beftaande, Cab. IV. p. 621. JNT. 94. Cab. V. p. 64 8. N. 91. Cab. X. p. g 4.0. N.93. ■ hoe deszelfs vogt wort afge- fcheyden? Br. Boerh. 1193. • flag - aderlyke takken uyt de milts-flag-ader daardoor veripreydt, Br. IV. p. 266. Taf. IV. fig. 2. • van 4lfellius komt nooyt in de menfch te voorfchyn, gelykerwys in de Schaapen, Tient. 11. p. 1003.1041. ■ van een Jongeling, Cab. XII. p. 926. N. 130. . van een Kint waar aan de milt vafl zit, Cab. IV. p. 621. N. 94. MaagkuJJens aan de milten valt zittende, Cab. V.p. 648. N. 91. Maagkujjcn-weg, Rarit. p. 222. dikwils dubbelt in een menfch ontdekt, Klapv. c. 4. Aanm. 12. fchoon dubbelt, heeft dikwils geen gemeenfchap met de galweg, ibid. zelden enkeld in de Honden bevonden, ibid. B L A D-W Y Z E R DER Maagpyn door een doodelyk hardgezwel veroorzaakt, Ontl. Aanm. 39. ontftaat uyt de fcherp-gevoelige aldaar fchuylende zenuw-tepeltjes, Tient. 111. p. 1083. Maagpyp, of llokdarm van de maag, zie SpyS' drager. Maagtepeltjes befchreven , Tient. 111. p. 1083. enz. zie Zenuwtepeltjes. Maagvliezen, Fluweele tepelagtigvlws) Tient. 11. p. 1020.1021.Tient. lII.p. 1083.1084. —. is met vele bloed-vaten opgevalt, Cab. I. p. 499. N. 7. Cab. V. p. 631. N. g. Cab. VIL p. 730. N. 40. ——— wonderbaar t’zamen- ffcel van het zelve, Cab.lX.p. 803. N. 62. Lett. D. —— zenuwagtige vlies heeft meer bloed-vaten als de andere vliezen, als mede een byzonder gebruyk, Cab. 11. p. 542. N. 14. « ■— ontfangt veele bloed- vaten van de kroon-flag-aderen, Cab. VUL p. 751. N. 33. Maandfionden, derzelver geduurige lekkin- gen ontftaan dikwils in de Kraamvrou- wen, wanneer al te fchielyk uyt den huyze gaan, Ontl. Aanm. 43. * door een vlies dat de vrouw- lykheyt toefloot * opgeftopt, ibid. 32. —■ ——— hoe door de vloed der Vrou- wen het bloed in de lyfmoeder komen- de te Helpen, nu deze, dan gene ge- daante komt aan te nemen?' Cab. VI p. 676. N. 7. i——— natuurlyke ftondevlöedt door een aderlating op den armherftelt,Br. Hecq. p. 1146. *— om wat reden vele wegens een gecoaguleerde ftoffe van de ftonde- vloedt bedrogen zyn geworden? Cab. VI. p. 676. N. 7. p. 679. N. 15. «———7- ontlafting daar van door een fneetje van zeker vlies te wegegebragt* OntLAamn. 32. Maandfionden, uyt derzelver miffing kan de tyt der bevmgting met geen zekerheyt bepaalt worden, Tient. 11. p. 1022. —uytjiorting van dezelve tot in het bekken door de Trompetten van Fallopius, Ontl. Aanm. 85. Cab. IV. p. 624. Lett. C. —— worden natuurlyker wyze ont- laft door verwyderde flag aderen, Br. Boerh. p. 1202. zoeken dikwils tegen de na- tuur haar uyttogt door de opperhuydt van het hooft, oogen, mont enz. Tient. 111. p. 1065. Br. Boerh. p. 1202. Mam, gedeelte van een qualykgeftelde borft van een Vrouw, Cab. 111. p. 580. N. 26. - Ipekgezwel zeer groot in de borft van een Vrouw, Br. Boerh. p. 1203. van een bejaard Man, en deszelfs te- pel , Cab. IV. p. 606. N. 23. is zeer kleyn wanneer al het vet weggedaan is, ibid. van een Vrouw, Cab. VII. p. 736. N. 70. Mammen, in wat gedaante derzelver vet te voorfchyn komt? Br. XV.p.422. Maakzel van dezelve is geenzintj uyt klieren, maar uyt vaten beftaande, ibid. p. 422. Cab. 111. p.580, N. 26. Cab. VII. p. 73Ö. N. 70. Cab. XI. p. S9O. N. 162. Br. Boerh. p. 1206. —— komt zomtyts voor als of in klieren verdeelt was, Br. XV.p. 422. wort gemeenlyk voor klieragtig gehouden* ibid. p. 419.420* 422. *—■—•— Stukken van Vrouwe borften, Cab* _ VI. p. 6j6. N.g. Cab. XL p. 890. N. 162.. van kleyne Kinderen, Cab. 111. p. f 81. N. 30- p. 587-N. 4& -——— van waar derzelver vernietiging: in oude Vrouwen? Tient,lll.p. i°73* WERKEN VAN RUYSCH. Mammen verdroogen dikwils in het geheel in een hooge ouderdom, Ontl. Aanm.B2. - waar en uytwat ftoffe derzelver melk gemaakt wort V Br. XV. p. 422. • waar van de melk-canaalen het grootfte gedeelte uytmaken, Cab. IV. p. 606. N. 23. zie Melk buyzen. Mam-tepeh, derzelver ronde en omlopende kring in de Vrouwen, Cab.l. p.509. N.3. p.s2o.Taf. IV. fig.4.Cab.X.p.829.N.34. . groote overeenkomt tuffehen haar huyd-tepeltjes en de zenuwtepelt- jes van het hoofdtje der roede, Br. XV. p. 424. Cab. X. p. 830. N. 34. op wat wyze derzelver huyd- tepeltjes aangetoont konnen worden? Cab. 1. p. 509. N. 2. p.510. N. 3. p. 521. Taf. IV. fig. 9. tot wat gebruyk dienen? Br. XV. p. 424. Cab.l. p.520. Taf. IV.fig.4. van een Vrouw, Cab. I. p. 509. N. 3. p. 520. Taf. IV. fig. 4. Cab. IV. p. <520. N. 88. Cab.X.p, 829. N.34. mm met veele gaatjes, als mondekens van de melk-canaaltjes doorboort, Cab.1.p.510. N. 3. • van een IValvifch, ibid. p. 508. N.itf. P.509.N. 17. p. sip. Taf. IV. fig. 1. Cab. V. p. 647. N. 80. verfcheyde ftukjes daar van afgebeeldt, Cab.Lp.509. N. 1.2. p. 5 20. Taf. IV. fig. 5.7. 8 en 9. waarom derzelver klooven en ontvellingen zoo qualyk te genezen zyn9 ibid. p. 520. Taf. IV. fig. 4. zyn met ontelbare huyd-tepelt- jes voorzien, Br. XV. p. 424. Cab. I. p. 508. N. 16. p. 509. N. 17. en N. 2.p. 519.520, Taf.lV.fig. 1 en4. Cab. 111. p. 581. N. 30. Cab. Vl.p. 677. N. g. Cab. X. p. 83°- 34- Tient. 11. p. 1042. Mank gaan door het breeken van de hals van het Dy been in een oude Vrouw veroorzaakt, Cab.Vlll.p.770.JN. 103. Mcmnelyk lid, zie Roede. Mannetjes balfemkruyt van Ceylon, Cab.XIL p.918. N. 62. Manwyven beyde derzelver fchamelheden zyn nooyt zoo volkomen, dat ze te ge- lyk andere bevrugten konnen, en van andere bevrugt konnen worden, Cab. VIII. p. 756. N. 53. haar mannelyk lid en balletjes, of zulks verbeeldende, wat zyn , ea waar voor te houden ? ibid. . fchamelheyt van een bafhart manwyf uyt een Schaap afgebeelt, ibid. P-773- Taf* ILfig- 5- ware worden ’er niet gevonden, ibid.p. 755.756. N. 53. Tient. I. p. 9f 8- Meerevlegt (Poolfche) , Cab. IV. p. 612. N.50. kleyn gedeelte daar van, Cab. X. p. g2i. N. 1. Lett. E. • waare MeerevJegt afgebeelt , Cab. IV. p. 627. Taf. I. lig. 3. Melaatsheyt, waar door volgens het gevoe- len van Boerhaven kan verwekt worden? Tient. I. p. 948. Melk-buyzen hebben vele gaatjes of mon- dekens in de borfltepel van een Vrouw, maar niet in een Walyifch, Cab. I. p. 510. N. 3. zeer in een getrokken, wanneer het vet verteert is, Cab. IV. p. 606. N. 23. worden door inmondingen ver- eenigt met de uyteyndcns der Slag- aderen, Br. XV. p. 422. zetten haar byfier uyt wanneer de Vrouwen zwanger gaan, of zuigende kinderen hebben, Cab. IV. p. 606. N.23, —— zyn in de borften der Walvifleri eenvoudig, wonderlyk gefronfelt, niet alleen geveurt, maar ook gefazelt, en met vele fleuven voorzien, Cab.l. p.509. N. 1. p. 519. Taf. IV. fig. 2en 5. Cab. V. p. 647. N. go. B L A D-W Y Z E R DER Me Ik-vaten en Melk-aderen, zie Aderen. Meloendifiel, of /hnerikaanfche doorn-appel met korte doornen , cab. Dier. p» 1264» N. 18. Menfch, maakzel van deszelfs lichaam ver- fchi 11 in opzigt van vele deelen van de lichamen der heeften, Tienr. 11. p. 1041. Menfchefchepzeltje, zie Schepzeltje. Merg der beenderen dient niet om het been te voeden, maar om vafligheyt daaraan te. geven, Cab.lX.p.7B.l* N. 2. heeft een groote over- eenkomt met het vet van des menfchen lichaam, ibid. Tient.lll.p. 1083. — ——hoe na de doodt veran- dert wort in de graven ? Cab. IX. p. 7 80. N.2. - ■ is in de heeften veel over- vloediger als in de menfchen , Tient. 111. p. 1082. met de mergagtige olie der aangroeyzels grootelyks overeenko- mende , wort ook op dezelfde wyze verandert, ibid. p. 1083. -„— wort in de fpongieus of dradig-beenige holligheden der beende- ren alzoo veylig befchermt, dan of ’er een gemeen mergbekledende vlies al- daar gevonden wierde, ibid.p. 1082. langagtig, of verlengde rugge- merg, zie Rnggemerg. Mefembrianthemum Afrikaanfche , Cab. VIII. p. 757* N. 57- Mleysjes nog onvoldragen, zie Vrugt, Men- fchevrugtjes uyt de Vrouwelyke fexe. Middelrift, gedeelte van deszelfs vleefige deel uyt een J0nge,Cab.X.P.849.N.137. • heeft geen holle vliesjes met uytloospypen, Br. Boerh. p. 1201. met het hartefakje vereenigt, Cab. V. p. 652. N. 6. Slag aderen door het zelve in een ontelbare menigte verlpreyt, Cab. X. p. 84T^,i 16-P-849* N, 137 p. 852.N.15 2. Middelrift, Slag-ader en hebben een byzon- dere loop, ibid. p. 849. N, 137. Cab. XL p. 892. N. 180. ■ —. van waar haar oorfpronk nemen? Br.IX. p. 315. —-- vele nieuwe flag-aderen van Ruyfch alhier ontdekt, Br. I/. 244.. Br. IX. p. 310. 315. ——7 ftukken van het zelve, Cab. VI. p. 710. N. 119. Cab. IX. p. 786. N. 19. Lett. C. Cab. X. p. 844* N. 116. p. 852. 3NL 152. Cab.XL p. 877- 68. p. 884. N. IJS. p. 892. N. 1 go. Cab. XII.p.911. N. 2. p. 913. N. 21. Middehiften van Kinderen met het geene daar aan behoort, Rarit.p. 207. Cab. V. p. 652. N. 6. Middelfchot, zie Tujfchenfcheydzel Milt, deelen vaneen grootemiltbelchre.- ven , Rarit. p. 199. 200. -—— dubbelt in een Schaap aangemerkt. Cab. VIII. p.. 751. N. 32. gedeelte daar van, van een wanfcha- pengrootte uyteen menfch, Cab.XIL p. 924. N. 119. —_ Uyt een bejaarde zwaarly- vige Vrouw, ibid.p. 929. N. 158. uyt een Kalf met deszelfs tuflchenplaatzen, celletjes genaamt,en dwarfehe vezels , Br. IV. p. 265. Taf. IV. fig. 3- — uyt een Koe, Gab. XL p. 877. N. 60. * uyt een ontviiesde losge- maakte Kalfs milt,Cab. XH.p.918.N.61. - uyt een Vryfter , en wel zonder opvulling toebereydt, ibid. p. 918-N. 65. - gefneden uyt een levendige Hont, die, niet tegenftaande een zware bloed- ftorting in het leven is gebleven, Qntl. Aanni. 66* Antw. aan Bidl. p. 463. •—— gefteltheyt van dezelve, hoedanig vol- gens Matyigbius? Br. IV. p. 260. Milt, gefleltheyt van dezelve qualyk afge- * beek, ibid. p. 263. Antw. aan Bidl. p. 447-470. wat tot onderzoek van de ware ge- ftekheyt te gebruyken ? Cab. IX. p. 790. N. 28. —— heuveltjes in de mik, kliertjes ver- beeldende, ibid. p.799. N. 55. - is overvloedig met water-vaten voorfien, Klapv. c. 3, p. 14. Kalfs-milt aangaandedeszelfs inwen- dige geftekenis naaukeerig befchreven,. Br. IV. p. 2Ó2. Cab. 11. p. 541. N. 12. Cab. IV. p. 626. Lett. A. — afgebeek , Klapv. c. 3. p. 15. fig. 6, begrypt in zig ontelbare overdwarfche vezels, Br. IV. p. 262- Cab. X. p. 840. N.91 en 92. - is met celletjes voorzien, Br. IV. p. 262. opgeblazen, Rarit. p. 175, op wat wyze deszelfs be- reyding in het werk geftek? Br. IV. p. 263. _. waar in verfchilt van een. Koe-mik? Cab. XI. p. 877* 60. . zelfftandigheyt van dezel- ve , hoedanig, en waar in overeenkomt- met de roede van een menfeh? Ontl Aanm. 100. — Koe milt, waar in verfchilt van een Kalfsmik? Cab. XI. p. 877- N-6o- menfehemih agtmaal grooter als vol- gens de natuur, vier pond wegende, en tot in het bekken nedergezakc, wiens # natuurlyke plaats van een zeker na de mik gelykende lichaamtje bekleet wort, Ontl. Aanm. 62. _ heeft zoo veel water-vaten niet als die van een Kalf, Klapv. c. 3. - P‘ lS- . is van geen vezels voorzien, • BLarit. p. 19 9- Br. IV. p. 2 61. 263. Antw. WERKEN VAN II U Y S CIE aan Bidl, p, 447.44 g. Cab. 11. p. 54r. INT. 13. Cab. IV. p.603. N.7. Cab. V11.p.723. N.i r.Cab.1X.p790.N.28.Cab.X.p.840. N. 8-9. JWï/ï, mcnfchemilt met hagelwyze verhe* ventheden bezet, Cab. IX. p. 799. N. 55, ■— —— *— onchoudcgamfch geen klie- ren in zig, Br.IV. p 260. Antw. aan Bidl p. 447. 448. Cab. 11. p.541. N. 13. Cab, lIL p. 585. N. 41, Cab. IV. p. 603. N. 7. Cab. VlLp. 723, N. 11. Cab.lX. p.790. N. 28. Cab. X. p. 840. N. 94. voor een gedeelte ontdaan,. Cab. XI. p. 878- N. 77. ——.— waar in geen celletjes wor- den gevonden , Br.. IV. p. 261. 262, Antw. aan Bidl. p447.448.Cab.1Lp.541. N.13. Cab.lV. p. 603. N.7. Cab. VILp. 723. N. 11. Cab. IX. p. 790. N. 2g. zeer groot, Rarit. p. 199. ■ met de afgebonden water-vaten KJapv. c. 3. p. 15. fig. 6. met wat vooroordeel klieragtig, ge- naamt? Antw. aan Ei dl. p. 448.449. naauwkeurige toebereyding.van de« zelve , van liu'jjch eer 11 in het werk ge- ilek, Ontl. Aanm. 100. Br. IV. p. 263. om wat reden de opblazing en droo- ging wel in een Kalfs milt., maar niet in een menfche milt gefchieden kan ? Br. IV. p. 263. te onregt voor dubbelt gehouden,. wanneer in tweè'n gefpieten ofgefpou- wen is? Cab. VIII.p.751. N. 32. ■ van een jonge Reufinne , Cab. VII, p. 723. N. 11. af beeldzel daar van, ibid*. p. 737. Taf. 1. fig. 1. verandert door zyn groot ge.wigt zomtyts deszelfs natuurlyke. plaats s Ontl. Aanm. 62,- verfchilt zeer veel van het maag- kuilen en quyl klieren, Ontl. Aanm. 5jo verdopt of qualyk geftek zynde ver- oorzaakt dik en zwaargeeflig bloedt,’ibid. N'njinnnnu 3 B L A D-W Y Z E R DER Milt, vezels van de mik, zie Vezels. ——— Vlies, oïhekketzel, dat de milt om- vangt, zie Vlies. waar door met de maag te zamen- gehegtwort? Cab. VUL p. 751.N. 33. « wort gemeenlyk, dog oneygentlyk Ontvleefcht genaamt, Cab. IV. p. 625. Lett. A. .... wort te regt voor een bloedagtige klier gehouden, Ontl. Aanm. 51. zelfjiandigheyt van dezelve beflaat niet uyt klieren of holle vliesjes met uytloospypen, maar uyt korreltjes, en is,fchoon kliertjes fchynt te verbeelden, niet anders als een zamenhang van va- ten , welkers uyterfte deeltjes zoo week en zappig zyn, dat zy ligtelyk ontbon- den worden, en loutere bondeltjes, als penceeltjes zyn,Br. IV. p.260. 262. Cab. 1.p.511. N. 10. Cab. 11. p. 541. N. 13. Cab. 111. p. 585* N. 41. p. 592. N. 72, Cab. IV. p. 603. N. 7. p. 621. N. 94. Cab. VII. p. 723. N. 11. p. 737. Taf. I. fig. 1. Cab. IX. p. 790. N. 28. Cab. X, p. 84°« N.94. Br. Boerh. p. 1201.1217. i—— —— - van Malpighius voor klierag- tig gehouden , Ontl. Aanm. 51. Br. IV. p. 260. Br. Boerh. p. 1177.1178. Mihader van een Kalf, voor een gedeelte doorboort, en in de lengte opgefneden, Ontl. Aanm. 100. fig. 83. zie Ader. Milt-breuk, zie Breuk. Milten , Cab. IV. p. 626. Lett. B. C. C. als bloedige klieren aangemerkt, tot wat gebruyk dienen? Ontl.Aanm.sl. Halfs-milten, Rarit. p. 167.185.189. 191.192.194.221. 222. Cab. 111.9.567* Cab. IV.p. 625. Cab. IX. p. 789- N. 28. p. 803. N. 61. Cab. X. p. 84°* N.91. Menfche ?nilten , Cab. IV. p. 603. N. 7. Cab. VII. p. 724. N. 12. Cab. X. p. 839- N. 89- • waar in verfchillen van Kalfs-milten ? Klapv. c. 3. p. 15. Br. IV. p. 262.263. Cab. 11. p. 541. N. 12. Cab. IX. p. 789. N. 28. Cab. X. p. 840. N. 89. p. 845- N. 119. Milten, Schapemilten, Cab. XI. p. 882. N. 100. Cab. XII» p» 924. 81, 114, 7 °P verlcheyde plaatzen van het lichaam gelegen, Tient.l. p.957. • Twee in een Schaap ge- vonden , Cab. VIII. p. 751. N. 32/rient. I.p. 957. ■ Stukken van Kalfsmilcen, Cab. IX. p. 789. N. 28. Cab. X. p. 840. N. 92. p! 845- N. 119. Cab. XI. p. 878» N. 71. p. BS2. N. 101. p. 892. N. 178. Cab. XII. p. 913. N. 23.9.916. N. 44.9.917. N. 51. p.919. N. 73.9.9 22. N.97.9,925. N.i 25. — van menfche milten, Cab. I. p. 511. N. 10. Cab. VI. p. 674, j\j\ . Cab. VIII. p. 762. N. 79. Cab. IX. p. 7gg. N. jf. Cab. X. p. 840. N. 90 en 94. Cab*. XI. 126.9. 886. N. 129. Cab. XII. p. 92.0. N. 73. p. 92Z.N. 99.9.9 24. N. 112. van eerflgeboorene Kinderen , Cab. I. p. 515- N. 20. Cab. V. p. 648. N. 91. Cab. VIII. p. 751. N. 33. Cab. X. p. 840. N. 93. Cab. XII. p. 922. N. 98» • van Jongelingen, Cab. XI. p. 877. N. 65. Cab. XII. p. 926. N. 130. worden dikwils in tweën gelple- ten, Cab. VIII. p. 751. N. 32. Miltgroeven, onvoorzigtige celletjes of huysjes genaamt, Cab. XII. p. 9T3. 2 Miltklieren, de milt gelykende, en kleyne baftaart-milten genaamt,Ontl.Aanm.s r. ‘ hagelwyze verheventheden wor- den te onregte voor miltklieren gehou- den , Cab. IX. p. 799. N. 55- zie Klieren, Miltkoneltjes, hoedanige lichamen V Br Boerh. p. 1217. • waar in verfchillende van die van de lever, en waarom? Cab. XI. p. 885' N. 126. Br. Boerh. p. 1217.1218- Mills flagader, zie Slag ader. Milt- WERKEN VAN R U Y S C H. Miltvaten, Bloed-vaten, zie Bloed-vaten. Water-vaten zie Water-vaten. Moerkoek als in een ander wezen verandert, Cab. VI. p. 706. N. 98. Bekleedzel der moerkoek, zie Vlies. Bloed-vaatje van dezelve,.zeerßib- de! vervult en gèdroogt, Rarit. p, 220. zie Bloed vaten. - byzonder groot zig vertoonende, en waar door veroorzaakt ? Cab. VI. p. 7n. N. 120. _——- dikwils uytgang zoekende,en voor het Kint uytfchietende, is een quaad voorteken, Ontl. Aanm. 24 en 25. Ontl. Verh. p. 1109. door een campernoelje verheelt, Cab. VII. p. 734. N.58. p. 733-Taf*ll. tig- r- haar groot gebruyk en nuttigheyt, Ontl. Verh. p. 1118.1119. haarryping, niet onaardig by het rypen van peeren of andere vrugten vergeleken, ibid. p. 1114. heeft gantfeh geen klieren, maar beftaat enkel uyt bloed-vaten, Br. IV. p. 2Ó2. Cab. ll.p. 545. N. 2. Cab. 111. p. 579. 580. N. 25. p. 583. N. 38. p. 588. N.58. p.591. N. 69. Cab.lV.p. 617. N. 72.p. 620. N. 91. Cab. V. p. 633. N. 21. p. 64.6. N. 76. p. 653. Taf. I. fig. 1. Cab. VI. p. 682. N. 24. p. 707. N. 104. Cab. VIII. p. 751. N. 34. Cab. IX. p. 792. N. 38. p. 800. N. 57. Cab. X. p. 832- N. p. 833- N. 58- p- 854- N. 67. Cab. XII. p. 914. N. 31. Ontl. Verh. p. mg. , hoe deszelfs vereeniging met de baarmoeder als een zcort van inenting te houden? Br.Hecq.p.i 142.1144.1147. hoe eensdeels volgens de natuur,. anderdeels tegen de wetten der natuur, dooreen verkeerdeplaatzingin de baar- moeder , daar van losgemaakc en uy tge- dreven wort?- Tient. 11. p. 1029. Tient. 111. p. io85« Ontl, Verh. p. 1101. Moer koek, hoe mogelyk is, dat twee zagte deden, als lyfmoederen koek zoo zeer aan een konnen zitten, meteen aanmer- kelyk voorbeelt opgeloft* Ontl. Verh. p. 1115. 1116. hoewel in een byzondere grootte fchynt te voorfchyn te komen, geeft zulks niet altyt te kennen, dat ’ernoot- zakelyk nog een kint te verwagten is, overeenkomende met de grootte van de moerkoek, Cab. VI. p. 701. N. gi» hoe zig van de bodem der baar- moeder ontdoet, naauwkeurig aange- toont, Br*Hecq. p. 11-47. ■ in het af halen met de voorfte vin- ger voor een gedeelte in tweën gefchey- den, Rarit. p. 178. ■ in wat gevallen veyligeris, deaf- halinge daar van na het baren na te la- ten , en dezelve eenigen tyc te laten zitten , of liever die met alle magt en kragt , en met een levens gevaar by Rukken en brokken af te rukken ? Tient. 11. p. 1025 1030. Ontl. V erh. p. 11 co— -1110.1113.1119.1122.8r.Vat.pm27. is omvangen met een dubbelt be- kleedzel, niet alleen aan de zyde die na het kint gewent is, maar ook zelfs aan die zyde diena de baarmoeder ziet,be- kleet met een fappig vlies of vlieiige Roffe, dewelke met de uyteynden der bloed-vaten vereenigt is, Cab. 11. p. 54 9. N. ig. Cab. V. p. 636. N. 41. p. 653. Taf. I. £g. 1. Cab. Vii. p. 72C;. JV. 24. Cab, X. p. 833. N. "■ wat gebrek het eygentlyk is, komen alle Medicyns niet over een, Ontl. Aanm. 91. Ontleding van een Besje, aan een waterzugt in de buyk gedorven, Ontl. Aanm. 45. • van een Mand oor een verkeerde in- beelding bedrogen , in wiens harlfenen de netwyze vlegting met ontelbare wa- terblaasjes vervult was, Br. XII. p. 356. _—. hebbende dé Teering, Klapv. c. 4. Aanm. 19. . met de pisloop gequelt, ibid. Aanm. 13. w]ens maag met een hard gezwel bezet, Ontl. Aanm. 39. van een Meysje, aan yder zyde met dertien ribben voorzien, Klapv. c. 4. Aanm. 1. ■ van een verdyfde Koe, ibid. Aanm. 20. —— van een Vrouw, aan een galag- tige buykloop gedorven, Ontl. Aanm. 51. van een wanfchapen Kalfshooft, Klapv. c. 4. Aanm. 4. Ontleedkunde by de Ouden , hoe onvol- maakt en gebrekkelyk? Br. VI. p. 277. Ontl. Verh. p. 1094. 1101. 1106. 1120. der bladeren opeen kondige wy- ze ontdekt, Tient. lil, p. ioói. enz. Br. Vat.p. 1133. Br.BoiLp. i£4ó* Ontleedkunde der dieren, (vergelykende) in wat opzigt fchadelyk? Br. IV. p. 257. 263. 264. Br. VI. p. 278. Br. XI. p. 329. 330. Br. XIL p. 342. Tienr. 11. p. 1041.1042. Tient. 111. p. 1061.1082. * —— is in zekeren zin van groote nuttigheyt, Tient. 11. p. 1042. lienc. 111. p. 1060. 1061. Br. Boerh. p. 1180—1182.1216. 1217.1219. wyze van Malpighius omtrent het ontleden der dieren in het werk gedelt, hoedanig? Br. Boerh. p. 1180. ngi. —-—— wort van Ruyfch niet goedgekeurt, ibid. p. 1217. 1219. der gewojjen heeft een zeer groo- te overeenkomlt met die van het men- fchelyke lichaam , Tient. 111. p. 1059. enz. Br. Vat. p. 1129.1133. Br. Bohl. p* 1232.1233.1246. * is zeer nuttig en noot- zakelyk, Tient. 111. p. 1059.1061. enz. Br. Vat. p. 1129.1133. * Kleynigheden aangaande dc ontledinge van ’s menfchen lichaam na te vorfchen, van wat nuttigheyt? Tient. 11. p. 997.998* Tient. 111. p. 1076. -— van de lichamen der menfchen en der heeften, alsmede van de gewas- fen, moet met malkander vergeleken worden, Tient.lil.p. 1060.enz, van wat nuttigheyt deze kond? Ontl. Aanm. 33. 34. 41. 46. Br. VI. p. 277. Br. XI. p. 332. Br. XIII. p.368- Cab. 11. p. 53 6. N. 1. Tienr. 11. p. 104.0. 104-1. Ontl. Verh. p. 1 ioó. 1120.1121. “ voortgangen van de Genees- kond door het ontleeden veel gelukki- ger, Br. XI. p. 3 25. ware en opregte kennis vajo de- zelve, hoe wort verkregen ? Er. VIII, p. 295. 296.301. — wetenfchap om deze kond te oefFenen , in een, enkele kénnifle der B L A D-W Y Z E R DER namen bellaande, is niet genoegfaam, ibid. p. 295. 296, Ontjleeking door konft, hoe gefchiet in een doot lichaam ? Br. Boerh. p, 1221. gedarrnte door ontfieeking aan het buyk vlies vaftgegroeyt, Ontl.Aanm. 55- • ingewanden daar door tot elkan- der getrokken en vereenigt, Ontl. Aanm. 83- • uyt wat oorzaak ontftaat in de zoogenaamde bloedeloozedeelen? Br. V. p. 268. 269. enz. Ontvleefching is gantfeh en gaar onnut om de natuur der ingewanden te onderzoe- ken , Cab. VIII. p 752. N. 34. op wat wyze omtrent de lever in het werk geftelt? Cab 11. p. 536. N. 1. Onvrugtbaarheyt, deszelfs oorzaken , Br. Eum.p. 975. -■ ■ door toefluyting van de Trom- petten van Fallopius, Ontl. Aanm. 83* — kan ontfiaan, wanneer de water- weg een gat heeft in het agterfie ge- deelte van de roede, Rarit.p. 187. van wegens de gebreken der zaatballetjes, Br Ectm. p. 982. ——— veroorzaakt uyt een onnatuur- lyke verenging van de mond der Jyf- moeder , Cab. VI. p 703. N. 85* wort ook toegebragc, wanneer het zaat niet regt uyt in de mondt van de baarmoeder voorcfchiet, Cab. VIII. p. 750. N. 30. Oogdoelen van 'het zelve afgebeelt, en be- fchreven uyt een Walvis-oog, Cab.ll. p. 556—558. Taf-1. fig. 1. 2.6 en 9, .—_—— naauwkeurige afbeel- dinge van alleoogdeelen, en verfprey- dinge van deszelfs bloed-vaten uyt een menfche oog , Br. XIII. p. 393—400. Taf. XVI. Cab. II p. 550—558* Taf. I. 3' 4 en 5. —— “■ voornaamfte deelen , die eygentlyk het oog uytmaken , Br. xni, p. 308. Oogdoelen Regenboog van een menfche oog, ibid.p. 399. Cab.lL p.53j. N. 2. —“ * kringen daar van, zoo groote als kleyne, befchreven en afge- beelt, Br. XIII. p. 398. 399. Taf. XVI. fig. 13 en ly.Cab. H.P.529.N.15.P 53j. N. 2. p. 557.558. Taf. I. fig. 4- 5- 6. 7. ■■ flag-adertjes door de* zelve met een wonderbaarlyke loop ver- fpreyt, en in haar natuurlyke grootte vertoont, Br. XIII. p. 399. 400. Taf. XVI. fig. 17 en 18. ■ wat door deze Regen- boog verftaan wort? ibid. p. 369. 374 399. Taf. XVI. fig. 17. Cab.ll. p. 531. N. 2. p.557. Taf, I. fig. 4. Traanfiippenïn een Kalfs oog zeer ruym bevonden , Cab. 11. p. 551. N. 1, • van een Jongeling, met deoog- zenuwen afgebeelt, Br. XIII. p. 395. Taf. XVI. fig. 6. ■ van een Walvis, in vergelyking van de grootte der Vis zeer kleyn, Cab. 11. p. 523. N. i-p.ssB.Taf. I. fig. 9- Oogappel, (lag-aderen daar in ontdekt, ibid. P.534.N. ir.p. 547.N.11. ■ waar uyt den circa! in deszelfs orntrek bellaac? Cab. X. p. 846. N. 125., • wiens peezen tot vervvyding, en de rontomlopende vezelen tot vernaau- wing dienen, Cab. 11. p. 533. ]SJ. 7. p. 547. N. 11. Cab.X.p. 840. N. 125. Oogbuys, zie Buys. Gogen agterfleen voorfte deelen van men- fch'e oogen uyt verfcheyde voorwerpen» met de afbeeldzels van dien, Br. XIIL P-393400- Taf. XVI.Cab. 11. p. 524. JX.4.5. p. 528.N. 14. p. 53 r. 532.N. 2.3. p. 535. N. 16. p. 550. *N. 11. Haynvyze band der oogen , Br. XUL p. 369.374- 375- Cab. 11. p. 524. N. 3. p. 5 25. N. 5. 6. p 527. N.. Ir. WERKEN VAN R U Y S CH. Ooven. Hayrwyze band der oogen. Aanhang • %els, of hayrwyze uytlteekzels van deze band, ibid. __ «... ■— natuurlyke plaat- fmgt waar? Cab. 11. p. 527- N. xi. p. 530, N. 15. - . waar uyt beflaan ? ibid. p. 529. N-is* - Zyn met langwer- pige beweeg-vezelen of peeswyze draat- jes*voorzien, Br.XIII. p. 375- 398-Taf. XVI. fig. 13- Cab-ll- P- 529- N. rj. p. 533. N. 7. p. 547- N- ii- P- 557- 558. Taf. I. fig. 4-5-7* — heeft zeer veeleflag adert- jes, Cab. 11. p. 524- n-4- . hoedanigen lichaam? Br. VIII. p. 375. „ hoe dezelve, als mede des- zei fs aanhangzel van den oogappel kun- nen af en aanwyken? Cab. 11. p. 547. N. if. _ ismetzeerveelebreedag- tige golfswyze latten voorzien, Br. XUL p 37f. 398- Laf. XVL fig- 13-14- . . moet geenzints voor een /pier gehouden worden, nog het werk van een fpier uytvoerende, Cab. 11. p. 529. N. 15 p. 5fO•*N•II• ___ tuiTchen dezelve, en het hayrwyze nytdeekzel, of aanhangzel is een groot onderfcheydt, Br. XIII. p. 375. Cab.ll.p.529. N. 15. p*sso- *N. 11 p. 558. Taf. I. fig- 7- , 7 inwendige oppervlakte van dezel- ve, hoe zig vertoont?Cab.H.p.s2s. N. 6. Mevfcheoogen, ibid. p. 523. N. 2. p. 524. N. 3. p-525-N.6.7. p.526. N. B*io. p. 5 27. N. 11 • P• 52 8‘- N. 13. p. 53 3 • N 7. p. 534. N. 10. 11. 13. r5«P» 554.' N. 17- P- 547- * N. 3- P- 550. * N. • 10. Cab. IV. p.611. N.47. Cab.V-p.d49. $.99. Cab. X. p- 826. N.23.P.8+Ö. N. 125.n 850.N.14Ö.Cab.Xl p-8?3!-^'34* Oogen met haar /pieren, of zonder dezelve, Cab. 11. p. 5 26. N. 10. p, 537.N. 2 en 3. P.551.N.2. —— van Hoenderen, Cab- IV. p. doj.IST. 15. Cab. V.p. 635. N. 35. van Jongetjes, waar van zornmigc dwars opengefneden zyn, Br. XIIL p. 399. Taf. XVI. fig. 15. Cab. il. p. 523. -N. 2. p. 528. N. 12. p. 531. N. 2. 3. p. 548. N. 14. van Kalveren, Cab. 11. p. 528. N. 15. Cab. X. p, 850. N. 147. van Kinderen, Cab. I. p. 503. N. 15. Cab. 11. p.545. N. 1. p.548. N.i 6. p.550. *N. 11. Cab. 111. p. SBB- N. 5.7. —— van Wahijjen, of over dwars, of na de lengte opge/nedeu, Cab. 11. p. 523. N. i.p.526. N.9.p.530. N. 17. p.556. 557. Taf. I. fig. 1. 2. 6. Cab, XI. p. 875* N.51. —« verkeerd geplaat/l in Schape hooft- jes, Cab. IV. p. 613. N. 55 Tient. I. P- 957- waar aan de mergagtige zelfftandig- heyt ontbreekt, Br. Xlti. p. 390. Taf. XVL fig. 16. ■ wiens flag-adertjes, doorbet Ader, RuyJJchen, en nette vlies verfpreyde zyn- de , niet enkel en alleen rot verwar- ming en voeding van zoo tedere en fyne vliesjes gefchikt zyn, ibid. p.400. - zwarte verfzel aldaar gevonden , wat is? ibid. p. 375. 376. 378. Cab. 11. p. 530. N. 15.P- 532. N. 7. —_ gedeeltens van het zelve afgebeeldt, Br. XIII. p. 394. 'Laf. XVL fig. 1. Lett. C. — overblyfzel van deze zwarte verwe of doffe, Cab. 11. p. y2 8. N. ïi. p.533. N. 7. ■— firepen daar van zyn breder in een men/ch als in viervoetige dieren, Br. XIII. p. 394. Taf. XVL fig! u Lett. C. Cab. IL p. 533. N. 7, B L A DAV Y Z E R DE R 'Oog-lede'n (oogfchellen) bloed-vaten door derzelver binnenfte vlies loopende, zyn menigvuldig, Cab. 11. p. 526. N. 8- P- -550. * N. 9. Cab. VIL p. 723. N. 9. Cab. X. p. N. 124. , haar loop, verfprey- ding en voortkomft, Cab. X. p. N* 184. p. 860. Taf. 111. fig. 6. gedeelte van het bovenfee oog- lidt, Cab.lLp.s26 N. 8. Hagel-gezwellen in derzelver ran- den, zie Gezwellen. lets byzonders behalven de traan- gaatjes, enz, in dezelve zig voor het gezigtopdoende, Cab. 11. p. 547. * JNh 2. •——— met veele tepelagtige lichaamtjes voorzien, zie Zenuw tepeltjes. —— —— Mandekens der uytgevende canaalt- jes, die in derzelver randen zitten , en vogtigheyt doorlaten, Cab. 11. p. 551. N. i.p. 556.Taf. I. fig. 3.Cab.X.p.825* N. 16. p. 845- N. 124. ——— tot wat gebruyk die- nen? Cab. V. p. 649. N. 94.- - - van waar haar oor- fpronk hebben? Cab.X.p. 846- N. 124. ——- —• wateygentlykzyn?ibid. zyn vereenigt met de uyteynden der flag aderen, ibid. ■ - ■ nederzakking , en uytwas van de- zelve, zie Werhuyg van Bartifch. uyteenKalfs-oogjCab.ll.p. 551. N. I. *—— uyt menfche oogen, ibid. p. 537. N. 2.p.552.N.9.P.547.*N. 2.P.550. *N. 9. p.551. *N. iö. Cab. IV. p. 608. N. 36. Cab. VIL p. 723. N. 9. Cab. X. p. 8 N. 16. p. 845. N. 124. Cab. XII. p. 928. N. 146. waar van daan komt dat dezelve van binnen zoo gevoelig zyn? Cab.X. p. 826. N. 23. p. 845.N. 124. Oogontjieeking bewys van een zeer groote gevoeligheyt van de aangewaflche dog- rok, Br. XIII. p. 373. . Oograd, doodelyke wonde aan het zelve toegebragt, Öntl. Aanra. 54. Oog rokken , zie Oog-vliefen. Oogfpieren, zie Spieren. Oog-vhes. Aangewajjche, hoedanigen vlies? Br. XIII. p.369. 373. *— Ader vlies, ibid. p. 374. Cab. 11. p. 523. N. 2—7. p. 550. N. 20. - Achterfce deel van het zelve, Cab.lll.p. 588.N. 57. Afgebeeldc, Br. XIII, P-396. 397- Taf. XVI. fig. 8. 10.11. *“■"7 * Bloed-vaten door dit vlies verlpreydt, zyn zeer veel ental- ryk, ibid. p. 375. 377. 395. Taf. XVI. %. 8. Cab. 11. p. 523. N. 1. p. 556.557. 1 ar. I. fig. i en 6. gedeelte van dit vlies, van het Ruyfjchen vlies afgefcheyden Br. XIII. p. 397. Taf. XVT. fig. 10. Cab! II- p. 525. N. 6. ö - * •-—• hayrige zenuwen daar van, Br. XIII. p. 397. Taf. XVI. fig. Ir. ' ; is de vierde in rang, beftaande in een dubbelde plaat, wel- kers binnenfte de Ruyj]cben-rok, en het voorfte deel de Druyfrok genaamt wort, ibid.p.369. 374.376. . omgekeerde, Cab. XI. p. 876* N. 57. Voorzien met flag-ade- ren die een byzondere loop hebben en verfchillende van de flag- aderen van de Ruyjfchen-rok, Br. XIIL p. 375.377. 39ö. 397; Taf. XVI. fig. 7.9 en 10. ■ ’—-■* Chryftallinevlies,ibid.p. 373.379. wat het zelve is ? ibid. P-373-379-400- Taf. XVl.fig.2o. en 21. - Druyfalies is vai) het Ad er-vlies onderfcheyden, fchoon vaft aan malkan- der houdende lichamen zyn, ibid.p.374. * • maakt de Regenboog, als mede de hayrvvyze bant, en des- zelfs uytfteekzels, ibid. WERKEN VAN R U Y S CH. Oog-vlies, glasagtig vlies, ibid. p. 373. 379. —. wat het zelve is ? ibid. p.373.379* 4°o- Taf. XVI. fig. 20 en 21. • Harde-vlies, ibid. p. 369. 373. Cab. ll.p. 523. N. 2—5. p. 527- N. 10. P- 550—558. Taf. I. fig-1. 2. 6en 7. Achterfte gedeelte van het zelve , Cab. 111. p. 588. N. 57. •- Bloed-vaten daar door verfpreydt, zyn zoo talryk niet als wel in den AangewaJJchen, en Netrok, enz. Br. XIII. p. 373. 395. 395. Taf. XVL fig. 6 en g. heeft een byzondere buys, met een ader in het geheel niet overeenkomende, doorNuck ontdekt, ibid. p.374. • is ook met zeer vele nieuwe waarfchynelyke vaatjes voor- zien , van Ruyfch ontdekt, dewelke mo- gelyk het waterige vogt, door de buys van Nuck toegebragt. weder te rug voe- ren , ibid. Cab. 11. p. 527. N. 10. p. 554. N. 17. —- omgekeerdt, Cab TL p- 551.* N. 15. Cab.XL p. 87Ö. N. 57. van waar afkomitig? Br. XIII. p. 369. m. verfcheyde deelen van het zelve afgebeelt en vertoont, ibid. p. 395- 898'—400.1 af. XVL fig. 4.12. 15- 16. 19. Cab.ll. p. 530. N.16.N.1. P.J34.N. i2.p.54Ó.' N. iB' - voorde deel daar van, waar in beflaac, en waarom het Hoorn- vlies genaamt ? Br. XIII. p. 369. 373. Cab. IL p. 554- N. 17. .—.—— Hoorn-vlies, Cab. IL P- 53 2- N. 4. o. 533- N. 7- P-547* N. 1 i-P-557-558- TaL I. fig- 4en 7. Cab. 111. p. 587-N. 48 en 53. _ Nette vlies, Br. XIIL p. 37°- 373- 378- Cab. IL p. 524. N. 3. p- 533- N. 8. p. Taf.Lfig. xen 2. Oog vlies, Nette-vlies, anders het mergagtigt vlies genaanjt, en waarom V Br. XIII. P> 378- - hoe fyn en dun het zel- ve is?ibid.Cab.il/p- 528.N. 12.P.533. N. 8. ■ is bykans geheel met flag-adertjes doorweven, Br. XIII. p. 378. 399. Taf. XVI. fig. 16. Cab. ll.p. 526. N. 7. p.s 3°* N.15- P-533-N. 8- p. 534. N. 11. komt altemets golfsge- wys te voorfchyn, Br. XIII. p. 400. Taf. XVI. fig. 19. Cab. 11. p. 531.N.2. ——— met geen mergagtige ftoflfe bezet, Cab. 11. p. 528. N. 12. p. 533-N.B-p.534* N. 11. • of deszelfs zelfltandig- heyt alleen mergagtig is? Br. XIII. p.378. oorfpronk van deszelfs flag-adertjes , die alleen uyt den bodem van het oog voortkomen, en tot de- zelve lopen, ibid. p. 379. 396. Taf. XVL fig. 7* — van buyten met een zwarte ftoffe bezet, Cab. 11. p. 532. N.7. — waarom zoo genaamt wort? Br. XIIL p. 378. —— ongenaamd, of pezig vlies-, ibid. p. 369. 373- »■- —— Ooghlikkende vlies uyt een Hoen, Cab. IV. p. 605. N, 15. ——— RuyJJ'chen-vlies, Br. XIII. p. 37<5 Cab. 11. p. 524- N. 3—ö.p. 550. N. 2c. Tient. 111. p. 105 <5. Achterfie deel van het zelve, Cab.lll.p- 588.N.57. * afgeb.eelt, Br. XIII. p. 39Ö. Taf. XVI. fig. 7. gedeelte hier van, van het Ader-vlies gefcheyden en afgetrok- ken , Cab. 11. p. 530. N. 17. hoe verre zig uytftrekt? ibid. p.550.N. 11. B L A D-\V Y Z E R DER Oog-vlies, RuyjJ'chen-vlies, in twyffel getrok- ken , en waarom ? Br. XIII. p. 369. 370. —- kan zonder de kond van Rtiyfch niet vertoont worden, Br. Boerh. p. 1199* • op wat wyze gevon- den , en waarom dus genaamt ? Br, XilL P-37Ö. Slag aderen van het zelve omtrent haar looping zeer ver- fchillende van die van het Ader-vlies, ibid. p. 377. 395. 397.Taf.XVI. fig. 7.9. 10, Cab. XI. p! 54- N.4. P- 550. N. 20. p. 550. *N. 11. Cab. X. p. 850. N._ J 46. • welkers loop in beyde de vlieten afgebeek wort, Br. XIII. p. 397. Taf. XVI. fig. 9. 7—7 -77— tot wat gebruyk ge- fchiktis? ibid. p. 377. • verdedigt tegen Rau, ibid. p, 376. 39(5. Tient. lü.p. 1056. *— voor een groot ge- deelte aan het Ader-vlies vaft zittende, Cab. 11. p. 526. N. 9. — —- uytgefpannen, en des- zclfs inwendige gedaante, Br. XIII.p. 398. Taf. XVI. fig. 13. j, —wort ’er in der daat gevonden, en is met geen minder flag- aderrjes voorzièn als het Ader-vlies, ibid. p. 373. 374- 37<*. 377- 397- Taf XVI. fig. 7en 9. Cab.ll. p.524. N.4. . . wort hedendaags zeer fraay toebereydt, zyn de van Minus ver- toont, Tient. lILp. 1056. Br. Boerh. p. 1200. _ . . zoo dik als papier be- vonden, Cab.ll. p-53°- N. 17. p.556. - Taf. I. fig. 1. Spinneweb-vlies genaamt, om- ( vangende de chryftalline vogtigheyt, ibid! p. 553-554- * 558- Taf. I. fig, 8- verfcheyde gevoelens der Ondeders over het wezen van dit ■ vliesje, ibid.p. 553. - Oogvhefen befchreven, en opgetelt, Br. XÜI. p. 369. 373—379. CablX. p.840. ; N. 115. ■ omtrent derzelver getal vertehil- Icn de Schryvers grootelyks , zoo dat ■ zommige vier, vyf, zes, zeven, ia meer /lellen, Br.XIII. p. 369. — verfcheyde afbeeldzelsdaarvan ibid. p. 393—400. Taf. XVI. fig. x. enz’ Cab. 11. p.556. Taf. I. fig. 1. enz. zyn agt in het getal, Br. XIII. p. 373- Oogvogt bevogtigende de oogen,hoe ver- dikt kan worden? Br. IILp. 252. N. 2. p. 527. N.i 1. p. 523. N. 14. in een zeer dun vliesje bevat, dat met geen zigtbare bloetvaat- jes voorzien is, Br. XIII. p. 373. 379. 400. Taf. XVI. fig. 20 en 21. — uyt een Kalfs-oog, met deszelfs omvangend vliesje, het Spinna webs-vlies geheten, Cab. 11. p. 553. Taf. I. fig. 8. zie Oog vlies. —— uyt een Schaaps oog, ibid. p. 558.554.*. UyC een Walvi/ch oog, ibid. p 558. Taf. I. fig. 9. Glasagtige vogt, de Chryftalline als in haar fchoot bevattende, ibid. p. 528. N. 11.14. —wort omvangen van een vlies, het welke zeer dun en met geen zigtbare bloedvaatjes voorzien is, Br XIU- P-373- 379- 400. Taf. XVI. fig! 20 en 21. Waterig vogt, Br. Boerh. p. 1204. biyft niet altyt zonder vernieuwing, Br.XIII. p. 374. Oogvogten afgebeek met de gedeeltens van hare vliesjes, ibid. p. 400. Taf. XVI. fig. 20 en 21. Cab. 11. p. 558. Taf 1. fig.* 8 en 9. zyn driederlev, Er. XIII. p. 370. WERKEN VAN RÜYSCiï. Oogzenumn, zie Zenuwen, Oor van een onvoldragen Schaapje , Cab. XI. p. 875- N. 48. Oor en) haar levendige coleur, Cab. VIII. P* 753- N. 42. • menfeheooren, Cab. VI. p. 686. N. 35. Cab. IX. p. 782. N. 6. Cab. X. p. 852. N. 154. Cab. XL p. 882. N. 104. P.515.N* 21. Cab. IX. P.782.N. 6. Cab. X. p. 852* N-157. . van bejaarde menleken, Cab. IV. p. 607. N. 25. Cab. V. p. 633. N. 23. van het hart, zie Hart-oortjes. van jonge kinderen, Cab. 1. p. 515. N. 21. Cab. IV. p. 609. N. 39. Cab. VI. p.700. N. 78. Cab. VIL p, 722. N. 7.p. 731. N. 42. Cab. VHLp.763. N.83. Cab. X. p.852. N. 157. Vogt agter de ooren ontflaan, zie Vogt. m Zweetgaten van dezelve zeefswyze voorkomende, Cab. I. p. 515. N. 21. Cab. V. p. 633. N. 23. Oorklieren, zie Klieren. Opening der doode lichamen aan de Ontla- ders verkeerdelyk geweygert, en waar- om? Tient. 11. p. 1040. Ontl. Verh. p. 1120. 1121. in de borfi, kan niet altyt zonder quetzingder zenuwen gelchieden, Cab. VI. p. 684. N. 27. - *—— * waar, en op wat plaats gemaakt moet worden 9 Br. 11. p. a^.3. Cab. I. p. s°7* N* io* .—— .—. waarom alhier het ge- bruyk van een mesje, aan de eene kant ftomp zynde, voorzigtig wort aanbevo- len? Br. 11. p. 243. . in de buyk moet niet ligtveerdig in het werk geilek worden, en is van wey- nig nuttigheyt in een waterzugt in de buyk, Ontl. Aanm. 45. rl'»1 wort te vergeefs onder* nomen m waterzugtige, wanneer de klieren van het Darm-fcheyl met water- blaasjes vervult zyn, Cab. VII.p. 72g. N. 37. Opening van zeer korte canaaltjes agter de ihytanden , is niet in alle menleken dubbelt, Cab. VI. p. 674. N. 3. —— ■■ - kan dikwils door hare by- zondere engte niet ontdekt worden , ibid. —— van watgebruyk dezelve is? ibid. Opperhuyt, zie Oppervelletje. Oppervelletje befchreven , Tient. 111, p. 1074. enz. de Ouden voor hoedanigen geitel gehouden ? Cab. 11. p. 546. JN. 6. Tient. 111. p. 1075. —— dekt niet alleen de wortels der nagelen, maar ook van het hayr, Cab« 111. p. 574. N. 13. Cab. V. p. 629. N. 2. deszelfs afgebrokene nablyfzels van de huyd-tepeltjes, Cab. X. p. 823. N. 2. Lett. F. door wat geneesmiddelen we- derom op de huydt gebragc moet wor- den? Tient. 111, p. 1075, • gedeelte daar van , Cab. X. p. 823. N. 4. —- van de bal van een men- fche voet, Cab.lX. p.792. N. 37. uyt een Zwart, .Cab. X. p. 858- N. 183- van de muy! van een Wal- rus, Cab. VIII. p. 764. N. 97. —• van een jonggeboren kint, Cab. X. p. 822. N. 2. Lett. B. * van een Man met een fchrikkelyke leproosheyt behebt, ibid. Lett. C. uyt de mam van een Moo- rin, Cab. XII. p. 911. N. 6. m uyt de Baart van een Wal- vis, ibid. p. 922. N. 94. B L A D-W Y Z E R DER Oppervelletje, gedeelte uyt een Europiaanfche Vrouw, Cab. XI. p. 870. N. 8* • uyt een kint, Cab. 11. p. 546. N. 6. —— uyt een Zwart, Cab. X. p. 857* N. 180, p. 860. Taf. 111. fig. 3. ■— * uyt het hayrige gedeelte van het hooft, dunner als elders in het lichaam, Cab. XII. p. 924. N. 117. • r— hoe op een konftige wyze van de huydt wort afgefcheyden ? Tient. 111. p. 1076. enz. - hoe voortgebragt wort ? Cab, IX. p.792. N. 37. • hoe zoratyts zoo dik voorkomt? Cab. 111. p. 594. N. 76. - " is een zeer nuttig en nootzake- iyk deel van ’s menfchen lichaam, Tient. 111. p. 1075. • is niet anders als een uytgroey- zel der huydtepeltjes, Cab. 11. p. 546. N. 6. Cab. 111. p.573. N. 13. is van bloedvaten ontbloot, Cab. lII* p* 576. N. 19. Cab. XI. p. 897* Lett. E. Cab. XII. p. 915. N. 38. Tient. 111. p. 1077. enz. - is van een verfcheyde coleur, Cab. I. p.jio.N. 4. Cab. V.p. 630. N.5. • is van natuure zeer dun, Cab. 111. p. 594. N. 76. *■— kan in twee, en meer fchelfers verdeelt worden, ibid.p.s73. N. 13. . kokertjes van het zelve , wat eygentlyk zyn ? Cab. VIII. p. y6^.,'N. . krygt zyn beftaan niet uyt over- tollige uyt het lichaam vloeyende vog- ten, die van de omringende koude lugt verdikt worden, Cab.ll. p. 546* N. 6. Tient. 111. p. 1075. . Ontfang-phatsjes, onderbet zel- ve, in de huydt zelfs zittende, Tient. I. p. 94 6. zie Ontfang-plaatsjes. — op wat plaats doorboort gezien? ibid. p* 946. Oppervelletje, Parallele linien die zig hier opdoen, Cab. X. p. 8 23. N. 2. Lett. F. _____— Steliingeaangaandedeffelfsbe- flaan aangenomen wederlege, Cab. 11. p. 546. N. 6. Stukken van het zelve, van Wal- vide hen, Cab. XL p.896. N.zoó. en 209. •——— ——— uyt halve Zwartin- nen, ibid. p. 869. 870. N. 6. 7. Cab. XII. p. 911.N. 3. —— ——— uytZwartinnen,Cab. XII. p. 918- N. 59. p. 921. N. 87. ■ van de groote linker, en de vol- gende toon, Cab. IV. p. 625. ——~ - van de grootde toon uyt een menfche voet, Cab.XII. p.914. N. 27. van de hand van een Jongetje afgebeek, Cab. 111. p. 598* Tafill.fig.2. van de huydt afgefcheyden, ibid. P- 582. N. 34. —• van de toonen van de voet, Rarit. p. 215. van de voetzool uyt een Europiaan- fche Vrouw, Cab- XII. p. 920. N. 79. uyt een Neger, Cab. X. p.823. N. 4. van een handtje van een onvol- dragen Vrugt, Cab. 111. p. 587. N.56. ■—— * van een Walrus, Cab. XI. p. 877* N. 66. van een Zwart, Cab. 11. p. 554. N. 12. + uyt een Europiaan, Cab. XI o 870. N. 9. „ uytpuylende deeltjes van de opperhuydt, hoe van zommige ge- naamt? Cab.X11.p.926. N. 31. waar voor te houden ? Cab. VIII* p. 764. N. 97. — uytfteekzels uyt het zelve voort- komende , Cab. V. p. 629. N. 2. wort onder voorwendzel van te konnen aantoonen, van St. Andre vaft- geftelt met bloed-vaten voorzien te zyn. WERKEN VAN RUYSCH. het welk een groote dwaling is, ofhy zoekt andere te misleyden, Tient. 111. p. 1077—1079. Oppervelletjes van de voetballen, Rarit. p. 215. Cab. X. p. 823. N. 2. Lett. Fen G. Cab. Xl.p. 883-N. 113- — van kinder handtjes, Cab. 111. p.573. N. 13* Ca Xll-p. N. 35. p. 918. N. 62. - van menfchen, Cab. 111. p. 595. JNJ. sr. Cab. VUL p. 764. N.97. Opftopping der maandftonden, door een ze- ker vlies veroorzaakt, Ontl. Aanm. 32. ontftaan door de quade geftelt- heyt der pisleyders in een Schaap, Ra- rit. p. 188- —»— van een Iteentje in de nier van een Hondt, Klapv. c. 4. Aanm. 2. —~ van Ileenen die zig in de pisley- ders onthouden, Ontl.Aanm. 15. —-- uyt gezwellen van de waterblaas oorfpronkelyk, ibid. 78. —.—■ wegens een Reen, en verdikking van de blaas, ibid. 89- Opuntia bladeren van dit Amerikaans doorn- agtig gewas, en derzelver wonderlyk geitel befchreven. Tient. 111. p. 1061. 1062. zie Vyg. Opzuyglng van der Kraamvrouwen licha- men , als een onnutte, nadeelige, en quade gewoonte gehouden, en waarom? Ontl. Verh. p. 1121. ï 122. Orbis, zoort van een Vifch, zie Fifch, Os JKthmoides , Cab. IV. p. 614. JNJ. 57. Overbevrugting, of dubbelde bevrugting, met een voorbeeldt beveiligt, Ontl. Aanm. 14. Cab. VI. p. 710. N. 120. Overtolligheytyanbloedt, of ’er gevonden won, dan of verdigt is ? Br. XII. p, 357. P. * PAarde-magen, wormen daar in gevon- den , Klapv. c. 4. Aanm. 3. Paardeftaart van het rugge-merg van een menfch, Cab. VI. p. 684. N. 31. Cab. X. p. 844. N. 112. —•——- waar deszelfs zitplaats heeft ? Cab. VIL p.726. N. 26. wat eygentlyk is? Cab. X. p. 844. N. 112. Paardezadel met deszelfs vliesje, Cab. IX. p. 784. N. 13. Paddeke asgraauw gevlakt met een lange witte Ilreep, Cab. Dier. p. 1263. N. Ir. Pagurus, een zoort van Krabbe, ibid. p. 1273. N. 88-p. 1279. Taf. V. lig. 2. Pajaneli wonderbaarlyke Zaden daar van, Rarit. p. 203. Palega Pajaneli, Zaad van dezelve, een Zon verbeeldende , Cab. VIL p. 731, N. 44- Pan, harlfenpan,zie Bekkeneel en HarJJenpan. —— van het heupe-been, ziq Heup. ——* van het Naam-loofe been, zie Been. Pap-gezwel aan de moerkoek vaflgehegt, Cab. IX. P.788.N. 24. befchreven,Tient. 111. p. 1052. enz. Br. Boerin p. 1166. ——— binnenlte van dit gezwel, met deszelfs wonderbare gedaante afge- beek, Tient. 111. p. 1088. Taf. 11. hg. 4 en 5. —* Hayrig Pap-gezwel afgebeek, Cab. VI. p. 716. Taf. 111. hg. sen 6. ——— hoe en uyt wat Iloffe zoo des- zelfs binnenlte als buytenfte is te zamen- geflelt? ibid. p. 676. N. <5. in het Net gevonden, met een hand vol hayr, Cab. 111. p. 589. N. 63. komt voort uyt water-blaasjes, Klapv. c. 4. Aanm. 25. om wat reden dus genaamt wort ? Tient. 111. p. 1052. Br. Boerh. p. 1166. onder de huydt gelegen, waar toe brandende hulpmiddelen gebruykt, Cab. XII. p.912. N. 8. B L A D-W Y Z E R DER Pap-gezwel ongehoort, in de maag van een doodt menfch bevonden , waar in een geheele hant volhayren, een wanfcha- penftuk beens , en vier kiezen zitten, welkers gefchiedenis met een verkla- ring der waarheyt wort beveiligt, Cab. XI. p. 890. N. j blaas na de nieren in een Schaap? Ontl. Aanm. 99* wort mogelyk in de blaas gebragt door « andere wegen, buyten diegene, die tot nog toe bekent zyn, Ontl. Aanm. 94. ïient. 11. p. ioq6. WERKEN VAN RUYSCH. Pisleyder met etter vervult, een geheel è.. pont daar van in zig bevattende, Ontl. Aanm. 94. ~ liegt er, in deszelfs onderfte ge- deelte met een heen bezet, ibid. ——— Stuk daar van uyt een Paard, Ra- . rit. p. 187. vaatjes langs de boven-buyks lin- ker zyde lopende, daarin gevonden, Ontl. Aanm. 94. Pisleyders (waterpeefen) drie in een water- blaas van een menfch bevonden, Cab. VIL p. 728. N. 32. eens vcrwydert en uytgezet zyn- de, blyven zy verwydert, het welk als een voorregt van de natuur te houden is , Cab. VIII. p. 746. JNT. 12. •——- gedeeltens van dezelve, Cab. Lp. 501. N. 11. Cab. X.p. 839. JNT. 87- Cab. XII. p.923. N. 103. van menfchen die met heerfen gequelt zyn geweeft, Rarit. p, 184. 200. haar gints en weder lopende loop is flangswys, Cab. I, p. 517. Lett. O. O. Cab. V. p. 65 2. N. 5. haar natuurlyke wydte en ge- Halte, Cab. VIII. p. 746. N. 12. hoe twee van dezelve zig te za- men vereenigthebbende, met een een- voudige opening de blaas doorboren, Klapv. c. 4. Aanm. 23. Ontl. Aanm. 79. Cab. VII, p. 728. N. 32. in verfcheyde menfchen wonder- baarlyk verwydert, en uytgeipannen, van wegens de doorgang van de daar in zittende fteenen, Ontl. Aanm. 13. 15. 56 enp4. Rarit. p. 193.194.200. ——•— klieren worden in derzelver bin- nenfle oppervlakte niet gevonden, Br. V.p. 271. 272. met een byzondere zoort van va- ten vervult, die nogmelk-aderen, nog bloed-vaatjes, nog watervaten waren, Ontl. Aanm. 94. Tient. 11. p. 1006. B L A D-WY Z E R DER Fisleyders met verfcheyde flag-aderen voor- zien, Cab. 11. p. 544. N. 16. —. fchuynfche inplanting der water- peezenin de blaas, Rarit. p. 194. Cab. VIII. p. 745* N. 7. doet hetzelfde, dat de klapvliefen gewoon zyn te verrigten ? Cab. VIII. p. 745. N. 7. Twee uy t een nier voortkomende, dewelke zig beyde afzonderlyk in de blaas ontlaften, Ontl. Aanm. 79. fig. 63. Rarit. p. igg. • Twee uyt menfchen genomen, van een zeer verfchillende wydte, Cab. VIII. p. 746. N. 12. van Schaapen zeer gedraayt, en van een ongemeene grootte, en de oor- zaak daar van, Ontl. Aanm.99. Rarit. p. 187. *BB- Cab. IX. p. 810. N. 101. uyteyndens van dezelve, alwaar zy de blaas ingaan, zeer verwydert in een Schaap, Rarit. p. 188- wanneer verwydert en uytgezet worden ? Cab. VUL p. 746. N. 12. _—-— wonderlyk verdraayt, en op ver- fcheyde plaatzen zeer uytgerekt in een Man aan de pisvloedt geftorven, Klapv. c>4. Aanm. 13. Ontl. Aanm. 13. . worden met een overvloedig fmeerzel beftreeken? en waarom? Br. Boerh. p. 1170. zeer gekronkelt, Ontl. Aanm. 13. Rarit. p. 193. „ •- zyn ook van zenuwen voorzien, Cab. 11. p. 544- N. 16. Fifiachjes onder de aarde, Cab. Dier. p. 1264. N. 14. Fis-vat beeft in de menlek geen toegang tot een alzoo genaamde Jlantois, ’t zy door blaafen, of infpuyting van vogten, Cab. V. p. 642. N. 57- . • is in jonggeboorene kinderen aan de gront van de blaas omtrent een vin- der breed open, maar niet verder, Cab. IV. p. 6og. N. 30. Cab. V. p. 64.2. N.57. Cab. VIII. p. 756. N.56. Pisvat met een blindt gat, ofmondeke voorzien in de grondt van de blaas, Cab. IV. p. 608. N. 3®. Cab. VI. p.703. N.83. Wat dit blinde gat is ? Cab. IV. p. óog. N. 30. volgens de Joop van de natuur in viervoetige dieren alleen open, en door- gaande , dog of het in baar geheel en al doorgaat tot in het alzoo genaamt pis- vlies, Haat verder te onderzoeken, Ontl. Aanm. 8. Rarit. p. 161. Cab. VIII. p. 757. N. 56. Fis-vlies, zie Vlies. Pisvloed van qualyk gefielde nieren, Ontl. Aanm. 13. Fis-weg in het agterfle gedeelte van de roede, als wanneer (het uytwendige gedeelte van het hooftje der roede van de water-weg berooft zynde) een gat gevonden wort tulleken het onderlte gedeelte van de voorhuydt en het hooft- je , welk ongemak onvrugtbaarheyt kan toebrengen , Rarit. p. 186. 187. Cab. VUL p. 750. N. 30. • is in de Vrouwen met een over- vloedig vogc voorzien, in hoedanigheyt met die der Mannen overeenkomende, Br. Boerh. p. 1163. zie Vogt. is wel een fponsagtig lichaam, dog waar in te onregte blaasjes geflelt wor- den , ibid. p. 1222. langs de bovenfle zyde van de roe- de lopende tegen de loop der natuur, is het uythalenvan defleenin zoodani- gen geval zeer bezwaarlyk , Cab. 111. p. 571* N. 5. p. 577. N. 22. p. 597.593. Taf. 111. fig. 1. • of de onreynigheden der manne- lykheyt,die onder de voorhuydt verga- dert worden, mogelyk niet voortko- men uyt deszelfs holle groefjes , van Morgagni afgebeelt, cn de aldaar van Couperus en Terraneus ontdekte klieren? Br. Boerh. p. 1162. Pis-weg. Voor een groot gedeelte, of in het geheel ontbreekende in een Schaap, Rarit. p. 1 g 6. Cab. VIII. p. 750. N. 30. Planten, zie GewaJJen. Po^/m,t’zamentrekkende poeders op afge- zstte leden te leggen wort verworpen, en waarom ? Br. XIV. p.414. Poort-ader, zie Ader. Poot en, voorde pooten komen in de Kik* vorfchen eer te voorfchyn als in de ag- terde, Cab. VI. p. 690. N. 48- Popjes door de waterwegen in het wateren ten lyve uytgedreven, Cab. I. p. 517. ... waar uyt zyn voortgefprooten, en hoe gekomen tot aan de krop van de blaas? ibid. p.518- Pruyrn uytgerafelt, Cab.Xl. p. 873. N, 27. —— Zapvaten van deze vrugt verfchillen van diegene, dewelkeeen Peer uytma- ken , ibid. p. 893- 183- van waar voortkomen?ibid. p. 873-n* 27- P* 893- N- 183* Pylftaart, Cab. XII. p. 927. N. 137. Pyn door ontdeeking van het hartezakje ontdaan , onverdragelyk, Cab. VI. p. 686. N. 36. . in de heup, zie Heuppyn. in de maag, zie Maagpyn. van liet hooft, zie Hoofdpyn, Pynsn in de buyk, zie Buyhpynen. Medelydige pynen in afgezette leden, Br. XIV p. 404. 411.412. _ Onverdraaglyke hevige pynen in- wendig in verfcheyde beenderen moge- lyk van kleynebloedelooze diertjes ont- daan , door wat middel genezen wor- den? Tient. 111. p. 1071. van waarde onlydelykepynen in het Dye-been,voornamentlyk in Venusqua- len veroorzaakt worden? Cab. X.p. 85 8. N. 182. Pypen, gal-pypen, zieGal-pyp* WERKEN VAN RüYSCH. Pypen, waar uyt ontdaan ? Br. Boerh. p. 1191. Qr QUakzalvers, zie Lapzaken, Lantlopers. Quamoclit, Cab. Dier. p. 1260. N. 2. Quajt, een Amerikaans viervoetig Dier, Cab. IX. p. 791. N 31. waar in met een Aap overeenkomt? ibid. Duik, of vloeyt door de gaten van de Pyra- midaalswyze Tepeltjes? Antw. aan Bidl. p. 452.477. Quyl doorgeflikt, en de gezontheyt daar door herdelt, Tient. 11. p. 1009. is niet alleen nuttig, maar ook ten hoogden nootzakelyk tot bewaring der gezontheyt, gelyk zulks met een zeld- zaam geval ter beveiliging dienende wort opgeheldert, ibid. p. 1007. enz. —— moet doorgezwolgen worden van die gene, dewelke van fcherpe en langdu- rige ziektens opkomen , ibid. p. 1009. moet voor geen fchadelyk uytwerp- zel gehouden worden , ibid. p. icog- — fpyswalging, en vertering byna van het gehele lichaam uyt gebrek van dit vogt ontdaan, ibid. p. 1009. verlies daar van door een gedadige druyping, ibid. p. 1008. Ouyling als een hulpmiddel gebruykt tot genezing van een maag-pyps ziekte met een gelukkige uytflag, Tient. I. p.961. enz. in wat geval dikwils fchadelyk ? Tient. 11. p. 1009. Quyl-vat, hoe veel openingen heeft? Cab. I- p. 5°2. N. 3. Quyl vaten dorten haar quyl in de mont uyt aandezyden van het Tong-riemtje,ibid, ——• Twee van een onderde kaaks- klier voortkomende in een Hont, KJapv. c. 4. Aanm. 21. ■—wiens mandekens 3 en wel van B L A D-W Y Z E R DER de onderile quyl-vaten zelden in een levendig menfcli gezien konnen wor- den, die egterdoor kond tevoorfchyn worden gebragt, ibid. Aanm. 26. R. REus , linker opperhoofds-been van de- zelve, wonderbaarlyk groot, Rarit. p. 193. 194. . , . Reufinne, Aderlyke vlegting uyt de name- nen van een jong Reu/innecje zeer te- der van wezen, Cab. VIL p. 726.N. 22. p.737. Taf. I. fig. 2. —— haar Milt wegens deszelfs grootte afgebeelc, ibid. p. 723. N. n.p. 737. Taf. I. fig. 1. - .. n- Maag van dezelve zeer groot, Cab. IX. p 803-N. 62. Lett. A. ■■■ „ Stuk uyt haar Colyk-darm byzon- der wyd , ibid. p, B°3* -N". Ö2. Lett. B. Rib met de wenvel vereenigt, Klapv. c. 4. Aanm. g. van een Os, na een breuk uyt de na- tuur zeer fraay genezen , Rarit. p. 216. Ribben aan yder zyde dertien in een Dog- tertje gevonden , Klapv. c. 4. Aanm. 1. door een flag- aderbreuk van de grote flag ader bedorven,Ontl, Aanm. 3 7 Elfde en twaalfde uyt een kint, Cab. I. p. 507. N. 10. gebrooken,en na de breuk weder- om genezen, Rarit. p. 213. Cab. VIL P-733- N'j2. hoe de opperlte na boven, en de onderlje na beneden loopen ? Cab. V. p. 652. N. 7. .—— hoe en waar door derzelver beder- ving veroorzaakt? Ontl. Aanm. 38. —°Kinderribben geheel en al konftig ■ omgekromt, Cab. XI. p. 890. N. 164. Cab'. XII. p. 926. N. 129. ——- konnen in een zuuragtige vogt zoo ■ week gemaakt worden, dat ze als een touwtje konnen gebogen worden, Cab, IV. p. 609, N. 38. Cab. Vl.p.óyg.N.is* Cab. XI. p. 89°* N. 164. Cab. X11.p.p2..(5* N, 129. Ribben met de zeer roode tuflchenribbige fpieren uyt een kint, Cab. XII. p. 937. N. 142. Slag aderen van dezelve, Br.II. p. 238. 239. Cab.Lp. fI3.N. 16. Stukken daarvan, Cab. I. p. 513. N. 16. p. 519. Taf. 111. fig. 3. Twee ribben in een zyde veree- nigt, Klapv. c.4., Aanm. 1. • Twee ribben uyt een vrugt afge- beelt, Ticnt. 11. p. 1045. Taf. 11. fig. 4. worden van drie vliefen omvan- gen , het Borft-vlies , het Celluleufe vlies, en het Been-vlies der ribben (Rib- be-vlies) Cab. VUL p. 743. N, 4. •—— zyn in de Mannen dikker en ronder als in de Vrouwen, Rarit. p. 152. Ribbetje van een jonggebooren kintje, door de konfl gebogen,Cab. Vl.p. 678.N. 13. • van een onvoldragen kintje zeer zagt, en buygzaam in een zuure vogt ge- worden , Cab. IV. p. ÓO9. N. 38. Ribbe-vlies, zie Vlies. Ringen uyt een vlok hayrs der overledene Vrouwen, wie gewoon zyn te maken? Cab. IV. p. 623. N. 96. Roede ( Mannelyk lid) aangaande deszelfs byzondere deelen onderfcheyden, Cab. XXL p.916. N. 48—50. p.925. N. 126. Aderen van dezelve, zie Aderen. Bloed-vaten der roede, zie Bloed-vaten» dubbelde band van deszelfs groots zenuwagtige fpongieufe lichamen, als iets zeldzaams gehouden, Cab. XII. p. 913. N. 17. gedeelte van een fiyve roede , in vogt bewaart, Br. XV. p. 427. Taf XIX. groote bloedvloed alhier door een byzondere konit tegengehouden, Ontl. Aanm. 42. Roede WERKEN VAN KUYSCH. Poede harde pees in deszelfs onderfle ge* ” deelte , wat is? Br.XV. p. 426. heeft drie zenuwagtige fpongieufe lichamen, namentlyk tweegroote dik- ke , en een kleynder en dunner, Ontl. Aanm. ico.Cab.X.p 841-N. 97.9,842. N. 98. p. 843- N. io4- Cab. XL p. 878. N. 70. Cab. XII. p. 914. N. 24. _ heeft verfcheyde bekleedzelen, de- welke opgetelt en nader befchreven worden, met derzelver afbeeldzels, Br. XV. p.425. enz. Taf.XlX.fig. 2.3.4.6.7. —— in de zoogenaamde Man-wyven, waar voor te houden ? Cab. VIII. p. 75^* N.5 3. r _ . . in mooten gefneden , Rarit. p. 177. is inwendig van een zenuwagtigen fpongieus geftel,Cab. VIII. 9.762. N.78. is van alle vet verfteeken, Br. XV. P- 425. kan ftyf worden , en zjg opregten, zonder opblazing van de zenuwagtige fpongieufe lichamen , maar alleen van de celluleufe rok, Cab. X. p. 843- N. 105. Maakzel , en geftalte daar van is wonderbaar, Br. XV. p. 423. - .. - komt over een met dat van een Kalfs-rnilt, Ontl. Aanm. 100. - na de uytdrukking en uyt- fpoeling van het bloed, opblazing, en verharding nieulyks ontdekt, ibid. - net en naaukeurig afge- beelt, ibid. fig. 75—g 2. Br. XV. p.427 429. Taf. XIX. ,— voor Ruyfch van niemant befchreven, en de nuttigheden van de vinding van het ware maakzel der roede, Ontl. Aanm. 100. Br. XV. p- 423. 424. . wort zeer ongemakkefyk onderzogt, zoo dat nog het ontleed mes nog de ipuyt byrsa tot deze zaak be- quaam is, Ontl Aanm. 100. - met de waterblaas uyt een Schaap, Earit. p. 18& Roede met een verzwoeren kanker bezet zynde , afgezet, en op wat wyze? Ontl, Aanm. 30. met het bal-zakje uyt een Jonge af- gebeeldt,Cab. UI. p. 597.Taf. ill.fig. r. —•— Op zy Jiaande j'pieren, die de roede perffen, ibid. p. 577. N. 22. p. 598. Taf. 111. fig. 1. Schyven , mooten , Hukken , als mede zoo voorfte als agterfte deele.u van een mannelyke roede uyt verfchey- de voorwerpen, Rarit. p. 219. Cab. 11. p.544. N. 16. Cab. III.p.573.N. 10.p. 594. N. 79. Cab. IV. p. 621. N. 95. p. 623. jY.97.Cab, VII. p. 736. N. 74. Cab. X. p. 841-N.97.98.9.843. N. 104. Cab. XI. p. 878.N.70.p. 882. N. 103.9.885* N. 121. p. 894. N. 186. Cab. XII. p. 913. N. 17 en 18.9.914. N. 24. p.917. N. 49 en 50. p. 925. IY. 126. —— fmerten daar in verwekt, en waar door? Br. fioerh. p. 1162. van de huydt ontbloot, gedroogt, opgeblafen, van voren befchouwt en afgebeelt, Br. XV. p. 427. Taf. XIX. fig. 2. —— van een menfeh, waar in overeen- komt met de Mik van een Kalf? Ontl. Aanm. 100. van een Paard,en deszelfs inwendige zelfftandigheyt hoedanig? Rarit. p. 221. van waar , en waar door deszelfs opregting, en Ryfvvording wort veroor- zaakt in omgebragte en ge/heuveldc menfehen ? Cab. X. p. 841. N. 95. verdikking daar van, in wat geval kan gefchieden? Br. XV. p. 425. waar door veroorzaakt ? ibid. —— —— wat hulpmiddel hier tegen te gebruyken ? ibid. verfcheyde afbeeldzels van deszelfs verfcheyde deelen, ibid. 9.417 420. Taf. XIX. 1* y B L A D-W Y Z E R DER Roede. Vliefen, waar mede bekleedt wort? zie Vliefen. —— Voorhuydt der roede, zie Voorhuydt. . waar door in zyn opregting weder- houden wort? Br. XV. p. 426. «—— waarom rot zoo veel wellud be- quaam, en aan de andere kant aan zoo veelpyne onderhevig? Cab.lV.p. 621. N. 05. Tient. I. p. 95 r. waar uyt de hardigheyt volgens des- zelfs lengte gelegen voortkomt ? Br. XV. p. 426. waar uyt ontdaat, dat zomtyts om* gekromt wort? ibid. Wahifch-roede,dtszéh maakzel waar in verfchilc van dat van een menlek? Cab. VIII. p. 760. N. 64. mooten , of gedeeltens daar van, met de afbeeldinge, Br. XV. p. 428. Taf. XIX. fig. 5. Cab. XII. p. 919. N. 66. terde dukken, Cab. VUL p. 760. N. 64. —— wanneer zoo fchielyk dap wort? Ontl. Aanm. 100. —— Water-canaal der roede, zie Pis-weg. wiens kleyn zenuwagtig fpongieus lichaam niet alcyt de gantfche pisweg omringt, Br. XV. p. 4.29. laf. XiX.fig. 6.7. Cab. VH. p. 73 6. N. 74. —— zelden met een dubbeld, maar ge- meenlyk met een flerk zenuwagtig be- kleedzel voorzien , deszelfs gehele lig- chaam omringende en bevattende, Br. XV. p. 425- Tient* I p. 957. __ Zenuwagtige fpongieufe lichamen der roede zyn door een widdelfchoc van elkander gefcheyden, Ontl. Aanm. 100. Br.XV. p. 427. 429. Taf. XIX. fig. 2. Lett. I. fig. 6. Lett. C.fig. 7. Lett. C. zenuwagtige vezels, uyt hetfehot der roede voortkomende, enderzelver gebruyk, ibid. p. 429. Taf. XIX. fig. 6. Lett. E, fig. 7. Lett. E, Roede. Zweer van dezelve , een groote bloetvloed veroorzakende , door een jigt eenvoudig middel genezen, Ontl. Aanm, 42. Roeden opgeblazen, gedroogc, in tweè'n na de lengte opgefneden , Uyt byzon- dere voorwerpen, met de afbeeldzels, Ontl. Aanm. 100. fïg. 75 en gi. Lect.A. -—— van Jongelingen, Rarit. p. 177. Cab. 111. P- 57 r- M-5. Cab. V. p. 636. N. 39. Cab. X, p. 843. N. 105. Cab. XI. p. 878. N, 70. Roedenhooftje, zie Eekel, Rogjes zeer klcyn, nog in haar tasjes zit- tende , Cab. Dier. p. 1272. N. 83. p. 1273. N. 84. ‘ Rok, blaasagtige rok, zie Vlies, Cellnleus vlies. Rokken, Darm-rokken, zie Darm vliefen. Oog-rokken, zie Oog-vliefen Rood grondt, wat daar door verdaan wort? Cab X11.p.926.N. 131. Roos van Hiericho, zie Tblaspi, wilde appeldragende , Cab. XIL p. 913. N. 15. Rotfen uyt allerhande deenen , kleyns hoorntjes , fchulpen , en andere zaken verfcheydentlyk toebereydt, Cab. Lp. 490. Cab. KL p.565.566. Cab. V. p.640. N. 56. Cab.lX. p. 786.N. 22. p. 787. N. 23. p. 789- N. 27. 28. p. 790. N. 29. p. 799. N. 54. p.goo. N.56. Cab. X. p.824. N. 9, p. 842* N. 99. Cab. Dier. p. 1259. N. I. p. 1263.N. 44. p. 1269. N.51.55. p. 1271. N.70. p. 1272. N. 78. Rottekruyt ingenomen zynde, doet het bloed niet dremmen, maar de maag ver- zweeren, Cab. VUL p. 761. N. 70. Rotten, familiaar quaad in dezelve, wat? Cab. 111. p.588. N. 59. waarom de Amerikaanfche Bosrotten aan het onderde des buyks een zak heb- ben , en wat daar in wort gevonden ? Cab. Dier. p. 1262. N. g. WERKEN VAN RUYSCH Rottcvangertje, zie Slang, Scbietflangetjs. Rug van een kint, Cab. IX. p. 783. N.9, Lett. D. Rugge graat beweeglyk, zonder los te gaan, Cab. VI. p. 678* N. 12. .—— gedeelte daarvan afgebeeltvan een jong kint, Cab. V.p. 655. Taf.III. fig. 2. nyt een Jfrikaanfch vier- voetig Dier, Cab. VI. p. 678. N. 12. ——■—- uyt een onbekend In- diaanfch Dier , ibid. p. 705. N.96. hoe in geboggelde altyt geilek? Ontl. Aanm. 67. in een circul omgekromt, ibid. in tweëngefpletenïn een kint, heb- bende een lenden-gezwel, Ontl. Aanm. 34- • in een Meysje doodelyk aangemerkt, ibid. 36. ■ waar uyt dit gezwel ver- wekt wort? Br. XII. p. 356. Stukken van dezelve, Cab.lX. p. 806. N. 72. Cab. X. p. 844. N. 114. —■ uyt jonggeboorene kin- deren, Cab. IV. p. Ól4. N. 63. Cab. VIII. p.763. N. Bg. van een Tarbot, Rarit. p. 197. werwel-beenderen van dezelve zyn behalven de uytwendige banden ook met zeer korte inwendige voorzien, Cab. IV. p. 615. N. 63. zie Wervel- beenderen. Rugge merg, Cab. 111. p. 575* ïö. . anders het langagüg en verlengde merggenaamt, Cab. I. p.504. N.5. Cab. V.p. 644. N. 65. averegts, en van ter zyden ver- toont , Br. XII. p. 365. Taf. XV. fig. 6. Beginzels van het zelve, Rarit. p.219 Br. XII.p. 358.Cab.1.p*504-N. 5. Ca». 111. p. 581. N. 29. p. 586. N. 45. p.592* N. 71. - Bolgelykendeofringwyzelicha- men alhier, Br. XII. p. 364.. Taf. XIV. fig. 4. Cab. I. p. 512. N. 11. Cab. X. p. 828. N. 30. Rugge-merg, gedeeltens, en wel onderlle gedeeltens hier van, Cab. I. p.511. N.p. Cab. X. p. 844. N. ii 2. uyt kinderen, Br. XII. p. 364. Taf. XlV.hg. 4. Cab. I. p.512. N. 11. uyt verfcheyde voor- werpen, Cab. I. p. 512. N. 12. Cab. V, p. 644. N. 66. Cab. VI. p. 684. N. 31. Cab. X. p. 827* N. 26. p. 844. N. 114. in zommige werwel-beenderen van de hals, en van de borfl niet gevon- den, Cab. VIII. p. 741. N.i. • Langwerpige groeven of fleuven van deszelfs beginzel, Br. XII. p. 364. Taf. XIV.% 4. Taf. XV. fig. 2. Cab. I. p. 512. N. 11. • Olyfs en Pyramyds wyze licha- men , zoo onderlle als bovenlte zig hier vertoonende, Cab. V. p.644. N.65. Cab. X. p. 828- 829- N. 30. • Paardeflaart van het zelve, zie Faardeftaart. —■ - Schorsagtige zelfjlandigheyt van dit merg beftaat uyt enkele bloed-vaten, Cab. I. p. 51 r. N. 9. Cab. VI. p, 710. N. 119. Cab. VII. p. 724. N. 12. p. 729. N. 38. Cab. VIII p. 763 N. 88. Cab. X. p. 844. N. 114. Cab. XL p. 888- N. 147. waarzyn zitplaats heeft? Br. xrr.p. 340. Cab. VIII.p. 763. N. 88. Cab. X. p. 844. N. 114. — Slag-aderen, wat loop, zoo om- trent het binnenlle als buytenfte vlies van dit merg hebben? Cab. I. p.511. N.p, Stam van het verlengde merg, Br. XII. p. 357. • Stuk daar van uyt een onvoldra- gen kint, Cab.Xl. p, 888- N. 147. van een menfch in het geheel, Rarit. p. 209. B L A D-W Y Z E R DER Rugge-merg, verfcheyde zaken omtrent het zelve van agteren befchouwt, Br. XII. p. 364. Taf. XV. dg. 2. - verfchillende gevoelens over deszelfs oorfpronk, ibid. p. 340. •—— uytbultingen of uytpuylenthe- den alhier, ibid. p. 364. Taf XlV.dg. 4en 5. Cab. I. p. 512. N. 11. van de fchenkels van het verlengde merg, worden verkeer- delyk klieren agter den tregter leggen- de genaamt, Br. XII. p. 362. Taf. XIII. Lett. S. - ware maakzel daar van ontdekt, ibid. p. 357—359- Cab. I. p.51 i.N.9. wiens beginzel door een fpleet in een regter en linker zyde verdeelt wort, Cab. X. p. 829. N. 30. Zamenltel van dit merg, hoeda- nig? Br. I. p. 230. Br. XII. p. 340. • zenuwen van het zelve, op hoe- danigen wyze uytgaan en voortkomen? 8r.X1Lp.358. 362 Taf. XIII. zie Ze- nuwen van het ruggemeig. Rups , Amerikaanfche dikke Rups , Cab. Dier. p. 1269. JNL sö. - van tweederley coleur, ibid. p. 1268. N. 42. wit, met zwarte over- dwarfe banden en heuveltjes op de rug, ibid. p. 1267. N. 33. —— Palmiet worm genaamt, en van een byzondere grootte en dikte , ibid. p. 1269. 1270, N. 57, zie Worm. 11—. van wegens deszelfs ongemeene dikte, en zeltzaamheyt naaukeurig be- fchreven , ibid. p. 1263. N. 13. Rupfen, Amerikaanfche zeer groot, en met lange hayren, ibid. p. 1265. N. 25. p. 1266. N. 27. p. 1267. N. 32. witte met zwarte vlekken, Aalhe- zien-vernielden genaamt, en waarom? ibid. p. 1263. N. *O. xes dikke vette Hopten in de hars- fenen van een Schaap gevonden, Tienr„ 111. p. 107 c. Rufte middelen om het zelve te verkeen voorgefchreven, Br. XIV. p. 409. * Rynvaar van Afrika met des zelfs bloem tres Cab. VIII. p. 757- N. 57. Cab. Dier. p! 1261. N. 6. p. 1266. N. 29. 1 —— riekende Rynvaar, Cah Dier. p. 1264. N. 14. S. SAlamander, Land-Salamander zwart en gevlekt, Cab. Dier. p. 1271. N. 68- m Water-SaJamanderzeer ?root, ibid. p. 1272. N. 82. Sargojfo met haar vrugten, ibid. p. 1274. N. 90. Sanvegarde, naam van een Surïnaamfe Ha- gedis , Cab. VIII. p. 749. N. 22. Schaap, Aderige vlegting uyt de harden en van een zinneloos Schaap , Cab. VIL p. 731. N. 48. —• van zinnen berooft, wiens harde- nen omtrent de zyde van de regter hol- lighey t eenigzins bedurven, en de bloed- vaten van de Aderige vlegting in kleyne ronde bolletjes verandert waren, ibid. Schaapen met voeten boven het gewone gg» tal, hangende van de nek,Tient.l. p.958. Scbalbyters kleyne blinkende, Cab. Dier. p. 1263. N. 11. p. i27i. N. 67. Schamelheyt, fmerten daar in verwekt en waardoor? Br. Boerh. p. 1162. * van een baftaart Man-wyf uyt een Schaap, Cab. VIII. p.755. N. 53. at beeldzels daar van, ibid. p. 773. Taf 11. fig. 5. ■— van een Dogtertje van een wan- fchapen gedalte, On tl. Aanm.23. fig. 22, van een Meysjc* Cab.ll. p. 544. P'f. 18» —— van een Vrouwelyk menfche- fchepzekje van vier maanden ,* Rarit. p.209. WERKEN VAN RUYSCH. Schenkel (Been) celiuleus wezen daar van, Cab. UI. P- 590. N. 64. .—— met de uyterfte voet, Cab. XI. p. 880. N. 88. — vaneen Jongeling, met de voet, ibid. p. 871. N. 21. „ van een kint, van waar in een pap- gezwel van de moerkoek? Tient. lil. p. 1070. , voorfle fchenkel van een kleyn Afrikaanfch Hartebeeftje in een papge- zwel van een menfehe-maag gevonden, ibid. p. 1053. enz. uytde hals van een Schaap gegroeyt, en hoedanig geftelt?Cab.lX.p.7BB -N- 24. Schenkels (Beentjes) aan de rand der moer- koek hangende, met de voet en drie too- nen, hoedanig geftelt? ibid. 1 ient. I. p. 958. Tient. 11. p. 1038- Afbeeldzel daar van, Cab. IX.p 811. Taf. I. fig. 2. van kleyne en jonggeboorene kinderen, met of zonder de voet, Cab. I. p.498. N. 6. Cab. HL p. f po. N. 64. Cab. V. p. 642. N. 58. Cab. VI. p. 674. N. 2.p. 679. N. 19. p. 682.K22.P.684. N. 28-p- 686. N' 34. Cab. VIL p.724. N. 14. Cab. XI. p. 875- N.47. p. 877-X. 67. p. 889- N. 157- Schepzeltje, Menfcbe fchepzeltje , Cab. AII. p.925. N, 123. bykans twee dnym breed groot, Cab. VI. p. 691. N, 50. bykans van drie maan- den in vogt bewaardt, Rarit. p. 208. __ door een nieuwe be- vrugting ontfangen, met deszelfs moer- koek, ibid. p. 221. mm hebbende de grootte van een groot Pteonie zaad, ibid. p. 209. * in de hollighey t van de baarmoeder ontdekt, Tient. I p 944. , met een Anys-zaad in grootte overeenkomende, Cab VI. p„ 688- N-44- P* 713. Taf. 11. fig 1 Schepzeltje, Menfche-fchepzeltje, met een ge- fpouwen boven lip, gefpieten verhemel- i te, enHafemond, Ibid. p 691. N.52. . met het eerfte begin- zel van de navelftreng afgebéelt, Tient. 11. p. 1046. Taf. 111. fig. j. mismaakt, zwart, en van een fpeldekops grootte, Cab. XII, p 927. N. 143. • naaulyks een lid van een vinger groot, Cab, IV. p.612. N.54. • omtrent van vyf maan- den , Rarit. p. 226. • van de grootte van om- trent een groot lid van een vinger, wiens uyterlyke leden volmaakt zyn, en nog befloten in het witte vlies Amnios, en deszelfs eygen vogt, zoo als het in ’s moeders lichaam heeft gelegen, Cab.X. p. 851- N. 150. Afbeeldzel daar van, ibid. p. 859- Taf. I. fig. 3. veej kleynder dan het zaad van een Cauwoerde, Cab. IV. p. 609. N. 40. waar in alle ledematen haar vertoonen, Cab. VI. p. 690. N.49. , wiens ledematen in ’s moeders lichaam krom in een getrokken zyn, ibid. p. 692. N. 53.. zes uuren na een vo|. dragen vrugt te voorfchyn gekomen , ibid. p. 710.. N. 120. ■ ——— zoo groot als een rog- gekoorn , Rarit. p. 202. van een Amerikaanfche 4lap, een ■ vinger groot, Cab. Xl.p. 885. N. 123. van een Konyn van agt dagen, zoo groot als een garltekoorn, Cab. XII, p. 917. N. 54. : van een Schaap een duym groot, Cab. XI. p 885- -X- 122. ; Schepzeltjes , Menfche-fchepzeltjes, binnenfie en buytenfte vliefen van dezelve, zie Amnios en Chorion. Schepzeltjes, Menfche fchepzeltjes, byna zoo groot als een onzer grootile vingeren, Cab. VI. p. 69i.N.51.52. p.ópz.N. 53. __ deden, of in deze fchepzeltjes ontbreeken ? Antw. aan Bidi. p. 4Ö3- _ ... * hebben in het begin geen zigtbare ledematen , fchoon de Ontleders het tegendeel in deafbeeld- zels vertoonen, Cab.lV. p.613. N.54. Cab. VI. p.688* N. 43.44- P- 689- N.45. Cab. X. p. 860. Taf. 111. fig. 1. Tient. 11. p. 1023. 1046. Taf. 111. fig. 5. . hoe de begin zeis van deze fchepzeltjes dikwils konnen fmelten en vergaan? Cab. VI. p. 687* N. 39.40. p. 688- N. 43. p. 701. N. 81- p. 705. N. 93. „ hoe in poftuur en gedaante door de tyt veranderen ? Cab. 1V.p.609 N, 40. p.613. N.54. Cab.Vl. p. 690. N. 48. p. 714. Taf. 11. fig- 4. Cab. X. p. 828.N. 29.Tient.II. p. 1023. _— —— _____ hoe oudt dezelve zyn, kan met geen zekerheyt gezegt worden,Cab.lV. p. 609. N- 40. Cab.Vl. p. 691. N. 49. p. 719. Taf. VI. _ -——-—• inde lyfmoederge- bleven zynde, worden zeer ligt vernie- tigt, Cab. VI. p 687. N. 42. p. 688* N. 43.p. 701. N. gi. _ - ■■ in grootte met een Latuw-zaadje overeenkomende , ibid. p. 687. N. 43. p. 714. Taf. 11. fig. 1. Cab. VIL p. 731. N. 50. _ , _ —. jn wat gedaante ons in beteer ft: voorkomen? Cab. VI. p.688* N.43.44-P-689-N.45. . in wat poftuur inde lyfmoeder leggen, drie of vier maanden dragts zynde? Cab. 1V.p.613. N.54. _ Nageboortens van dezelve, Cab. VI. p. 687* N. 40.42.43. p. 694. N. 67. p. 704. N. 90. p.716. Taf. B L A D-V7 Y Z E R DER Ki. fig. 7. p. 706. N. pg. zie Nageboorte, Schepzeltjes, Menfche fchepzeltjes, of een ge- noegzame ruyme tyl , of kort voor de haring in de baarmoeder zyn geftorven, waaraan ie kennen ? RarlLp.2o3. Tient. 11. p. 1022. 1023. enz. _____ ———— omtrent een duym breed groot, Cab. VI. p. 690. N. 43, 715. Taf. 11. fig. 5. Cab. X. p. 8 28- N. 29. p. g6o. Taf. lil. fig. 1. —~— -—— —omtrent en naaulyks de grootte hebbende, het zy van een ge- peld of ongepeld garftekoorntje, Cab. VI. p. 689. N. 4f.46. p. 714. Taf, 11. fig. 2—4. Tient. I. p. 944. Tient. 11. p. 1024. 1046. Taf. lil. fig. 5. __— van een halve duym groot, Cab. VI. p. 690. N. 47. p. 70 r. N. 8 i.p. 710. N. 120. Cab.Xl. p. 869.N.i. van wat fexe dezel- ve zyn, is bezwaarlyk te onderfcheyden, Cab. VI. p. 689- N. 46. p. 690. N. 48. p. <591.N.51. p. 692. N.54. p.715.Taf.11L fig. 2. , —— van zommige Ont- lede rs verkeerdelykafgebeelt, Cab. IV.' p. 613. N. 54. . verfcheyde van deze kleyne fchepzeltjes befchreven enafge- beelt, Ontl.Aanm. 14. fig. 15. Cab. VI. p. 68 ?• N. 3 8 —4O- p. 712—715 • Taf. I. 11. 111. Cab. VII. p.738. Taf. 11. firr.4. Cab. X. p. 85P- Taf. I. fig. 3. - r— wanneer de eerfte beginzelen van derzelver ledematen zig beginnen te vertoonen? Cab. VI. p. 689. N. 46. p.690. N .47. p.715. Taf. 11. fig.s. - wat coleur en ge- daante hebben, wanneer in de baarmoe- der geftorven zyn? Tient. 11. p. 1022. 1023.. - —worden dus genaamt zoo lang haar ledematen nog onvolmaakt zyn, Cab. VI. p.715. Taf!HL fig. 3. WERKEN VAN RUYSCH. Schepzeltjes ,van Schaapen nog onvolmaakt, en in haar eyge vogtigheyt zittende, Cab. XI. p 873- N. 29. p. 885- N. 122. Scheykunde, wat ’er door een fcheykundige deHilleering getrokken kan worden ? Tient 111. p. 1057. Schiltvarkentje, niet grooter als een pink, vertoont en afgebeelt , Cab. Dier. p. 1272. N. 8r- P* 1276. Taf. I. fig. 2. Schorpioen van Afrika, zwart en zoo groot als een groote Hoogduitfche Rivierkreeft, ibid. p. ï 262. N. 10. Schouderblad van een kindt, Cab. X. p. 850. N. 148- Schrik ongemeen groot, van gevaarlyker uytwerkingen in een Vrouw als in een Man , met een zeldzaam voorheek op- geheldert, Tient. 111. p. 1063—1065. Schulp befchreven met de naam van een vreemde fchulp, wiens rand gekopt is, Cab. VIL p. 720. N. 1. . een Kam genaamt, Cab. XII. p. 92 2. N. 92. Schulpjes kleyne Entvogel-dragendefchulp- jes, Cab. Dier. p. 1274. N. 91. Schurfte inwendig in de water-blaas ge- vonden, met vleesagtige klierige uyt- waflehingen, Ontl. Aanm. 78- —,. ■■■ qmadaardige fchurfte, van waar volgens de Helling van Boerhaven oor- fpronkelyk? Tient. I. p. 948- Scolymocephalos, zwart fiuweele fchubben van dit Afrikaanfch gewas, Cab. Dier. p. i2óx. JNT. <5- p- T2Ó4.. JSJ. 14. Sexe hoe de Vrouwelyke fexe bezvvaarlyk van de Mannelyke onderfcheyden wort in menfche-fchepzeltjes van drie maan- den? Cab. VI. p.Cgp. N.46 t.N.5l. —— in wat tyt beyde de fexen ten opzigte van de fchaamdeelen een groote over- eenkomft hebben ? ibid. p. C9O. N. 46. Slag-ader Aderlyke, Klapv. c. 4- Aanm. 15. 0.1 Arms-Jlag-adcr, Cab. IX. p. 782. N. 8- Slag-ader, Darmfcheyls-Jlag ader, Rarit. p. 198. ——■ - Onderfte flag-ader, Cab. I. p.517. Lett. G. door het midden van de tong loo- pende, Cab. IX. p. 805. N. 66. zie Tong. * - Gal-blaas-flag-ader, hoe zeer vele takjes aan de lever mededeelt? Cab.lV. p. 620. N. 87. - grooteJlag-ader, aangaande de af- beelding van vele Schryvers qualyk af- gemaalc, Br. 111. p. 248. 249. 253. - gedeelte daar van, even boven het hart afgefneden, Rarit.p. 187. *—>— uyt een jongge- booren Kalf, Cab. VIII. p. 7Ó4. N. 94. hoe veel takken uyt des- zelfs ftronk voortkomen , die na het hooft opwaarts loopen? Br. 111. p. 253. Cab. IV. p.023. N.96. Cab. VIII. p. 749. N.25. p.760. N.Ó7. Lab 1X.p.80ö,N.70, ——— ——— hoe uyt het harte, en wel uyt deszelfs linker holligheyt voort- komt? Br. 111. p. 248. 253. Cab. VIII. p. 700. N.67. Cab. X. p. 831. N.42. hoe zyn loop neemt? Br. 111. p. 253. • is eygentlyk van natuu- ren in geen twee Hammen vei'deelt, en daarom te onregt in een opklimmende en nederdalende Ham onderfcheyden, ibid. p. 248. 253. Antw. aan Bidl. p. 444. 445- 475 47 ö. ■— nederdalende ftam van dezelve, Cab. X. p. 854- N. 170. Lett.A. — Hag-aderbreuk in dezel- ve gevonden, Ontl. Aanm. 37. flag aderlyke takjes van de Kroon-flag-ader afkomffcig door de rokken van de wortel van deze Bag-ader verfpreydt, Br. lII* p. 252. 254. Taf. UK Bg. 1. Hammen,en ftronken daar van uyt verfcheyde voorwerpen, Rarit. B L A D-W Y Z E R DER p. 184. Br. 111. p.ISA- 255- Taf.III. fig. 3. Cab,l. p.soo.N. 9.p.517. Lett.C. Cab. IV, p. 623. N. 96. Cab. VlILp. 749. N. 25. Cab. IX. p. 7$P. N. 26. SJag-ader, groote Jhg ader, Hukken van des- zelfs nederdalende ftam, Br. VI. p. 287. Taf. Vil. fig. 2. Cab. XI. p. 886. N. 136. _ verdeeling daar van, in wat opzigt kan behouden worden? Br. lil. p. 253. waar, en op wat wyze ge- plaatd is? Cab. X.p. 831-42. — wiens klapvliezen been- agtig te zamengegroeyt, en geheel mis- maakt zyn geworden, Oncl. Aanm. óp. Rarit. p. 187- -—- wortel van deze flag- ader, met de takmakingen , door het hart, en deszelfs oortjes verfpreyt, Br. 111. p. 254. Taf. 111. fig. r. * Levers-Jlag-ader, hoe de gal blaas- llag-ader daar uyt voorrgebragt won? Cab. VIII. p. 753. N. 37. —— . van wat gebruyk die is, en hoe ,hoog te agten ? Klapv. c. 4. Aanm. 15. ——— Longe-{lag- ader beflaat uyt een grooter menigte van takjes, als van de Schryvers qualyk is afgebeelt, Cab. 111. p. 579. N. 24. Cab. VUL p. 761. N. 71. • gcdeeltens van dezelve uyt Kalveren , Cab. VUL p. 764. N. 94. Cab. X. p. 831. N. 43. uyt verfcheyde voorwerpen, Cab. 111. p. 579. N. 24. Cab. V.p. 649. N. 97. Cab. VIL p. 731. N. 46. gedekenis van het bloedt in dezelve, hoe ? Antw. aan Bidl. p, 460.479. —— hoe verdeelt, en onder- verdeelt wort ? Cab. I. p. 494. N. 3. ■ met de longepyps flag- ader vereenigt, Rarit. p. 202. Slag ader, Longe (lag-ader, op wat wyze in de long komt? Cab. IX. p. 787. N. 23. Stam daar van uyt een eerflgeworpen Kalf, Rarit. p. 184. . u t een Rjnt Cab. I. p. 500. N. 9. —— Takken van deze flag- ader, Rarit. p. 166. igi. Cab. VIII. p. 761. N. 7 r. Cab.lX. p. 789. N.26.P.792. N.40.P.807. N. 79. . kond toe- bereydt, en ongefchonden gebleven, Cab. 111. p. 579. N. 24. . vandelonge-blaasjesge- fcheyden, Rarit. p. 190. * 7 vereeniging vandeszelfs takje, met een takje van de longe-pyps- flag-ader, Br. VI. p. 28?- 288- Taf. VII. % 5- 7 uyteyndens van deze flag- ader in de menfehen verfchillende van die, dewelke na Kalver-longen afge- beelt zyn, Cab. X. p, 831- N. 43. —-—— zyn menigvuldi- ger als van de Schryvers afgebeelt zyn, Cab. 111. p. 579. N. 24. Cab. VIII.p. 761. N. 71. Longepyps-Jlag-ader afgebeelt uyt een kim, Br. VI. p. 285.287. Taf. VII. fig. 1. befchreven , Klapv. c. 4. Aanm. 15. hoedanig deszelfs uyt- gang? Antw, aan Bidl.p. 458.459.479. Cab.lX. p, 805. N.63. — is aan de eerde Ontle- ders onbekent geweeft, Klapv. c. 4, Aanm. 15. • —— Loop van dezelve,hoe- danig? ibid. — •-— is zomtyts onge- regelt, Antw. aan Bidl. p. 445. *— —y* tnet de longe flag-ader door in mondingen vereenigt, Rarit. p. 202. Br. VI. p. 285* Slag- WERKEN VAN RUYSCH. Slag-ader, Lenge pyps-Jlag-ader, of de ge- Itekenis van het bloedt in deze llag-ader dezelfde is, als in de longe-llag-ader? Antw. aan Bidl. p. 460.479. — of gepaart gaat met een longepyps-ader, en of die nootzakelyk is? Br. VI. p. 281- 282. 2 86. _ ___— om wat reden gemaakt? Klapv. c. 4- Aanm. 15. _—— oorfpronk van dezelve in de menfeh verfchillsnde bevonden, Br. VI. P- 285* 287: Taf. VII. fig. 2. 3. Takje daar van afgebeelt, ibid. p. 287- 288- 'l af. VII. fig. 5. tot wat gebruyk dient? Klapv. c. 4. Aanm. 15. __ van Ruyfch eerfl ontdekt, en van niemantte voren aangemerkt of befchreven, ibid Br. VI. p. 279. enz. vertoont in de longepyp van een Kalf, Klapv. c. 4. Aanm. 15. fig. 9. — uyt een tufichen-ribbige llag-ader voortkomende, Cab. VI. p. <578. N. 14. uytvinders daar van, wie qualyk gezegt worden, wie de ware ? Br. VI. p. 279—281. waar door het llag-ader- lyke bioet van de groote llag-ader na de longen gezonden wort ? Klapv. c. 4. Aanm. 15. * Maagsfag-ader, van waar voort- komt? Cab. V. p. 65 2. N. 5. • Milts Jlag-ader, bundelwyze uyt- eynden daar van, Cab. 111. p.592. N. 72. _—.— gedeelte van dezelve,ibid. _— ftam daar van afgebeelt uyt een menfeh, Br. IV. p. 265, Taf, IV. fig. 2. , linkjes alhier kliertjes verbeeldende, Cab. 111. p. 59 2. N. 72. .. .—~ - uyt Kalveren , Cab. I. p- 49ö. N. 2. Cab. IJ.p. 54& N. 4- p.550. *N.ia.p.554- # Cab.lX. p.gog, N. 84. Cab. XII. p.920. N. 75. Slag-ader, Milts-Jlag-ader. Tak van deze llag-ader zeer kondig uytgefpannen en gedroogt, Cab. IV. p. 625, uyt een Kalf gedroogt, Cab. 111. p. 595. N. 1. *—"■—— Takken daar van de groeven in de Kalveren ver feilende, Cab.X. p. 840- N. 91. - - waarom- de bun- delkens van deze flag-ader dikker, en zigtbaarder zyn in een Kalfs-mik als in die van een menfeh ? Cab. 11. p. 541. N. 12. ——-* wort qualyk ont- bleef cht genaam t, ibid. p. 554. *. - Moerheh Jlag-ader aangaande des- zelfs maakzel zeer dun, en aan weynige regt bekent, Tient.ll. p. 1038. Nek Jlag-ader komt voort uyt de werwelbeens llag-aderen, Cab. 111. p. 587. N. 45. Cab. VII. p. 728. N. 31. — —— van Vieujfens al zo o ge- naamt, Br. XII. p.363. Taf.Xill. Lett.X. Niers Jlag-ader ontbloot van alle vet, waar door anders verduyflert wort? Rarit. p. 163. —— Onder - Jleutel - beens - Jlag ader, ge- deelte daar van afgebeelt, Br. VI. p. 287* 288- Taf. VII. fig, 3. —— op wat plaats met de krop- flag-ader vereenigt wort ? Br. 111. p, 253. —— —* —— Regter, neemt haar be- gin uyt de regter flaap flag-ader, Cab. 1.p.494. N. 3. - Rugge Jlag-ader hoe verre uytge- ftrekt wort ? Br. Bob!, p. 124 2. - —— ——— tot wat gebruyk dient? ibid. — van waar voortkomt, dog niet akyt met dezelfde Br. XII. p. 363. Taf. XIII. Lett. B. Br. Bohl. p. 1242. B L A D-W Y Z E R DER Slag ader, Spys-dragers flag-ader heeft een verfcheyden begin en oorfpronk, Klapv. c. 4. Aanm. 10. tot nog toe van de Ont- leders over het hooft gezien , Br. VI. p. 2 88* Taf. VII. fig. 3. Lett. C. —— Tujfchen ribbige Slag ader, de bo- ven ft e afgebeelt, ibid. Lett. B. ,— Slag-ader-brenk van deze flag-ader zoo groot als een Hoender-ey, Cab. IX. p. 781. N. 5. ■■■ ■ uyt de boogswyze bogt van de groote flag-ader komende, van Rauen Ruyfch aangemerkt, Tient. I. p. 957. —— Zaad flag-ader in hoe veel takken verdeelt worc? Cab. IV. p. 615. N. 65. Slag-ader en, Darm-fcheyls-Jlag-aderen boven- fte, Cab. I. p. 5*7- Lett. H. Cab, X. p. 355. N. 170. Lett. K. _ - door de darmen haar verfpreydende , Cab. I. p. 512. N. 13. L —— hebben een tweeder- ley toeftel, Br. Boerh. p. 1187. . hoedeonderftefcheyl- flag-aderen takken verleenen aan den kronkeldarm? Cab. UI. p. 595- N. 2. u der Harjfenen, zie Harjfenen. - der tanden, Cab.L p.514. N. 18- —. der Zenuwen, zie Zenuwen. door de vliefen , harflenvliefen verfpreyt, zie Vlies, Harjfen-vlies. Gal-hlaas-flag-adcren, Br. V. p. 272. 273. 275. Cab. I. p. 501. N. f. - hoe aamnerkelyk de- zelve zyn? Br. V.p. 273. mj ‘ loopen verder afrot in de lever , Cab. I. p. 501, N. i.p. 50Ö.N. 7. Cab. X.p. 848- N. 13?.. Takjes van dezelve te onregt voor worteltjes van de gal blaas aangezien, Cab. I p. 501. N. 1. p. 506. N. 7. Cab.lV. p- 620. N. 87* Cab.X.p. 848* N. 132. - worden in een groote. menigte door de gal blaas verfpreydt,. Br. V. p. 273- 275. Taf. V. fig 4. Cab. I. p.506. N. 7. Cab. X. p. 836. N. 77. p. 848. N. 132. Cab. Xï. p. ggo. N. 86. Slag-adercn, Halsflag aderen, zie Nek-Jlag- aderen. * —* Harte-zaks-middelrifts flag aderen geven verlcheyde takjes aan het harte- zakje, Br. 11. p, 244. —— —— van wie zoo genaamt? ibid. —— Kroonjlag-aderen afgebeelt, Br. 111. p. 254. Taf’. 111. fig. 1. ■" —— loopen door de zelf- ffandigheyt van het hart, en zyn zeer talryk, ibid. p. 252. ■ wat flag-aderen ,en waarom dus genaamt ? ibid. - worden gebruykt om het bloet aan het hart, de hartoortjes, en de rokken van de wortel van de ftara der groote flag-ader te verfchafren , ibid. p. 25 2. 254. Levers-Jlag-aderen nieuwe van Ruyfch ontdekt, en van waar oorfpron- kelyk? Br. IX. p. 315. - Bangswys loopende door het vlies, dat de rug van de lever be- kleet, Br. V.p. 276. Taf. Vl.Lett. C.C. * Longe-Jlag-aderen , Klapv. c. 4. Aanm. 15. Cab. 111. p. ;-j6. N. 17. ■ van Kalveren , in plaats van die uyt menfehen qualyk van de Ontledersafgebeelt, Cab. X.p.831. N. 43.44. * verfchillen zeer veel van die gene , dewelke de moerkoek uytmafcen, Cab. 111. p. 580. N. 25. Mam-Jiag-aderen hebben zom- tyts een ongeregelde loop, Antw. aan Bidl. p. 44 5. - -—■—— inwendige nemen haar oorfpronk uyt de onder-fleutel-beenige flag-aders, Cab,Lp.494. jvf. 3. werken van ruysch. Slag-aderen, Mam-fag-aderen, inwendige on* telbare takjes, of Hammetjes door de- zelve medegedeelt aan de randen van de kraakbeenderen der ribben, aan de tuffchenribbige fpieren en aan het borft- been, Hark. p. 215. Br. 11. p. 242, 243. * verfcheyde gedeeltens daar van met hare takma- kiagen, Br, 11. p. 245. Taf, 11. hg. 3. - uytfpruytze- len derzelver wat loop hebben ? Cab. IX. p. 786. N. 19. Lett. A. _____ worden ver- deelt door de fpieren , die de tuilchen- kraakbeenige plaatzen der ribben be- Baan, en het vlies van het borilbeen, Br. 11. p. 242. - fpeeling van de na- tuur menigmaal daar in gevonden , Antw. aan Bidl. p. 445.446.477. met ontelbare wormen vervult, Klapv. c. 4. Aanm. 6. - Middelrift s-flag-aderen, zie Mid- delrift. - Mihs-fiag- aderen , Cab. IV. p. 612. N. 49. Cab. VIL p. 720. N. 1. Afgebeelt uyt men- fchen, Br. IV. p. 265. Taf. IV. lig. 2. Cab. VIL p. 737- Taf. I. fig. 1. - uyt Kalveren, Rarit. p. 167.189. 214. Cab. L p. 494. N. 3. Cab. 11. p. 541. N. 12. Cab. 111. p. 567. Cab. V. p, 631. N. 12. p. 643. N. 62. p. 64 6. N. 72. Cab. VIIJL p. 753. JSJ. 38- Navel-Jlr engs-Jlag-ader en in cel- lekens gefchsyden, Rarit. p. 197. - veranderen dikwils, na dat het kint ter werelt gekomen is, in een dun vlies, als of’er nooit flag- aderen geweeft waren, Ontl. Aanm. 82. * Nek-flag-aderen met wat Slag- aderen vereenigt worden? Cab. V. p. 639. N. 52. Cab IX. p. 799. N. 54. =———— Niers-Jlag-aderen, Cab. I. p.517. Lett. A. A. Cab. X.p. 854. N. 170. Lett- B. B. Slag aderen, Niers -fjag • aderen, derzelver verdeeling, en verfpreyding aan de reg- ter zyde, Cab. X. p. 854* N. 170. Lett. C C. en D. • doen zig in de menfch als poreus op, eerzy in depis-canaalt- jes van Bellinus komen te veranderen, Cab. 111. p. èoo. Taf. IV. hg. 3. hoede loop van der* zelver uyteynden grootelyks onder- fcheyden is van die der aderen uyteyn- den , Cab. IX. p. 799. N. 53. Cab. X. p. 838. N. 86. • in de linker nier twee gevonden , dat zeldzaam is, Cab. X. p. 854. N. 170. Lett. G. nemen in de Schaa- pen eenige veranderinge aan , eer zy in pis-canaakjes veranderen, dog waar in het beßaat, is nog niet genoegzaam on- derzogt, Cab. VI. VoorJ. p. 671. fig. 4. - fchoon geme'enlyk enkelt zyn, egter komenze niet zelden dubbelt en driedubbelt voor, Ontl. Aanm. 79. ■ Twee o ver Lollige te- gen de gemeene Joop der natuur, Cab. Lp. 516. 517. Lett. 8.8. van waar voortko- men? Cab. V. p. 652. N. 5. _ verwiffelen haar ron- de cours in die der ilangen eer zy in pis-canaaltjes veranderen, Cab. VI. p, 679. N. 16. • worden in verfchey* de takken verdeelt, Ontl.Aanm.79. of altyt uyt grootere in kieyn- der takken verfpreydt worden? Antw. aan Bidl. p. 470. 480- Onder- feut el - hem - fag - aderen, hoe en op wat wyze voortkomen ? Br. 111. p. 253. B L A D-W Y Z E R DER Slag-aderen, Rokken van dezelve zyn veel- derley, Br. XIII. p. 377. * Slaap-Bag-aderen, Cab. L p. 502. N. 2. AfgeGnedene flronken van dezelve, ibid. p. 495. iST. 4. — nieuwe aart van een dierlyke huyshouding omtrent deze en de werwels- been - flag-aderen van Bohl aangeraerkt, Br, Bohl. p 1239. vraag ft uk omtrent de- zelve oploffinge voorgeftek ? ibid. zommige dikke takjes van deze flag-aderen , waar haar loop nemen? Cab.l. p. 504. N. 5. Tujfchen ribblge flag-aderen, haar vereeniging met die van de inwendige mamtakken , Cab. VIII. p. 743. N. 4. onderjie, en inwendige kmypen voort door het middel -rift, Br. IX. p. 315. — Hammetjes van dezel- ve , waar aan valt zitten ? Br. 11. p. 242 .! van waar voortipruy.- ten? Cab. V. p. 652. N. 7. *——— uytwendige, en van wie zoo genaamt ? Cab. 1. p. 513. N. 16. p. 519. laf. UI. hg. 3. Cab. Vil. p. 734. N. 57. Cab. VIII. p. 750. N. 27. Loop van der- zelver takjes, hoedanig ?. Br. 11. p. 238. 239. 243. 245. Taf. 11. fig. 1. Cab. I. p. 513. N. 16. Cab. IV. p. 613. N. 56. Cab. VUL p. 750. N. 27. tot nog toe niet befchreven, of afgebeelt, Cab. I. p. 513. N. 16, wanneer uyt- gevonden?ibid. Gab.lV. p. 613. N. 56. wiens takjesop verfcheyde plaatzen verdubbelt gezien worden , Cab. I. p- 513. N. 16. van de fontanel, zie Fontanel. -•— van de gezigtzenuwen , zie Zenuwen, Slagaderen van de oogen, in derzelver vlie- fen, en andere deelen, zie Oogappel. Oogen, Oog-vliefen. van seefen der J'pieren , zie '— van de Bls-leyders, zie Bis ky der s. van de Vort, zie Voet. van de voorlle deelen des hoofts verfchillen aangaande haar gefteltenis- zeer veel van malkander, Cab. XI. p, 893. N. 182. - va n het Agterbreyn, zie Agterbreyn. - , van het bal -zakje, aangaande naar loop, en verfpreyding door het voorlle deel van het zakje naaukeurig afgebeelt, Br. 11. p. 237. 245. Taf II fig. 2. ~~~ ayt de onderbuyks en- Ichamelheyts Ilag-aderen oorfpronke- lyk , ibid. p. 245. van het hart, of afgebeelt ken- nen worden? Antw. aan Bidi.p. 465.* van-het harte - zakje, zie Harte . zakje. * van het Heylig been, zie Been. van het Lever-vlies.ïn een groo- te menigte, zig. aldaar verfpreydende, Br. V. p. 273. Cab. X p. 848- N. 132. P-857-SSS- N. igi.p.göo. Taf.liï.%.s. op Wat Wyze ]o()pen ? Cab.X. p. 348. N. 132. • van het net, zie Net. “ van het Ruggemerg, zie Rugge- merg. ö verfcheyde, en die opgevalt., Cab. XI. p. 889. N. 159. uyteynden derzelver, hoe op verfcheyde plaatzen in een ander na- tuur, of weezen ontaarden, en verande- ren? Cab.III. p.582. K. 33.Cab. Vl.p. 698-N. 73. Br. Bohl. p. 1250. konnen in zommige flag- aderen door wryven in enkel water los gemaakt worden, Br. 111. p, 252. WERKEN VAN RUYSCE Slag-aderen, uyteynden derzelver, zyn in alle aeelen van het lichaam niet van een en dezelve gedeltems, ibid. p. 251. • werwelbeens-flag-aderen , Cab. I. p. 512. N. 12. Cab. ÜI. p. 575. N. 16. *— aan beyde zyden afge- fneden, Cab. 111. p. 588- N. 60. —— -—— nemen beyde haar oor- fpronk uyt de onder-fleutel-beenige üag-aders, Cab. I. p. 494. N. 3. • Zaad-Jlag-aderen loopen niet zoo Bangs of klauwiertjes-wyze, en met zulken drajing in de Mannen, gelyk in de Honden, CabTV.p. 615. N. 65. van waar voortkomen ? Cab. X. p. 854. N. 170. Lett. H. H. Slang, Rarit. p. 220. Afrikaanfche met een breede zwarte ftreep op de rug, Cab. Dier. p. 1267. N. 34. ——— Amerikaanfche gevlakte, ibid. p. 1272. N. 79. —— tweehoofdige te onregt ge- naamt, en hoe beter genaarat kan wor- den? ibid. Brazeletfang, waarom zoo genaamt? ibid. p. 1269. N. 50. —— Ceylonfche , Cerajies genaamt , as- graauw cn wit,met hoorntjes boven de oogen, ibid. p. 1264. N. 15. . Ooft-indifche van driederley coleur, ibid. p.1268. N. 39. —— tweeverwige Amerikaanfche fchiet- llang afgebeelt, Gab. XII. p. 932. Taf, 111. Lett. G. Slangen, Indiaanfche Bril (langen, Cab. XI. p"8?ö. N.56. Cab. XII.p.9ii. N. 5. Slangetje Afrikaanfch, asgraauw van coleur, Cab. Dier.p. 1270. N. 63. • blaauwagtig, ibid. p. 126 d. N. 31. blinkende met witte en zwarte ftreepen, ibid. p. 1263. N. 11. " ■-» tweevoetig,ibid.p.i27i. A 59- Slangetje Amerikaanfch met caftanjeverwige vlakken, ibid. p. 1269. N.47. uyt een zoon dat qualyk voor tweehoofdige gehouden wort , ibid. p. iscSj. N. 22. lndiaanfch kleyn (lange tje, ibid. p. 12Ó3. N. 12. * van een blaauwagtige coleur, ibid. p. 1270. N. 61. Schiet flangetje, of Rottevangertie, Cab. VI. p. 6g6. N. 34. - JVeftdndifch Schietflan- getje, Cab. Dier. p. 1262. N. 8- ——* * zeer dun uyt Amerika komfb'g, ibid. p. 1269. N. 56. ïVeft-indifch tweecoleurig, ibid. p. 1-268- N. 40. —— zeer raar Cab. IX. p. 790. N. 20. Slangetjes, Afrikaanfche zeer raar en mooy, Cab. IV. p. 612. N. 54. Cab. V. p. 632. N. 15. /Imerikaanfche tweecoleurige , Cab. Dier. p, 1262. N. 9. p. 1265. N. 21. p. 1266. N. 2ó. p. 1269. N. 50. Slekgelykend diertje, door braaken quyt ge- worden en afgebeelt, Tient. 1. p.954. 97 2. Taf. 11. fig. 4. Slok darm, zie Spys drager. S'yrnhuysjes overal by de banden der ge- wrigten geplaatft, Br. Boerh. p. 1170. Slymprop te geSyk met een ftukje kraak- been uyt de neus van een menfehuyt- getrokken, Cab. 111. p. 594. N. 80. 1— uyt de iangagtige groef ge- haalt, Rarit. p. 165. Slym proppen door het hoeden ontlall, en afgebeelt, Br. VI. p. 282* 287.288-' laf. Vil. fig. 4. Cab. IV. p. 621. N. 93. hoedende opgegeven uyt de pypen van de long, wat die zyn? Rarit. p. 165. Br. VI. p, 282. 2gó. ■ in de neusgaten groevende, wat gezwellen? Ontf. Aanm.ó. B L A D-W Y Z E R DE R Slym-proppsn in het hol van Higbmorus han- gende , Ontl. Aanm. 77. — kormen haar zitplaats hebben in verfcheyde deden van des menleken lichaam, ibid. — takken van de longe-ader, of flag-ader verbeeldende, Br. VI. p. 28d. Cab. IV. p. 621. N. 93. verfcheyde zoorten van die uyt de neus voortkomen , Ontl. Aanm. <5. —— Fleefcb-vliesagtige, uyt de lyf- moeder hangende, ibid. fig. 6. Smak van Afrika, Cab. Dier. p.i 264. N. r 4. Smeer of talk wort in het lichaam van de menfeh niet gevonden , maar wel in zommige heeften, Cab. 11. p. 543. N. 15. Tient. 11. p. 1043. Snot befchreven , Br. Boerh. p. 1160. - hoe uyt de neus tot in de mondt komt? Cab. VI. p. 674. N. 3. tot wat gebruyk dient ? Br. Boerh. p. xi 60. van waar na Boerhavens ftdling zoo overvloedig uytfchiec ? ibid. verfchilt grootdyks in aart van an- dere vogten, ibid. __. waar door voortgebragt wort? Cab. X. p. 83°- N- 37- - wort volgens Ruyfch alleen in de vaten zonder klieren bewerkt, Br. Boerh. p. 1206. Snydingen op verfcheyde manieren in het werk geftelc, Br. XIV. p. 401. enz. Spek, offmeergezwelheeft zyn zitplaats in de vethuysjes, Br. Boerh. p. 1169.120 g. 1209. van Boerhaven naaukeurig befchre- ven, ibid. p. 1169. - waar in enkel vet gevonden, ibid. p. 1208. s zeer groot in de borfl van een Vrouw gezien, ibid, of fmeer gezwellen in de ballen gevon- den > Tient. I. p. P4l. Spek9 water-blaasjes daar in verandert, Kiapv. c. 4. Aanm. 25. Spekgortjes in de Varkens, waar door ont- daan? Br. Boerh. p. Speld doorgeflokt, zoekende zyn uytgang door een zweer in de ïiefche , Öntl. Aanm,. 55. Spelden twee kopere (pelden met hoofden uyt het voorde gedeelte van de vinger gehaalt, Tient. IJL p. iooó. Spelonk van Higmorus, zie Hol. Spier, de grooter bilfpier van een Jonge- ling, Cab. XI. p. 881. N. 96. Driehoofdige, ofopligtende fpier van de behouder, ibid. p. 878- N. 78. Kuytfpier, duk daar van , ibid. p. 883. N. 112. opfcbortsnde fpier uyt een zaadbal van een Man, Cab. V. p. 648. N. 90. - Ruyfcbiaanfcbe fpier onlangs van hem m de grond van een Kraamvrouws lyf- moeder ontdekt en befchreven, Tient. 11. p, 1029. Tient. lil. p. 1085. Ontl. Verh, p.i ioo. enz. 1 114. 1115. Br.Vat. p. ii2(5.1128. Br. I-lecq. p. 1141. te gelyk met de baar- moeder als een gepaarde magt tot het uytdryven van het kint, en de nage- boorte toegedelt, Br. Hecq, p, 1144. 1146. 1147. tegenwerpingen omtrent de vinding van deze moerfpier weder- legt, Ontl. Verh. p. t 114. 11.5. verloflings werk onbe- fchroomt aan de Mechanifche trekkings- icragt van deze fpier aanbevolen, en met een voorbede opgeheldert, Br, Heeq p. H 43* 1144. vertoont , en afgebedc met de fpierdraden, Ontl. Verh. p. 1111. Lett. B. B. vinding daar van is van • een zeer groote waardy, gebruyk en nuttigheyt, ibid. p. hoi. 1103. 1108* WERKEN VAN RUYSCH. 1120. Br. Vat. p. 1126.1128. Br. Hecq. p. 1141—1143-1147* Br. Bohl. p.1245. Spier Ruyfchiaanfche , uytdryvende kragt van deze fpier waarom kleynder als die van de baarmoeder? Br. Hecq.p. 1144. 1146- uytgevonde nieuwe ftel- ling aangaande dezelve van Vater goed- gekeurt, Br. Vat. p. 1126 1123.113 2. 1137- - , waar, en onder wat vin- dingen der Ontleedkunde te ftellen ? Br. Hecq. p. 1143. _ —— waarom deszelfs vinding lof verdient? ibid. p. 1145. waarom in zoo vele eeu- wen onbekent gebleven ? Ontl. Verh. p. 1 ioi. 1106. 1120. m —— wanneer tot een hulp- middel aan de moerkoek verftrekt ? ibid. p. 1101. —. fpierige zelfftandigheyt uyt de arm van een onvoldragen kint, Cab. XII. p. 923. N. 108. {luk van dezelve met de pees, ibid. p. 928-N. 149- Tweehoofdige fpier uyt een Jonge, Cab. XL p. 895-N. 201. Spierdraden byzonder dun en fyn , ibid. p. 890. N. 163. Cab. XII. p. 914- N. 29. —— geduurige werkzaamheyt daar aan toegefchreven, Ontl. Verh p. 1097. . onlangs van Ruyjch ontdekt , kringswys loopende , en geplaatft op den bodem der baarmoeder, alwaar de moerkoek natuurlyker wyze byna airyt zit, Tient. 11. p. 1029.1030. Tient. UI. p. 1 085-1 °B9- Taf. 111. fig. 1. Ontl.Verh. p. 11 o 1 • uit* L»ett. D. . van de baarmoeder zyn vel* en van een verfcheyden maakzel, loop en gebruyk, Tient. 111. p. 1 085- Ontl.V erh. p. 11 og. Br. Hecq. p. 1144-. van de tuflehenribbige fpieren, hoe geftelt zyn? Cab. VIII. p. 74.3. ]V, . 4. Cab. IX. p. 810. N. 97. ; Spierdraden van de waterblaas met zeer vele zandige {teentjes bezet, Cab. 111. P‘ 567- tot wat gebruyk dienen? Tient. 111. p. ioBs- - Armfpieren gebalzemt , Rarir. p. 205. 206. • —• verfcheyde van dezelve opgetelt, en met hare namen befchre- ven, ibid. p. 206. 207. beyde van het hamertje, Cab.III. P* fB3- N- 3& bloedvoerende flag-aderen in ver- feheyde {pieren ontdekt, ibid. p. 588- N. 57. Br. Boerh. p. 1216. Buykjpieren, haar gebruyk? Ontl. Verh. p. 1 joB* • - worden in waterzugtige zeer ligt van een gefcheyden , Ontl. Aanm. 19. ])r]e FaUopiaanfche fpieren in een lichaam gevonden, dat raar is, Cab. IV. p. 619. N. 83- ——— gedurige beweging van dezelve , hoe nootzakelyk? Ontl. Verh. p. 1097. 1098- ■— in het voorfte van de buyk van een eerftgeboren kint ontbreekende, Ontl. Aanm. 73. ■ Kliertjes in dezelve, en in het bin- nenfte der peezen een zagte olie uyt- frortende na de {telling van Boerhaven9 Br. Boerh. p. 1170. • —— worden van Rnyfch ont- kent , ibid. p, 1201.12i6. Kuyt-fpieren, nayingvan derzelver peeze, Cab. V. p. 643. N. 60. • met een blaasagtig vlies voorzien., Br. Boerh. p. 1203. onder het vel van de voet leggen- de , hoe dan ige fpieren? Cab. VI. p. 674. N. 2. B L A D-\V Y Z E R DER Spieren , Oogfpieren, bewegingmakende draatjes, die dezelve uytmaken, Cab. 11. p. 527. N. 10. haar natuurlyke plaats, ibid. p.531-2 Cab* IH.p-588-N.57. ———- ooghlikkendeJpieren met de loop van derzelver peezen, Cab. V. p. —— —— op zy ftaande Jpieren ,de Manne- Jyke roede perflende, Cab. 111. p, 577. N. 22. p. 598. Taf. 111. fig. 1. ——— Peezen van dezelve, zie Peezen. van bet Scheen-been en Dye- been , als mede derzelver verfcheyde benamingen, Cab. V. p. 642.643. N.5 8* waar door hare bewegingen be- vordert worden? Br. Hecq. p. 1145. Spinnekop, Caapfche dikfiuykige en drie co- leurig, Cab. Dier. p. 1262. N. 7. - - Indiaanfche met verfcheyde co- leuren, ibid. p. 1270. N. 61. ■' Ooft indifche van wegens deszelfs byzonderheden befchreven , ibid. p. 1272. N. go>- * uyt Amerika van een rootfluwele coleur, ibid. p. 1267. N. 32. Spogy of Specgzel, zie Quyl. Sprinkhaan uyt Afrika af komllig, befchre- ven, Cab. Dier. p. 1261. N. 4. uyt een Amerikaanfch geweft , ibid. p. 1269. N. 47. Spuytenvocn de Graaf en Swammerdam, waar toe gebruykt? Ontl. Verh. p. 1093.1094. Spys dïager benaaude doorzwelging wegens deszelfs gekromde lo op on titaan, Cab. IX. p. 805. N. 63. ■ gedeelte van de tepelige rok der maagpyp , uyt een groote Schildpad, Cab. XII. p. 921. N. 85' * is met ontelbare zenuwtepeltjes bezet, Cab. VIII p. 754. N. 47. Cab. XII. p. 921. N. 85- Tient. 11. p. 1021. klieren van Malpigbius aldereen- voudigfte genaamt, door Boerhaven daar aan toegefchreven , Br, Boerh. p. 1155. 1161. Spysdrager, klieren van Malpigbius aldereen- voudigtte genaamt, worden van Ruyfch ontkent, ibid. p. 1210. mec een VGgt bezet, zj£ — met uytwendige en inwendige ronde draden voorzien, Cab. HL p. 594. iN. 77. — op wat wyze nederdaalt? Cab. IX. p. 805. N. 63, — Jtuk van dezelve nvt een menfeh, Cab. lil. p. 594. N. 77. — Uyt een Waterfchild- pad dat omgekeert is, Cab. VIII. p. 754. N. 47. af beeldzel daar van, ibid. p. 772. Taf. 11. fig. 4. vernauwing of engte daar van , ■hoedanigen gebrek? Tient. I. p. 960. *•— - voor een ongeneeslyke ziekte altyt gehouden, ibid. p. 960. 961. * wat middelen tot des- zelfs genezinge in het werk geilek, en op wat wyze genezen ? ibid. p. 961. enz. wort verkort door de fpieragtige draden die na de lengte loopen, Cab. 11. p. 542. N. 14. Spys dragers Mag-ader, zie Slag-ader. Spys-loop , en deszelfs oorzaak , Ontl, Aanm. 74. Spyswalging door al te veel quyl weg te wer- pen veroorzaakt, Tient. ll.p. 1009. Stcecbas Arabifche, Cab. VIII. p. 757. N. 57, geele Stcecbas, Cab. Dier. p. 126 c, N. 2, Steen agtkantig, in de blaas zeer net gepo- lyft, Rarit. p. 189. als Marmorfteen in de galblaas van een menfeh gevonden, Cab. X. p. 849. N. 135- door wat ongeval van de Steenfny- ders vermoedt wort in de blaas te we- zen , en egcer niet wort gevonden ? Cab, IV. p. 616. N. 70. een andere Iteen , als een dikke pit in ziff bevattende.Cab.lll.D. 66. Lett. A. Steen een vuyß groot, Rarit. p. 202. gedaante van een Reen uyt een Vry- Rer uytgehaalt, Cab. IX. p. 309* N.92. р. g 14. Taf. V. fig. 3en 4. , groeyt zeer zelden vaR aan de wa- terblaas, Cab. II- P-538- N. 5. , grooteßeen uyt dunne fchelfersbe- Raande, Cab. 111. p. f 68. Lett. I. L - groote Reen uyt een menfch, van coleur en gedaante met den Bezoar-fleen zeer naauw overeenkomende, ibid. p. Lett. E. - in de galweg van een waterzugtige, Ontl. Aanra. 87* in de longepypen, Rarit. p. 174. . in de nier van een Hondt, Klapv. с. 4. Aanm. 2. . van een Vrouw aan een Afthma ge- Rorven, wonderbaarlyk groot, Ontl. Aanm. 56. in de Waterblaas is een familiaar quaad in de Rotten, Cab. 111. p. 588. N. 59. Cab. 1VT. p. 616. N. 71. is geen zeldzaam onge- mak in Hollant, Ontl. Aanm. 1. Cab. VIII. p. 767. N. 102. . ———- met een etteragtige ver- dikking der blaas ter dikte van een vin- ger, Ontl. Aanm. 89- in het onderße deel van eenPisley- der, ibid. 94. , in yder bekken van de nier fchrik- kelyk groot, ibid. 95. m kan van wegens deszelfs grootteen Jangduurige uycrekking de waterblaas zeer verdikken , Tient. I. p. 944. < , Rym-Reenig en zagt voor de droo- ging,’doggedroogt zyndeeen Reenhar- digheyt aangenomen, Cab. IV. p. 613. < N. 77. Stuk van een Reen zeer groot, met • een merkelyke holte , waar in een an- dere Reen zig onthouden heeft, Cab. 111. p. Jdö. WERKEN VAN RUYSCH. Steen te vergeefs in de nieren gezogt, en by wat gelegentheyt ? Tient. I. p. 959.9 60. van een oneffene oppervlakte, Ra- rit. p. 202. van een ongemeene grootte, tus- fchen de beenen van een verrot menfch in de doodkiffc gevonden, Cab. I. p. 4.91, Lett. O. —— van gedaante de knop van een wan- delßok gelykende, ibid. p. 490 Lett. B. Verfcheyde Rukjes van een zwarte Reen, die zeer broos zyn, Cab. VI. p. 693. N. 62. uyt de keel door het hoeßen opge- geven, Cab. I. p. 491. Lett. I. wat ongemak in de nieren ? Ontl. Aanm. 15. Wonderbaars ft een, te zamengeßelt uyt zes ronde Reenen , en een zevende los boven op leggende, Cab. 111.p.568. Lett. K. —— wort niet gevonden tußchen de vlieten van de water-blaas, ten zy de- zelve van te voren gequetß of verzwo- ren is gewceß, Cab. 11. p. 533, N. 5. wort niet gezegt aan de water-blaas aangegroeyt te wezen, fchoon na het af halen van dezelve iets vleefigs te ge- lyk uytgehaalt wort, ibid. wort zeer bezwaarlyk uytgehaalt door het water canaaltje , onnatuurly- kerwyze langs de rug van de roede loo- pende, Cab. 111. p. 571. N. 5. Steenbokje van een Jfrikaanfche af kom ft, Cab. Dier. p. 1259. N. 2. Steenen aangaande haar gedaante een klaauw gember verbeeldende, Cab. I. p. 491. Lett. Q. R. agtkantige uyt een oude Vrouw gefneden, Rarit. p. 2ig. —— Bezoar-ficenen, zie Bezoar-fteenen. breeken dikwils in het uychalen zonder fchult van de Steenfnyder Cab. * IIL p. $66. B L A D-W Y Z E R DER Steenen. Door een Steenfnyder uytgehaalt, Cab. I. p. 491.492. Lett. M. S. Cab. 111. p. 567. Lett. F. eenige uyt dunne, andere uyt dikke fchelfers te zamengeftelc, Cab.11Lp.566. een Moerbezie verbeeldende, Ra- rit p. 202. Cab. Lp. 490. Lett. C. Cab. 111. p 568 5Ö9. Lett. L. O. ———■ een Rots uytmakende, en daar toe gebruykt , Cab. I. p. 490. Cab. 111. p. 565* 566. •—— gedreven uyt de gal-blaas totinde holte der darm; n , en door de ftoelgang geloft , Cab. V. p. 635. N. 32. ——— groote fteenen ayteen Vrouw van 68 jaren door het fhyden uytgehaalt, Cab. IX. p. 309. N. 92. p. 814. Taf. V. fig. 1 en 2. —— hoe ten opzigte van coleiir, ge- daante en grootte zeer vee! van malkan- der verfchiilen ? Cab. I. p. 490. Cab. 111. p. 567. Lett. B. C. D, F. G. Cab. IX. p. 790. N, 29. ——— inde Pis leyders zittende, veroor- zaken een doodelyke opftopping, Ontl. Aanm. 15. Cab.Lp. 491.492. Lett. R.W. ——.— menigte van fteenen , die in ver- fcheyde deden van des menfehen lig- chaam gegroeyt zyn, Cab. I. p. 490. Cab. 111. p. 565. «■ na fteenrotsjes gelykende, Cab. I. p. 491. Lett. L L. O. op wat wyze het uythalen der ftee- nen beft verrigt kan worden in de Vrou- welyke fexe? Cab. IX. p. B°9* N. 92. • Swarte fteenen zyn de ftimfte, Cab. I. p. 491. 492. Lett. G. H. M. T. Cab. 111. p. SCB. ter grootte van een Note-mofcaat in de gal-blaas gevonden, van fatzoen niet overeenkomende met andere ftee- nen , die in deze blaas dikwils gevon- den worden, Cab. V. p. 632. N. 19. p. 634* 3«- Steenen. Tros met fteenen, uyt het lichaam van een menfch geloft, Rarit.p. ió6. 1 wee en veertig uyt een tagtigja- rige Vrouw gehaalt , welkers verwon- derenswaardige gefchiedenis omftandig verhaalt wort, Ontl. Aanm. i. Cab. I. p. 490. Lett. D. D. Cab. Vin. p. 703. N.-102. 'l wee groote uyt de borft van een oude Vrouw gebieden, Cab. I. P-49K Lett. L. L. —— Twee te zamengevoegde fteenen, Cab. 111. p. SÖB. Lett- M. M. - van de kleynfte, door de waterwe- gen geloft, Cab. I. p. 490. Lett. A. A. A. van een ongehoorde grootte in de nier van een driejarig kint, Ontl. Aanm. 57. ——- van een zeer dikke, graauwe en harde fchorfle omvangen, Cab. I. p 491. 492. Lett. M. S. van een zeer ruwe gedaante en op- pervlakte , ibid. p. 492. Lett. T. Cab. HL p. 569. Lett. P. R. R. van verfcheydc zoort, Rarit.p. 200. uyt de gal-blaas gehaalc, ibid.p 166. igö. Cab. L p.492.Lett. X.X. X. Cab.lX. p. 807 N. 80. Cab. XII. p.922.N. 92. uyt de long van een Os, Rarit. p. 175. . nvt de waterblaas uytgehaalt, Cab, Lp. 49J. Lett. E. F. P. 4 — uyt een Paard geloft door de af- gang, bevonden in kragten overeen te komen met die van de Bezoar, Cab. 11. p 555. af beeldzel daar van, ibid. p. 559. Taf. 11. fig. 4—6. • uyt het bekken van de mergelde- den, Cab, I. p. 491. Lett. G. H. ■ ■■ zapte fteenen zyn van een zeer quade natuur, Cab. VI. p. Ó93. N. 62. -- zeer ligt en op het water dry vende bevonden, Cab. V. p, 635. N. 32. Cab* IX* p, 807. iN. go. WERKEN VAN EÜYSCH. Steenen, zeer vele in een waterblaas van een Koe gevonden, Cab, IV. p. 612. N. 51. Steenlofftng door den afgang, met verfchey- de voorbeelden beveiligt, Cab.ll. p.555. Steenfnyding, en de wyze hoe door Broeder Jacobus in het werkgellelt, geprefen, Br. XIV. p. 401—-403. 407. • * ongehoorde fteenlhyding met een voorheek beveiligt, Ontl. Aanm. 1. Cab. VIII. p, 770. N. 102. ■ ■ op dezelfde wyze in de Vrou- welyke fexe uytgevoert, gelyk men in de Mannelyke fexe gewoon is te doen, Cab. IX. p/809. N. 92. — verfcheyde voorbeelden daar van aangehaalt, Br. XIV. p. 402.403. Üytvinder van een nieuwe ma- nier vanlleenfnyding, wie? Br.XII. p. 360. wonderlyk in een Vrouw van tagtig jaren in het werk geilek, Ontl. Aanm. 1. Cab. VIII. p. 7Ó7. enz. N.102. Steentje in het wezen van een lever gevon- den, Klapv. c. 4. Aanm. 24. .— van een Kars, zie Karfefleentje. Steentjes door de vliezen van de kronkel- darm verfpreyt, wat zyn ? Rariü. p. 171. ———— in de water blaas van Rotten ont- dekt , Cab. 111. p. 588. N. 59. Cab. IV. p. 616. N. yt. ——— kalkagtigefteentjes uyt de kneukels van een podagreufe Vrouw, Cab. I. p. 49 1. Lett J\T. —— verfcheyde zwartagtige uyt de nieren gefneden, ibid. p. 492. Lett. V. uyt de long geloft, en voortge- komen door het hoeken, ibid. p. 491. Lett. K. K. Cab. 111. p 5Ó9. _ «'■- ... Zandagtige fteentjes alzints de dra- den der waterblaas bezettende , Cab. 111. p. 567 Ster-anys-zaad, Cab. Dier. p. 1263. N. 11. Sloffe Ileenagtige, rontomeen barnlleene Coraal , en een Karfekeentje aange- groeyt in de neus, Ontl. Aanm. 44. Stoffen van een byzondere en vreemde zelfkandigheyt, uyt een Vrouw te voor- fchyn gebragt en afgebeelt, Cab. 11. p. 539—541. N. 6—ll. p. SÓO. Taf. IV. fig. 1. enz. Stokje gemaakt uyt draden van de water- blaas van een Vrouw, van de ataur met zandige keentjes bezet, Cab. 111. P* 5Ö7* Stomp van een afgefnoeydtlidt hoe met een vleezige klomp te dekken ? Br. XIV. p. 413. 414. Stooving in de baring gebruykt, om het uytgefchootene deel der baarmoeder voor verkerving te bewaren , Ontl. Aanm. 24. «•—"» van hoofd-kruyden in hoofd- kneuzingen , waar in bekaande? ibid. 60. Streelmidclelen, in wat ongemakken hoog te agten? ibid. 96. Strot-klapje met de keels ingang, Cab. I. p. 502. N. 2. wort in het doorzwelgen van fpys en drank gefloten, om het voed- zel uyt de long te houden, Cab. IV. p. 6/o. N. 43. Strot-klieren , zie Klieren. Stuk van een fpongieus beenige zelfkan- digheyt zeer groot, waar mede over- eenkomt , en uyt wat dier voortgeko- men? Cab. X. p. 84ö. 847* N. 127. T. TAk van de Afrikaavfche Afpergie, Cab. XI. p. 824- N. 114. ——— van de Afrikaanfche boomagdge hey, Cab. Dier, p. 1261. N. 6. —— van de Afrikaanfche Jasmyn, ibid. p. 1262, N 9. —— van de Afrikaanfche melkgevende plant, ibid. p. 1270. N. 66. B L A D-W Y Z E R DER Tak van de Caapfche Ficoides afgebeek, ibid. p. 1272. N. 8i- P* 127<5. Taf. 1. fig. 2. —— van de Ceylonfche Mannetjes Baïfami- m, Cab. XL p. 889- N. 157. _ van degroote Amerikaanfche doornag- tige Opuntia, Cab. X. p. g 24. N. 7. van dekleyne Amerikaanfche gedoom- de Vyg, Cab. Dier. p. 12Ó1. N. 4. —— van de melkgevende boom van Por* toriko, ibid. p. 1266. N. 27. i—■ van de Momordica van Ceylon, Cab. XL p 880. N. 88- —— van de Nerion Anguftfolinm odoratum, ibid. p. 892> N. 178. van de Ooftindfche Moldavica , Cab. XII. p. pif. N. 32- U— van de Rakette van Monpelliers, Cab. Dier. p. 1266. N. 31. van een Afrikaanfch gewas met des- zelfs vrugten , Cab. X. p ,827- N. 26. - van een Amerikaanfeb gewas met een porfelleyn blad, Cab. XL p. 870. N. 8* van een Caapfche Heefter met porce- leyne bladeren, en deszelfs af beeldzel, Cab. VIL p. 729. N. 39. p. 740. Taf.llL fig. 6. . van een Klavergewas uyt het Eylant St. Jago, Cab. XII. p. 920. N. 74. van een Notemufchaat-boom, Cab. Dier. p. 12Ó5. N. 25. van een Oranje-boom, Cab. IX. p. 799. N. 54. van Granadïïla met een driepuntig bladt, Cab. XL p. 875. N. 47. - van het Amerikaanfche doornige kruydt Mimofa, Cab. XII. p. 929. - van Kruysdiftel, ibid. p. 915. N. 36. van Lychnis, of Chrijius oogen, Cab. XI. p. 88ö. N. 137. - van roode Cicers, Cab. IV. p. 612. N. 52. " van Tithymaïus Cyparifias, Cab. X. p. 830. N. 37. ¥an Wynmyt,Cab.Vlll. p.747. N. 13. Takken met de vrugten van de SamfTo\ Cab. Dier. p. 1273. N. 89. —— van de Afrikaanfche doornige Acacia. Cab X. p. 844. N: i io. Cab. XL p. 801 N. 168- Cab. Dier. p. 1270 N.67. —~ van de Afrikaanfche Elichryfa Cab XL p. 880. N. 87. p. 897- Dett. F. van de doornagtige Pimpernel, ibid. p. 89°- N. 163.Cab.X11 P.914.N.29. Cab. Dier. p. 1270. N. 64. ~ van de doornagtige veelhoekige Amerikaanfche Kars , Cab. X- P. 823- N. 4. —— van de Pranfche Tamaris hom, Cab. Dier. p. 1261. N. 6. —— van de Goafche Geneoerboom, Cab. XL p. 883- X. 108. p. 89». N. t 74. p. oQf N. 199. Cab. XII. p. 913. N. 13. 0 —— van de heefteragtige en doornkre Cichorey, Cab. VIII. p. 751. N. 32. Cab. Dier. p. 1269. N. 48. p. 1271. N.72. van de kleynfte diftel van Alpinus, Cab. XL p. 8 70. N. 6. Cab. Dier, p. 1259. N. 2. van de ordinaris Paflie-bloera , met de bloem en vrugt, Cab. IV. p. 61 t. N. 45. Cab. V. p. 630. N. 7. Cab. X. p. 835. N.71. Cab. XI. p.878. N. 70. Cab.XII. p. 914. N. 26. - van een graauw Afrikaanfch Heefter- ke, Cab. Dier. p. 1262 N.6. van een vreemde Boommos. ibid p. 126). N. 21. van harden-dag-aderen zeer dun en teder 5 water-vaten verbeeldende Cab. X. p. 825. N. 12. van ilag-aderen, Rarit.4t._LBs. 193. 2i 2. Cab. I. p. 492. 494. N. 3. Cab. 111. P* 566.569. Cab. V.p. 641. N.56.p.648. W. 87- Cab. VL p. 678. N. 13. Cab. VII. p. pi. N.3. Cab VIII. p. 7J7. N.57. Cab. X. p. 849. N. 138. van zeer witte tedere Amhoinfche Ko> raai, Cab. Dier. p. 1273. jtf. gn WERKEN VAN RUYSCH. Tand, een van de kleynlle tanden van een zeer grooie Zeêvifch, Casjellot of Pot- vifch genaamt, Cab. XI. p. 893- N. igi. - Menfche-tandt in een papgczwel van een Eyerllokje zittende gevonden , Tient. 1. p. 941. Oliphants■ tandt, in wiens gedeelte een kopere kogel daar in gefchooten wort * gevonden, met het af beeldzel van dien, Cab. X. p. 855- N. 171. p. 860. Taf. 11. fig. 8- . met ontallyke beenige uyt- fpatringen , in een groot Huk daar van afgebeek, ibid. N. 172. p. 860. Taf. 11. fig- 7- Vliesken de tand omvangende, onge- qiietft gebleven, Cab. Lp, 514. N. 18. zwarte tand van een Indiaanfche Spin- nekop, en zeer groot, Cab. VI. p. 711. N. 122. Tanden, Baktanden, zie Kiezen. , bedorven zynde, doen zy de tong niet zelden verharden en verzweeren , Ontl. Aanm. 76. Bloed-vaten der tanden, zie Bloed- vaten. — hebben in de kinderen verfcheyde coleuren, eer ze beenhard worden, Cab. 11. p 549- * N- 5- — hebben in het midden een holte voor de zenuwen en bloedvaten, Cab. X.p. 827. N. 27. Hoe in eerllgeboorene kinderen settelt zyn ? Rarit. p. i Cab. 1.p.514. N. 17. 18 Cab. 11. p. 549. *N. 5. , - Opregte wel geregelde tanden, trosge- wys gelchikt, in de Eyerffcok van een Vrouw gegroeyt, en daar uyt gefneden, Cab.l P-513- N. 17. Tient. I. p. 941. Tient. HL p. ic53. 1057* vertoont, en afgebeek, Cab.l p.518. Taf.III. fig. len 2. .—— wonderlyk voorval van deze zaak nader verhaalt, ibid. p-Sl^ 514, N.17- Tanden, Snytanden meeften tyt voor de an- dere uytfchietende, Raric. p. 151. * na de lengte geklooft, uyt drie verfcheyde zelfstandigheden beltaande, Cab.l. p. 498-N. 4. tot wat gebruyk dienen, wanneer ze wel geilek zyn? Ontl. Aanm. 76. ■ van een jonggebooren kinc met haar zagte inwendige fubltantie, Cab. VI. p. 694. N. 64. waar door derzelver losheyt en uytvalling worc veroorzaakt ? Ontl. Aanin, 82. wat ongemakken uyt dezelve ont- llaan, wanneer qualyk geilek zyn? ibid. 7Ó. wyze van derzelver verwüTeling, hoe? Rarit. p. 216. Zelfjlandigheyt der tanden is drie- derley, Cab I. P.498.N.4 p.514. N. ig. Cab. 11. p. 549. * N, 5. Cab. 111. p. 589. N. 61. uytwendige zeer veel van de inwendige verfchillende, Cab. I. p. 514 N. 18. TandkaJJen akemets tot niet gebragt in men* feiten van dertig jaar, Ontl. Aanm. 82. geheele vernietiging van dezel- ve moet niet alleen aan de wryving in het kaauwen van defpys tocgefchreven worden, ibid. * haar omtrek wort in de ouder- dom fcherper en harder om te eten, ibid. oorzaken , waar door voor dO' uytvalling der tanden in het geheel ver- lieten en verteert zyn, zyn verfcheyde,. en welke ? ibid. tulfchenfcheydzels van deze hol- lens in de vernieuwing der tanden in het geheel vernietigt, Rarit. p. 159 2iy, - worden na het uyttrekken of' uytvallen der tanden, niet door een bee- nig vliesje gefloten of verduyllert, maar in zommige oude lieden in het geheel: uytgedelgt en tot niet gebragt, Ontl. Aanm. 82. TandkaJJen worden tot niet, indien de tan- den uytvaiien voor de vernieuwing, ja een nieuwe kas wort ’er gemaakt van de volgende tand, Rarit. p. 216. Tand vleefch is ook met tepeltjes voorzien, Cab. X. p. 849- N. 136. —- quaadaardige uytwaflching van het zelve, mee een gezwel aan de wang, na een afzettingen branding genezen, Ontl. Aanm. 77. wort aliengskens te gelyk met de tandkaffen verteert, Ontl. Aanm. 82. en fig. 66. —■ ■ zeer pynelyk, wanneer van het inwendig bekleedzel ontbloot is, Cab. X.p. 849-N. 136. Tangetje hoedanigen werktuyg , met de afbeeldzels van het zelve? Br. XIII. p. 394. Taf. XVI. fig. 2 en 3. Teeldeekn, onkuyfche en fchandelyke af- beelding daar van berispt, Antw. aan Bidl. p. 466. 469. van Jongetjes, Cab. 111. p. 577* N. 22. Cab. VIL p. 733. N. 54. Cab. X. p. 841. N. 95. van Meysjes, Rarit. p. 160. Cab. 111. p-575- N. 15. Cab. IV. p. 604. N. 9. p.6[4.N.Ó2.Cab. VL p.Ó73.N. ï. Cab. V11.p.734. N.60, Cab. X p.843. N.iog, Cab. XL p. 873-N. 30. van Trouwen, Cab. X. p. 854. N. 170. p. N. 175. uyt een Maagd genomen, Rarit. p. 222. 223. uyt een Man met de aanhang, ibid. p. 226. ■ uyt een Trouw, in een uythanging der lyfmoeder vervallen, met haar toe- behooren, ibid. vier maanden zwan- ger, ibid. p. 161. - zyn in de Vrouwen zeer te za- B L A D-W Y Z E 11 DE R men gevoegt, en met wonderbare be- kleetzelen belemmert, Tient.Lp.939. Tepeltjes, zie Zenuwtepeltjes. Terpentyn-olie wegens deszelfs fterke en he- vige brandende kragt geen goed middel om het ware maakzel der harflenen na te vorflehen, Br XIL p. 348. Thlaspi heefteragtig , met bladeren van Steen violieren, Cab. Dier. p. 1260. N.2. • met bladeren van Zee-porceleyn, en witte bloemen, ibid. p. 1264. N. 13. Roos van Hiericho, voor een zoort van Thlaspi gehouden, ibid. p. 1264. N. 20. Tombe uyt beenderen, fleentjes, en andere zaken gemaakt en afgebeelt, Cab. VIII. p. 771- I'af. I. • uyt Ooft en TVcJlindfche fchoon ge- maakte hoorntjes en Ichulpen toebe- reyt, Cab. VIL p. 720. N. 1. Tomiejo een Vogeltje van de Caap de goede hoop, dus genaamt, Cab. Dier. p. i2£g. N. 4r. • op wat wyze deszelfs voedzel zoekt? ibid. Tong, aldereenvoudigfte klieren van Boer- haven &aax aan toegefchreven, Br. Boerh. P* 1155* - bekleedzels van dezelve zyn mogelyk uytfpanzels der Tong-tepeltjes , Cab. V. p. 630. N. 4. gedeelte der tong met de tong-te- peltjes, Cab. X. p. 827. N. 27, * vail een Jongeling, ibid. p. 82<5. N. 2i. —~ van een jonggebooren kint, , ibid. N. 19. - met ontelbare tepeltjes voorzien, zie ; Tong-tepeltjes • —— Ruyge gefialte aan de grond van de tong zig opdoende, Cab- 111. p. 570. N. 2. —— Slag-ader en door de tong verlpreyt zyn menigvuldig, Cab. I. p. 502. N. 3. Tong, Slag-aderen op wat wyze haar loop daar door nemen? ibid. p. 512.513. N. 15. Cab. 111. p.570. N. 2. —*— Üymig vogt van dezelve in opzigt van haar aart en gebruyk befchreven, Br. Boerh p. 1160. —— Strotte-hoofd der tong, Rarit. p. 197. —— ———-— deszelfs natuurlyke en inwendige geftekenis, Cab.111.p.570. N. 2. Cab. VIII. p. 754. N. 48. —— met een flymig vogt en verzagtende balzem voorzien , en waar- om? Br. Boerh. p. nóo. 1170. . - Raat open buyten de tyC van het zwelgen, Cab. I. p. 502. N. 2/ zakjes, of blaasjes van Boerhaven daar in aangemerkt, Br. Boerh. p. 1155. 1160. 1170. —— van een Jongeling, met het ftrot- klapje afgebeelt, Cab I. p. 508. N.14. p. 519. 'i’af. 111. fig-4- p.520. Taf.l V. fig.6. —— van een jonggebooren kintje , met het agterwerk, Cab. IV, p. 610. N.43. —— van een menfeh met deszelfs krot- ten hoofds klepje,en dc fnoiterige kliert- jes , Cab. X. p. 826, N. 20. van een onvoldragen kintje van zes maanden, Cab. XILp. 923. N. 104. van een oude Vrouw verhard en verzworen zynde, op wat wyze gene- zen? Ontl. Aanm. 76. van een Schïltpad , Cab. 11. p. 548. N. 13. —. ware inwendige geftekheyt daar van, Cab. I. p. 497' 4* waarom het uyterfte van het Ton- getje ruyg te voorfchyn komt? Cab.III. p.571. N. 4- Tongen Menfche tongen, Cab. I. p. 502. JM, 2 Cab. VIII p. 749. N. 24. Cab.X. p. 825. N. 14. p. 826. N. 18 en 20. Stukken van Kalfstongen, Cab. V. p. 630. N- 4. Cab VI. p. 7°9* Cab. XI. p. 892. N. 176. WERKEN VAN RUYSCH. Tongen van jongelingen, Cab. I. p. 508. N. 14. p. 512. W. 15. Cab. XII.p.915. N. 3<5. van kinderen, Cab. I p. 502. N. 3* Cab.lU.p.s?o.N.2.Cab IX.p.goj.N.ötf. Tong-tepeltjes in de Schiltpadden gelyken van gedaante die van de tong van een Os, Cab. ü. p. 548 N. 13. Rye van groote Tong-tepeltjes, hoe zig opdoec? Cab. 111. p. 570. N. 2, van haar inwendig bekleetzcl ontbloot zynde , verwekken ze zeer groote en hevige pynen , Tient. 11. p. 1021. - vertoonen zig in de Oflen zeer groot, ibid. uyt menfche-tongen zyn drieder* hande, Cab. X. p. 825. N. 14. - zyn ontelbaar , en van verfcheyde grootte en gedaante, Cab.L p. 502. N, 2. p.ycs. N. 14. p.520. Taf. IV. fig. 6. Cab. lil. p. 571. N. 4. Cab. IX. p. 805. N. 66. Tong-zenuw, zie Zenuw. Toon groote van een oude Vrouw, Cab. Xil. p/915. N. 38. • —_ uyt een menfche voet, ibid. p. 914. N 27. Toonen in meerder getal, als gemeenlykin wan fchepzels gevonden, Rarit. p. 22ó. Tient. I. p. 950. —— vier toonen uyt een menfche voet afgebeelt,Tient ll.p. 1044/laf.l.fig.3, —— —— uyt een voet van een vol- waffchen menlek, Cab.XII. p. 924.N. 116. Toorens veele groote op de rug van een Krab gegroeyt, Cab. Dier. p. 1273. N. 88 p.1279. Taf. V. fig. 3. Tcphus, of hiard-beenige uytzetting in het fcheen-been, Cab.X. p. 857* N.177.175, p. 859.860. 'l af. 11. fig. 4- 5- 9 en 1 o. Torre uyt Afrika in de bek van een Amen- kaanfche Hagedis, Cab, Dier. p. 1264» N. 16. B L A D-W Y Z E R DER Tom uyt Amerika af komftig, ibid p. 1267. , N* ?4- . . 7. Traan-kliertje van het oog, zie Klier. Traan-weg , zie Canaal. Trichomanes, Cab. Dier. p, 1264.. N. 14. Trommel vlies beftaat niet alleen uyt twee platen of rokken, maar ook uyt een der- de nieulings ontdekt, Br. VUL p. 304. »■— —is te zamengeftelt uyt twee op malkander leggende vliesjes , Cab. 11. p.548. *N. 4. Cab. 111. p. 583* N. 36 en 37. Cab. IV. p. 601. N. 1. ■ . kleyn gaatje in het midden van dit vlies tegen de loop der natuur aan- gemerkt, Cab. VI. p 711. N. 124. — Ronde iichaamtjes door het zel- ve verfpreydt, worden voor geen klie- ren gehouden , Cab. IV, p. 607. N. 24. - van de natuur met geen opening begaaft, maar alzins in den om trek met het ronde beentje vereenigt, Cab. 11. p. 549. # N. 4. Cab VUL p. 744 N. 6. voorzien met ontelbare bloed- vaten die op een zonderlinge wyzeloo- pen, en oorfpronkelyk zyn van de takjes der uytwendige flaap-flag-aderen , Br. VIII. p. 304. 306. Taf. IX, fig. 9. Cab. 11. p.548-*N.4.Cab.111.p.583 p. 592. N. 70. p. 593. N. 76. Cab. V. p. <550. N. r. won in jonggeboore kinderen nog bedekt met een byzonder bekleed- zel, een vlies gelyk zynde , het welk het Trommel-vlies na de geboorte we- der verlaat, Cab.11.p.548- *N.4. Cab. 111. P-5P3-N. 76. Trompetten van Fallopius, by wat gelegent- hey t van plaats veranderen ? Cab. IX. p. 785- N. 15. - hoe in de tyt van het zwanger- gaan geftelt zyn? Cab. VIII. p. 744. N. 7. in de Vrouwen menigmaal toe- geüooten, Ontl. Aanm. 83. » Klapvliezen worden in dezelve niet gevonden, ibid. 43. Trompetten van Fallopius, konnen in een te- gen na tuur lyke Haat vogten uyt de lyf- moeder ontfangen, die door de Trom- petten tot in het bekken gebragc kon- nen worden , Ontl. Aanm. 43. 84. 85- menigmaal aan de Vrouwe zaat- balletjes zeer vaftgegroeyt, Br. Eitm. p.976. veroorzaken onvrugtbaarheyt, wanneer toegefloten of toegegroeyu zyn ibid. 83 Antw. aan 8id1.p.464480. Tient. 1. p. 942. * waardoor, en van waar derzel- ver verpoppingen voortkomen ? Ontl. Aanm. 83. • waar door veroorzaakt wort, dat dikwils zoo te zamengetrokken zyn , dat geheel en al toegegroey t zynVTient. I-P-942. -—— wat door dezelve omtrent deont- fanging verrigt moet worden?ibid 9.941. • zeer uytgefpannen omtrent haar uyteynden , Ontl. Aanm 83. zyn dikwils omtrent haar lof- werk met de Eyerftokken aan malkan- der vaftgegroeyt, ibid. Tient I. p. 942. TuJJchen-ribbige flag aderen, zie Slag aderen. Tujjcben -fcheydzel tuflchen de groote en kleyne harftenen, verbeeldt een over- dwarfle zeyflen , Cab. 11. p. 53 2. N. 5. van de Neus aan beyde zyden met een byzonder canaal voorzien, tot ontlafting der fnot, ibid. p. 549, * J 7. * gaatje of mondtje van een zeker canaalrje, dat zig alhier op- doet, Cab. 111. p. 589* N. 6i, p. 600. Taf. IV. fig. 5. Lett. E. heeft verfcheydefchuin- fe groeven , van welkers gebruyk de Ontleders ganifch geen gewag maken, ibid. p.589. N. 61. p.600. Taf. IV. fig. 5. Lett. G. — is in kinderen geheel en al kraakbeenig, Cab. I. p. 498. N. 4. Cab. 111. p. 589. N. 61, Tus- WEKKEN VAN EÜYSCE TuJJchen -fchcydzel van de Neus met het fnot-vlies, en flag-adertjes afgebeelt, Br. VIII. p. 303. 306. Taf. IX. lig. 6. —* Snot-vlies aangemerkt als een dik en uyterlyk bekleetzel, waar mede bekleedt wort, ibid. p. 302. Cab. Lp. 493. N-4-Cab.IX.p.H05.N.68» is met overvloe- dige kliertjes voorzien, Br. VIII. p. 303. qoö. Taf. IX. fig. 7. Cab. I. p. 498. N. 4. Cab. VI. p. 674. N. 3. __—. . pronkt met een ontelbaar getal van flag-aderen, Br. VIII.p. 303. Cab. I. p. 498- N. 4. Cab. 111. p. 600.T af. IV. fig.s. Cab. VI. p.674. N. 3. Cab. VIL p. 735* N. 63- P- 739- Taf. 111. lig 2. ~ wort daar en boven be- kleedt met een zeer dun kraak-beenig vlies, Br. Vlll.p. 303.306. Taf. IX. lig. g. Cab. m.p.589 N. 61. p.600 Taf.lV. fig. 5. Lett.L Cab. IX. p. Boj.N. ög.Br. Boerh. p. 1205. _ van het bal-zakje is met de cellu- leuze rok te zamenbangende, Cab. X. p. 843- N.I05- . ' — kondevanniemantduy- delyk vertoont worden zonder de kond van bereyden en droogen , waar door het op een gantfch nieuwe wyze van Ruyfch verhardt en kondig toebereydt is, Br. I. p. 228. Br. 11. p. 237. Br.XIII. p. 390. —— -maakt geen duLtelt t»al- zakje, maar wort door het zelve in twee deelen verdeelt, Br. Lp. 234.235. Taf. I. fig. 1. Br. XIII. p. 3 80. 38 8• 389 • o- . ■——- opgedroogt, en met on- tallyke bloed-vaten voorzien, Br. I. p. 234.235. Taf. I. fig. 2. , op wat wyze vertoont kan worden? ibid. p. 234* ware geftalte daar van te voren onbekent zynde, is van nie- mant aangetoont, dog van Ruyfck ont- dekt, ibid. Br. XII. p. 360.361. Tujfchen-fcheydzel van het bal-zakje , wort verdedigt tegen Rau, Br.XII. p. 3d0.361. Br. XIII. p. 379. enz. Tuygwerking der Moerfpier , hoedanigen werking, en wat daar door uytgevoert wort 1 Br. Hecq. p. 1142. te geJyk met deszelfs oorzaken omftandig aangetoont, ibid. p. 1143.1144.1146.1147. * van de baarmoeder aangaande de moerkoek naaukeurig befchreven, ibid * van de levensbewegingen, Br. XIV. p. 431. Tweelingen aan malkanderen gegroey t, van agt maanden dragts, Tient. 11. p. 1038. hebben altemets een , zomtyts twee moerkoeken, Rarit. p. 195. Tienc, n. p. 1037. • onvolmaakte van een blind ge- booren Katje verbeeldende, Cab X. p* 836. N. 76. • • van jon'ge Varkentjes vereenigt, als maar een buyk hebbende, Cab. IX. p. 810. N. 102. Tient. I. p. 957. van onvoldrage Kindertjes, met de buyk aan malkander gegroey c, Tient. i.p.957. —— van twee Meysjes met hetbee- nige gedeelte volkomen aan malkander gewaden, Tient. 11. p. 1038, V. V dandel uy t de nugteren darm van een menlek gemaakt, Cab. XI. p. 887» N. i+j. uyt het oppervelleke van de voetzool van een Vrouw, Cab. XIL p. 916. N. 42. * -- uyt het vel van een Kint, ibid. p. 921. N. 82. B L A D-W Y Z E R DER Vtandels uyt menfche huyden, Cab. XI. p. 894. N. 193. Cab. XII. p. 917. N. 52. Varken Weftindifche , dat gezegt wort de navel op de rug te hebben, Cab. X. p. 821. N. 1. Lett. Pk ****** zeer kieyn, zie Scbiltvarkentje, Varkens , twee jonggeboorene zoodanig met malkander vereenigt, dat zymaar een buyk hebben, Cab. IX. p,810.N. 102. Varkens-gras met mosagtige bloemen , Cab, VIII. p. 757. N.57. met zilverwitte bloemen, Cab. Dier.p. 1262. N. 6. p. 1264. N.14. Vaten, bloed-vaten , zie Bloed-vaten. ■' ■ i eenige gelykenifte hebbende met watervaatjes, Cab. 11. p. 527. N. 10. gyl, of voedende weyvaten, hoe onder- fcheyden van de weyvaten? Ontl.Verh, p. 1098. Br. Boerh. p. i22i. —— ■ zyn flag-aderen, en aderen die zoodanigen vogc of wey in zig be- vatten, gelyk gevonden wort in de vlie- zen en andere zoogenaamde bloedeloze deelen, Br. V. p. 27®. Br. XII. p. 355. Br. XIII. p. 399.400. Taf. XVI. fig. 17. Br. XVI. p. 436. 437. Cab. VI. p. 712. N. 125. Tient. 11. p. 1000. 1001. 1015. Ontl. Verh.p. 1097, —— Hayr-fyne vaten , waarom dus ge- naam c worden ? Ontl. Verh.p. 1094, : welkers opvullinge het ware maakzel der ingewanden aan het ligt gebragt heeft, Br. Vat. p. 1125. —— hoe in de vaten bewerkt wort, al het geene dat tot onderhoudt van’s men- fchen lichaam dient, als een nieuwe dog ware leere aangemerkt, ibid. p. 1133. i—hoe na de doot veranderen ? Br. Boerh. p. 1154.1199. —.... Melk vaten, zie Aderen. —Quyl-vaten, zie Quyl-vaten. Schey-vaten aangaande haar tuyg wer- kelyk maakzel tot nog toe niet genoeg- zaam bekent, Br. XVLp.43B» Vaten, TuJJchenribbige vaten, zie Slag-ader en* —— Vliezige vaten, hoe meer uytgezet, des te meer worden zy dik wils verdikt, Ontl. Aanra, 94* —— Water-vaten, zie Water vaten, Wegvoerende van Boerhaven, welke zyn ? Br. Boerh. p, 1184. Zaad-vaten door de ballen lopende, en dezelve uytmakende, Cab. IV. p, 60.j. N 8-Cab. X. p, 842. N. 99 en ico. Tient. Ilf. p. 1058. Br. Vat. p. 1134. —— -—— haar worm-wyze of flangs- wyze loop, Cab. IX. p. 793. N. 43. p„. Bog. N. 85. Cab. Xlf. p. 912, N. 10. .. hoe byzonder dfin en fyn deze vaat jes zyn, die het begin van het ‘zaad maken , wanneer ze van het zaad berooft zyn , Cab. IX. p. 793. N. 43. p. 809. N.BB*P-813* Taf. lll.fig. 3. Cab.X.p. 842.N.99 en ioo.Cab.XII. p 920. N.76. . Konftig ontbonden en toe- bereydt, Cab. 11. p. 554. N. 16. Cab. IV. p. 604. N. g. p. 627. Taf. I. fig. 2. Cab. VIII. p. 748. N. 17. Cab.lX. p. 809. N, 88- Cab. X. p. 842- N. 99 en 100. of in het lichaam der ballen in iets anders ontaarden? Br. Bohl. n, .239- - , preparerende zaad-vaten van een Man, Cab. 111. p. 568. —— van het Buyk-vlies leggen van buyten tegen hetzelve aan, en zyn daar aan vaftgehegt, Cab. VIL P.732.N. 51. Lett. C. —— ——— ——• lopen onderbet buyk-vlies, of kruypen boven deszelfs buytenfte oppervlakte, Rarit.p. 173. kleetzel, dat Scheevliesgenaamt wort,te hebben van de buytenfte oppervlakte van het Buyk-vlies, en niet van de bin- nenfte, gelyk qualyk van de Schryvers aangewezen wort, Cab. VII. p. 732. N. 51. Lett. C WERKEN VAN RUYSCH. Vaten, Zaad-vaten, uitwerpende of uytfchie- tende zaad-vaten nemen de natuur van zaad-blaasjes aan, eer zig in dezelve in- planten, Cab. X.p.853* N*i6s. • -1— waar door van de bloed-vaten onderfcheyden ? Cab. IV. p. 615. N. öy. Zap-vaten, zie Zap-vaten. Vel, zie Huydt. VeUdiertjes, zie Huyd-kliertjes. Veltroede, of Priapus van Hermannus, wat kruydt? Cab. XI. p. 876. N. 54. Tient. 111. p. 1062. Venus hayr Amerikaanfch, Cab. Dier.p. 12 60. N. 2. p. 1261. N. 6. Vems-quaal met onlydelyke pynen in het Dye been verzelt gaande, en waar uyt zulks voortkomt? Cab, X,p.858*N.i82. Verdrooging onder de gebreken der hayren te tellen, Tient. I. p. 947. Verfzel van het oog, zie Oog. Verhaal van een kleyn viervoetig diertje, door een wonderlyke baring ten monde van een Vrouw uytgebraakt, met een voorheek van deze ongehoorde zaak opgeheldert, en met egte bewyzen en verklaringen beveiligt, Cab. IX.p. 793. N. 48. ■ - van een Maagpyps ziekte , altyt voor ongeneeslyk gehouden , van het beledigde deel, de voorzeggens teke- nen, oorzaak, en de fraye genezings* wys van een zeer gelukkige uytflag, roet een zeer zeldzaam voorval, en de omftandigheden van dien opgeheldert, Tient. I. p. 960—970. „■ van een ongehoorde braking van een Bekgely kent diertje, met de om Han- digheden van dit voorval, ibid. p. 954. 955' 97z' Taf. 11. fig. 4. 1 Verharding van lichaams deelen door ver- magering , verdrooging, e*l waterzugt l ontdaan, Ontl. Aanm. 70. Verhemelte, bekleetzel, of zagte deel daar van met bloed-vaten opgevult, Cab. 11. i p. 547. N. 12. Cab.V. p.650. N. 1. . Verhemelte, gedeelte van het zelve, met een baftaart - vlefige uytwas, en bederving van het been hoe eensdeels zeer geluk- kig genezen, anderdeels van een zeer quade uytkomft door onwetenheyt van Lapzalvers geweeft is ? OntJ. Aanm. 48 en 49. ——— Klieren alzoo genaamt, Cab. I. p. 498. N. 4. Cab. VI. p. 674. N. 3. - eenvoudigfte, en wel tweeder- Jey zoort van dezelve hier van Boerhaven aangemerkt, Br. Boerh. p. 11.54.1176. — —— worden vanßuyfch wederlegt, ibid. p. 1213. —, _ met mondekens voorzien, Cab. 11. p. 547. N. 12. ———— Latwyze overdwarfche oneffen* heden, die hier worden gevonden, ibid. —, opening, of mondeke van het ver- hemelte na het oor gaande, Cab. I. p. 497. N. 4. —— Tepeltjes van het zelve, zie Zenuw- tepeltjes. ■ ■■■ ■■■- Twee openingcn alhier even ag- ter de fhytanden gevonden, Cab.Vl. p. 674. N. 3. ■"«—— van een Jonge, ibid. —— vaneen menfch, Rarit. p.2i5. van wat aardt, en gebruyk des- zelfs flymig vogt ? Br. Boerh. p. 1160. Vermagering door langduurig vallen, en grotepynen veroorzaakt,Ontl.Aanm.6B» uyt gebrek van quyl oneftaan, Tient. 11. p. 1009. —— Zommige lichaams deelen daar door verhardt en beenagcig geworden, Ontl, Aanm. 70. Vertrekplaatzen, waar medl voorkomen? Cab. VII. p. 715. N. 15. Verzweering door het geduurig uytflorten van fcherpe vogten uyt de Lyfmoeder quaadaardig en doodelyk.Ontl. Aanm.6. B L A D-W Y Z E R DER Verzwering, quaadaardige voorteetende verzweering in de onderftelip zeer ge- lukkig genezen, Tient. 11. p. 1007. 1008. Vet doorliet darmfcheyi verfpreyt, heeft zeer veele fyne bloedvaatjes, Cab. XII. p. 92.3. N. in. Tient. 11. p. 1005. drie onderfcheyde zoorten daar van aangemerkt in dode lichamen, Tient. 111. p. *°B3- groot ft uk van het zelve uyt een menfch , Cab. XI. p 874* 43* heeft een groote overeenkom!! met het merg der beenderen, Cab. IX. p.781. . N. 2. Tient. 111. p. 1082. 1083. . hoe na de doodt in de graven veran- dert vvort? Cab. 11. p. 54.4. N. 15. Cab. 1X.p.781• N.2.Tient.ll. p. io43.Tient. 111. p. 1083. ■.— hoe vergadert zynde wederom door uytlozingen kan uytgaan ? Br. Boerh. p, ij 69. 1209. hoe zig vergadert in haar celletjes? Cab. X. p. 845. N. 122. . is in vermagerde oude menfchen dik- wils overvloedig, Tient.lll. p. 1073. « is zeer week, en zagt in de menfch, Cab. 11. p. 543. 544- N. 15. menfchevet komt niet met Schapen- ongel, maar met Paardevet overeen, Br. Boerh. p. 1204. onder het vel des buyks byna een vin- ger dik-in een Meysje bevonden , Ontl. Aanm. 36. vanhec bloedt, wortby een gehouden in celletjes, Cab. I. p. 497. N. 3. Cab. UI. p. 594. N. 79. —. vergaat niet na de doodt, Tient. 11. p. 1043. waar door van het bloedt wort afge- fcheyden ? Br. Boerh. p,. 1169. week vet aan het bloedt toegefchre- ven, Cab. I. p. 497* N* 3* won niet alleen omtrent het opper, maar ook omtrent her voorhooft gevon- den, Cab. 11. p. 553, N, 4. Vethuysjes, "Ram. p. 221. Cab. 11. p. 543-, N. 15. Cab. 111. p. 594. N. 79. Br. Boerh. p. lIÖ2. Ilfjp. ■ boe vertoont konnen worden? Cab. 111. p. 594. N. 79. • konnen dikwils bovenmatig uyt- gezet worden, Br. Boerh. p. 1169.1209. • of ooyt alderecnvoudigfte klie- ren genaamt worden? ibid, p. 1209. • Vet in dezelve begrepen, gaat in fcherpe ziektens dikwils daar uyt, ibid. p. 1169.1209. Vetklompjes aan een llymproppige ftoffe vaftgehegt en vereenigt, Cab. I. p. 497. N. Q. o hardagtig , en van verfcheydê grootte, uyt het bloedt zig opdoende, worden van een viies-gelykend dekzel om vangen, ibid. Vezelen, baftaart-vleefch vezelen door de konft gemaakt uyt het bloet van een menfch, of uyt het bloet van een Kalf verfchillen zeer veel van malkander, Cab. XII. p. 93 r. —— HarJJen vezelen, zie IhrJJenen. —- Milt-vezelen , cmerchvarjche , haar Joop, en van waaroorfbronkelvk ? Br IV. p. 261. —~ —— hoegefteltzyn? ibid. p. 262. m> 1' 11— ~—~— Komen in een menfehe-mik niet te voorfehyn, ibid. p. 2ÓI. enz. Amw. aan Bidl. p. 447, Cabl X. p. 840. N. 89. — of deze dwariïe draden, of ftutz els in een Kalf voor ze- nuwen aangezien, en gehouden moeten worden ? Cab. IX. p. 790. N. 28. p. 803. N. (sr. ——— ——7 tot wat gebruyk dienen in de Kalveren? Br.l V.p.262. Cab. IX. p. 789* N. 2g. ——— Verfchynzelsdaar van zyn de Ontleders meermalen te va- ren gekomen, Br.IV. p. 2C2, WERKEN VAN RUYSCH. Vezelen, Milt-vezelen, overdwarfebe, waarom in de menfeh niet van noden zyn ? ibid. —.— worden in een KalfsmiJc in een groote menigte gezien, ibid. Antw. aan Bidl. p. 447. Cab. X. p. 840. N.91.92. Schynen zig als voor het oog op te doen in een menfchen-milt, en waardoor? Cab.ll. p. 541. N. 12 13. - . • ■— Zeniïivagtige worden in een menfehe-milt niet gevonden , Ontl. /ianm. 100. .——— —— Zyn zoo veel niet in een Schape-milt als in die van een Kalf, ibid. van de Baarmoeder , zie Spier- draden. Vlezige, in dunte en tederheythet fplnrag te boven gaande, Cab. XII. p. 919. N. 67. Vinger, twee kopere fpelden uyt deszelfs top gehaalt, Tient. 11. p. 1006. Vmers afgebeelt, en derzelver namen, Br. XIV. p. 41Ö. 417. Taf. XVII. fig. !—3. Taf. XVIII. fig.i. , Mechanfche vingeren in de fpier- draden van dc Ruyjfche-fpier, wat bevor- deren en uytwerken? Br. Hecq. p. 1142. meer als na de gewoone wyze van de natuur, in wanfchepzelfs gevonden, Rarit. p. 225.22 Ö. Tient. I. p. 956. ■ van de voet, zie Tooncn. Vifch Afrikaanfche, gelobde zonder fchub- ben , Cab. Dier. p. 1265. N. 23. - gemarmerde,ibid. pi 12-0. N.J9. - grootkeelige ,en waarom zoo genaamt? ibid. p. 1265. N. 23, - —— plat, en van datzoort, het welk Clip vifch geheten is, ibid. N. 20. - van de zoort van Caprfcus, uyt wiens rug een lang hoornt- je voortkomt, ibid. p. 12(58- N. 37. Amboinfche, ibid.p. 1260. N. 3. Vifch, Amboinfche, driekan tig, gebuggeld, en gedoornt, ibid. p. 1274. N. 91. p. 1279, Taf. VI. fig. 1. • gehoornt, ibid. p. 1273. N. 89. p. 1279. Taf. VIL fig. 1. —— Vliegende en beenbultige, ibid. p. 1274. N. 90. p. 1280. Taf. VII. % 2. • Braziliaaufche , Abacatuaia genaamt, en afgebeeltjbid. p. 1276. Taf. ll.bg. 1. ■ Ceylonfche bruyn gevlakt, raethetaf- beeldzci van dien, ibid. p. 1273. N. 89. p. 1279. Taf. VIL fig. 1. gebaard t, Acaruana genaamt, ibid. p. 1269. N. 53. „ gekapt, en waarom zoo ge- naamt? ibid. p. 1271. N. 69. - vierkantig, meteennetwyze huydt, zeer kleyn, en afgebeelt, ibid. p. 1 268. N, 45. p. 1 277. Taf. 111. fig. 1, CuraJJoufche BJaasvis , Orbis gehe* ten, met zwarte flippen, ibid. p. 1267, N. 36. • Guweefche platte zilvere Vifch van het geflagt der Braziliaanfche Mucu, ibid. p. 1268. N. 38. • Indiacmfche gemarmert,ibid.p. 1270. N. 62. ■ rond plat, en doornagtig, met de naam van Penningvisje genaamt, en waarom? ibid. p. 1270. N. 63. af- beeldzel daarvan, ibid. p. 1278. Taf. 111. fig. 7. —_ Zilverkleurig, ibid. p- 1263* N. 12. Tovenaars-vifch, zie Baars vm Amboina. Visjes, Afrikaanfche plat, en met overdwars lopende ftreepen, Cab. Dier. p. 1265. N. 2i. p. 1269. N. 54. ■ van de zoorc van Bagre, ibid. p. 1264. N. 15. p. 1268. N. 38. Blaazers, of Blaasvifien van Afrika befchreven, ibid.p. 127 c. N. 60, p. 127 r. 1272. N. 75. Visjes levendig ingcflokt zynde, konnen p in de maag niet in het leven blyven, Tient. I. p. 955. Vkermuys van een Indiaanfche af kom ft,met een zeldzame neus, Cab. Dier. p. 1261. - N. 5. J/leefch, fluk daar van met een voetje en nageltje voorzien , Tient. 111. p. 108 8* Taf. 11. fig. 6. Vliegjes (kleyne Wormtjes) afgcbeeit en - vertoont met de dopjes, Cab. I. p. 519. Taf. 111. fig. j. —- door de waterwegen met haare popjes uytgedreven, ibid. p, 517. Tient. . 111. p. 1070. Spaanfche Vliegjes, Cab. Dier. p. 1259. N. 2. p. 1262. N. 6. --—■ verfchuylen in de holletjes der . beenderen, Tient. 111. p. 1070. 1071. 1082. uytgefchudde vellen van deze beeftjes in het binnenfte der beenderen gevonden, ibid. p. 1069.1070. logs. waar uyt voortkomen? Cab. Lp. 517- *— Zyn niet alleen van een , maar van driederley, en verfcheyde zoorten , Tient. 111. p. 1070, Vlies, Jder-vlies, zie Chorion. —— Alantois, zie Pis-vlies. —— Been-vlies , bloed - vaten door het been-vlies der ribben , en der fcheen- beenderen verfpreyd menigvuldig, en ontelbaar zynde, hoe loopen, en van waar oorfpronkelyk ?Br. 11. p. 242.245. Br. V.p. 270. Tient. 111. p. 1089. Taf. 11. fig. 8. is van zesderley gebruyk in de gehoor-beentjes, 8r.V11Lp.299.300, —— Borft • vlies, anders het Ribbe - vlies, heeft een onderleggend Celluleus vlies, Tient. 11. p. 1014. —— 1 kan naauwlyks in twee oppervlaktens verdeelt worden, Br, 11. p. 242. B L A D-W Y Z E R DER Vhes, Borft-vlies. Klieren tot deszelfs be- vogtiging worden hier niet vereyfcht, en ook niet gevonden, Tient. I. p. 040. Br. Boerh. p. 1201. - met ontallyke Slag-aderen voorzien , Br. 11. p. 242. 245. Taf. 11. fig 1. Cab. I. p.513. N. 16. Cab. X p’. 845. N. 118. Buykvlies, zie Buykvlies. Celluleus (blaasagtig) aan de huydc zittende gebleven,Cab.Xl. p. 870. N.15. beftaat uyt vele blaasjes, Br. Boerh. p. 1203. — door alle deelen van het lichaam verfpreydt, kan overal onder de huydt gevonden en vertoont worden, Cab. m.p.594. N. 79. 8r.80erh.p.1203. Slag-aderen daar door in een groote menigte loopende, verfchillen in loop van die, dewelke door de huydt verfpreydt worden, Cab. XI. p. 870.871. N. 15. 16. p. 882. N. 99. Cab. XII. p. 917. N. 52. —— Togt of zweetgaatjes van het zelve , worden alleen als deszelfs uytloozingen aangemerkt, Br. Boerh. p. 1158. 1169.1205. 1209. van de Mannelyke roede, is een vervolg van het vleezige vlies, Cab. 111. p. 594. N. 79. :—— •——— van de Ipieren, zie Spieren. — van het Darm-fcheyl, zie i Darm-fcheyl. 1 van het dunne harflen-vfies, Cab. XII. p. 921. N. 83. . 1 ■■ van het gedarmte, zie Darm- vlies. 1 —•— der Tanden, zie Tandt. '• Harffen-vlies , zie Harjfen-vlies. , —— lers dat een natuurlyk vlies vertoont. , Cab. VI. p. 679. N.15. Kraahbeenvlies, zie Neus. e Maagde-vlies, zie Maagdenvlies. [. —,— Mergbekleedende vlies van het Dye- WERKEN VAN RUYSCH. been , met llag-aderen voorzien, Cab. X. p. 858- N» 182. Vlies, Mergbekleeden.de vlies, wanneer only- delyke pynen verwekt? ibid. - -—■—. Zoo fyn als een fpinne- web, ibid. —— oorhekleedende vlies met een vogc be- zet , zie bVi>gt. Panne-vlies, Bloed-vaten alhier ko- men zeer zelden te voorfchyn, Br. V. p. 270. —.— zyn zeer veel en menigvuldig, ibid. Cab. I. p. 494.N. 3. p. 508. N. 15. Cab. 111. p. 597. N. 6. uyt wat oorzaak deszelfs ontftekingontftaat?Br.V. p. 263—270. Pis-vlieseeningebeeltvlies, Cab.lV. p, 608. N. 30. Cab. V. p. 636. N. 41. p. 642. N. 57- Cab. IX. p. 786. N. 21 Cab. X.p. 85a. N. 155. . — is m de menfeh met te vin- den , Cab. IV. p. 608. N. 30. Cab. V. p. O36. N. 41. p. Ö42. N. 57. p. 653. Taf. —- of in de heeften plaats heeft? Cab. V. p. 642. N.57. Schee-vlies der ballen heeft geen klie- ren , Tient. I. p. 949. - is met bloed-vaten voorzien , Cab. 111. p. 569. Lett. RR. __ van een Man, Ra- rit. p. 167. , . , . Slag-aderen door het zelve loopende bvzonder kondig opgevalt, Cab. VUL p. 7Só. N. 55- Cab. X. p. 847. IsT. 129. „ __ . met quikzilver vervult, Rarit.p. 177 • Cab.lX. p. Big. N. 94. __ zyn zeer fyn en menigvul- dig, Cab. VIII. p. 762. N. 81. Snot-vlies, zie TuJfchen-Jcheytfel. Spiegel vlies doorfchynende, uyt de harflenen van een kint, meteen water- hooft gequelt, Rarit. p-19 * • - Spimewebs-vlieS) zie Harjjen vlies. Vlies, Stukje daar van , Cab. VI. p. 6gi. N. 66. Tegennatuurlyk dik, agter het maag- devlies zittende, en des kints uytgang belettende, Ontl. Aanm. 22. Trommelvlies, zie Trommelvlies, van de Lever, Cab. 11. p. 552. N. 5. * gedeeltens van dit vlies, Cab. IV. p. 617. N. 73. Cab.X. p. 343. N. 132. p. 857. N. 18r. is ryk van flag-aderen , zie Slag-aderen. — met duyzenden van water- vaten voorzien, Br. V. p.273. 276. Taf. VI. Lett. C. — verdubbeling van dit vlies, ibid. p. 271..273. — zeer verhardt en «verdikt, Ontl. Aanm. 19. Cab. IV. p. £l7. N. 73. van de Longe-pyp, zie Longe pyp. van de Lyfmoeder, Binnenjte uyt de lyfmoeder van een Koe, in ronde en harde bolletjes verandert, Cab. VI. p. 708- N. 112. . gedeeltens van deszelfs binnenfte vlies uytbevrugte Schapen, vervult met duyzenden van vaatjes, die- nende tot voedzel van de vrugt, van Ruyfch 'wormwyze vaatjes, en waarom alzoo genaamt ? Cab. if. p. 550. N. 19. Cab. 5. p. 637. N. 41. Cab. VII. p. 725. N. 16. Afbeeldzel daar van, Cab. 11. p. 563. Taf. VI. fig. 6. — Stukje van deszelfs buiten- fte vlies uyt een Kalf, Cab. 11. p. 551. * N. 2. van de Milt is in een men (bh zeer teder, dog taay en dik in een Kalf, Br. IV. p. 2x53. ■ tegen de natuur zeer dik bevonden, en waar door veroorzaakt? Ontl. Aanm. 4. Cab. VI. p. 674. N. 4. Cab. XII. p. 924. N. 119. van de Moerbek, is op verfcheyde B L A D-W Y Z E R DER plaaizen, waar door aan de lyfmoeder valtgehegt is, altemets bevonden in een fteenagtige natuur verandert te wezen, Cab. ll.p.549- N. 18-Tient. ll.p. 1038. On tl. Verh. p. 1102. Vlies van de Moerkosk, is zeer zelden met bloed-vaten door het zelve pallerende bezet, Cab. V. p. 636. 637. N. 41. • ■ fchynt na de Lyfmoeder ziende, ten opzigte van deszelfs wezen eenige orereenkomft te hebben met het ware vlies Chorion, waar mede het als een lichaam is, Cab. 11. p.549. N. ig. Cab. V. p. 637. N.41. Tient. 11. p.1038. Ontl. Verh. p. 1102. ■ tot wat gebruyk dient? Cab. V. p. 636. N.41. wat eygentlyk is, en waar uyt voortkomt ? Cab. X. p. 833. N. 60. - wort ten opzigte van dat gedeelte , dat na de Lyfmoeder ziet, van Ruyfch genaamt het noppige of zap- pige vlies, dienende tot vocdzel van de vrugt, Cab. V. p. Ö3O. 637. N. 41. p. 641. N. 57. van de Nieren, Binnenjle of eyge vlies zeertaayenftcrk,Cab.l. p. 501.N. 11. ■ —i Buytenfie , of Smeer vlies doet zig raeeflen tyc op als een tzamen- flel van een klierig vliesje, Cab. VI. p. 703. N. 84- * heeft in ’s men- fchen lichaam ontelbare celletjes, niet met fineer, maar met vet vervult, Cab. ÏL p. 543. N. ij. —— zeer verhardt en verdikt, Ontl. Aanm. 19. van de pan van de heup met zeer vele bloed-vaten doorweven, Tient. 11. p. 995. 1046. Taf. 111. fig. 3. op wat plaats gelegen ? ibid. p. 995. waarom zoo lang verbor- gen? ibid. p. 995. Vlies van de pan van de heup zeer dun en fyn, ibid. p. 995. van de Water blaas, Binnenjle vlies, ontdoken, en vervolgens met het vuur aangedaan, door de pisweg uytgetrok- ken , en geloll uyt een Kraamvrouw zonder levens gevaar, met een af beeld- zel van een groot gedeelte van het zelve, ibid. p. 1019.1020.1045. Taf. 11. fig. 1. • fleenagtig gewor- den, Cab. IV. p. 612. N. 51. p. ÓI6.N. 70. p, 627. Taf. 11. fig. r. van een Mcnfcbe-long, met zeer vele bloed-vaten vervult, Cab. V1Lp.734. N. 59. van hetvoorhoofds-been, deszelfs holte boven de wortels van de neus bekle- dende , Br. IX. p.314. Cab. IX. p. 734. N. i 3. Br. Boerh. p. 1207. — heeft gemeenfchap met dat de fpongieufe beenderen van de neus bekleedt, Br.l X.p. 314.Cab.1X,p. 784. N. 13. js zeer dun en fyn, ibid. Br. Boerh. p. 1207. — met bloed-vaten en kliert- jes voorzien, Br. IX. p. 314.315. Cab.lX. p. 784- N. 13. Br. Boerh. p. 1207. — tot wat gcbruyk dient ? Br. IX. p, 315. Br. Boerh. p. 1207. Vette-vlies van bet Bal-zakje, anders het celluleufe vlies genaamt, Cab. 111. p. 594. N. 79. Cab. X. p. 841- N. 95. . door wind opge- blazen , gedroogt, en aan moten gefhe- den, doet de Vet-celletjes te voorfchyn komen, Br.Lp. 233. hoe door deszelfs opblazing het middelfchot en het cel- luleuze vlies der roede mede opgebla- zen wort? Cab. X.p.843. N. 105. — js eygentlyk het vlies Dartos, Br. I. p.229. Cab. 111. lp. 504. N. 79. Tient. 11. p. 10x7. WEKKEN VAN R U Y S C 11. f/ks. Vette vlies van het Bal-zakje, is met vlezige vezels doorweven, waar door het zakje opgetrokken en gerimpelt wort, Br. I. p. 229. 233. Onrleders een vleezig vlies genaamt ? ibid. p. 233. bloed-vaten , Tient. 11. p. ICI7. ffater-vlies of IVitte-vlies, zie Amnios. jsjiezen als middelen aangemerkt , waar door de vaten in een behoorlyke fchik- king t’zamengebonden worden, Br. Boerh. p. 1205. -—— Baftaartvliezen, of onware, na een aderlating uyt verdikte wey van ontdo- ken menfchebloedt, door de kond toe- bereydt, Cab.Vl. p.670'. N. 7. Cab. VIL p. 729. N. 39> Cab. X. p. 853* N. 161. Cab. XII. p 915. N. 34. afbeeldzel daar van , Cab. VIL p. 740. Taf. 111. fig. 6. Darm vliezen, zie Darm-vliezen, door wat vliezen geen bloed-vaten zyn verfpreydt? Br. XIII. p. 373. r—— Dunne vliesjes (Chcrion en Amnios) van het eerde beginzel van een fchep- zeltje, Cab. VI. p. 687. N. 40. _ — voor het inwendige van het Ey, te gelyk met de vogt des Eys gehouden, ibid, p. 685- N. 32. - het roedenhooftje bekledende, zit- ten zeer vafbaan malkander, egter zyn ze van een verfcheyde gedeltenis, Br. XIII. p- 376- 377- . Klap-vliezen, zie Klap-vliezen. — Medelydentheyt van dezelve met de zenuwen in des menfehen lichaam, Br. XIV. p. 412* . met zeer fyne en menigvuldige bloed-vaten voorzien, Rarit. p. 167. 177.173.181. Br. V. p. 270. Cab. V. p. 640. N. 52. Cab. VIL p. 722. N. 4. Cab. VUL p. 762. N. 81. Cab. IX. p. 784* - : N. 13. p. 810. N. 94. Cab. X. p. 847. N. 129. ; Vliezen. IVageblevene holle Eyer-vliezcn van de Graaf Kelkjes geiiaamt, Cab. IX. p. 785. N. 16. 1 Oogvliezen, zie Oogvliezen. van de Lyfmoeder, beyde zoo binnen- fte als buytende vliezen uyt een Koe, Cab. V. p. 651. N. 3. Lett. A. B. • hebben zeer vele bloed- vaten , ibid. ■ van de mannelyke roede, hoe vele, en welke die zyn? Br. XV. p 425. van de neusbeenderen, zie Neus. 1 - van de ïVat er-blaas, Ontl. Aanm. 89. Cab. IV. p. 612. N. 51. p. 616. N.70. Tient. 11. p. 1019. —— met een etteragtige doffe bezet bevonden, Ontl. Aanm. 89. • -—A— waar door tegen de natuur zoo bo- venmatig dik. worden ? Br. Boerh. p. 1169. 1209. 1 ——■ worden verdikt door omfleeking, Ontl. Aanm. 4. i Vlinder uyt Turkyen veel coleurig ,en des- zelfs afbeeldzel, Cab. Dier. p. 1259. N. 2. p. 1276. Taf. I. dg. r. , Voedzel van waar, en op wat wyze delig- chaams deelen het zelve omfangen? Br. VIII. p. 298. Br. X VU. p. 4.36.437. Cab. 111. p. 575. N. 16. Cab. IV. p. 622.N.96. Cab. VI. Voorl. p. 669. p, 712. N. 125. Cab. X. p. 830. N. 35. Tient. 1. p. 953. Tient. IJ. p. xoi j. Ontl. Verh. p. 1097* - waar het zelve toebereydt, en doet wat wegen uyt de Lyfmoeder tot de vrugt gebragt wort? Cab. 11. p. 550. N. 18* 19- Cab. V. p. 636. N. 41. Cab. VIL p. 725. N. 16. Ontl. Verh. p. 1119. zie Vrugt je, Menfchevrugtje. wort aan de vrugt ook door de Na- veldreng toegebragt, Cab. IV. p. 613. N. 55. Ontl. Verh. p. 1119. Voet, menfehevoet, Rarit. p. 210. Xxxxxxxs Voet, B L A D-W Y Z E R DER Voet) met verfcheyde peezen voorzien, Cab. IV. p. 619. N. 82. ——- op wat wyze de llag-aderen langs de rug des voets loopen? Cab. VI. p. 674. N. 2. Regter voet met de regter dye uyt een kint, Cab. Hf. p. 595. N. ga. ——. van een onvoldragen kint,Cab.XL p. 887- N. 146. -—.» van een Varken, Cab. VII. p.722. N. 4. .. van een Vrouw, Cab. XI. p. 897- Lett. E. Voeten boven het gewone getal in de Scha- pen dikwüs van de nek hangende, Tient. I. p.958. .—. derzelver gebeente uyt een hoer op het water dryvende als een veder, Cab. VII. p. 72.5- N. H- hoe de lek.doorens in de voeten dik- wüs zoo gevaariyk zyn?Tient.ll.p. 1 o 11. —~— met drie toonen van kleyne kin- dertjes , hangende aan de rand van de moerkoek van een Vrouw, Cab. IX. p. 788. N. 24. Tient. I. p.958. - van Jongelingen, Cab. X. p. 835. JNT. 72. Cab. XI p. 871- N. 21. p. 88P« N. 87- Cab. XII. p. 9 *B* N. 58. van kleyne kinderen, Cab. IV. p. 619. N. 82. Cab. VI. p. 6g6. N,. 34. Cab. VIL p. 733* N. 55. Gab.lX. p. 783. N. 9. Lett. B. C. Cab. X. p. 837. N. 81. p. 844. N. 115. Voet zooien met een fmerige vogtigheyt vol- gens Boerhaven beteken, en waarom ? Br. Boerh. p. 1170. Vogelgeraamten, zie Geraamten. Vogeltje, Hotiingvogeltje van de Caap de goede %op , hoe zig zelfs voedzel verzorgt ? Cab. Dier. p. 1268. N. 41. Ooftindifch blaau wagtig van eoleur, ibid. p. 1270. N. 64. Paradysvogcltje van wegens des- zelfs zéltzaamheyt befchreven, Cab. XI. p. 872. N. 25. Vogeltje van Amboim, driecoleurig, en in zyn geheel bewaart, Cab.Dier. p. 1266. N. 29. van Ceylon, het Sa ffr aanvogelt je ge- naam t, en waarom ? ibid. p. 1271. N.72. viercoleurig } met het afbeeldzel daarvan, ibid.p. 1259. N. 2, p. 1276. Taf. I. fig. r. van Curajfouw, Colubrietfe genaamt, zie Colubrietje. • Tsvogelije uyt Afrika zeer fchoon, Cab. Dier. p. 1172. N. 77. Vogt agter de ooren, alwaar aan het hooft gehegt vaft zitten , geboren volgens Boerhaven uyt aldereenvoudigfte klie- ren, Br. Boerh. p. 1158. - om wat reden hier wort gevonden? ibid. p. 1170. « Bafcmagtïge, van Ruyfth bewaart, de voorwerpen zonder bederf, en verhardt dezelve eenigfins 5 Br. XVI. p. 438. Cab. 11. p. 5 37. N. 2. p. 55 r. N. 1. Cab. VI. p. 688- & 43. p. 705. N. 94. Tient. I. p.' 938.Br. Boerh.p. 1215. Br.Bohl p.i 247. —— der inwendige fchede onderfcheyden van dat der pis-weg, Br. Boerh.p. 1163. - waar toe vereyfcht wort? ibid. p. 117-0* Eygen vogt, of water van de Moeder, te gelyk met de vrugt, in het witte vlies befloten, en zeer helder, en doorfchy- nende, in de balfamike vogt bewaart Cab. X. p. Bji- N. 150. glibberig vogt, in het gewrigt van de knie agter de kniefchyf gevonden, wort van de uyterfte eyndens der wey-flag- adertjes, als het eenigfte werktuyg af-, gefcheyden, Tient. 11. p. 999—1001. —in de Longepypen eerfl dun zynde,. wort buyten de vaten hangende,allengs-, kens dikker, Br. Boerh. p. 1202.1204. hhm- —— is in een gezont menfeh weynig, dog in een ziekelyke toeflant overvloediger, ibid. p. 12.02—1204. fogt, in de Longepypen eerft dun zynde, verfchilt in aart van andere vogten , ibid. p. 1161. 1204. • - waarom aldaar nootzake- lyk vereyfcht wort ? ibid. p. r 170.1202. . -———- wort volgens Ruyfch niet uyt klieren, maar uyt de flag-aderen uytgeftorc, ibid. p. 1202. - naaukeurige befchryving van yder zoort van vogt, waarom in de genees- konit wort vereyfcht? ibid. p. 1157. .—. Olyagtig-vogt, zie Olie. .- van de Keel, waar door volgens Ruyfch lymagtig wort? Br. Boerh. p. 1204. van de Maag, komt bykans met die van de maagpyp overeen, ibid p. n6r. —■ om wat reden vereyfcht wort? ibid. p. 1170. • fchynt aan Boerhaven twee- derley te wezen, en waarom ? ibid. p. iiB7- • van de Pis-weg heeft in beyde de ge- ilagten een byzonder gebruyk, ibid. p. 1163. 1170. • verfchilt in een Vrouw zeer veel van dat vogt, het welk de in- wendige fchede beftrykt, ibid. p. 1163. • . waarom in de Mannen dik- wils fmerten verwekt ? ibid. p. 1162. van de Slokdarm, hoe zig duydelyk* openbaart? ibid. p. 1161. in aart en eygenfchap zeer verfchillende van andere vogten, ibid. p. 1161. 1204. is overvloediger in een zie- kelyke toeflant als in een gezonde , ibid. p. 1202—1204. tot wat gebruyk dient? ibid. p. 1170. 1202. uyt de flag-aderen uytge- ftort zynde, heeft volgens Ruyfch geen ontfangplaatsjes van noden,ibid.p.i2o2. , - van de Voorhuydt, hoedanig?ibid.p. 11(52. WERKEN VA N R Ü Y S C 11. , Vogt van de Voorbiedt, van waar worc afge- , lek? ibid. waarom daar wort gevon- den ? ibid. p. 1170. . van het gedarmte, hoe d anig ? Cab. XII. p. 914. N. 28. Tienc. 11. p. 1001. Br. Boerh. p. 1 i6r. . tot wat eynde dient? Cab. XII. p. 914. N. 28. Br. Boerh. p. 1170. , _ van Boerhaven tweederley gcftelt, die op tweederley wyze in de holligheden van liet gedarmte ontlafl wort, Br. Boerh. p. nB7- van het oorbekkdende vlies van Boerha- ven geftek uyt te waaHemen uyt deszelfs holle beursjes, ibid. p. 1158* • . van Ruyfch beweert, niet uyt holle blaasjes, maar uyt bloed-vaten voort te komen, ibid. p. 1205. van het verhemelte, zie Verhemelte. van Higmorus-hol, byzonder dun en fnotterig, waar uytvloeyt? Br. Boerh. p. 1207. — veroorzaakt door de ver- floppingder uytgang zomtyts de doodt, ibid. - uytmzemende is een zeer dunne en fyne vogt, ibid. p. 1155* 1156.1204. Jooptregtuyt van deuyter- fte en fynfte pypjes der flag-adertjes, zonder eenige klieren, ibid. p. 1156,1204. of njet nootzakelyk uyt het gehele lichaam van daan gebragc wort 2 ibic]. p. 1204. van Sanctorius ontdekt, bin- nen vier en twintig uuren boven de vyf ponden door onzigtbare wegen te ver- vliegen, ibid. p. 1156. 1204. • Zenuw - vogt, waarom door klieren niet afgefcheyden kan worden ? Br. Bohl. p. 1238. Vogten, affcheydingen van dezelve wor- den vcrfcheydendyk uytgewerkt, zon- der verfcheydentheyt van de middellyn B L A D-W Y Z E R DER m de togtgaatjes , zonder byzondere, bepaalde en met het te fcheydene vogt overeenkomftige gedaante der montjes en togtgaatjes, en worden al- leen afgefcheyden van de daar toe be- quaam gemaakte nyteynden der bloed- vaten , die in loop, zelfftandigheyt en maakzel zeer veel van malkander ver- fchiüen, Br. XII. p. 355- Br. XV. p. 459. Br. XVI. p.432. Cab. 11. p. 550. N. 19- Cab. 111. p. 591. N. 69. Tient. 11. p. rcoo. 1001. Tient. lil. p. 1058. Ontl. Verin p. 1097.1098. Br. Vat. p. 1125.1126. Vogten, dunne, en zeer fyne vogten, dis door op ene wegen vry iiytwaaffemen, Br. Boerh. p. 1155. 1156. 11 87. ■ Eenparige Helling van alle Schry- vcrs omtrent de verfcheyde affchej din- gen der vogten is, dat dezelve aan het byzondere maakzel, gedaante, en ver- fcheydentheyt der togtgaten , en klie- ren , als mede aan de overeenkomftige gedaante der te fcheydene vogten toe- gefchreven moeten worden , Br* XV» p. 418* 419- Br. XVI. p. 432. _ gevoelen van.Malpighius aangaan- de de fchéydïng der vogten door Boer- haven opgeheldert, en beweert te we- zen , dat de vogten niet door hulp der klieren worden afgefcheyden , maar dat de fcheydingen door de nyteynden der flag-aderen geleideden , Br. Boerh., p. 1171. 1193. „ 1— haar diktens in een levendig of dood lichaam moeten grootelyks onder- fcheyden worden, ibid. p. 1203. haar fcheydingen in de ingewan- den gefchieden door een eenvoudiger toeftel, als Malpighius fielt, ibid. p. 1180. hoe het zeggen van Malpighius, dat alle fcheydingen in de klieren ge- fchieden, van Boerhaven, als in het al- gemeen wort aangemerkt, ibid. p, 1171. Vogten, hoe tot in de holte van het bekken gebragt konnen worden?Ond.Aanm.43>. in de groefjes vergadert zynde, worden door vertoeving, ftilftant, en de rontomgaande warmte verandert tn verdikt, Tient. 11. p. looi. Br. Boerh. p. HB7- Br. Bohl. p. 1232. 1233. * nu dunder, dan dikker, dan min- der, dan overvloediger uytgaande, Br, Boerh. p. 1157.1156.1187. 1204. Of in eenige werken van Malpighius zoo klaar gezegt wort, dat de uyterjïe Jlag - adertjes in de holligheden der blaasjes vogten uytjiorten? enz. wort van Rmfch ontkent, ibid. p, 1211. * Oog vogten, zie Oog vogten. _ oorfprong van derzelver menig- vuldige verfcheidemheytvan hetzelfde bloet, is enkel en alleen toe te fchry- ven aan de verfcheyde verdeeling, en toeftel der bloed-vaten , Br. Boerh. p. 1179. 1197. Br. Bohl. p. 1232. overtollige vogten , zie üytwerpfels. * Jlymige in verfcheyde lichaams- de el en uyt kliertjes voortkomende van Boerhaven ‘aangewerkt , Br. Boerh. p. 1160. u 61. van verfcheyde aart konnen zon- der klieren gemaakt en afgefcheyden worden , alleen in werkende vaten, na de reden van welkers loop dezelve zig gedragen, ibid. p. 1187. 1193. 1206. 1223. Br. Bohl. p. 1232. 1245. verandering daar van volgens Boerhavens mening in de groefjes aange- werkt , Br. Boerh. p. 1187. wort van Rmfch aan de pyterfte flag-aderen toegèfchreven , ibid. p. 1225. uyt derzelver dikte kan de wezent- lykheyt der klieren niet bewezen wor- den, ibid. p. 1155. 1156.11(53.1207. worden niet afgefcheyden door een doorzyging, gelyk in een zeef, nog W ERKEN VAN RÜYSCH. dooreen Mechanifchs werking der klie- ren , maar alleenlyk door de daar toe bequaam gemaakte uyterfle flag-adert* jes, Tient. 11. p. icoo, root. 1012. Br. Boerh. p. 1178. Br. Bohl. p. 1232. Vogten, zeer vele van derzelver fcheydin- gen van Ruyfch aangetoonc te geldlie- ven zonder tuflehenkomfl van eenig klierig, of hol vliezig werktuyg, Tient. 11. p. 1000. 1001. Br. Boerh. p, 1187. 1193.1202.1206.1207.1223. Br. Bohl. p. 1232. 1244. 1245. zoo lang in de flag-adertjes, hare makers zitten, zyn dezelve nog dun, maar daar uytgekomen zynde, worden ze allengskens dikker , Br. Boerh. p. 1202. 1204. Voorhoofd, zie Hoofd. Voorhuydt al te langen tenaauw, waar zyn zitplaats heeft ? Br. XV. p. 425. -——— Klieren van Boerhaven daar aan toe- gcfchreven , Br. Boerh. p. 1155. 1162. • ——. worden van Ruyfch ontkent, ibid. p. i2or. of het werktuyg van Bartfeh in het afzetten van een verlengde Voor* huydt kan gebruykt worden? Br. XIII. P-382. * Stinkende van dezelve, zie Vogt. Vèorlippen beflaan behalven derzelver bloed- vaten uyt zeer vele by een Baande ze- nuwagtige Tepeltjes, Cab. 111, p. 57r. N. 4. P* 578- N. 03. Cab. VIL P- N. 10. p. 730. N. 40- p. 731. N, 4\. Cab. VULp. 75.3. N.42.p. 772.Taf. 11. lig.2. . haar tepelwyze ruygigheyt, of fluweel Tepel bekleetzehCab.Hl.p.s7l. N. 4. Cab. IV. p. 601. N. 2.p. ÖO2.N. 3. .. ~~ wateygentlykis?Cab. 111. p. 571- N.4. p. 578- N. 23. . hebben nog vei nog zweetgaten, ibid. p. 571. N. 4. —om wat reden in de Gabinetcen anders voorkomen als in een levendV menie!)? ibid. p. 578. N. 23. Foor lippen, uyt wat Bofte beflaan, is tot nog toe van niemam aan den dag gebragt, ibid. waar van daan komt dat derzel- ver fcheuren en ontbloting zulke grote pynen veroorzaken? ibid. Cab. Vil. p. 730. N. 40. wanneer verzwoeren of verdik- ken , .worden dezelve zeer bezwaarlyk genezen, Cab. 111. p. 578. N. 23. • worden als met een bekleetzel bekleedt, ibid. Cab. Vil. p. 730. N. 40. *“—~— Zenuw-tepeltjes van dezelve, zie Zenuw-tepeltjes. zyn van' bet opper velleke ont- bloot, Cab. lil. p. 578. N. 23. Voortteeling , befchouwing daar van zeer duyfter en onzeker, Tient. Lp. 937. ———— Deelen die daar toe vereyfcht worden, zie Teeldeelen. een zaak, als nog van de uyter- fle verborgentheyt, Br. Ettm. p. 973. ——-—► of alle dieren uyt een Ey voort- geteelt worden ? Oml. Aanm. dq.Tienu 111. p. 1071. Voorzegginge, voorzigtigheyt daar omtrent te gebruyken , Ontl. Aanm. 59. Vroedvrouwen, a! te zorgvuldige naarflig- heyt van dezelve omtrent Kraamvrou- wen misprezen, en waarom? Tient. IL p. 1025. 1026. 1029.1030. 1037. Ontk. Verb. p. ï ros. enz rir 4. 112 1. 112 2. 7 gebreken zonder haar fchult gefchiet, moeten niet ligtvaardig aan dezelve toegefchreven worden, Tient. 11. p. 1033. 1034. ———— haar voorfpellingen uyt de veelheyt der knopen in de navel-flreng, Rarit. p. 178. ■—— moeten de Kraamvrouwen niet al te wreed behandelen, Ontl. Aanm. Cl. Br. Vat. p. 1127. B L A D-W Y Z E R DE R Vroedvrouwen, om wat reden de aderlating op den arm in barende Vrouwen in het begin der baring by haar gebruykelyk? Br. Hecq. p. 114.6. op wat zaken in haar werk omtrent de verlofïing te letten hebben? Ontl. Aanm. 61. veiTcheyde van hare dwalin- gen en misgrepen opgetelt, Tient. 11. 1033 —1037.1041. Ontl.Verh. p. 1102. enz. 1114.1121.1122.8 r. Vat. p. 1127. waarom aan de Kraamvrou- wen bevelen de opz-uyging van hare lichamen? Ontl. Verh.p. 1121. 1122. * Wegens de verloiTmge der na- geboorte van de barende Vrouwen door Ruyfch onderzogten onderwezen,Tient. 11. p 1032. enz. Ontl. Verh. p. 1100. enz. 1114. 11 2ï. 1122. klaar in de Eyerfbk gezien, Cab. VL p.685- N. 32. Tient. UI. p, 1066. I roiïcvlykheyt al te zeer uytgefpannen, ver- oorzaakt dikwils onmagt om het water te konnen houden , Ontl. Aanm. 22. —. is in zwangere Vrouwen Jan- ger als in andere, Rarit. p. 162 Cab VIII. p. 745. N. 7. —* is zeer naamv vereenigt met de regte darm, en heeft daarom met de- zelve een zeer groote gemeenfchap, Ontl. Aanm. 59. Rarit. p. 162. Cab. VIII. p. 744. N. 7. met een tegennatuurlyk vlies agter het maagde- vlies , in de opftop- ping der maandilonden niet alleen in een Maagd, maar zelfs in een barende Vrouw tot de tyt der baring toegeflo- ten , Ontl. Aanm. 22. fig. 22. Ontl. Aanm. 32. zyn te verfchoonen wanneer de ingewanden door gebrek van de huyd omtrent de navel uytbarften , Ontl. Aanm. 72. Vrouw geduurende haar zwanger zyn , met onverdraaglyke pyn en geduurige begeerte tot het watermaken gequelt, wiens blaas bedorven, verrot en met Reenen vervult was, Cab. IL p. 532. N. 6. •—— kanna het quytworden van on vol- dragene kindtjes , en de nageblevene moerkoekbevrugt worden, Ontl.Aanm. 2g. 33- •—— kan zwanger worden , fcboon het Maagde - vlies in het geheel blyfc, ibid. 22. Vrouwen bevrugt zynde, is haar Lyfmoe- der wyder uytgezet als in onbevrugte, Cab. VI. p. 684. N. 32. fcheede des Lyfmoeders is in zwangere Vrouwen langer als anders, Cab. VIII. p. 745. N. 7. --—- fpoorvan het uytgeparft eytje na de bevrugting overgebleven, wort zeer ontelbare zenuwtepeltjes door deszelfs rimpels verfpreydc, Cab. IV. p. 604. N. 9. —— ontftoo-ken , en met verfler- ving bezet zynde, zoo worden de regte darm en de hals van de blaas te gelyk ook met die zelfde quaal aangedaan Cab. VIII. p. 745. N. 7. fchiet veeltyts uyt in de baring, Ontl. Aanra. 25. —- flibberige floffe , waar mede beflrcken wort, komt met die der Man- nen voorhuyt of roedenhooftje over een, Br. Boerh.p. 1163. 1170. m ■1 van een kint en deszelfs lip- pen , met bloedvaten en zweetgaten voorzien, Cab. V. p. 645. N. 70.° —————— van een menfchelyke vrugt, omtrent van vier maanden, zeer naauw- keurig de mannelykheyt verbeeldende, Cab. VI. p. 694. N. 63. r—-r,- - —— Vuur, en doorboring van de- zelve, als mede van den Endel-darm gelukkig genezen, Ontl Aanm. 59. WERKEN VAN RüYSC H. Vrou-wlykheyt, wegens het uytzinken der Lyfmoeder zeer ruym en wyd gewor- den, Cab. X, p. 855= N. I - Letc. R* •——■ wort ook zeer vaft vereenigt met de krop van de blaas, Ontl. Aanm. 22. Ram. p. 162. Cab. VUL p. 744. N.7. Vrugten, haar wonderlyke t’zamenftelling, beflaande uyt verfcheyde en menigvul- dige vaten, Tlent. 111. p. 1059. enz. Br. Vat. p. 1129. 1133.8 r. 80h1.p.i282. 1233. 1244. 1246. - Kond; van derzelver gefteltheyt te onderzoeken , en op wat wyze haar va- ■ ten ontbonden worden , aangetaont, Tient. 111. p. 1060. •——- van de Caneel-boom, Cab. Dier. p. 1263. N. 10. van de groote ftekeüge Indiaanfche Vyg, met doorntjes bezet, Cab. V. p. 647. N. gr- Cab. Dier. p. 1,271. N. 74. ■ —— van de Kalfs - voet, Cab. Dier. p. 1264. N. .14. • van de Virgmlaanfcbc Papenhout, ibid. Vrugtje kan in de baarmoeder gcftorven zynde , zonder groote fchade van de moeder opgehouden worden , Tient. • 11. p. 1031. —— Mcnfche vrugtje, boven wiens neus - een aanwasje gegroeyt is, gelykende na een mannélyke roede, Tient. I. p. 957. - .—.— een duym groot, Cab. XII. p. 91 r. N. 4. ■ hoe sjeTnccirJjk in ’s moeders lyve legt, Cab. V. p. 639. N.5 r. — is in ’s moeders lichaam geßorven, wanneer de long niet op het water dryft, ibid. p. 636. N. 40. _ . •—— met twee hoofden ge- - booren, Tient. I. p. 956* 957* - ledematen,byna twee maanden dragts,. ibid. p. 957. ******. . >1 nu -■ 11 ~ omtrent de navel met ~ behoudenis van ’s moeders leven uytge- fneden, na langer als een jaar zonder verrotting in de baarmoeder te hebben gezeten , Cab. XL p. 896. 89 7. N. 21 o, Vrugtje, Menfche-vmgtje, omtrent een vin- ger lang, jbid. p. 869. N, 3. * van tien wecken dragts, Cab. VI. p. 678. N. 13. * " van twee maanden, Ra- rit. p. 165. * van vyf maanden, Cab. V. p. 632. N. 15. van vyf maanden en een half, ibid. p. 639. N. jr. van zes maanden, met een waterzugts hooft geboren, Cab. IX. p. 790. N. 29. ~-— van zes wecken dragts r Cab. X. p. 836. N. 74. van zeven weeken, Ra- rit. p. 165. * uyt de vrouwelyke fexe van zes maanden en een half, ibid.p. 170. . uyt een Amerikaanfche. Negerin van ruym vier maanden diagcs, Cab. VUL p. 752. N. 36. * van zes maan- den, Cab. 111. p. 571* N. 6. . . van zeven maan* den, Cab. V. p. 646. N. 74. — uyt een Moorin van ze- ven maanden, Cab. IX. p. 791. N. 32. waar deszelfs voedzel toebereydr, en door wat wegen uyt de Lyfmoeder tot de vrugt gebragt wort? Cab. 11. p. 550. N. ig. 19. p.563. Taf. VI. fig. 6. Cab. IV. p. 613.N.55. Cab. V. p. 636. N. 41. ■ wanneer ge vormt wort? Br. Ectm. p. 98r. — wiens bovenße lip ge- kloofd is «en van twee maanden dragts, Tient. I. p. 957. ■ wiens buytenfteledema- B L* A D-W Y Z E R DER •ten van het lichaam volkomen zyn, Cab. XI, p. §69. N. 2. Vrugtje van een Jrmodil, zie Schiltvarkentje. ■ - van een blindgebooren Katje, on- volmaakte tweelingen verbeeldende, Cab. X. p. 836. N. 76. van een Duyf met twee hoofden, Cab. XI. p. 8?4- N. 42. • van een Koe ontfangt het voedzel op een geheel andere wyze als in de menfch gefchiet, Cab. VI. p. 695. N. 71. p. 700. N. 74. zie Voedzel. • van een levend-barende Vis, Hay genaamt, Rarit. p. 220. ► van een onbekende viervoetig A- merikaanfeh dier, Cab Dier. p. 1262.N.9. van een Schaap met de nageboorte, Cab. XI. p. 891- N. 167. . niet groter als een pink, in zyn eyge vlies en vogt befloten, Cab. XII. p. 917. N. 53. • zonder inont, en uyt de Lyfmoeder gefneden, Cab. IV. p. 613. N.55. Vrugtjes, Crocodil-vrugtjes, zie Crocodil. • Menfche-vrugtjes, Rarit. p,211.214. 217. Cab. XI. p 897- Lett. C. —- drie verfcheydene zon- der harflenen geboren, Tient. I. p. 956. in haar natuurlyke fitua- tie zoo als die in ’s moeders lichaam is, ge (lelt zynde, verbeelden akyt in den ouderdom van drie of vier maanden dragts Jongetjes, hoewel het Meysjes zyn, Cab. IV. p. 610. N.42. Cab. VI. p. 690.N. 46en 48-p-691. N.51.9.692. N. 54. p. 694. N. 68. Cab. X. p. 837- N- -82. Cab. XI. p. 869. N. 4. ,—- oflang,ofkortaltemets in ’s moeders lichaam dood geweeft zyn voor de geboorte, aan wat tekenen te kennen? Rarit p. 208- Tient.ll. p. 1022. 1023. enz. van agt maanden dragts, Rarit. p. 153. 2og. 214. Cab. Xïl. p.niS N.ói. Vrugtjes, Menfche-vrugtjes van agt maanden en een half, Ram. p. 185. Cab. VI. p. 693. N. 61. —~ van drie maanden. Ra* rit. p.189. Cab.lll. p.566. Cab.V. p.643. N. 64. Cab. X. p. 8 37- N. 8 2- Cab. XI. p. 869. N. 4. Cab. XII. p. 919. N. 74. — van drie maanden en een half, Rarit. p. 192. 203. Cab. 111.p.569. Cab. V. p. 640. N. 55. van twee maanden en een half, Rarit. p. IÓ4. 193. van vier maanden, ibid. p. 153.161. i6g. 177.180.196. (98.201. £OB. 2 f 4. Cab. I. p. 49i.Letc. N. p. 492. Cab. 111. p. 568. Cab. VIII. p. 763. N. 82. Cab. IX. p. 789* N. 26. Cab. XI. p. 869. N. 5.p.88r.N.97.p-894'N- ipo* p.897. Lett. D. Cab. XII. p. 912. N. 7. . , van vier maanden en een half, Rarit. p. 162.187. 201. Cab. lII.p. 566. Cab. X. p. 844- N. 110. • van zes maanden, Rarit. p.166. 2ii.Cab 1V.p.6u.N.45.p 612. IV. 52. Cab. Vlll.p. 757. N. 57. p. 771. Taf. I. Lett. A. Cab. IX. p. 800. JN. 58. Cab. X. p. 834- N. 67. ■ van zeven maanden, Ra- rit. p.i 52.163.195. 210. Cab.lV.p.61 r. N. 49. Cab. VIII. p. 757- N. 57. Cab. IX. p. 788- N. 26. * uyt de mannelyke fexe van vier maanden , Cab.lll. p. 586. N. 42. Cab. IV. p. 606. N. 19. Cab. VI. p. 692. N. 57- — van vyf maan- den, Rarit.p.2lB. Cab.'Vlll.p.yóo.N.óz, • * ■ van zes maan- den , Cab. lll.p. 576. N. 20. Cab. Vl.p. 692. N.58. * van zevenmaan- den , Cab. IX. p. 755. N. 18. Cab. XII, p. 924. N. 113. Vrugtjes, WERKEN VAN RUYSCïï. yrugtjes, Menfche-vrugtjes uyt de vrouwe- fyjb /exe van drie maanden en een half, Cab. VI. p. 692. N. 54.55.56. . * van vier maan- den, Cab. IV. p. 610. N. 42. Cab. VI. p. 694. N. 68. -- van zes maan- den? Cab- IV* p. 615. N. 64. Cab. VI. p. 592. N. 59. 60. - Rogge-vrugtjes, zie Rogjes. —• Twee eender dragt , zie Twee- lingen. _ Varkens-vrugtjes aan een gegroeyt, zie Tweelingen. , wanneer, en in wat tyt dus kon- nen genaamt worden? Cab. VI. p. 715. Taf. 111. fig. 3. p. 719. Taf. VI. worden in verfcheyde plaatzen va de buyk gevonden, Tien:. I. p. 941. 942. Vuur met bequame pappen uyt phellan- drium , kruym van brood, en wyn te keer gegaan, Ontl. Aanm. 75. - waarom in de agterfte deelen van de fchede ligter genezen wort als in de voorfte? ibid. 59. waarom zeer ligt van de fchede na den Endel-darm overgaat ? Rarit. p. r 62. _ wat middelen in deelen hier mede be- fmet, tot ftuyting van dit quaad aange- wend: , en hoe genezen ? Ontl. Aanm. 2. Br. XIV. p. 410. enz. zeer groot, en doorbooring van de Vrouwlykheyt en Endel-darm gcluKKJg genezen, Ontl. Aanm. 59. Vyg, of kleyne Amerïkaanjche doornagtige Opuntia, Cab. Dier. p. 1267. N. 32. XJythraking van een zwarte floffe, uyt een hard gezwel van de maag ontftaande, Ontl. Aanm. 39* ■ van zeldzame diertjes , uyt de mont van een Vrouw en een Meysje, • met vele omflandigheden, en verkla- ringen van deze ongehoorde gefchiede- niflen beveiligt, Cab. IX. p. 793, enz. , N.43. Tient. 1. p. 954. enz. Uytfpattingen dikwils na een breuk der dye- beenderen een pynelyke gang veroor- zakende, Rarit. p. 172. in de fcheen-beenderen, ibid. p. 205. Cab.X.p. 857-N-177.178.P-859- 860. Taf. 11. fig. 4. 5. 9 en 10. a— in een Oliphants- tand afgebeeldt, en onderzogt, Cab. X. p. 855. N, 172. p. 860. Taf. 11. fig. 7. Br.Boerh. p. 1210. • op wat plaats gevonden wor- , den, en van waar oorfpronkelyk? Ra- rit. p. 172. . Verfcheyde, ibid. p. 172.173. . Uytjleekzel, grootbeenig van de juk-been- deren, ibid. p. 153. t ~ Kneukelwyze uytfleekzel,zie Kaak. , -1 Tepelwyze uytjleekzel der flaap- beenderen ontbreekt geheel en al in een klein kint, zoo dat het uytfteckze] voor : een waaragtig aanwas van het been ge- houden moet worden , Cab. IV. p. 601. N.i. wormwyze uytjleekzel van de blinde darm heeft zeer vele flag-aderen, Cab. I. p. 516. Lett. B. is met ontelbare baftaartklieren voorzien, Cab. 11. p. 547. N. g. — komt voort door het allengskens vernaauwen van den blinden darm, Cab. I. p. 496. N. 1. Cab. in. p. jpo. rv. 4. -——— uyt een menfeh heeft een groote overeenkomft met dat der Hazen, Cab. 11. p. 547. N. 8. van debarjjenen, Cab.V. p. 639. N. 52. van het agterhreyn, ibid. p. 644. N. 65. 7 -is in wezen mee het overige van het agterbreyn overeen- komende, ibid. p. 639. IS7.40. B L A DAV Y Z E R DER Uytjleekzel, ZeiJJenwyze uytfleekzel aan de hanekam, en aan de inwendige tafel van het voorhoofts-been vaflgehegt r Cab. I. p. 498. N. 4. Vytjieekzeh. Tepelwyze nytfleekzels der llaapbeenderen zyn vol van holletjes en liuysjes, Rarit. p. 158. ——— Twee op zy Baande uytfleek- zels van hetagterbreyn , Cab. V. p. 639. N. 52, p. 644. N. 65. —— van het dunne har Jen-vlits, waar- om in jonggeboorene niet groot zyn? Cab. L p. 508. N. 13. *-™— mornmyze uytfleekzels van de blinde darm , Rarit. p. 1 ó8» 171» 182. 183. 187. 196. 202. 203. Cab. I. p. 496. N. 6. enN, i.p. 498. N. 5. p. 516. Lett. B. Cab. 11. p. 546. N. g. Cab. V. p. 648. N. 88-p- Ö49. N. 102. Cab. VÜ. p.726.. N. 27. Cab. IX. p. 783. N, 11. Vytfiorting, hoe en waar uytontftaat, dat de waffige floffe zig onder het uytfpat- ten, als kleyne bolletjes opdoet? Cab. VIII. p. 751. N. 31. *— Of in de wasagtige floffe onder de gedaante van een dauw gefchiet door een doorzweeting, of door zweet- gaten? Br. Boerh. p. 1216. '(JytmaJJen in de afzettinge van de voet, hoe gedrukt moeten worden? 8r.X1V.p.414. • in wat afgezette leden fchade- }yk en te vreezen zyn? ibid. «-——. van de huydt kannen zeer be- quaam. weggenomen worden door een werktuyg van Mr. P. Verduyn, na het af beeldzel van dat van Bartifch gemaakt, Br. XIII. p. 394. Taf. XVI. fig. 2. . van de Lyfmoeder, als vleesag- tige klompen uyt dezelve quyt geraakt, Ontl. Aanm. 58. Cab. VI. p. 683* 25. Uytwazemingen , waar door natuurlyker- wyze ontlafl worden? Tient J11.p.1065. UyPwerpzeh zyn eygentlyk onnutte vog- te.n, waar onder het zog, zaad, fpeeg- zei, enz. te onregte gerekent worden. Br. XII. p. 357. Tient. 11, p. ioog. W. WAlms, opperhuyd, en netwyze lig» chaam daar van, Cab. XI. p. 877., N. 6(5. linkjes van deszelfs huyd, Cab. X. p.824. N. 11. Cab. XII. p. 922. N. 96. Waïfchot, wat verkeerdelyk alzoo genaamt wort, en waar voor te houden ? Cab, X. p. 83& N. 73. Cab. SI. p. 893- N. igr. Walvifch, 11 ukje van deszelfs vinne, Cab, IV. p. 608. N. 3 r. JVaMfchhuyzen, wat beesjes befchreven? Cab. XL p. 896. N. 209. Wangen, derzelver bekleedzel is byna van een en dezelfde toeflel, als dat van de maagpyp, maag, darmen, lippen, en voorlippen , Cab, VIL p. 730. N. 40, Tient. 11. p. 1020. gedeeltens daar van, Cab. VI. p. 709. N. 115. Cab. VIL p. 730. N. 41. Cab. X. p. 849. N. 136. * hebben zeer vele zenuw-tepeltjes, zie Zénuw-tepeltjes. • Stuk van het tepelig bekleedzel der wang afgebeelr, Cab. X. p. 859. Taf, I. fig. 2. • uyt wat deelen haar beilaan heb» ben? Cab. VIL p. 730. N. 41. Cab. X, p. 849- N. 136. * wat eygentlyk verflaan wort door het inwendig tepel-zenuwagtig bekleed- zel , waar mede dezelve om vangen wor- den? Cab. VI. p. 709. N. 115. Tient. 11. p. 1020. • zyn met tweederley zweetgaten voorzien , Cab* 111. p. 571. N. 4, Wanfchepzel aangaande deszelfs byzondere deelen naaukeurig befchreven , Rarit. p. 225. 226. Wanfchepzels, hoedanige lichamen daar WERKEN V A N R U Y S CH. voor aangemerkt, dog als ingebeelde te houden? Tient. 11. p. 1022.1023.1034, Wemfchepzels velerley, en van verfcheyde zoort, Cab. VIII. p. 741- N. 1. p. 754. N. 46. Tient. I. p- 95ö. enz. Warmte wort, hoe meer flagaderen ,rook in meerder overvloet aan de vogten verfchaft, Br. XIII. p. 377. Water, beweging daar van gefchiet van de buytendeelen na het middenpunt, ge- lyk uyt het maakzel der klap-vliezen blykt, Klapv. C. 1. p. 6—lo. Ontl. Aanm. 41. van de Bils geheel tegen- natuurlyk vaflgeflelt, Klapv. C. 1. p. 6—B- en 10. wegens het openen van een Lies- gezwrel, in een groote menigte daar uyt gevloeyt, op wat wyze tegengehouden? Ontl. Aanm. 41. Waterblaas, blinde Canaal van dezelve, waarom zoo genaamt wort? Cab. IV. p. 6og. N 30. gedeelte der waterblaas, uyt een zwangere Vrouw afgebeelt, Cab. 11. p. 532. N. 6. p. 559. Taf. 11. fig. 2. * heeft zeer vele bloed-vaten, zie Bloed-vaten. hoe en wanneer dikwils in een getrokken, en wederom zeer uytgezet kan worden? Cab. IV. p. 607. N. 23. in een Kraamvrouw zeer klein bevonden, Cab. IX p. 785. N. 15. . 1 in het balzakje ncdcrgczonkcu , ' Ontl. Aanm. 98. Klieren worden in deszelfs bin- nenfle oppervlakte niet gevonden, Br. V. p. 271. 272. » moet uytzinken wanneer de baarmoeder uy tzinkt, Cab. VIII. p. 7Ó7. N. 102. . fchurfte daar in gevonden, met zeer zware pynen, neyging omgefladig te wateren, enz. Ontl Aanm. 78. Waterblaas. Steen der waterblaas, zie Steen. Stukken daar van uyc menleken die met fleenen gequelt zyn, Cab. 11. P* 538. N. 5. p. 558. Taf. 11. fig. 1. Cab- VI. p. 684. N. 29. Tegennatuurlyke uytgroeyfels daar in gevonden, van wegens het wry- ven van de fteen , Cab, 11. p. 538, N. 5. p. 558. Taf. 11. fig. 1. • tot wat gebruyk deszelfs ennoe- melyke fpierdraden dienen ? Ticnt. 111. P- 1085. • van een Haas, Rarit. p. 221. ” ——- van een Kalf, zig dubbelt ver- beeldende, ibid. p. iói. * van een Koe geheel en al omge- keert , en afgebeelt, Cab. IV. p. 616. N. 70. p. 627. Taf. 11. fig. 1. enz. ■ van een Paard, Rarit.p. 221. van een^ö?,Cab.lll.p.sBB.N.s9. Verrot, bedurven , en met zeer vele fieentjes bezet uyt het doode lig- chaam van een zwangere Vrouw, Cab. 11. p. 532, N. 6. p.559. Taf. 11. fig. 2. ■ 7 Vliezen van de water-biaas , zie Vliezen. * “ volgt niet altyt de uytgeflrekt- heyt van de fchede, Rarit. p, 162. "- vol van knobbels, die tot fieeïi geworden zyn, Cab. IV. p. 627. Taf. 11. fig. 1. • Vuur in dezelve, zie Vuur. waarom met een overvloedige /libbe beflreken ? I3r. Boerh. p. H7O. waar uyt te zamengeftelt ? Cab. 111. p. 567. Tient. 111. p. 1085. wiens vezels of draden met zeer kleyne fieentjes als zantjes bezet zyn , Cab. 11. p. 532. N. 6. p.559. Taf.ll.fig. 2. Cab. 111. p. 567. Wonde in dezelve met een daar op volgende breuk-gezwel zeer geluk- kig genezen, Ontl. Aanm. 75. •—— wort niet altyt voor B L A D-W Y Z E R DER dodelyk gehouden, maar wel bezwaar- lyk om te genezen, Ontl. Aanm. 75. Waterblaas. Zeer verdikt door een inwen- dige fchurfte, ibid. 78. Water-blaas-breuk, zie Breuk. Waterblafen van eerftgeborene Kalveren, met derzelver doorgaande pis-vaten, Rarit. p. 199. Cab. VIII. p. 75 Ö. N. 56* • van. menfchen met drie Pis-ley- ders voorzien, Rarit. p. 189.Cab. VII. p. 728. N. 32. mm - uyt verfcheyde voor- werpen , Rarit. p. 194. 222. Cab. 11. p. 538. N. 5. p. 544. N.16. Cab. IV. p.608. N. 30. Cab. VI. p. 703. N. 83. Cab. VIII. p. 745. N. 7. Cab. X. p. 843. N. log, p. 846. N. i26.p..847-N. 128. Cab. XII. p. 922. N. 100. p. 928. N. 147. en 151. — van Schaapen, Rarit. p. 188. 220. ».... ——. als in twee deelen ver- deelt, en waar door die verdubbeling wort veroorzaakt? Ontl. Aanm. 8* Ra- rit. p. 220. • in welke depisweg, of in het geheel of vooreen groot gedeel- te ontbreekt, Rarit. p. igd. Cab. VIII. p. 750. N. 30. ——— zeer verdikt van wegens de uyt- rekking en het wryven der fieenen , * Ontl. Aanm. 89. Cab. 11. p. 538. N. 5. p. 558- Taf. 11. fig. 1. Cab. V. p. 650. N. XO4. Tient. I. p. 944. Waterblaasjes bezetten allerley deelen , zelfs de binnen (Ie ingewanden in alle flepende ziektens, Tient. I. p. 943, — lichamen, van Boer- haven befchreven ? Br. Boerh. p. n6g. - hoe voortkomen is nog nietge- noegzaam bekent , Klapv. C. 4. Aanm. 25. Ontl. Aanm. 33. ™ hoe uyt een kleyn waterblaasje groote blaazen of zakken voortkomen, die als fiefTchen vol van water van de baarnjcfcdèr > en aangevolgde deelen af- hangende, ajuynbollen verbeelden, han* gende aan hare fteelen, is wonderlyk om te zien, Tient. I. p. 943. 944. Waterblaasjes in de klieren van het Darm- fcheyl, Cab. VII. p. 728. N. 37. in de Lyfmoeder, in getal, plaats en grootte verfchiilende, Tient. I. p.940. * —in de Moerbeken, die na de ha- ring in de Lyfmoeder zitten blyven, Ontl. Aanm. 33. fig. 34 en 35. Cab. X. p. 834- N. (53—65. Qntl. Verh. p. 1107. 1119. haar verfchiilende groot- te en menigvuldig getal, Ontl. Verh.. p. 1107. 1119. r ■ van waar haar begin en oorfpronk hebben? ibid. p. 1119. in de Navel-ftrens;, Ontl. Aanm. 14. Antw. aan Bidl. p. 464. Cab. VI. p. 689- N-. 45- P* 7 f 4* '-Taf. 11. fig. 3. * in een dikke vliezige zak beflo- ten, Ontl. Aanm. 27. fig. 24. * —in hQthuykvlies, Cab. VII. p. 72g. N*3 7-P-738-T af. Il.fig. 3/l'ient. 1.p.943. Oorfpronk van dezelve van Ruyfch aangetoonc uyt de vernietiging en ver- zwakking der bloed - vaten , doordien derzelver blaasagtig vlies met een ,/a- -terig vogt vervult zynde, de holligheyt deradeien door den aanpers der vogten toegedrukt wort, Cab. VI. p. 673. N. 11. p. 707. N. 104. Tient. 11. p. 1019] Br. Boerh. p. npr. * wederlege van Boerha* ven, en deszelfs gevoelen bygebragt, dat de waterblaasjes voortkomen uyt klieragtige blaasjes, Br. Boerh. p. 11 dg, 1190—1192. * van de Ry er fokken, Ontl. Aanm. 17 en 83. fig. €S- Tienn I. p. 940 en 943. ■ gemeenlyk uyt twee vliezen beftaande, Br. Ettm. p. 984. van de Lever, Ontl. Aanm. 6s. Rarit. p, 207.221, Cab. 1.p.507. N. rL. Cab. 11. p. 54-6* N- 5- Cab. VIII. p. 746. N. 10. p.755- N. 51. Tient.Lp. 943* Waterblaasjes veranderen zomtyts in Pap- fpek en Honig-gezwellen, Klapv. c. 4. Aanm. 25. . waterzugt van de buyk uyt de- zelve veroorzaakt, Ontl. Aanm. 45. wat eygentlyk zyn, en waar voor gehouden worden ? ibid. 33. Br. XII. p. 354.Cab. I. p. 507.N. 12. Cab.X.p.B34* N. 6f, Tient. I. p.943. worden nergens meer gevonden als in deonderbuyk, en voornamentlyk in de Vrouwen, Tient. I. p. 943. — Zyn een gebrek menigvuldige! als wel gelooft wort, ibid. Water-gezwelletje, zie Gezwel. Waterloozing bloedig in menleken die met de (teen gequelt zyn, en waar uyt ont- ftaat? Rarit. p. 196. Water-vaten der Longe, Horten haar water in de onder het lleutelbeen gelegene oxel of ftrot-ader, Klapv. c. 1. p. 8. die onder het midden-rift in de buyk gevonden worden , of zig alle in de ontfang-plaats des gyls ontlalten?ibid. —-: geduurige beweging , waarom riaar in vere.yfcht wort ? Ontl. Verh. p. 1093. • gevoelen van zommige , als of de watervaten alleen in waterblaasjes verandert worden , tegengefproken , Br. XII. p. 354- Cab. I. p. 507. N. 12. Cab. II- p- 54Ö- 3- * hoe, en door wat konft aan te toonen? Br. 111. p. 25.1. ~~—— in de Lever, aangaande haar af- beelding berispt , Antw. aan Bidl, p. 455-478- —— • konnen m waterblaas- jes ontaarden, Cab. I. p. 5°7- N.12- *—:1— waar door van Ruyfcb ontdekt? Br. V. p. 273* 276. Taf. VI. Lett. 8.. WERKEN VAN R ü Y S C H.’ Water-vaten in de Nieren zyn weynig, Cab. 1. p. 500. N. n. * Klap-vliezen daar in gevonden, zie Klap-vlïezen, —~— opgeblaze en gedroogde, Rarit. p. 199. op verfcheyde wyzen gefneden en afgebeelt, Klapv. c. r. p. 4. Hg. r. valfche water-vaten, wat die ey- gentlyk zyn ? Br. XII. p. 356. Cab. Vil. p. 738. Taf. 11. Hg. 2. Cab. IX. p. 793. N. 53- van de Milt, op wat wyze nage- fpoort moeten worden? Klapv. c. 3. p. 14. 15. fig. 6. , van watSchry vers ont- kent worden? ibid. p. 14. waar ter plaatze wor- den gevonden? ibid. p. 15. worden in de menfeh gevonden , ibid. Br. IV. p» 265. • —. —— zyn ontallyk in een Kalf, en menigvuldiger als in die van een menfeh, KÏapv. c. 3. p. rs. Cab. IV». p. 626. Lett. Bi worden in deharflenen niet ge- vonden , Br. XII. p. 356. Cab. IX. p. 793. 53- Waterzugt Amforen, of water tulleken vel en vleefch, hoe geboren? Br. Boerin p. 1169. 1191. van de buyk, beHaande uyt water- blaasjes , in vliezen beflooten , Ontl. Aanm. 2j. en 4.CJ. - verfcheyde zaken aan- gemerkt in waterzugtige menleken, aan deze quaal geftorven, ibid. 45, Cab. VII. p.728. N. 37; —— water alhier niet in de holligheyt des buyks , maar in een zak gevonden , Br. Boerin p. 1209. van de Eyerfiok van een Vrouw, hoedanigen ongemak? Ontl Aanm. 17* van de Moerbek gemeenJyk bet B L A D-W Y Z E E, DER Icjhtcn water des Mocrkoeks genaamt, Cab. XI. p. 882. N.los.Tient. I. p.943. Ontl. Verh. p. 1107. Waterzugt van de Meerhoek, hoedanigen gebrek? ibid. - van het hal■ zakje hoe genezen kan worden? Tient. 11. p 1017. —— wort verkeerdelyk een Water-breuk genaamt, ibid. . waar uyt ontßaan? ibid. ■ waar aan de oorzaak van aller- hande waterzugt is toe te fchryven? ibid. ' p. 1019. Waterzngtige, in wat Raat derzelver inge- wanden bevonden ? Ontl. Aanm. 86.87- Levers in dode lichamen van waterzugtige qualyk geftelt, en met een Reen in de gal weg bezet, ibid. 45. 86 en 87- ooglidt, en in het afzetten van een ver- lengde voorhuydt, ibid. p. 382. Werktuygen van verfcheyde zrorten tot onderzoek van ’s menfchen lichaam ge- bruykt, Ontl. Verh. p. 1093. enz. Wervelbeen met een rib vereenigt s Klapv. c. 4. Aanm. 8- ———» van de lendenen uyt een jong- gebooren kindje, Cab. IV. p. 615. N. 63, Wervelbeenderen, doornagtige uytßeekzeis van dezelve beftaan uyt kraakbeen in kleyne kinderen, Rarit. p. 151. —-——- van de Hals, zie Hals wervel- beenderen. ——— van de Lendenen , zie Lende- vervelen. - —• van de Ruggegraat aan een ge- groeyt, en wel in het getal van zeven in de ronte omgekromt in een gebog- gelde, met derzelver afbeeldzel, Ontl, Aanm, 67. lig. 54. Rarit. p. 211. ——— - behalven de uytwen- dige banden zyn derzelver korte inwen- dige zeer vele in getal, Cab.lV. p. 615, JNJ. 63. ~Weegfcheetjes van Boerhaven befchreven, Br. Boerh. p. 1164. ■■ ■ van Ruyfch voor holle vliesjes, . dog niet voor kliertjes erkent, ibid. p. 1207. Wegen in het lichaam van de menfch nog vele onbekent, Ontl. Aanm. 66 en 94. Tient. 11. p. 1006. Werkingen , verfcheydentheyt derzelver beftaat in de verfcheydene loop, ge- daante , fchikking en toellel van het uyt- terfte der vaten , enz. Br. XIII. p. 400. Cab. IX. p. 798. 799. N. 53. Cab. X. p. 841. N. 94. Tient. 11. p. 1000.1001. • ——— is zeer zwaar om uyt te leggen, Br. XVI. p. 432. 433. Werktuyg van Bartifch, is ten eenemaal on- nut in een ware nederzakking van het ooglidt, Br. XIII, p. 381* W—•— - moet krom wezen , ibid. p. 383. —— —— —— uyt koper gemaakt, is even bequaam als anders, ibid. —— wortgebruyktin een al te groote uytwas van hec bovenße —— ——— «hebben aanmerkely- ke holligheden tot nog toe van niemant afgebeelt, tuflchen de tuflchen-fcheyt- felen der lichamen van de werwehbeen- deren in fittende , en met een lymige en heldere vogt vervult, ibid. Cab. V, p. 645. N. 69. —. hoe verfchillen van die van het heylig-been ? Cab. V. p. 64c. N.69. ———— ——- zyn ook met bloed- vaten voorzien, Cab. IV. p. 614. N. 63. -—— vaneen jonggebooren kindje, Cab. VI. p. 710. N. 119. ——■——* vernietiging van derzelver lig- chamen een zeldzaam ongemak, Ontl. Aanm. 67. *■" •■■—■—» uyt hoe veel deelen beftaanin jonge kinderen? Rarit. p. 151. WERKEN VAN KUYSCH. Wey hoe de fereufe wey des bloets in de liag-aderen gevonden, genaamt wort,. hoe die in de aderen? Ontl.Verh.p. i©pB. —— van ontftooken bloedt, op deszelfs oppervlakte na het aderlaten verdikt, en hard bevonden, Cab.X.p.Bs3.N. 161. Wezen van de lever, met een fteentje be- zet , Klapv. c. 4. Aanm. 44. Wonde-) buykwonde, wanneer gevaarlyk, wanneer niet? Ontk Aanm. 66. *——- dodelyk in hetoog-rad, ibid. 54. • •in de Borfl , zie Borjiwonde. in de waterblaas, zie Waterblaas. Wondernetten uyt Kalfshoofden , waarom zoo genaamt? Cab. XI. p. 883* PL I-t°* Cab. XII. p. 919- N. 70. . uyt menfchehoofden, Br. XII. p. 353. 362. Taf. XIII. Lett. T. Tienr. 11, p. 1042. Worm, Jireede,-worm, zie Lintworm. - op het net gevonden in een Hondt, Klapv. c. 4. Aanm. 16. - palmiet-mrm brengt veel quaad tos aan de boomen, dog geenzins aan de maag van een menlch , Cab. Dier. p. 1269. 1270. N. 57. - . —■—— in wat boomen gevon- den wort? ibid. - wort voor een delicates gehouden, ibid. p. 1270. _—- van Gninea, ongemeen lang en dun, Cab.III. p-575-N* 14. . uyt een Vifch, Bley genaamt, Ontl. Aanm. 64. Lect. C. Wormen dikke, en korte dikwils in Paarde- ndagen gevonden, Klapv. c. 4. Aanm. 3. . door de waterwegen geioft, Ontl. Aanm. 64. Lett. B. Cab. I. p. 518. Cab. XI. p. 887*Hi. hier en daar binnen de Ingewan- den zig onthoudende, Ontl. Aanm, 64. hoe een geheel boudelke van lang- werpige wormen in de groote Bag-ader onder het hart gekomen? Tient. UI. p. IP7O. Wormen in de beenen zittende, doen de menfehen in Gninea zeer veel ongemak aan, Cab. 111. p. 575. N. 14. • in de darmfcheyis-flag-ader van een Paardt, Klapv. c. 4. Aanm. 6. in de galwegen, galpypen en gal- blaazen van Schaapen, enz. ibid. Aanm. 18. Ontl. Aanm. 64. Lett. E. * • in de harflenen, Ontl. Aanm. 64. ■ in de huydt, te onregte van het ge- meen wormen des aangezigts genaamt, Br. Boerh. p. 1150. . . _ van Boerhaven als inge- beelde aangemerkt uyt de huytklieren voort te komen, Tient. I. p. o4s. Br. Boerh. p. n 59. . . van Jiuyfcb voor een zsort van papgezwellen gehouden, Br. Boerh.. р. 1205. waar door verheelt wor- den ? Tient. I. p.948. Br. Boerh. p. 1159. in de Nieren van Honden,Klapv, с. 4, Aanm. 2 en 11. Ontl. Aanm. 64. Cab. VI. p. 708. N. 113. * - van menfehen , Ontl.. Aanm. 64. • in dq zeJffiandigheyt van een Kabel- jaauws lever, ibid. Lett. A. ■ van een Schelvis lever, Rarit. p. 219. ■ in een flag-aderbreuk der groote flag-ader van een Paard, Ontl. Aanm.64.. Lett. D. ■ —in levers van Mnyfen , Klapv. c. 4, Aanm. 9. Cab. 11. p. 552, N. 5. konnen in alle lichaams deden go teelt worden, Klapv. c. 4. Aanm. 16. of alty cin de menfehen voorege- bragt worden, en groeyen uyt doorge- Ilokte eyertjes , Ichynt niet bewysbaar, en veel minder waarfchynlyk, Ontk Aanm. 64. Tient. I. p. 955. op wat wyze binnen in het lichaam van de menfeh voortkomen, cn door B L A D-W Y Z E R DER wat wegen haar eyertjes in de inwen- dige lichaams deelen zig indringen, is niet ligt en metgeenzekerheyt te bepa- len , Ontl. Aanm. 64. Tient. I. p. 954. Wormen uyt de Lugtpyp van de Long ge- haalt, Cab. VIII. p.764. N. 95. -———■ worden niet qualyk volgens het gevoelen van Andry geoordeek een aan- gebooren ziekte in ons lichaam te we- zen , en dat te gelyk met de andere dee- len van ons lichaam voortgebragt wor- den de eyeren zelfs, waar uyt de wor- men eyndelyk voortkomen , Tient. I. P- 95 - Mamtepeltjes, zie Mamtepels. ««——— Niertepeltjes met vele mondekens voorzien , Cab. I. p. 501. N. 11, p. 506. N. 8. Cab. IV. p. 619. N.,84- Cab. VIII. p. 762. N. 73. —-—■—* opverfcheydeplaatzen gekoppelt, Cab. I. p. 506. N. 8. • zyn een zamenftel van fyne pis-canaaltjes door Bellinus uytge- vonden,ibid.p.sol. N. 11. P.506.N.8. Cab. VI. p. 679. N. 16. —— Pyramidaals, of grafnaaltsgewyze van het netwyze lichaam, Br. I. p. 230. 234. Antw. aan.Bidl, p. 441. afgebeelt en vertoont, Br. I. P. 235. Taf. I. lig. 5 en 7. — gedeelte van dezelve, in het Net-wyze lichaam zitten geble- ven , Cab. V. p. 630. N. 5. — konnen naaulyks ver- toont worden, Br. I. p. 234. __ zynnootzakelykomte weten en te befchouwen , ibid. . Tong-tepehjes, zie Tong-tepeltjes. van de huydt, zie Huydtepeltjes. - van de Lyfmoeder, zie Lyfmueder. van de Maag komen in een Schaap zeer duydelyk te voorfchyn, en op wat wyze? Tient. 111. p. 1,083. 1034. ——i zyn verfcheydentlyk van figuur of pyramidaals wyze , of rondagtig, of kleyn langwerpig, ibid. p. 1084* van de mgteren darm, Cab. IX. p. 307, N. 76. Tient. 111. p. 1083.1084. van de voorlippen, op wat wyze vertoont worden? Cab. 111. p. 579. N.23. Cab. VII. p, 730. N. 40. Zenuwtepeltjes van de voor'Hppen, verfchillen- van de huydtepeltjes, Cab. 111. p. 57g. N. 23, van het roedenhoof tjebrengen wel* lult en geneuglykheyt aan in het byfla- pen, Br. XV. p. 424. Cab. IV. p. Ó2l. N. 95. Tient. 1. p. 950. ■ - gebruyk van dezelve, Br. XV. p. 424. Cab. IV. p. 621. N. 95. hoe en op wat wyze befinet worden, en de qualen doordrin- gen? Cab. IV. p. 621. N.95. «=- hoe overeenkomen met de huydtepeltjes, die in de tepels der mammen gevonden worden? Br.XV. p.424. Cab. X. p. 830- N. 34. -—1 . ontelbaar ,en overal door deszelfs oppervlakte verfpreydt, zynde de grootfte tufichen de voor- huydt en het hooftje gelegen, Br. XV. p. 424. 427. Taf. XIX. fig. 1. Cab. IV. p. 621. N.95. Cab.XII. p. 913. N. ig- • -op wat wyze te voor* fehyn komen ? Br. XV. p, 424. Cab.lV. p. Ó22. N. 05.. waarom de naam van hane-kammen krygen ? Br. XV. p. 424. worden in een vuyle vleefchelyke vermenging dik wils aange- daan met een druyperc ontvelling, ver- zweering Chankers genaamt, als mede met een a fichu we lyke opzwelling, ibid. Cab.lV. p. 621. N. 95. Tient. I.p. 950. • van het Tand-vleefch, zie land- vleefch. van het verhemelte., Cab. 11. p. 547. N. r 2. van waar haar gebruyken zoo verfcheyden ? Tient. 111- p. 1084. ■ vele uyt een zenuw voortko- mende, ibid. • werktuigen van het gevoel, aan* B L A D-W Y Z E R DER ■ gaande het eebruyk aangemerkt, Cab. ’ VIL p. 730. N. 40. Zenuwtepeltjes worden ook in de fpys-dra- ger of flokdarm van een menfch gevon- den, Cab. VIII. p. 754. N. 47. zyn van een verfcheyde gedaan- te , Tient. 111. p. 1084. zyn veelderhande, en verfchil- len , gelyk de uyteyndens der bloed- vaten , grootelyks in maakzel, byna in alle plaatzen van het lichaam, Cab. X. p. 847. N. 130. p. 849. N. 136. Tient. I. p. 950. Tient. 111. p. 1084. enz. Zeyfe van een menfch, net gedroogt, Ra- rit. p. 219. Ziekte gemeenlyk Engelfche ziekte gen aam t, uyt wat oorzaken ontdaat? Tient. 11. p. 1010. Zout, hoe volgens de dellinge van Boerha- ven door een eenvoudige Chymifche de- dillering uyt ruwe gewaden zonder ee- nige voorbereyding een vlug Alkalifch zout gemakkelyk getrokken kan wor- den? Tient. 111. p. 1057.1058. Zoutvat door een duk darms verheelt, Cab. XI. p. 887- N. 144. Zuyger worc te onregt genaamt een vleesag- tige klomp geronnen bloet, of uytwafch uyt de Lyfmoeder van een oude Vrouw, Cab. VIII. p. 749. N. 21. Zuygers gemeenlyk alzoo genaamt, * zyn geen opregte zuygers die ’er niet gevon- den worden, maar ingebeelde, Ontl. Aanm. 28. 29.58. Cab. 111 p.572. N. 7. Cab. VI. p. 683. N. 25. Cab. XL p. 873. N. 31. p-895* N. ipB* Tient. 11. p.1027. 1034. -—l haar natuur en oorfpronk, Ontl. Aanm. 58. Ziektens als ongeneeslyk gehouden wegens de vreesagtigheyt der lyders , Ontl. . Aanm. 48. • in welkers eynde de quyl dikwils . doorgeflikt moet worden ? Tient. 11. p. 1009. moeten met zulke namen genoemt worden , die een opregte overeenkomft hebben met de natuur van de zaak zelfs, ibid. p. io 16. • oorzaken der gebreken , waar voornamenclyk haar zitplaats hebben ? Br. Boerh. p. 1209. 1210. 1225. Scherpe ziektens leeren , dat het vet uyt de blaasjes kan uytlozen door de vaten, ibid. p. 1209. veranderen fchielyk het aangebo- ren maakzel der deelen , Tient. I. p. 941. 949. wanneer de menfch aantallen om- trent de wegen die tot de ontlading die- nen, konnen dezelve zeer bezwaarlyk uytgeroeyt worden , Ontl. Aanm. 95. Zog in de borden der Vrouwen al te over- tollig zynde, veroorzaakt hevige pynen en gezwellen, Br.XII. p. 357. oude wywe praatjes , aangaande deze zuygers, zyn zeer befpottelyk, ibid. Cab. VI. p. 683. N. 25. Tient. 11. p. 1034. Ontl. Verh. p. 1107. —— uyt de Lyfmoeder uytgedreven , zyn niet anders als nageblevene moer- koekjes en vleefige uytwaflen, en wor- den verkeerdelyk daar voor gehouden, Ontl. Aanm. 28. 29. 58. fig. 50—52. Cab. 111. p. 572. N. 7. Cab. VI. p. 683. N. 25. p. 694. N. 67. Cab. XI. p. §73. N. 31. p. 895- N. 193. Tient. 11.p.1027. Ontl. Verh. p. 1107. Zuyging van kinderen verwekt aan de Voedders een aangenaam vermaak, Cab. I. p. 520. Taf. IV. fig. 4. Zwaardvis, Snuyt van dezelve met zeer fcherpe tanden voorzien, Rarit. p. 185. Zwamgezwel van een ongemene grootte, waar in vele verwonderens waardige zaken, Ontl. Aanm. Bi* Zwanger-wording , zie Bevrugting, Zweer in de liefch, zie Gezwel. WERKEN VAN RUYSCH. Zweet hoe fcherp in zommige menfehen ? Ontl. Aanra. 37. of oorfpronkelyk is uyt de alzoo ge- naamde huyd-kliertjes, of uyt de uyter- fte uyteynden der flag-aderen ? Cab. X. p, 848* N. i 3- Tient. I. p. 948. Tient. lIL p. 10Ó5. Br. Boerh. p. 1202.1203. - van het hooft, waarom vetter als van andere lichaams deelen? Br. Boerh. p. 1158- Zweetgaten befchreven, wat zyn ? Tient. lIL p. 1065. der darmen dryven het waterige vogt uyt in een loop, of na een ingeno- men buykzuyvering, Br. XI. p. 333.336. Taf. XII. fig. 5- Cab. I. p. 503. N. 4. Cab. lIL p. 593» N. 74- Cab. IV. p. 618. N. 79. Cab. V. p. 649. N. 101. •— of de groote togtgaten van Ruyfch aldaar gevonden, volgens Boerhaven voor fhotbeursjes te houden zyn ? Br. Boerh. p. 1172. — der^FtoerazyntweederleVjCab. lIL p- 571- N. 4. . in debinnenfte oppervlakte van de maag voorkomende, zyn ontelbaar, Cab. 11. p. 537. N. 4. p. 562. Taf. V. fig. 2. Cab. X. p. 850. N. 141. in order gerangeert in het borflje van een kleyn kint, Cab. lIL p. 581. N. 30. L- van de huydt, Br. XIV. p. 417. Taf. XVI. fig. 3. Cab. I. p. 498. N. 4. Cab. X. p. 848- N- *33- « . moeten aangemerkt woorden als gapende montjes der uyter- fte flag-aderen, gelyk uyt een zeltzaam voorbeelt bewezen kan worden, Tient. lIL p. 1065. Br—i—wi 1 - zyn verfchillende, of ontfangende, of uytwerpende, Br.XVL P- 43ö* 437- Cab. I. p. 504. N. 6. ■ van de Kronkeldarm, een zeef ver- beeldende , Cab. I. p. 503. N. 4. Cab. V. p. 649, N. io 1. van de Lip, zie Lip. van de neus, tot wat gebruyk die- nen ? Cab. I. p. 504. N. 6. • 1 ~ zyn van driederley zoort, ibid. van de regte darm zyn ontelbaar, Cab. 111. p. 593* N. 74. Cab. IV. p. 61 g. N. 79. Cab. VIL p. 735. N. C 6. p. 740. Taf. 111. lig. 4. Cab. IX. p. goB- N. gr. Cab. XI. p. 873- N-33- van het Oor, zie Oor. • werking der ingewanden bellaar niet in derzelver verfcheydentheyt,Cab. X. p. 840. N. 94. Zweferik aan tweën gefpleten uyt een on- voldragen Lintje, Cab. XII. p.928. N. 156. byzondere buys ontdekt in de borftklier van een Os , Tient. 11. p. ion. 1012. is niet uyt kleyne kliertjes be- flaande, maar uyt loutere bloedvaatjes, Ibid. p. 1013. volgens het gevoelen van Ruyfch befchreven, ibid. p. 1011 —lOl3. - uyt een menfeh, Cab. IV. p. 6060. N.21. Zweferikken van kinderen, Cab. lIL p. 580. IV. 27. Cab. V. p. 635. INT. 36. Cab. X. p. 830. N. 36. - ■ zoo van buyten als van binnen; met een menigte van bloed-vaten voor- zien , Br. II p. 240. Cab. Ili. p. 58°* N. 27. Cab. V. p. 635. N. 3.9.. TL I JX D E.